Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de documentaire ‘Taken – Kinderen van de Staat’
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de documentaire «Taken – Kinderen van de Staat» (ingezonden 14 september 2022).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 11 november 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 166.
Vraag 1
Hebt u de documentaire «Taken – Kinderen van de Staat» die onlangs is verschenen bekeken?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven in hoeverre de weergegeven casussen in deze documentaire volgens u
exemplarisch zijn voor de werkwijze binnen de jeugdbeschermingsketen? Hoe reflecteert
u op de verhalen van de geportretteerde ouders en kinderen? Kunt u hier uitgebreid
op reageren?
Antwoord 2
De documentaire schetst een indringend beeld van de problemen van ouders en kinderen
in de jeugdbescherming. Dat vind ik aangrijpend. De problemen waarover de ouders en
kinderen in de documentaire spreken, komen ook aan de orde in recente kritische rapporten
van onder andere de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het rapport van de
Universiteit van Leiden over de kinderbescherming2.
We werken er hard aan om deze problemen aan te pakken. De urgentie om de rechtsbescherming
voor ouders en kinderen te versterken en het feitenonderzoek te verbeteren is groot.
De problematiek van de Gecertificeerde Instellingen (GI) en het structureel verbeteren
van het stelsel pakken we ook aan. In debat met uw Kamer op 15 september jongstleden
heb ik, samen met de Staatssecretaris van VWS, aangekondigd het Toekomstscenario kind-
en gezinsbescherming te versnellen en werk te maken van ongewenste marktwerking in
de jeugdzorg, via de Hervormingsagenda. Wij zullen de Tweede Kamer bovendien op korte
termijn per brief informeren over de uitwerking van de motie Ceder3.
Vraag 3
Welke conclusies trekt u uit het feit dat sinds de decentralisatie van de jeugdzorg
in 2015 de bestuurlijke- en uitvoeringsproblemen in de jeugdzorg aanzienlijk zijn
toegenomen? Bent u voornemens om de decentralisatie terug te draaien? Zo nee, waarom
niet? Hoe denkt u de jeugdzorg dan wel decentraal te kunnen laten functioneren? Welke
hervormingen bent u voornemens op korte termijn door te voeren en op welke manier
gaan deze hervormingen tot leiden tot minder (onterechte) uithuisplaatsingen?
Antwoord 3
Zoals nader uiteengezet in de brief «Hervormingen jeugdzorg» die wij uw Kamer in mei
2022 hebben gestuurd4, is de belofte van de decentralisatie – passende hulp, dichtbij huis, gezinsbreed,
efficiënter en met minder kosten – onvoldoende waargemaakt. Er wordt meer geld dan
ooit aan jeugdzorg besteed. Dat is voor de toekomst niet houdbaar, het moet anders
en het moet beter. Alle betrokken partijen van de zogenoemde vijfhoek – gemeenten,
aanbieders, professionals, jongeren zelf en het Rijk – zijn het erover eens dat flinke
hervormingen in de jeugdzorg nodig zijn om te zorgen dat kinderen en gezinnen de juiste
zorg op de juiste plek krijgen, het stelsel zorginhoudelijk en organisatorisch te
verbeteren en duurzaam houdbaar te maken.
Om die reden werken we samen met partners van de vijfhoek aan de Hervormingsagenda
Jeugd. In deze agenda maken we onder andere afspraken over het afbakenen van de reikwijdte
van de jeugdhulpplicht, waardoor er netto meer hulp beschikbaar komt voor kinderen
die deze het hardste nodig hebben, waaronder de groep jeugdigen met een beschermingsmaatregel.
Daarnaast maken we afspraken over het versterken van lokale teams. Stevige multidisciplinaire
teams met voldoende kennis en expertise, die goed kijken wat nodig is en lichte hulp
zoveel mogelijk zelf leveren, waarbij een goede verbinding met de specialistische
hulp is. Streven is dat de Hervormingsagenda Jeugd dit najaar gereed is. Met al deze
structuurverbeteringen is een stelselwijziging nu niet aan de orde.
