Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake vervolg Contourennota en Integraal Overzicht Financiën Gemeenten (Kamerstuk 36200-B-10)
2022D46978 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over het Vervolg Contourennota en Integraal Overzicht
Financiën Gemeenten (Kamerstuk 36 200 B, nr. 10).
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
7
II
Antwoord/ reactie van de Minister
9
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met
bijlagen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het vervolg
van de Contourennota. De Minister geeft aan dat het belang van de samenhang tussen
de verschillende (transitie-)fondsen op verschillende terreinen (klimaat, stikstof
en mobiliteit) wordt meegenomen in de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek,
waarover de Kamer in het voorjaar van 2023 zal worden geïnformeerd. Dat brengt deze
leden tot de volgende vragen. In welke zin wordt het belang van samenhang tussen de
verschillende (transitie-)fondsen betrokken bij de nieuwe financieringssystematiek? Op welke manier kan en wordt
bij de vormgeving van de nieuwe financieringssystematiek vanaf 2026 voorkomen dat
sprake zal zijn van lastenstijging voor inwoners en ondernemers?
In de onderhavige brief staat dat gemeenten stellen dat er sprake is van achteruitgang
in het voorzieningenniveau. In de brief van 28 maart jl. van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 35 925 B, nr. 20) wordt aangegeven dat het eenduidig meten van het voorzieningenniveau voor inwoners
een complexe opgave is en dat er vooralsnog geen bruikbare operationalisering voorhanden
is om dit te meten. Zijn er op dit moment acties uitgezet om dit in de toekomst wel
inzichtelijk te maken? Zo ja, op welke manier vragen de leden van de VVD-fractie zich
af.
Rijk en medeoverheden zijn het erover eens, in lijn met het onderzoek van mw. Lazeroms,
dat het coalitieakkoord medeoverheden voor de periode tot en met 2025 een goede financiële
basis biedt. Het financieel perspectief erna ontbreekt, zo stellen de medeoverheden.
Er zijn geluiden dat er decentrale overheden zijn die hun meerjarenbegrotingen niet
rond krijgen en stellen dat dit ten koste kan gaan van wettelijke taken of investeringen.
Gemeenten en provincies moeten en zijn hier nú al op aan het begroten zonder soms
enig perspectief te hebben voor structurele dekking. Herkent de Minister dit? Hoe
groot is dit probleem? Gaat de Minister hier met de medeoverheden het gesprek over
aan? Wat is haar insteek daarbij? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie
van de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief over
het vervolg van de Contourennota en het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten. Deze
leden vinden het zorgelijk om te zien dat sommige gemeenten bezuinigingen in het vooruitzicht
hebben op essentiële voorzieningen, omdat het perspectief voor hun financiën op de
lange termijn nog onzeker is. De toevoeging van één miljard in het Gemeentefonds en
btw-compensatiefonds voor het jaar 2026 was daarom een goede stap, maar nu is ook
duidelijkheid voor de oplossing op de lange termijn nodig. In dat licht hebben zij
nog vragen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat de Kamer de motie van de leden Van
Weyenberg en Inge van Dijk (Kamerstuk 36 200, nr. 89) heeft aangenomen die de regering verzoekt om voor de meicirculaire 2023 een uitvoeringsplan
met tijdpad naar de Kamer te sturen voor de nieuwe financieringssystematiek en hierbij
voldoende duidelijkheid te bieden over de inhoud op hoofdlijnen. Volgens deze leden
is dat hard nodig om ervoor te zorgen dat gemeenten via de meicirculaire en daarmee
bij hun begrotingen voor 2024–2027 voldoende duidelijkheid voor hun financiën op de
lange termijn hebben. Graag ontvangen zij een overzicht van de acties die tot nu toe
zijn ondernomen om te komen tot deze nieuwe financieringssystematiek en de resultaten
naar aanleiding daarvan. Daarnaast vragen zij welke acties met welke planning de Minister
heeft in aanloop naar het uitvoeringsplan voor de meicirculaire 2023.
De leden van de D66-fractie vragen tevens welke acties zijn ondernomen om de mogelijkheid
van een uitbreiding van het lokaal belastinggebied te betrekken bij de nieuwe financieringssystematiek.
