Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 217 Wijziging van de Gemeentewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en enkele andere wetten in verband met uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester en de gezaghebber ter handhaving van de openbare orde en om enkele omissies te herstellen
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 9 november 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.
Aanleiding voor dit wetsvoorstel
3
2.
De hoofdlijnen en de noodzaak van de voorgestelde wijzigingen
4
2.1.
Algemene opmerkingen
4
2.2.
Huidig juridisch kader voor sluiting en tekortkomingen daarvan
7
2.2.1.
Sluitingsbevoegdheid (huidige artikelen 174a Gemw en 177 WolBES)
7
3.
Relatie met andere bevoegdheden
8
3.1.
Inleiding
8
4.
Verhouding tot hoger recht
8
4.2.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
8
4.3.
Recht op eigendom
10
6.
Financiële lasten
10
6.3.
Uitvoeringslasten bij de politie
10
7.
Consultatiereacties
10
7.1.
Inleiding
10
7.2.
Openbaar bestuur
10
7.2.1.
Nederlands Genootschap van Burgemeesters
10
7.2.2.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Bureau Regioburgemeesters
11
7.2.3.
Gezagsdriehoeken gemeenten Rotterdam en Amsterdam en gemeenten Leeuwarden, Nijmegen
en Steenbergen
12
7.3.1.
Raad voor de rechtspraak en Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
12
7.3.3.
Politie
12
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
14
Artikel I, eerste lid (artikel 174a, eerste lid, onder b)
14
Artikel I, eerste lid (artikel 174a, eerste lid, onder c)
14
Artikel I, derde lid
14
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het voorstel
van wet tot wijziging van de Gemeentewet (Gemw), de Wet openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba (WolBES) en enkele andere wetten in verband met uitbreiding
van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester en de gezaghebber ter handhaving van
de openbare orde en om enkele omissies te herstellen (hierna: het wetsvoorstel).
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
ondersteunen de versteviging van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door aanpassing
van wetgeving. Door het wetsvoorstel kunnen grondrechten ingrijpend worden beperkt.
Het dient daarom kritisch te worden beoordeeld. Deze leden hebben daarom nog enkele
vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en onderstrepen de noodzaak van het wetsvoorstel in het kader van de strijd tegen
ondermijnende criminaliteit. Deze leden danken de regering voor het ontwerp van het
wetsvoorstel en hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De regering
betoogt dat het wetsvoorstel dient, wat betreft de sluitingsbevoegdheid, ter verbetering
van de toepasbaarheid en verruiming van het instrumentarium van de burgemeester en
de gezaghebber binnen de openbare ordetaak die zij hebben op grond van de artikelen
172, eerste lid Gemw en artikel 174, eerste lid WolBES. Met dit wetsvoorstel zou de
openbare orde rond een woning, niet publiek toegankelijk lokaal of bijbehorend erf
beter kunnen worden gehandhaafd in geval van ernstig geweld, of bedreiging daarmee,
in of in de onmiddellijke nabijheid van die locatie, dan wel in het geval van het
daar aantreffen van een wapen, omdat de burgemeester, dan wel de gezaghebber, de bevoegdheid
wordt gegeven om die plaats te sluiten. Daarbij wordt zelfs, als ultimum remedium,
onteigening mogelijk gemaakt. Deze leden hebben over de voorgestelde wijzigingen de
nodige vragen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat dergelijke gevaarlijke situaties de
openbare orde ernstig kunnen verstoren. Zij zijn echter nog niet overtuigd van het
nut en de noodzaak van het wetsvoorstel. Zij hebben daarom enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Deze leden hebben behoefte aan het stellen van enkele nadere vragen.
Allereerst merken zij op dat het voorstel andermaal een bestuursrechtelijk instrument
bij de burgemeester legt om op te treden tegen georganiseerde criminaliteit. Daarmee
dreigt ook het bestuursrecht, in plaats van het strafrecht, als ultimum remedium te
worden ingezet. Hoe weegt de regering dit wetsvoorstel tegen de achtergrond van dat
basale principe? Deze leden willen de regering wel blijven aansporen tot matiging
bij het beleggen van deze en vergelijkbare verantwoordelijkheden bij de burgemeester.
Zij vragen of en, zo ja, welke wetgeving nog meer in voorbereiding is die ziet op
het uitbreiden van de bestuursrechtelijke bevoegdheden van burgmeesters bij de bestrijding
van georganiseerde criminaliteit.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden onderschrijven het belang dat burgemeesters en gezaghebbers toegerust zijn
met voldoende op maat gesneden bevoegdheden om ernstige verstoringen van de openbare
orde te voorkomen en te bestrijden.
1. Aanleiding voor dit wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie constateren dat de afgelopen jaren veel mensen zijn opgeschrikt
door (wapen)geweld. Niet alleen is vuurwapengeweld in de hoofdstad de afgelopen jaren
flink toegenomen, ook in andere delen van ons land heeft de georganiseerde drugscriminaliteit
zich genesteld in onze samenleving. Geharde criminelen nemen steeds vaker woonhuizen
onder vuur en steeds vaker worden wapens en illegaal vuurwerk gevonden in huizen waar
kinderen wonen. Door deze criminelen kunnen kinderen niet veilig opgroeien. Om alle
wijken in Nederland veilig te houden, is het cruciaal dat burgemeesters de juiste
instrumenten kunnen gebruiken waarmee ze de openbare orde kunnen bewaren of herstellen.