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
(Kamerstuk 31 839, nr. 875) blijkt dat vele uithuisplaatsingen onterecht zijn en dat het feitenonderzoek waarop
deze ingrijpende maatregel gebaseerd wordt ernstig tekort schiet?
Antwoord 4
Voor de zomer heeft de IGJ geconstateerd dat het feitenonderzoek niet altijd en niet
op alle onderdelen zorgvuldig genoeg is. Dat is een stevige conclusie en de aanbevelingen
vragen daarom om serieuze opvolging. Uit het rapport kan echter niet geconcludeerd
worden dat er veel uithuisplaatsingen onterecht zijn.
In alle onderzochte zaken speelden meerdere problemen in het gezin, zoals verslaving,
schulden, huiselijk geweld of opvoedproblemen. Geen enkel kind is vanwege een enkele
aanleiding uit huis geplaatst. In de onderzochte casussen was terug te zien dat het
belang van de jeugdige bij professionals leidend is bij de besluitvorming voor het
aanvragen van een machtiging uithuisplaatsing. Een raadsonderzoeker of een jeugdbeschermer
neemt een besluit verder nooit alleen, maar in multidisciplinair verband. Daarna toetst
de kinderrechter of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is of niet. De kinderrechter
heeft verschillende mogelijkheden als hij vragen heeft bij een dossier, zoals opdracht
geven tot het laten verrichten van deskundigenonderzoek, de zaak aanhouden en de RvdK
of de GI vragen het dossier aan te vullen of ter zitting eventuele onduidelijkheden
te laten ophelderen.
Ik verwijs u verder naar de brief die ik op korte termijn aan uw Kamer stuur over
de verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming, alsmede naar de beantwoording
van het schriftelijk overleg die uw Kamer eveneens op korte termijn ontvangt.
Vraag 5 en 6
Waarom is het doen van een onafhankelijk perspectiefonderzoek geen verplicht onderdeel
van de indicatiestelling voor een kinderbeschermingsmaatregel, alvorens deze indicatie
naar de Raad van de Kinderbescherming gaat?
Waarom wordt de motivering om een ondertoezichtstelling (OTS) of een uithuisplaatsing
op te leggen niet onafhankelijk getoetst, bijvoorbeeld door een objectieve hulpverlener
of organisatie, alvorens deze indicatie naar de Raad voor de Kinderbescherming wordt
doorgezet? Of waarom voert de Raad voor de Kinderbescherming niet altijd een onafhankelijke
toetsing van de noodzaak tot een dergelijke kinderbeschermingsmaatregel uit?
Antwoord 5 en 6
Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over een kind dient
zorgvuldig en onafhankelijk te gebeuren. Deze taak is bij de RvdK belegd. De RvdK
voert het onderzoek onafhankelijk en eigenstandig uit. Op basis van zijn onderzoek
kan de RvdK de kinderrechter verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken.
Een onafhankelijk onderzoek vóórdat een verzoek tot onderzoek bij de RvdK wordt ingediend
heeft geen toegevoegde waarde. Dat is dubbelop en levert nog meer vertraging op in
de keten. Inzake het perspectiefbesluit verwijs ik uw Kamer naar de brief ter verbetering
van de rechtsbescherming, die uw Kamer op 17 november 2022 zal ontvangen.
Vraag 7
Bent u voornemens om strengere kaders en criteria in te stellen waarbinnen het feitenonderzoek
gedaan moet worden, zodat het zorgen voor sluitende, objectieve, waarheidsvinding
en bewijslast verplicht geborgd is?
Antwoord 7
De aanbevelingen van het (onder vraag 2) genoemde IGJ-onderzoek laten ons zien dat
ouders en kinderen meer en beter betrokken moeten worden bij belangrijke beslissingen
zoals een uithuisplaatsing. Hun klacht is dat zij door jeugdprofessionals vaak niet
goed gehoord worden, meer uitleg en onderbouwing nodig hebben over waarom een uithuisplaatsing
nodig is en dat zij zelf deskundige bijstand missen. Het is voor kinderen en ouders
lastig om te begrijpen wat hen overkomt, mede vanwege de wisselende gezichten, juridische
procedures en omvangrijke, moeilijke rapporten. Op dit vlak zijn dus verbeteringen
nodig, gericht op het beter informeren en bijstaan van kind en ouders bij een uithuisplaatsing.