Is er al een beeld welke termijn er nodig is voor invoering van een dergelijke uitbreiding
van het lokaal belastinggebied? Is het ook al duidelijk welke varianten hiervan mogelijk
zouden zijn en hoe hier een afweging tussen gemaakt kan worden? Zijn bijvoorbeeld
de opties uit het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» van de commissie-Rinnooy
Kan voldoende volgens de Minister, zijn er updates nodig van de opties en de bijbehorende
opbrengstenramingen of zijn aanvullende onderzoeken wenselijk? Op welke manier wordt
daarbij de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Romke de Jong (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 165) betrokken en specifiek de varianten die in die motie worden genoemd, zoals een planbaten-
of gebiedsontwikkelingsheffing, een grondbelasting, een leegstandsheffing of verduurzamingsvrijstellingen?
De leden van de D66-fractie vragen ook welke visie de Minister heeft op de financiële
verhoudingen tussen Rijk en gemeenten en welke grootte van het gemeentelijk belastinggebied
passend is bij het uitgangspunt van de betere financieringsbalans tussen eigen inkomsten
en bekostiging via het Rijk, zoals in de Contourennota is beschreven? Welke wetenschappelijke
inzichten en onderzoeken zal de Minister betrekken om voorstellen voor een nieuwe
financieringssystematiek te toetsen of deze inderdaad zorgen voor die betere financieringsbalans?
Waar moet de nieuwe financieringssystematiek volgens de Minister aan voldoen om die
betere financieringsbalans waar te maken?
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het belang van goede betrokkenheid
van lokale en provinciale politici op alle niveaus. Op welke wijze zijn tot nu toe
raads- en statenleden betrokken bij de vormgeving van de nieuwe financieringssystematiek,
zoals gevraagd in de motie-Dekker-Abdulaziz/Romke de Jong (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 159) of op welke wijze zal dat nog gaan plaatsvinden?
De leden van de D66-fractie wijzen in het licht van de nieuwe financieringssystematiek
waarbij de mogelijkheid van een uitbreiding van het lokaal belastinggebied wordt betrokken
op de motie van het lid De Kort (Kamerstuk 35 569, nr. 3) waarin de regering wordt verzocht in samenspraak met de VNG de afschaffing van de
hondenbelasting te onderzoeken. Deze leden zijn benieuwd op welke wijze deze motie
is uitgevoerd en in hoeverre de onderliggende wens van deze motie wordt betrokken
bij de uitvoering van de nieuwe financieringssystematiek. Is de Minister dan ook van
mening dat de gemeentelijke autonomie geholpen zou zijn als eventuele afschaffing
van de hondenbelasting gepaard zou gaan met uitbreiding van het lokaal belastinggebied
op andere gebieden?
De leden van de D66-fractie vinden het zoals gezegd positief dat voor het jaar 2026
één miljard is toegevoegd aan het Gemeentefonds en btw-compensatiefonds. Kan de Minister
uiteenzetten of er overleg is geweest met de VNG over de toevoeging van dit bedrag
en welke afspraken daarbij eventueel zijn gemaakt? Is er bijvoorbeeld overeenstemming
over bepaalde aspecten van de nieuwe financieringssystematiek of zijn er afspraken
over het te volgen proces daarnaartoe?
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat gemeenten meerjarige stabiliteit
hebben ten aanzien van hun inkomsten. Daarom vinden deze leden het erg positief dat
dit een belangrijk uitgangspunt is van de nieuwe financieringssystematiek zoals beschreven
in de Contourennota. Daarnaast vinden zij het positief dat in samenspraak met de VNG
is besloten het accres vast te zetten, waardoor gemeenten niet zoals in het verleden
hun accres op het laatste moment zien dalen als gevolg van onderuitputting bij het
Rijk. Welke varianten worden betrokken bij de opgave om ook voor de lange termijn
deze meerjarige stabiliteit te kunnen bieden binnen de nieuwe financieringssystematiek?
Aan welke factoren zullen deze varianten worden getoetst bij de uiteindelijke afweging
of voldaan is aan het vertrekpunt dat er sprake moet zijn van meerjarige stabiliteit?