In dat kader achten deze leden het van belang dat in het coalitieakkoord is afgesproken
dat de aanpak van ondermijning wordt verstevigd door aanpassing van wetgeving, opsporing,
straffen, gegevensuitwisseling en detentie. Voornoemde leden verwelkomen het wetsvoorstel
mede in het licht van deze passage uit het coalitieakkoord en stellen de regering
graag nog enige vragen.
Het valt de leden van de SP-fractie op dat de regering steeds zorgvuldig om de belangrijkste
vraag heen draait, namelijk: is het handhaven, dan wel het herstellen, van de openbare
orde een taak voor het bestuursrecht of voor het strafrecht? De huidige bevoegdheden
voor burgemeesters om de openbare orde te herstellen, wanneer deze is verstoord door
ernstig geweld, of bedreiging daarmee, of het aantreffen van een wapen, of bij ernstige
vrees daarvoor, zijn volgens de regering ontoereikend. In plaats van een fundamentele
herbezinning of het wel nuttig en effectief is om via het bestuursrecht in dergelijke
gevallen de openbare orde te herstellen, kiest de regering er echter voor om nog meer
bestuursrechtelijke bevoegdheden te creëren.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het in alle voorbeelden die de regering
noemt ter ondersteuning van dit wetsvoorstel gaat om feiten die gekwalificeerd kunnen
worden als strafbare feiten, die ook adequaat in het strafrecht bestraft kunnen worden.
Als de regering van mening is dat strafbaar handelen op dit moment niet adequaat genoeg
aangepakt wordt, waarom zet zij dan niet in op een versterking van de strafrechtketen?
Waarom kiest de regering ervoor om burgemeesters onder de noemer «handhaven van de
openbare orde» meer bevoegdheden en dus ook meer verantwoordelijkheden te geven om
strafrechtelijke handelingen een halt toe te roepen? Is de regering bijvoorbeeld niet
bereid te investeren in de strafrechtketen? Is zij huiverig voor het pakken van een
regierol en kiest zij er daarom maar voor om de problemen op het bordje van de lokale
gezaghebbers te gooien? Hoe eerlijk vindt de regering het eigenlijk dat burgemeesters
de afgelopen jaren steeds meer tot spreekwoordelijke sheriffs zijn geworden, nu zij
steeds meer bevoegdheden en dus ook verantwoordelijkheden hebben gekregen om de orde
te handhaven? Kan de regering uiteenzetten waarom het noodzakelijk is dat uitgerekend
een burgemeester zich moet buigen over de vraag of een pand wel of niet gesloten moet
worden als daar bijvoorbeeld vuurwerk of een wapen is gevonden? Waarom wordt een dergelijke
beslissing niet aan de politie, Openbaar Ministerie (OM) en de rechter overgelaten?
Als het antwoord is dat bestuursrechtelijk veel sneller kan worden opgetreden dan
strafrechtelijk, moet dan niet eens gekeken worden naar hoe in het strafrecht een
procedure ontwikkeld kan worden waarmee dezelfde snelheid bereikt kan worden?
2. De hoofdlijnen en de noodzaak van de voorgestelde wijzigingen
2.1 Algemene opmerkingen
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting enkele voorbeelden
van gewelddadige situaties waardoor de openbare orde werd verstoord waarin het huidige
artikel 174a, eerste lid Gemw geen grondslag bood voor de burgermeester om in te grijpen.
De aan het woord zijnde leden vragen – samen met de wetenschappelijke commissie van
de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) – of de voorgestelde uitbreiding
van het instrumentarium van de burgermeester werkelijk bijdraagt aan het tegengaan
van de bedoelde problematiek rondom de openbare orde. Kan de regering toelichten hoe
incidenten, zoals genoemd in de toelichting, kunnen worden voorkomen door het sluiten
van een woning in de nabijheid waarvan het incident heeft plaatsgevonden?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat burgemeesters op basis van bijvoorbeeld
artikel 13b Opiumwet ook bevoegdheden hebben om panden als ultimum remedium te sluiten.
Deze leden wijzen er voorts op dat burgemeesters de reikwijdte van artikel 13b Opiumwet
de afgelopen jaren steeds verder hebben opgerekt, waardoor de Raad van State zich
genoodzaakt zag om de overheid terug te fluiten.1 Eén van de oorzaken dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet steeds verder konden oprekken
was het ontbreken van een duidelijk, landelijk kader. Recent WODC-onderzoek wees ook
op de noodzaak van een dergelijk kader.2 Het valt voornoemde leden in dat licht op dat de regering ook bij de nu voorliggende
uitbreiding van bestuursrechtelijke bevoegdheden niet kiest om duidelijke landelijke
richtlijnen op te stellen. Wederom is de redeneerlijn: we creëren een lokale bevoegdheid
en het lokale gezag moet zelf maar invullen hoe ze daar precies mee om wil gaan? Is
de regering bereid alsnog landelijke richtlijnen op te stellen om bijvoorbeeld rechtsongelijkheid
tussen verschillende gemeentes te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering het met dit wetsvoorstel ook mogelijk
wil maken dat een pand dat is gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet onteigend
kan worden. Deze leden wijzen op de discussie die speelt rondom artikel 13b. Zou het
niet beter zijn om eerst te voorkomen dat panden op grond van artikel 13b onterecht
worden gesloten, voordat überhaupt wordt nagedacht over het toevoegen van een nog
verstrekkender middel, namelijk de onteigening van een pand op basis van artikel 13b
Opiumwet? Zo nee, waarom niet? Voorziet de regering hier helemaal geen problemen mee
in de toekomst? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat sluiting en onteigening van
panden op basis van artikel 13b Opiumwet alleen als ultimum remedium worden ingezet?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben kanttekeningen bij de proportionaliteit
en effectiviteit van de voorgestelde verruiming. Zo vragen zij hoe de ingrijpende
maatregel van de sluiting van een huis zich verhoudt tot het causale verband tussen
bijvoorbeeld een schietpartij bij een huis en de betrokkenheid van de bewoners daarbij.