Deze inhoudelijke verbeteringen zijn noodzakelijk om het feitenonderzoek op voldoende
kwalitatief niveau te brengen.
Daarnaast is het nodig dat de kwaliteit verbetert van de huidige instrumenten, methoden
en richtlijnen die professionals gebruiken om feiten, meningen en oordelen systematischer
in beeld te brengen en te wegen. Daaraan wordt ook gewerkt. Ook door middel van training
en scholing. Want het werk is moeilijk en vraagt veel tijd, kennis, ervaring en competenties.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, werken de RvdK, Jeugdzorg Nederland
en Veilig Thuis aan een vervolg op het vorig jaar afgeronde Actieplan verbetering
feitenonderzoek. Ik zal hen daarin steunen.
We vinden het van belang om te benadrukken dat jeugdbeschermers ook voldoende tijd
en ruimte moeten hebben om de kwaliteit van het werk te verhogen. Als gevolg van de
hoge werkdruk kan dit onder druk komen te staan. Daarom is het zo belangrijk dat de
werkdruk op korte termijn omlaag wordt gebracht. In de beantwoording van vraag 18
zullen wij nader ingaan op de stappen die worden gezet om de werkdruk te verlagen.
Vraag 8
Is het mogelijk alle gesprekken die ouders hebben met betrokkenen binnen de jeugdbeschermingsketen
te laten vastleggen, bij voorkeur middels audio en/of video, en op te nemen in het
dossier, zodat er altijd bewijslast is en zowel kinderen, ouders als zorgmedewerkers
hierdoor beschermd worden?
Antwoord 8
Een geluidsopname is toegestaan als degene die de geluidsopname opneemt ook zelf aan
het gesprek deelneemt, de opname vooraf meldt en deze opname niet openbaar maakt of
verstrekt aan derden zonder toestemming van de andere partij. Het spreekt vanzelf
dat geluidsopnamen ook niet verspreid mogen worden met de bedoeling te beledigen,
of om te gebruiken voor smaad en laster. Dit is strafbaar. Er kunnen overigens ook
zwaarwegende redenen zijn om geen geluidsopnames te maken. Soms gaan gesprekken over
zaken die kinderen kunnen schaden en die zij liever niet horen.
Voor het maken van beeldopnames ligt dit anders. Daarvoor is toestemming een vereiste,
vanwege het portretrecht. Als dit niet gebeurt, dan is de beeldopname onrechtmatig.
Beeld- en geluidsopnamen kunnen onderdeel zijn van het dossier voor zover in overeenstemming
met de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens op basis van wet- en regelgeving,
de protocollen en richtlijnen van de betrokken organisaties.
Vraag 9
In februari van dit jaar verscheen de «Wetenschappelijke Factsheet Uithuisplaatsingen»,
met daarin verscheidene aanbevelingen voor verbeteringen, hoe ver bent u met het implementeren
van deze aanbevelingen? Kunt u deze voortgang concreet uiteenzetten?5
Antwoord 9
Voorafgaand aan de debatten over jeugdbescherming en jeugdzorg, die in november 2022
zijn gepland, zullen wij uw Kamer schriftelijk nader informeren over maatregelen om
op de korte termijn de situatie in de jeugdbescherming te verbeteren en over het plan
van aanpak om de rechtsbescherming in de jeugdbescherming te verbeteren. De aanbevelingen
uit de factsheet van de Universiteit van Leiden neem ik daarin mee.
Vraag 10
Kunt u reflecteren op het onlangs verschenen onderzoek van de Universiteit Leiden,
de «Eindevaluatie herziening Wet kinderbeschermingsmaatregelen», waaruit blijkt dat
deze wet door alle problemen in de jeudbeschermingsketen niet uitgevoerd kan worden
(Kamerstuk 31 839, nr. 875)? Welke stappen gaat u ondernemen naar aanleiding van dit onderzoek?