De leden van de D66-fractie zijn positief dat het overzicht van de gemeentefinanciën
op sommige punten een verbetering laat zien. Deze leden wijzen op de monitor van de
financiële conditie van de VNG die ook laat zien dat gemeenten uit het dal klimmen
en een slinkende minderheid van de gemeenten een onvoldoende scoort. Zou de Minister
een beleidsinhoudelijke reactie kunnen geven op deze monitor? Zou de Minister daarbij
ook kunnen ingaan op de constatering dat gemeentelijke investeringen achterblijven,
terwijl deze van groot belang zijn? Kan de Minister uiteenzetten hoe de gemeentelijke
investeringen zich de afgelopen twintig jaar hebben ontwikkeld en wat de verwachting
is voor de toekomst op basis van het huidige financiële beeld?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de brief over de vervolgstappen voor de nieuwe financieringssystematiek en de
financiële positie van gemeenten. Deze leden hebben over de brief de volgende vragen.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie constateren dat in het coalitieakkoord
de oploop van de opschalingskorting tot en met 2025 is geschrapt (€ 715 mln. voor
gemeenten en provincies). In het voorjaar van 2013 is de regering teruggekomen van
het onzalige plan tot gedwongen opschaling van gemeenten en provincies, waarop de
opschalingskorting gebaseerd was. Deelt de Minister de mening dat de opschalingskorting
niet bijdraagt aan een dragende beleidsinhoudelijke onderbouwing van de nieuwe financieringssystematiek?
Met de Minister constateren de leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie dat
de (autonome) uitgaven van gemeenten en provincies jaarlijks met meer toenemen dan
enkel de inflatie, onder andere door bevolkingsgroei en vergrijzing. Met het vastzetten
van het volumedeel van het accres vanaf 2026 verliezen gemeenten en provincies een
instrument om dergelijke volumegroei op te vangen. Deze leden vinden het dan ook van
belang dat er voor de aanpak van dit vraagstuk bouwstenen en opties in kaart worden
gebracht en uitgewerkt.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie lezen dat de eventuele mogelijkheid
voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken bij de uitwerking van bouwstenen
voor de financieringssystematiek. Deze leden vragen wat de bijbehorende randvoorwaarden
zullen zijn. Zij constateren dat er onder inwoners grote zorgen zijn over verhoging
van de belastingdruk. Indien de regering besluit tot vergroting van het decentraal
belastinggebied, worden dan ook bijvoorbeeld de tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting
verlaagd, zodat er sprake is van een verschuiving in plaats van een verhoging van
lasten, zo vragen zij.
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister in
aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 mld. extra
beschikbaar stelt voor gemeenten en provincies. Deze leden vragen welke maatregelen
de Minister voor de jaren 2027 en verder neemt om te voorkomen dat gemeenten hun begroting
niet meerjarig sluitend kunnen krijgen.
Gemeenten stellen dat sprake is van achteruitgang in het voorzieningenniveau. De Minister
stelt daartegenover dat met onderzoek moeilijk objectief is aan te tonen wat het voorzieningenniveau
precies is en hoe het zich ontwikkelt. De leden van de CDA-fractie en ChristenUnie-fractie
vragen of de Minister betwijfelt of het voorzieningenniveau werkelijk achteruitgegaan
is. Deze leden zijn van mening dat een belrondje langs pakweg twintig gemeenten weinig
ruimte laat voor twijfel. Is de Minister het met hen eens, dat het logisch is dat
voorzieningen verschralen als gemeenten jaar na jaar hebben moeten interen?
Met de Minister constateren de leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie dat
gemeenten in de afgelopen jaren hard hebben gewerkt om de corona- en vluchtelingencrisis
het hoofd te bieden. Hoe beoordeelt de Minister in dit verband het feit dat gemeenten
onvoldoende capaciteit hebben om nieuw beleid uit te voeren? Deelt de Minister de
mening, dat het Rijk de afgelopen jaren teveel gevergd heeft van gemeenten?
Met de invoering van de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) wil de Minister
waarborgen dat gemeenten en provincies bij nieuwe taken toegerust zijn om die uit
te voeren. De UDO bevat een gezamenlijk proces voor Rijk en medeoverheden, dat helpt
om beleid vorm te geven dat uitvoerbaar en effectief is. In dit verband vragen de
leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie in welke gevallen en aan de hand
van welke randvoorwaarden de betrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties als sluitstuk zal leiden tot medeondertekening van wetsvoorstellen
die medeoverheden raken, zoals wordt gevraagd in de motie-Inge van Dijk/Grinwis (Kamerstuk
35 925, nr. 90).