Hoe kan worden voorkomen dat onschuldige personen of mogelijk zelfs slachtoffers van
zich tegen hen gekeerd geweld de dupe worden van de sluiting van hun woning omdat
een burgemeester van mening is dat die woning gesloten moet worden? Als een woning
al gesloten moet worden vanwege dreigend gevaar voor de openbare orde, ook al kan
dat aan de bewoners niet worden aangerekend, hoe wordt dan omgegaan met de huisvesting
voor die bewoners? Moet de gemeente in die gevallen zorgen voor tijdelijk alternatieve
huisvesting? Zo nee, waarom niet?
De constatering van de regering dat de voorgestelde sluitingsbevoegdheid geen persoonsgebonden
maatregel betreft maar een pandgebonden maatregel, waarbij het gaat om het handhaven
van de openbare orde en waarbij het niet gaat om de vraag of de bewoner van het pand
schuld heeft, stelt de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie niet gerust. Een maatregel
kan immers niet louter pandgebonden zijn omdat van een pand zelf geen bedreiging van
de openbare orde uit kan gaan. Daar zijn de bewoners van een pand voor nodig dan wel
derden die buiten dat pand gedragingen vertonen. Met de genoemde constatering van
de regering ten aanzien van de pandgebondenheid bevestigt de regering eerder de kanttekeningen
die ook de NVvR uitsprak, namelijk dat er geen causaal verband vereist is tussen de
problematiek rondom de openbare orde en de (personen in de) woning om een woning te
laten sluiten. «Het kan dus gebeuren dat een bewoner/gebruiker van een pand, die zelf
niets heeft te maken met (een) vorm(en) van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit,
door toedoen van onbekende derden, die bijvoorbeeld (vuurwapen)geweld hebben gebruikt
tegen de woning/het pand en/of een handgranaat aanbrengen aan de woning of het pand,
de sluiting ervan teweeg kunnen brengen», aldus de NVvR. Kan de regering nader ingaan
op hoe vermeden kan worden dat onschuldige burgers getroffen zullen gaan worden door
de sluiting van hun woning? Deze leden delen de mening van de NVvR dat de voorgenomen
sluitingsbevoegdheid in de wet geclausuleerd moet worden tot die gevallen waarbij
sprake is van een relatie tussen het gevaar voor de openbare orde en georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit. De argumentatie van de regering dat dat niet wenselijk
is omdat daarmee de grens tussen het strafrecht en het openbare orderecht zou vertroebelen,
vinden deze leden niet verhouding staan tot het risico dat er onschuldige of zelfs
bedreigde mensen uit hun woning worden gezet. Kan de regering daar nader op ingaan?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen of door het sluiten van een woning
pas nadat een incident zich heeft voorgedaan verdere verstoringen van de openbare
orde kunnen worden voorkomen. Zijn in het geval er over bewoners van een woning al
eerder ernstige signalen bekend zijn over openbare orde risico’s die rondom de woning
kunnen gaan spelen geen andere maatregelen mogelijk om ernstige verstoring van de
openbare orde te voorkomen? De regering stelt weliswaar dat sluiting pas aan de orde
kan zijn als lichtere maatregelen niet effectief genoeg zijn om de openbare orde te
beschermen. Deze leden vrezen echter omdat sluiting van woningen onder de huidige
wetgeving al lang niet altijd de rechterlijke toets doorstaat en omstreden is, dat
dat ook het geval zal zijn bij de nu voorgenomen verruiming van de sluitingsbevoegdheid.
Bovendien daar waar het om het sluiten van drugspanden gaat zal er naar de mening
van deze leden eerder een verband tussen de bewoners van dat pand en het gevaar voor
de openbare orde zijn, dan wanneer sprake is van incidenten die buiten de woning plaatsvinden
waarbij de openbare orde in het geding is zoals in het voorliggend wetsvoorstel aan
de orde is. Deelt de regering die mening? Zo ja, kan de regering dan beter uitleggen
hoe een burgemeester die een pand op grond van het voorliggend wetsvoorstel wil sluiten
een verband kan leggen tussen de gevaarlijke incidenten buiten dat pand en de relatie
met dat pand?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat overtuigend met voorbeelden wordt gemotiveerd
wanneer voorliggend wetsvoorstel van meerwaarde kan zijn. Deze leden onderschrijven
deze meerwaarde ook van harte. Wel zien zij ook een keerzijde van het voorstel, bijvoorbeeld
wanneer geweldsincidenten plaatsvinden bij (familieleden van) getuigen in strafzaken,
bij andere onschuldige betrokkenen bij een strafzaak, of bij «vergisdelicten». Hoe
heeft de regering op dit moment geborgd dat deze groepen niet dubbel te lijden krijgen
onder geweldsincidenten wanneer na een geweldsincident vervolgens ook nog sluiting
van het pand volgt. Voornoemde leden merken op dat ten opzichte van 2019, toen het
aanvankelijke voorstel is opgesteld, een verdere verharding heeft plaatsgevonden waarin
voornoemde voorbeelden helaas niet meer enkel hypothetisch zijn. Deze leden verwijzen
hierbij expliciet naar de mogelijkheid dat door criminelen doelbewust wordt geanticipeerd
op voorliggend wetsvoorstel om tegenstanders in hun doen en laten te belemmeren. Zij
zien dat ook vanuit de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) op dit risico wordt gewezen.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten wat precies de reikwijdte
is van het begrip lokalen in de Gemeentewet en hoe dat zich verhoudt tot andere wetten,
bijvoorbeeld als het gaat om besloten plaatsen. Vallen onder dit begrip bijvoorbeeld
ook verenigingsgebouwen? Is bekend of bepaalde gebouwen die als lokaal beschouwd zouden
kunnen worden categorisch worden uitgezonderd met het oog op bescherming van specifieke
grondrechten?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest de vervolgbesluiten
na sluiting van de woning, zoals buitengerechtelijke ontbinding en onteigening, niet
door te trekken naar de BES-wetgeving, terwijl dat ten aanzien van sluiting juist
wel gebeurt. Waarom zouden deze instrumenten niet gelijkelijk in het Caribisch gebied
beschikbaar dienen te zijn? Waarom is dit wetsvoorstel geen aanleiding om hierin verandering
te brengen?