Antwoord 10
De evaluatie van de herziene Kinderbeschermingswetgeving legt een dilemma bloot. Indien
kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en beschermd moeten worden, is
ingrijpen op dat moment legitiem. De inzet van een kinderbeschermingsmaatregel maakt
dat er zicht is op de veiligheid van het kind, de Gecertificeerde Instelling is daar
verantwoordelijk voor. De kern van het probleem is dat na het opleggen van de maatregel
de uitvoering stokt, omdat er geen jeugdbeschermer of passende hulp beschikbaar is.
Dat probleem moet worden aangepakt en daar zijn we druk mee bezig. Wij realiseren
ons dat hier meerdere facetten een rol spelen. Ook het feitenonderzoek en de klachtenprocedures
moeten beter en er zijn verbeteringen nodig rond de rechtsbescherming. De Universiteit
van Leiden doet hiervoor een aantal concrete aanbevelingen en ook daar werken we aan.
Ik stuur uw Kamer in november het plan van aanpak ter verbetering van de rechtsbescherming,
voorafgaand aan de debatten met uw Kamer.
Vraag 11
Niet zelden liggen er financiële overwegingen ten grondslag aan het opleggen van een
kinderbeschermingsmaatregel, kunt u aangeven wat u gaat doen om deze perverse financiële
prikkels in de jeugdbeschermingsketen tegen te gaan? En wat gaat u doen om de wildgroei
aan commerciële aanbieders van zorg aan banden te leggen?
Antwoord 11
In het jeugdbeschermingsstelsel is sprake van een strikte scheiding tussen de instelling/instantie
die de maatregel voor kinderbescherming aanvraagt (de Raad voor de Kinderbescherming
en bij een verlenging de Gecertificeerde Instelling) en de instelling/instantie die
daarover besluit (de rechtbank). Voor deze scheiding der functies is gekozen omdat
een beslissing over het ingrijpen van de overheid in de rechten van het kind en de
ouders altijd onafhankelijk, met waarborgen omkleed en zorgvuldig door de rechter
genomen moeten worden. Ik deel uw constatering dat sprake zou zijn van financiële
overwegingen of perverse financiële prikkels bij het opleggen van een maatregel dan
ook niet.
Vraag 12
Bent u het eens met de stelling dat het belangrijk is om meer harde, wettelijke eisen
en criteria te stellen aan de uitvoerende zorgverlening binnen de jeugdbescherming,
zodat minder makkelijk misbruik gemaakt kan worden van de kwetsbare situaties waarin
kinderen, ouders en zorgverleners zich bevinden?
Antwoord 12
Ik ben er op voorhand niet van overtuigd dat het stellen van meer harde, wettelijke
eisen aan de zorgverlening in de jeugdbescherming gaat bijdragen aan een betere uitvoering.
Dat laat onverlet dat het nodig is te investeren in de kwaliteitsverbetering van de
huidige instrumenten, methoden en richtlijnen die professionals gebruiken. In het
kader van de werkzaamheden van de Hervormingsagenda wordt bijvoorbeeld gekeken naar
de inzet en het gebruik van meer evidence based methoden.
Vraag 13
Kunt u verklaren waarom er zo’n grote discrepantie bestaat tussen hoe zorgverleners
en instanties de gegeven hulp beoordelen, ten opzichte van hoe de cliënten de ontvangen
zorg ervaren? Waarom is het systeem zo weinig gericht op het faciliteren, informeren
en ondersteunen van kinderen en ouders? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ouders
meer inspraak krijgen en kunnen meebeslissen op basis van informed consent?
Antwoord 13
Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ingegaan op de wijze waarop ouders en kinderen
meer en beter betrokken moeten worden.
Vraag 14
Kunt u uitleggen waarom de kwaliteitskaders voor de jeugdzorg voornamelijk gericht
zijn op de administratieve kant en nauwelijks op de uitvoerende kant van de zorg?
Gaat u ervoor zorgen dat deze er wel zo snel mogelijk komen? Zo ja, hoe worden deze
kwaliteitskaders opgesteld en door wie?
Antwoord 14
De bestaande regelgeving, zoals de vereisten uit de Jeugdwet en het Burgerlijk Wetboek
zien zowel op de uitvoering van jeugdzorg en jeugdbescherming als op meer bedrijfsmatige
kaders voor de inrichting van bijvoorbeeld een Gecertificeerde Instelling.