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie constateren dat vanaf 2019 meer
uitkeringen dan voorheen als specifieke uitkering uitgekeerd, omdat bij veel voorgenomen
uitkeringen sprake is van beleids- en bestedingsbeperkende voorwaarden. Kan de Minister
aangeven welke specifieke uitkeringen dit tot en met 2022 betreft? Hoe beoordeelt
de Minister de vrees dat de regering gemeenten steeds meer in een keurslijf probeert
de stoppen en daarmee de creativiteit en kracht van onderop ondermijnt?
De Minister constateert dat het aantal goedkeurende verklaringen op rechtmatigheid
is gedaald ten opzichte van de jaarstukken over 2020, van 90,1% naar 87,8%. Dit komt
vooral door het niet correct naleven van aanbestedingsregels (11,9% van alle gemeenten).
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister de aanbestedingsregels
beoordeelt. Ziet de Minister aanleiding de aanbestedingsregels tegen het licht te
houden? Zijn de aanbestedingsregels niet nodeloos complex?
De leden van de CDA- fractie en ChristenUnie-fractie vragen naar de stand van zaken
van de motie-Van der Graaf (Kamerstuk 35 925VII, nr. 166). Is al inzichtelijk waarom een aantal nadeelgemeenten, in het bijzonder gemeenten
met beperkte financiële draagkracht en een lage sociaaleconomische status, onevenredig
hard geraakt lijkt te worden door negatieve herverdeeleffecten? Wanneer kan de Kamer
de analyse en eventuele beleidsgevolgen tegemoet zien?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de Minister over de contouren van een
nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten gelezen en hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen. Deze leden maken zich zorgen over de financiële positie van
gemeenten. Hoewel de accountantsverklaringen goed zijn is er de afgelopen jaren door
gemeenten bezuinigd op voorzieningen voor mensen. Zij lezen dat het moeilijk is om
hier objectief onderzoek naar te doen. Zij vragen naar de reden hiervan. Waarom kan
er bijvoorbeeld geen inventarisatie gemaakt worden naar hoeveel sportvoorzieningen
en culturele voorzieningen zijn verdwenen of zijn versoberd? Waarom kan er niet worden
vastgesteld of en zo ja in welke mate gemeenten bepaalde armoedevoorzieningen hebben
versoberd?
De leden van de SP-fractie lezen voorts dat er nog altijd wordt vastgehouden aan het
idee dat gemeenten meer belastingen mogen heffen. Hoewel deze leden de noodzaak van
gemeenten begrijpen om meer inkomsten te genereren, zijn zij van mening dat dit op
andere manieren opgelost kan worden, die minder directe gevolgen hebben voor de inwoners.
Zij vrezen grote verschillen tussen rijke en arme gemeenten. Daarbij levert het geen
garantie op dat het voor mensen daadwerkelijk beter wordt; het maakt immers voor het
besteedbare inkomen van mensen niet uit of belasting geheven wordt door de gemeente
of door het Rijk.
De leden van de SP-fractie maken zich tevens zorgen over de periode na 2025. Gemeenten
maken immers ook lange termijnplannen wat door de onzekerheid nu aanzienlijk bemoeilijkt
wordt. Hoe kan dit volgens de Minister zoveel mogelijk worden voorkomen? In hoeverre
is er in de huidige plannen rekening gehouden met de financiële positie van mensen,
waardoor het zeer voorstelbaar is dat er in de komende jaren een groter beroep wordt
gedaan op inkomensondersteunende maatregelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 oktober 2022 en
eerder van de Contourennota financieringssystematiek medeoverheden van 11 juli 2022.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de medeoverheden behoefte aan duidelijkheid
hebben ten aanzien van de financieringssystematiek vanaf 2026. Deze leden menen dat
bij gebrek aan duidelijkheid hierover gemeenten langlopende investeringen in woningbouw,
onderwijshuisvesting, energietransitie nu niet kunnen en durven te doen. Deelt de
Minister die mening en acht zij dat dan ook zeer onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
In de Contourennota stelde immers het kabinet terecht zelf al «dat het noodzakelijk
is om gemeenten en provincies in september helderheid te geven over de richting van
de oplossing voor de financiële situatie in 2026 en de hierbij passende vervolgstappen».