2.2 Huidig juridisch kader voor sluiting en tekortkomingen daarvan
2.2.1. Sluitingsbevoegdheid (huidige artikelen 174a Gemw en 177 WolBES)
De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel dat op basis van het gewijzigde
artikel 174a Gemw de burgermeester een woning, een niet voor het publiek toegankelijk
lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf kan sluiten als een wapen
als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie (Wwm) wordt aangetroffen, de
zogenaamde c-grond. In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
(hierna: de Afdeling) alsook in de consultatiereacties van de NVvR en van de gezagsdriehoeken
van de gemeenten Rotterdam en Amsterdam en van de gemeenten Leeuwarden, Nijmegen en
Steenbergen zijn enkele opmerkingen gemaakt over het onderscheid tussen diverse soorten
wapens. In de memorie van toelichting is tot uiting gebracht dat met name de vondst
van een explosief of een vuurwapen in een woning kan leiden tot (ernstige vrees voor)
openbare ordeverstoring. Kan de regering nader toelichten waarom in de wetsbepaling
is gekozen voor een bredere bevoegdheid op basis van meerdere categorieën wapens,
zoals die zijn opgenomen in artikel 2 Wwm? Kan de regering reflecteren op de proportionaliteit
van het sluiten van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of erf
als gevolg van de aanwezigheid van wapens bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie
1 Wwm?
De leden van de D66-fractie lezen in het wetsvoorstel dat het mogelijk wordt om de
woning te sluiten op het moment dat de openbare orde rond de woning is verstoord doordat
ernstig geweld, of bedreiging daarmee, in of in de onmiddellijke nabijheid van de
woning wordt gepleegd, of daar ernstige vrees voor bestaat en dat het mogelijk wordt
de woning te sluiten op het moment dat daar een wapen wordt aangetroffen en daardoor
de openbare orde rond de woning daardoor wordt verstoord, of daarvoor ernstige vrees
bestaat. Gezien de inperking van grondrechten dient wettelijk duidelijk te zijn afgebakend
in welke gevallen deze inperking gerechtvaardigd is. Met dit wetsvoorstel kunnen grondrechten
van burgers worden ingeperkt op basis van de discretionaire bevoegdheid van de burgermeester.
De termen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen zijn open waardoor beoordelingsruimte
bestaat. Kan de regering toelichten hoe misbruik van deze discretionaire bevoegdheid
wordt voorkomen, ter bescherming van grondrechten van burgers?
De leden van de D66-fractie zien in de nieuwe wettelijke bevoegdheid enkele gelijkenissen
met de bevoegdheden neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet. Kan de regering toelichten
welke inzichten zijn meegenomen uit de rechtspraktijk en evaluatie van artikel 13b
Opiumwet bij de totstandkoming van het voorliggende wetsvoorstel? Kan de regering
daarbij ook ingaan op de beoordelingsruimte die ook in de wet Damocles wordt toegekend
aan de burgermeester?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het bereik van de huidige sluitingsbevoegdheid
volgens de regering te beperkt is omdat de jurisprudentie aangeeft dat bedreigingen
in de woning moeten hebben plaats gevonden. Deze leden vragen hoe de regering die
strikte lezing verklaart, aangezien het artikel ook ruimte biedt om in te grijpen
indien gedragingen geschieden op het erf rond de woning. Zij vragen welke lessen hieruit
te trekken zijn als het gaat om de voorgestelde redactie, bijvoorbeeld als het gaat
om het vereiste dat gedragingen rond of in de onmiddellijke nabijheid van de woning
moeten optreden.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven welke vereisten gelden
als het gaat om het objectiveren van een ernstig vermoeden van verstoring van de openbare
orde. Deze leden merken op dat de noodzaak van objectivering zich door het wetsvoorstel
sterker doet gevoelen, aangezien een sluiting van een woning niet in alle gevallen
meer gebeurt in situaties waarin de verstoring van de openbare orde daadwerkelijk
is opgetreden.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het niet de bedoeling
is de huidige grond (het nieuwe onderdeel a) te beperken tot de sfeer van drugscriminaliteit,
maar dat deze grond ook in brede zin gebruikt kan blijven worden om bedreigingen voor
de openbare orde te bestrijden die zich in de woning voordoen.
3. Relatie met andere bevoegdheden
3.1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie merken op dat het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV) burgemeesters kan ondersteunen bij toepassing van de nieuwe bevoegdheid.