Wel bestaat aanvullende behoefte aan een kwaliteitskader voor de jeugdbescherming.
Op dit moment wordt een kwaliteitskader en prestatiebeschrijvingen voor de jeugdbescherming
ontwikkeld, wat tot doel heeft kwaliteit en prestaties te objectiveren en te normeren,
zodat gemeenten en GI’s samen tot betere tarieven en sturingsafspraken zullen komen.
Onder aansturing en in opdracht van JenV werken we op dit moment met gemeenten, GI’s,
andere betrokken professionals aan de totstandkoming hiervan.
Vraag 15
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel geld er voor de jeugdzorg naar de gemeenten gaat
en specificeren op welke manier dit wordt besteedt? Hoeveel geld blijft er binnen
de gemeente zelf circuleren, bijvoorbeeld voor personeel in het sociaal domein en
hoeveel geld gaat er naar de uitvoeringsorganisaties en komt dus direct ten goede
aan daadwerkelijke zorg voor kinderen en jongeren?
Antwoord 15
Het budget voor jeugdhulp is onderdeel van de Algemene Uitkering van het gemeentefonds
en valt daarmee onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten. Gemeenten hoeven
hun uitgaven daarom niet te verantwoorden. Daardoor is niet precies bekend wat de
uitgaven van gemeenten aan de jeugdzorg zijn. Wel dienen zij hun rekeningcijfers in
het Iv3-systeem in te vullen. Voor het jaar 2020 zijn deze cijfers definitief. De
uitgaven in dat jaar aan Jeugd bedragen € 4.858 miljoen. Daarnaast zijn er dat jaar
ook nog uitgaven geregistreerd voor zowel Wmo als Jeugd ter hoogte van € 2.838 miljoen.
Het is niet bekend welk deel daarvan is uitgegeven voor Jeugd.
Begin 2020 heeft KPMG in opdracht van VWS onderzoek gedaan bij 9 gemeenten en 13 aanbieders
om meer inzicht te krijgen in de besteding van jeugdhulpmiddelen6. Dit niet-representatieve onderzoek laat zien dat dat van de totale uitgaven aan
jeugd in 2018 er 70% terecht komt bij zorgprofessionals (lokale teams (10%), PGB (3%)
en uitgaven zorgprofessionals (57%)) en bijna 30% gaat naar uitvoeringskosten7 bij aanbieders (25%)/overhead gemeenten (4%). Belangrijk te realiseren is dat er
ook nog uitvoeringskosten zijn bij de individuele zorgprofessionals, maar de omvang
daarvan in dit onderzoek niet bepaald is omdat dit bij de onderzochte aanbieders niet
geregistreerd wordt.
Vraag 16
Kunt u uitleggen waarom een gemeente er vaak voor kiest om de (basis)zorg zelf uit
te voeren en hiervoor inadequaat geschoolde werknemers in te zetten, in plaats van
te kiezen voor professionals met de juiste opleiding en achtergrond? Is deze overweging
een financiële? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat dit op de lange termijn vaak zal
leiden tot hogere kosten, omdat een gebrekkig starttraject leidt tot grotere problemen
bij kinderen en ouders in de toekomst?
Antwoord 16
In de Jeugdwet is bepaald dat verantwoorde jeugdhulp moet worden geleverd. De werkgever
is verantwoordelijk voor het inzetten van de juiste mix van professionals. In het
Besluit Jeugdwet (artikel 5.1.1) is bepaald dat jeugdhulp moet worden uitgevoerd door
of onder de verantwoordelijkheid van geregistreerde professionals (BIG of SKJ) met
de juiste opleiding. Tevens is bepaald dat naast de geregistreerde professionals ook
niet geregistreerde professionals jeugdhulp kunnen bieden, mits aan bepaalde voorwaarden
is voldaan. De praktische uitwerking van deze voorwaarden staat in het «Kwaliteitskader
Jeugd; Norm voor verantwoorde werktoedeling». Het belangrijkste criterium voor het
inzetten van een niet-geregistreerde professional is de situatie van de jeugdige.