Toch menen deze leden dat de voorliggende brief van 7 oktober niet meer helderheid
biedt dan de Contourennota van juli al deed. Zij menen dat over de nieuwe financieringssystematiek
in deze brief enkel herhaald wordt wat in de Contourennota al stond. Deelt de Minister
de mening dat de brief van 7 oktober niet meer duidelijkheid biedt ten aanzien van
de periode vanaf 2026 dan de Contourennota van juli? Zo nee, waarom niet en waarin
zit dan de nieuwe duidelijkheid? Deelt zij de mening dat er behalve de eenmalige enige
financiële compensatie voor 2026, nog geen enkel concreet financieel perspectief voor
de jaren daarna is geboden? Zo nee, waarom deelt zij die mening niet en waar blijkt
dat perspectief dan wel uit? Hoe gaat de Minister waarborgen dat er een financieringssystematiek
komt waarmee na 2026 het voorzieningenniveau van gemeenten op peil kan blijven?
De leden van de PvdA-fractie lezen wederom dat voor de nieuwe financieringssystematiek
onder andere gekeken gaat worden naar de mogelijkheid van een groter eigen belastinggebied
voor medeoverheden. Dat stond ook al in het coalitieakkoord. Is er inmiddels voortgang
in het denken over dit onderwerp gemaakt en zo ja, waar bestaat die voortgang uit?
Zo nee, waarom nog steeds niet? Aan welke mogelijkheden voor uitbreiding van het belastinggebied
wordt gedacht? Is het rapport «Bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel» het uitgangspunt
voor het uitwerken van de opties voor een ruimer belastinggebied? Liggen alleen de
bekende opties, zoals het herinvoeren van het gebruikersdeel OZB, de ingezetenenbelasting
en opcenten op de inkomstenbelasting, op tafel of wordt ook aan andere mogelijkheden
gedacht? Zo ja, welke zijn dat dan? Is duidelijk of vergroting van het belastinggebied
van gemeenten en provincies, mocht dat er komen, al dan niet kan gaan leiden tot een
hogere totale belastingdruk? Kunnen burgers lastenverzwaring ervaren als de medeoverheden
hun belastingen gaan verhogen? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat
bij uitwerking van de plannen omtrent het belastinggebied duidelijk per optie in kaart
moet worden gebracht wat de invoering per optie zou betekenen voor de verschillende
inkomenscategorieën, met name voor de laagste inkomens? Zo ja, hoe gaat zij daarvoor
zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister over de contouren van de gemeentefinanciën. Deze leden hebben
hierover een aantal vragen en opmerkingen.
Allereerst zijn de leden van de GroenLinks-fractie nog steeds niet in voldoende mate
overtuigd van de reden om tot een nieuwe systematiek te komen. Kan de Minister nog
eens goed uitleggen waarom er precies besloten is tot een nieuwe systematiek? Zijn
de medeoverheden betrokken geweest bij de passage uit het regeerakkoord? Welk gedeeld
of gedragen (ambtelijk) advies, of welke noodzaak lag ten grondslag aan het korten
van het Gemeentefonds in 2026 en het stopzetten van het toekennen van een volume-accres
in 2026 en de jaren erna? Kan de Minister de betreffende (ambtelijke) adviezen aan
de Kamer doen toekomen?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op de aangenomen motie Bromet/Mohandis (Kamerstuk
36 200 VII, nr. 30) die vraagt om te onderzoeken of de nieuwe systematiek wettelijk verankerd kan worden.
Deelt de Minister de opvatting dat een wettelijke verankering kan bijdragen aan de
stabiliteit en autonomie van gemeenten en provincies?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat voor de periode tot en met 2025
de financiële positie van gemeenten en provincies er stabiel uitziet. Is met deze
aanvullende afspraak op de huidige systematiek om het accres vast te zetten het systeem
niet al voldoende stabiel, zo vragen deze leden. Voor de periode 2026 en later gaat
het accres echter alsnog (neerwaarts) schommelen door de manier waarop met de loon-
en prijsontwikkeling wordt omgegaan. Het negatief effect in 2026 is structureel € 254 miljoen euro
minder accres en in 2027 structureel € 371 miljoen minder accres. Dit komt, zo begrijpen
zij, nog bovenop de onzekerheid over de nieuwe financieringssystematiek. Hoe beoordeelt
de Minister de financiële onzekerheid voor gemeenten en provincies op lange termijn
(vanaf 2026) in dit verband? Wat is de oorzaak van de schommelingen in de loon- en
prijsontwikkeling vanaf 2026? Hoe rijmt deze instabiliteit met de passage uit het
regeerakkoord waarin wordt gesteld dat het kabinet een stabielere financieringssytematiek
wenst?