Deze ondersteuning bestaat volgens de memorie van toelichting in elk geval uit het
onderhouden van een netwerk voor vragen en ervaringen, een digitaal webdossier en
een handreiking. Wanneer zijn deze hulpmiddelen voor gemeenten beschikbaar en kan
de regering samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bevorderen dat
alle burgemeesters tijdig op de hoogte zijn van de verruiming van de bevoegdheid van
174a Gemw en van de mogelijkheden om kennis en ervaring uit te wisselen? Welke rol
spelen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) bij het beiden van ondersteuning
aan gemeenten? Kan de burgemeester mede op basis van informatie van een RIEC overgaan
tot het inzetten van zijn nieuwe bevoegdheid?
4. Verhouding tot hoger recht
4.2. Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
De leden van de VVD-fractie lezen dat veel behartigingswaardige opmerkingen worden
gemaakt over de impact van een sluitingsbesluit voor betrokkene. Deze leden constateren
met de regering dat sluiting van een woning ingrijpend is voor betrokkenen en een
gerechtvaardigde inperking betekent van een aantal grondrechten. Voortduring van een
levensgevaarlijke situatie waarin illegale wapens zijn aangetroffen in een woning
waardoor de vrees ontstaat voor een verstoring van de openbare orde, levert ook een
aantal beperkingen op van grondrechten van omwonenden. Deelt de regering deze mening?
Kan de regering bevestigen dat het wetsvoorstel niet tot doel heeft mensen te straffen,
maar juist strekt tot bescherming van bewoners zelf en omwonenden van woningen waar
illegale wapens worden aangetroffen? Klopt het dat de regering ook een inspanningsverplichting
heeft om alles op alles te zetten om te voorkomen dat kinderen opgroeien in huizen
waar illegale wapens liggen en te voorkomen dat openbare ordeverstoringen plaatsvinden
met alle gevolgen van dien voor kinderen, ouders en buurtbewoners? Kan de regering
in dit licht bevestigen dat het juist in het belang van minderjarige kinderen kan
zijn om een woning te sluiten, indien vuurwapens zijn gevonden in de betreffende woning
of wanneer een woning bijvoorbeeld beschoten is door een vuurwapen? Deze leden vragen
in het kader van het voorgaande of de burgemeester bij het voorbereiden van een sluitingsbesluit
de belangen van alle belanghebbende minderjarige kinderen moet meewegen. Dan gaat
het niet alleen om de minderjarige kinderen die in de woning zelf wonen, maar ook
de minderjarige kinderen die in de directe omgeving van de woning wonnen. Worden hun
belangen ook meegewogen en zo ja, hoe?
De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de Afdeling dat door het sluiten
van de woning diep wordt ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer. Als gevolg van
de woningsluiting kan een bewoner geen gebruik meer maken van de woning, de huurovereenkomst
kan worden ontbonden en betrokkenen kunnen op een zwarte lijst terechtkomen. Indien
na sluiting van de woning het besluit dat daar aan ten grondslag lag onjuist blijkt
heeft de sluiting al plaatsgevonden, met alle gevolgen voor de betrokkenen van dien.
Kan de regering toelichten welke waarborgen er zijn om deze verregaande gevolgen ten
gevolge van een onjuist besluit tot sluiting van een woning voor betrokkenen te voorkomen?
Met welke maatregelen voorziet de regering het beschermen van inwonende kinderen of
onschuldige huisgenoten?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het sluiten van woningen moet voldoen aan de
Europese eisen omtrent de waarborg van artikel 8 EVRM. Deze leden vragen hoe dit recht
zich verhoudt tot de situatie waarin meerdere personen woonachtig zijn in een woning
waar een wapen wordt gevonden en de woning wordt gesloten, maar dit wapen slechts
in bezit is van een van de bewoners en de andere bewoners hier niet bij betrokken
zijn. Hoe wordt dit aspect afgewogen in het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit
van het sluiten van de woning?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in het bijzonder hoe de weging zal plaatsvinden
wanneer kinderen in een pand woonachtig zijn. Deze leden lezen dat dit enkele feit
niet genoeg is om niet tot sluiting over te gaan. In voorkomende gevallen kunnen voornoemde
leden hier begrip voor opbrengen maar zij vragen juist op dit punt een scherp en specifiek
afwegingskader. Voorts vragen zij hoe er zorg is voor deze kinderen wanneer wél tot
sluiting wordt overgegaan.
De leden van de SGP-fractie vragen welke ondersteuning van de overheid verwacht mag
worden ten aanzien van onschuldige burgers die met sluiting van hun woning te maken
krijgen. Noopt een beroep op algemeen belang bij sluiting van een woning niet ook
tot garantie op ondersteuning ten laste van de algemene middelen en zou de uitbreiding
van de wettelijke regeling inzake sluiting van woningen geen reden moeten zijn om
te verkennen of ook nadere wettelijke regels nodig zijn ter ondersteuning van slachtoffers?
Deze leden wijzen op situaties waarin gezinnen geheel buiten hun schuld te maken krijgen
met ernstig geweld in en rond hun woning door de georganiseerde drugscriminaliteit.
Vindt de regering het billijk dat de gemeente in zulke situaties bij sluiting van
de woning zou volstaan met het wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen
om vervangende woonruimte te vinden? Deze leden begrijpen dat de aanwezigheid van
kinderen in zulke situaties niet op voorhand reden is om af te moeten zien van sluiting
van de woning, maar daarmee zou de gemeente evenmin op voorhand gevrijwaard moeten
zijn van verantwoordelijkheid ten aanzien van de gevolgen van het besluit tot sluiting.
Zij verwijzen in dit verband naar de wettelijk geregelde schadeloosstelling bij onteigening.