Als er bij de jeugdige sprake is van een voorspelbare, veilige situatie waarbij de
risico’s zijn in te schatten dan mag een niet-geregistreerde professional worden ingezet.
Deze wettelijke bepaling en praktische uitwerking geldt ook indien gemeenten ervoor
kiezen om basiszorg zelf te leveren bijvoorbeeld via lokale teams. Dit zal altijd
plaats moeten vinden conform het genoemde kwaliteitskader Jeugd.
Vraag 17
Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre de personeelstekorten in de jeugdzorg kunnen
worden opgelost als gemeenten gaan korten op hun interne uitgaven, bijvoorbeeld op
personeelskosten in het sociaal domein, zodat dit budget vrijkomt voor goed opgeleide
hulpverleners bij zorgaanbieders en het uitvoeren van gedegen zorgtrajecten en maatregelen
ter voorkoming van een uithuisplaatsing?
Antwoord 17
Gemeenten kunnen hun middelen vrij besteden en het is aan gemeenten om een afweging
te maken tussen hun interne uitgaven en het budget voor bijvoorbeeld bepaalde vormen
van zorg. Schaarste aan personeel in zorg en welzijn is helaas de dagelijkse realiteit.
Meer geld lost niet de arbeidsmarkttekorten op. Het is de verantwoordelijkheid van
alle partijen (werkgevers, gemeenten, brancheverenigingen en het Rijk) om te zorgen
voor een aantrekkelijke sector voor potentiële jeugdzorgwerkers om in te werken, het
aanpakken van arbeidsmarktknelpunten en te zorgen voor behoud van personeel.
In de brief die de Staatssecretaris van VWS en ik op 14 september jongstleden naar
de Tweede Kamer hebben gestuurd8, hebben wij beschreven welke maatregelen wij nemen om de arbeidsmarktproblematiek
aan te pakken. Dit omvat onder andere een stimuleringsregeling voor zijinstromers,
waarvoor wij in totaal € 10 mln beschikbaar stellen.
Vraag 18
Welke stappen gaat u zetten om de werkdruk van jeugdhulpverleners drastisch te verminderen?
Antwoord 18
Op 14 september jl. hebben wij de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de maatregelen
die wij op dit moment nemen om de situatie in de jeugdbeschermingsketen te verbeteren,
zodat jeugdbeschermers meer tijd en ruimte krijgen voor de hulp en begeleiding van
kinderen en ouders.9
Het kabinet stelt hiervoor in de komende jaren in totaal € 80 mln beschikbaar. Hiervan
wordt in totaal € 40 mln beschikbaar gesteld aan GI’s zodat zij op korte termijn meer
medewerkers kunnen aantrekken en tot een caseloadverlaging kunnen komen. Het gaat
om € 10 mln per jaar, tot en met 2025. En we verwachten dat gemeenten een vergelijkbare
bijdrage doen.
Daarnaast stelt het Kabinet in 2023 en 2024 in totaal € 10 mln beschikbaar voor een
zijinstroom regeling om meer jeugdbeschermers te werven en op te leiden.
Verder werken wij voor de korte termijn onder andere aan een landelijke norm voor
een reële caseload, het verminderen van regeldruk bij GI’s, het beter mogelijk maken
van functiedifferentiatie, het vergemakkelijken van de inzet van jeugdhulp, waarbij
bij toekennen van hulp de uitspraak van een rechter zwaarwegend is en het verminderen
van de instroom. De details kunt u teruglezen in bovengenoemde brief.
De bovengenoemde maatregelen zullen op korte en middellange termijn verlichting gaan
bieden, maar de structurele oplossing zit in de nieuwe manier van werken conform het
Toekomstscenario. Vroegtijdiger zicht op de problemen en vroegtijdiger inzet van passende
hulp en steun voorkomt dat problematiek nodeloos verergert. Vanuit het grote gevoel
van urgentie willen we deze nieuwe manier van werken versneld gaan toepassen. Voor
deze versnelling stelt het Kabinet in totaall € 30 mln beschikbaar (jaarlijks € 1
mln in 2023, 2024 en 2025).