Tijdens de begrotingsbehandeling BZK voor 2023 stelden deze leden van de GroenLinks-fractie
in de feitelijke vragenronde en tijdens het debat de vraag waar de in de begroting
genoemde 1 miljard euro voor de transitie na 2025 precies op is gebaseerd. Het antwoord
van de Minister was «dit is beschikbaar gesteld in aanloop naar een nieuwe systematiek».
Dit antwoord stelt deze leden allerminst gerust voor de periode na 2025. Daarom zouden
zij graag een gedetailleerde toelichting ontvangen waar deze 1 miljard euro precies
op gebaseerd is. Kan de berekening van dit bedrag nader worden toegelicht en op welke
wijze is de hoogte van dit bedrag afgestemd met de medeoverheden? Mocht hierover geen
afstemming hebben plaatsgevonden, waarom is dit niet gebeurd?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er onderzoek wordt gedaan naar de uitbreiding
van het lokale belastinggebied. Welke opties voor verruiming worden allemaal onderzocht
en welke rol speelt het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» hierin?
Wordt in aanvulling hierop ook gekeken naar mogelijkheden om vanuit gemeentelijke
of provinciale belastingen andere ambities te stimuleren, bijvoorbeeld rondom klimaat
en energie? In het bouwstenenrapport worden herinvoering van het OZB-gebruikersdeel
en invoering van een ingezetenenheffing genoemd als meest kansrijke opties. Het Centraal
Planbureau (CPB) berekende eerder dat dit lastenneutraal kon worden ingevoerd als
ook de lasten op arbeid zouden worden verlaagd. Is dit nog steeds het voornemen? Zo
nee, hoe worden dan negatieve inkomenseffecten opgevangen? Blijven gemeenten de mogelijkheid
voor kwijtschelding houden en welk effect heeft dit dan op hun mogelijkheid om eigen
inkomsten te verwerven? Graag een nadere toelichting hierop.
Rijk en medeoverheden hebben onder begeleiding van een onafhankelijk procesbegeleider
het rapport «Samenwerkingsvermogen, samen werken aan maatschappelijke opgaven met
financiën in balans» opgesteld. De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag willen
weten wat is er tot nu toe concreet met de aanbevelingen uit dit rapport is gedaan?
Kan de Minister schematisch een overzicht geven van de aanbevelingen en de concrete
acties die naar aanleiding hiervan zijn ondernomen?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in veel gemeenten voorzieningen
onder druk zijn komen te staan door de kwetsbare financiële positie van gemeenten
en door de hoge energiekosten als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Hoe verhoudt de
financiële positie van gemeenten en de door hen genoemde achteruitgang van het voorzieningenniveau
zich met de gemeentelijke autonomie? Zorgen beperkte financiële middelen niet per
definitie voor beperkte keuzevrijheid voor gemeenten? Wordt dit aspect betrokken bij
de vormgeving van de nieuwe financieringssystematiek en deelt de Minister het standpunt
dat het van belang is om snel duidelijkheid te krijgen over de financiële positie
van gemeenten voor de periode na 2025 omdat voor de meerjarenbegroting en het in stand
houden van de voorzieningen het belangrijk is dat gemeenten weten waar ze aan toe
zijn? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister concreet met (streef)data aangeven hoe
zij het verdere tijdpad om te komen tot duidelijkheid over de periode na 2025 voor
zich ziet?
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele vragen over de UDO.
Is de UDO al actief? Zijn er voorbeelden van te noemen? Welke rol gaat de UDO spelen
bij nieuwe wetgeving? Kan een «negatieve» UDO leiden tot uit- of afstel van een wetsvoorstel?
Hoe verhoudt het UDO zich tot het bestaande «Beoordelingskader Interbestuurlijke Verhoudingen»?
Blijft dit kader ook gelden? Gaat het UDO ook onderdeel uitmaken van het Integraal
Afwegingskader voor nieuwe wet- en regelgeving? Kunnen medeoverheden straks ook zelf
een UDO in gang zetten of een bepalende stem krijgen over de diepgang van een UDO?
II Antwoord/ Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.