4.3. Recht op eigendom
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre onteigening aan de orde kan zijn en
is geweest in situaties waarin eigenaren zonder hun toedoen slachtoffer zijn geworden
van ernstige criminaliteit in en rond hun woning.
6. Financiële lasten
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering verwacht dat de bevoegdheid om panden
te sluiten met terughoudendheid zal worden toegepast en dat daarom weinig extra kosten
verwacht worden. Kan de regering nader verduidelijken waar de verwachting op is gebaseerd
dat terughoudend zal worden omgesprongen met de mogelijkheid om panden te sluiten?
Heeft de regering dit bij alle burgemeesters gepeild? Zo nee, hoe weet zij dan zo
zeker dat lokale gezagen, bij gebrek aan een restrictief landelijk beleid, ook echt
terughoudend zullen omgaan met hun sluitingsbevoegdheden?
6.3. Uitvoeringslasten bij de politie
De leden van de CDA-fractie lezen dat met de wetswijziging uitvoeringslasten ontstaan
voor de politie, nu vaak de burgemeester of gezaghebber afhankelijk is van de bevindingen
van de politie. Deze leden vragen de regering om een nadere toelichting op de toenemende
mate van de uitvoeringslasten van de politie naar aanleiding van dit wetsvoorstel
en wat dit betekent voor de politiecapaciteit.
7. Consultatiereacties
7.1. Inleiding
De leden van de SP-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat de regering voornemens
is om nieuwe wet- en regelgeving voortaan een jaar na start van de uitvoering te toetsen
en dat dit ook voor de nu voorliggende wet geldt. Deze leden willen wel graag weten
op welke wijze de regering voornemens is dit wetsvoorstel te gaan toetsen en welke
vragen zij daarbij beantwoord wil zien. Voornoemde leden horen graag wanneer de regering
deze wet als succesvol beschouwt. Wat zijn de objectieve maatstaven waaraan deze wet
na een jaar getoetst zullen worden?
7.2. Openbaar bestuur
7.2.1. Nederlands Genootschap van Burgemeesters
De leden van de D66-fractie constateren dat de bevoegdheden van de burgermeester op
het terrein van openbare orde de afgelopen jaren geleidelijk zijn verruimd. Daarmee
verandert geleidelijk bestuurlijke en staatsrechtelijke positie van de burgemeester.
De aan het woord zijnde leden lezen in de consultatie van het Nederlands Genootschap
van Burgermeesters (NGB) dat het bestuursrecht niet in de plaats van het strafrecht
dient te treden. Deze leden vragen naar de overwegingen van de regering om deze voorgestelde
bevoegdheid toe te kennen aan de burgermeester in plaats van andere instanties. Heeft
de regering overwogen om de voorgestelde bevoegdheid neer te leggen bij de rechter-commissaris,
zodat op verzoek van de officier van justitie deze een dergelijke woning, het niet
voor het publiek toegankelijke lokaal of erf mag sluiten? Zo ja, waarom is dan gekozen
om deze bevoegdheid toch bij onder te brengen bij de burgermeester?
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering erkent dat sluitingen uitgelokt zouden
kunnen worden, bijvoorbeeld door een handgranaat aan de deur van een tegenstander
te hangen. Het NGB geeft aan dat zij het wenselijk zou vinden als voor dergelijke
gevallen een landelijk kader ontwikkeld wordt. Klopt het dat de regering hiervan zegt:
sorry, maar we scheppen een lokale bevoegdheid, kijk lokaal maar hoe je hier precies
mee omgaat? Is dat nou deugdelijk bestuur?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het NGB aangeeft dat burgemeesters
worstelen met hoe om te gaan met de inzet van sluitingsbevoegdheid als dwangmiddel.
Deze leden vinden de roep van de NGB om te komen met een kader van hoe om te gaan
met (mogelijke) uitlokking en daarbij behorende dilemma’s begrijpelijk. Kan de regering
toezeggen met de NGB en relevante partijen een dergelijk kader te zullen opstellen?
7.2.2. Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Bureau Regioburgemeesters
De leden van de VVD-fractie lezen dat zowel de VNG, als de regioburgemeesters en het
NGB dringend hebben gepleit om artikel 174a, vierde lid Gemw niet te laten gelden
voor de b- en c-grond. In dit vierde lid worden belanghebbenden in de gelegenheid
gesteld om binnen een begunstigingstermijn de (dreigende) verstoring van de openbare
orde te beëindigen. Dit belangrijke advies van deze stakeholders heeft de regering
na ampele overweging naast zich neergelegd. Kan de regering dit besluit nader toelichten?
Deze leden wijzen in dit verband op de reactie van de korpschef waar de regering volledig
aan voorbij gaat. De korpschef heeft in zijn consultatiereactie laten weten dat de
verwachting is dat, gelet op het doel van de maatregel en de ernst van de problematiek,
vrijwel altijd sprake zal zijn van een spoedeisend belang. De politie acht het verder
onwenselijk dat bewoners, wanneer sprake is van het aantreffen van gevaarlijke partijen
vuurwerk, explosieven of wapens, middels een begunstigingstermijn in de gelegenheid
worden gesteld om de situatie te herstellen. Kan de regering hierop ingaan? De regering
noemt een paar voorbeelden waarin het kennelijk voldoende wordt geacht om niet over
te gaan tot sluiting wanneer een bewoner tijdelijk elders gaat wonen, bewoners hun
pand gaan verhuren of maatregelen uit het stelsel bewaken en beveiligen of een getuigenbeschermingsprogramma
aan de orde zijn. Dit zijn wat voornoemde leden betreft enkele zeer specifieke mogelijke
voorbeelden, waarbij burgemeesters prima in staat zijn en zullen zijn om te beoordelen
of het sluiten van de woning in die specifieke gevallen een proportionele maatregel
is. De aan het woord zijnde leden benadrukken voorts hierbij de constatering van de
gemeente Leeuwarden dat een sluiting uiteraard altijd weer kan worden opgeheven indien
de openbare ordeverstoring zich niet meer voordoet als gevolg van de getroffen maatregelen.