Vraag 19 en 20
Gaat u in kaart brengen hoeveel onterecht uithuisgeplaatste kinderen er zijn in Nederland
en wat ervoor nodig is om deze kinderen weer te herenigen met hun ouders?
Als de rechter een uithuisplaatsing onterecht verklaart, duurt het vaak nog erg lang
voor het betreffende kind teruggeplaatst wordt bij de ouders, hoe gaat u ervoor zorgen
dat dit proces in de toekomst sneller verloopt? Kunt u concreet aangeven welke stappen
u gaat ondernemen om kinderen zo snel mogelijk terug te plaatsen bij hun ouders en
hoe dat van invloed zal zijn op het verminderen van de wachtlijsten in de jeugdzorg,
aangezien een afgesloten traject van het ene kind, sneller een nieuw hulptraject voor
een ander kind zal betekenen?
Antwoord 19 en 20
Nee, dat ben ik niet van plan.
De stelling dat uithuisplaatsingen in Nederland vaak onterecht zijn, dan wel deze
beslissingen onrechtmatig zijn onderschrijf ik niet. De rapporten van de IGJ en de
Universiteit van Leiden laten ook zien dat een uithuisplaatsing vaak om goede gronden
en in het belang van de veiligheid van een kind wordt genomen. De richtlijn voor uithuisplaatsing10 geeft de jeugdprofessional een kader voor het nemen van dergelijke ingrijpende besluiten.
Deze richtlijn heeft hebben de insteek dat een uithuisplaatsing van een kind zoveel
als mogelijk voorkomen moet worden. Een uithuisplaatsing is dus echt een laatste middel,
als er geen andere oplossingen meer zijn voor een kind om thuis op te groeien.
Ondanks de goede intenties van de betrokken partijen en jeugdprofessionals realiseer
ik mij dat in de praktijk van het uithuisplaatsen verbeterslagen nodig zijn. Bijvoorbeeld
op het gebied van de bejegening van en samenwerking met ouders en kinderen gedurende
het gehele traject van hulp en bescherming, de inzet van passende jeugdhulp en de
tijd en ruimte die een jeugdprofessional nodig heeft om tot een zorgvuldig besluit
te kunnen komen. Daar wil ik mij hard voor maken.
Vraag 21
Gaat u alle uithuisplaatsingen in Nederland opnieuw toetsen op rechtmatigheid? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 21
Een kinderrechter kan een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing
afwijzen of een machtiging op verzoek van de ouder voortijdig beëindigen. Dat het
in deze situaties vervolgens lang duurt voordat een kind teruggeplaatst wordt bij
ouders herken ik niet.
Vraag 22
Wat gaat u concreet ondernemen om de rechtspositie van kinderen en ouders in de jeugdzorg
zo snel mogelijk te verbeteren? Kunnen ouders en kinderen bijvoorbeeld altijd een,
vrij gekozen, onafhankelijke vertrouwenspersoon krijgen die hen kan ondersteunen,
bij kan staan in de procedurele afhandeling van hun zaak en toe kan zien op de rechtmatigheid
en doelmatigheid van het proces?
Antwoord 22
In november ontvangt uw Kamer een plan van aanpak ter verbetering van de rechtsbescherming
in de jeugdbescherming. In dit plan van aanpak zal ik ook ingaan op de wijze waarop
ik de juridische ondersteuning van kinderen en ouders bij procedures wil verbeteren.
Overigens hebben jeugdigen en hun ouders die te maken hebben met jeugdhulp recht op
een (gratis) onafhankelijke vertrouwenspersoon, van bijvoorbeeld het Advies en Klachtenbureau
Jeugdzorg (AKJ).
Vraag 23
Gaat u de kinderen die onterecht uit huis zijn geplaatst en hun ouders compenseren
voor de geleden schade? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 23
Jeugdbeschermers zetten zich iedere dag in voor de veiligheid en de ontwikkeling van
kinderen en zijn zich bewust van het ingrijpende karakter van een uithuisplaatsing.
Voor een uithuisplaatsing is een machtiging van de rechter nodig, tegen welke beslissing
hoger beroep openstaat. Er zijn geen regelingen op basis waarvan compensatie toegekend
kan worden na uithuisplaatsingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.