Deze leden merken op dat de keuze van de regering de effectiviteit van het wetsvoorstel
dreigt te ondermijnen en constateren voorts een gebrek aan draagvlak voor deze keuze
in de uitvoeringspraktijk, waaronder in elk geval bij de politie, de VNG, de regioburgemeesters
en het NGB. Ook de gemeenten Amsterdam en Rotterdam waren hier kritisch op en de gemeente
Nijmegen noemde dit onderdeel van het wetsvoorstel zelfs onzinnig. Kan de regering
de keuze om een begunstigingstermijn mogelijk te maken bij de b- en c-grond heroverwegen?
7.2.3. Gezagsdriehoeken gemeenten Rotterdam en Amsterdam en gemeenten Leeuwarden,
Nijmegen en Steenbergen
Belangrijk onderdeel van de uitbreiding van de bestuurlijke bevoegdheden is dat zij
kunnen worden ingezet bij een verstoring van de «openbare orde». De leden van de SP-fractie
hebben gelezen dat de gezagsdriehoeken van Amsterdam en Rotterdam het aantreffen van
een vuurwapen in een woning beschouwen als een verstoring van de openbare orde. Klopt
het dat het wetsvoorstel dit juist niet zondermeer als een verstoring van de openbare
orde kwalificeert? Zo ja, is deze lezing van de gezagsdriehoeken dan niet juist exemplarisch
voor waarom het goed zou zijn als er een landelijk kader komt, zodat verschillen van
inzicht tussen gemeentes voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
7.3.1. Raad voor de rechtspraak en Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
De leden van de SP-fractie vragen de regering nader in te gaan op de opmerking van
de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVR) dat het nu voorliggende instrument
effectiviteit mist en het ook niet duidelijk is op welke manier het bestuurlijke instrumentarium
nu bijdraagt aan het voorkomen van openbare ordeproblemen. Ook de korpschef wijst
op het soms verplaatsen van de dreiging op iemands persoon. Kan de regering deze fundamentele
kritiek onderbouwd weerleggen? Welke wetenschappelijke bewijzen heeft de regering
voor de stelling dat openbare ordeproblemen op een effectieve manier kunnen worden
bestreden met het voorgestelde instrumentarium? Kan de regering aangeven waarom zij
denkt dat de voorgestelde sluitings- en onteigeningsbevoegdheden proportioneel en
subsidiair zijn? Kan de regering ingaan op de meer fundamentele kritiek dat sluiting
dan wel onteigening van een pand naar de letter van de wet wellicht niet als straf
in de zin van het strafrecht kan worden bestempeld, maar dit voor de betrokkenen in
alle opzichten wel als een straf zal voelen? Passen dergelijke bevoegdheden dan wel
in het bestuursrecht?
De leden van de SP-fractie wijzen op de reactie van de regering, na opmerkingen van
de Rvdr en de NVR, waarbij zij aangeeft dat de voorgestelde sluitingsbevoegdheid een
pandgebonden maatregel betreft en dus niet een persoonsgebonden maatregel. De regering
geeft daarbij aan het gaat om het handhaven van de openbare orde: «en dan hoeft de
bewoner van het pand geen schuld te treffen.». Ziet de regering niet in dat een dergelijke
opstelling misstanden in de hand werkt? Als niet de mens als uitgangspunt wordt genomen,
maar gezegd wordt dat een maatregel genomen wordt tegen een pand, waar is de overheid
dan mee bezig? Ziet de regering ook in dat het wel degelijk de bewoner of eigenaar
van het pand zal zijn die geraakt wordt een sluitings- onteigeningsmaatregel? Zo ja,
zou het dan niet wenselijk zijn om, voordat een sluiting of onteigening verordonneerd
wordt, in ieder geval vast moet staan dat de bewoner of eigenaar ook daadwerkelijk
enige schuld heeft aan de verstoring van de openbare orde?
7.3.3. Politie
De leden van de VVD-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de reactie
van de regering op het advies van de korpschef ten aanzien van het onderdeel vuurwerk.
De regering schrijft dat alleen wanneer het aantreffen van vuurwerk in een concrete
situatie een wapen is als bedoeld in artikel 2 Wwm, een burgemeester bij (ernstige
vrees voor) een openbare ordeverstoring gebruik kan maken van zijn nieuwe bevoegdheid
een woning te sluiten. Kan de regering duidelijker omschrijven wanneer vuurwerk een
wapen is als bedoeld in artikel 2 van de Wwm? Klopt het dat hier in elk geval al het
illegale vuurwerk onder valt? Kan de regering bevestigen dat bij de vondst van een
x aantal kilo illegaal vuurwerk, sprake is van een vuurwerkbom en aldus sprake van
een wapen als bedoeld in artikel 2 Wwm, waardoor de burgemeester gebruik kan maken
van zijn sluitingsbevoegdheid?
De leden van de VVD-fractie brengen de regering in herinnering dat politie en OM al
jaren waarschuwen voor de opslag van partijen illegaal vuurwerk. Er is immers sprake
van massa-explosieven. Als er per ongeluk één af gaat, dan ontploft de hele partij
vuurwerk. «Het is letterlijk levensgevaarlijk», aldus een officier van justitie van
het functioneel parket.3 Ook wordt al jaren gewaarschuwd voor zeer populaire cobra’s, die onder andere worden
gebruikt om bijvoorbeeld een geldautomaat op te blazen en om aanslagen te plegen.
Kan de regering bevestigen dat in al deze gevallen, wanneer illegaal vuurwerk wordt
aangetroffen, de burgemeester straks gebruik kan maken van zijn nieuwe bevoegdheid?
Zo nee, waarom niet? Deze leden kunnen zich goed voorstellen dat – naast de kwestie
rondom het bezit en vondsten van illegaal vuurwerk – veel mensen het afsteken van
zwaar illegaal vuurwerk in hun straat ervaren als een verstoring van de openbare orde.
Onder welke omstandigheden kan de burgemeester vervolgens gebruikmaken van zijn nieuwe
bevoegdheid als er zwaar illegaal vuurwerk wordt afgestoken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een generieke uitbreiding van het wetsvoorstel
met vuurwerk een oprekking zou betekenen van de werkzaamheden van de burgemeester.
Kan de regering dit standpunt nader toelichten? Waarom zou de omvang van een partij
gevonden illegaal vuurwerk opeens een oprekking betekenen van de werkzaamheden van
de burgemeester? De burgemeester wordt dan toch niet opeens belast met de opsporing
van illegaal vuurwerk?
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering of het standpunt dat zij
inneemt ten aanzien van het brengen van illegaal vuurwerk onder dit wetsvoorstel is
afgestemd met de VNG, de regioburgemeesters en het NGB.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in de Wapenwet BES wapens niet zijn aangeduid
in categorieën en ook niet dezelfde definitie van «wapens» wordt gehanteerd als in
artikel 2 Wmm. Hierdoor lijkt een wettelijk verschil te ontstaan op grond waarvan
een gezaghebber niet in dezelfde gevallen kan gebruik maken van zijn nieuwe bevoegdheid
als een burgemeester. Deze leden vragen naar de motivering van de regering om een
dergelijk verschil te laten ontstaan en of de regering het wel wenselijk acht dat
gezaghebbers en burgemeesters in dezelfde gevallen gebruik kunnen maken van hun nieuwe
bevoegdheid.
De leden van de CDA-fractie lezen dat sluiting op de c-grond wegens het aantreffen
van vuurwerk alleen aan de orde kan zijn voor zover dit in een concrete situatie als
wapen is bedoeld. Deze leden vragen hoe beoordeeld kan worden of vuurwerk als wapen
is bedoeld. Kan een zeer grote hoeveelheid vuurwerk in een woning, die niet gebruikt
wordt als wapen, ook vallen onder de c-grond en dus onder de sluitingsbevoegdheid?
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat het aantreffen van
wapens in een woning kan leiden tot openbare ordeverstoringen en dat hier adequaat
op gereageerd moet worden door burgemeesters. Met het oog op artikel 8 EVRM, waaruit
afgeleid kan worden dat sprake moet zijn van een zo duidelijk mogelijke afbakening
van de sluitingsbevoegdheid, vragen deze leden hoe dit aspect zich verhoudt tot de
toelichting van de regering dat met name de vondst van een explosief of vuurwapen
kan leiden tot openbare ordeverstoringen. Is deze afbakening duidelijk genoeg om te
voldoen aan artikel 8 EVRM?
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om in het
wetsvoorstel naast het criterium «rond de woning» ook het criterium «in de onmiddellijke
nabijheid van de woning» in te voeren. Deze leden vragen of hiermee beoogd is een
uiteenlopend bereik te geven aan deze verschillende elementen. Indien dat niet het
geval is, vragen zij of het niet verstandiger is zoveel mogelijk eenduidige terminologie
te kiezen en te volstaan met de reeds gangbare aanduiding «in en rond de woning».
Artikel I, eerste lid (artikel 174a, eerste lid, onder b)
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het begrip «onmiddellijke nabijheid»
toelicht in die zin dat er een duidelijke connectie moet zijn tussen de gedraging
en de locatie, en dat de maatregel gerelateerd is aan de locatie. Deze leden vragen
de regering om een nadere verduidelijking van een verband tussen een verstoring van
de openbare orde en gedragingen in de nabijheid rond de woning. Wat wordt precies
verstaan onder «rond» de woning? Voornoemde leden lezen dat een gedraging vijf straten
verderop hier niet onder valt. Waar ligt precies die grens en is deze grens duidelijk
genoeg voor burgemeesters om hierover adequaat een oordeel te kunnen vellen?
Artikel I, eerste lid (artikel 174a, eerste lid, onder c)
De leden van de VVD-fractie lezen dat wapens die een (ernstige vrees voor) zodanige
verstoring van de openbare orde met zich brengen, dat sluiting noodzakelijk kan zijn,
wapens zijn die plegen te worden gebruikt bij georganiseerde en ondermijnende criminaliteit
of waardoor mensen in de buurt zich erg onveilig en angstig voelen. Daarbij denkt
de regering dat met name de vondst in een woning van een explosief of een vuurwapen
leidt tot (ernstige vrees voor) een openbare ordeverstoring. De regering stelt dat
zelfs de enkele aanwezigheid van een zwaar wapen, geen grond voor sluiting oplevert.
Wel zal volgens de regering het aantreffen van bijvoorbeeld een automatisch vuurwapen,
granaatwerper, raketwerper of molotovcocktail doorgaans wel sneller zodanige maatschappelijke
onrust in een buurt oproepen, dat daardoor naar het oordeel van de burgemeester de
openbare orde rond een woning wordt verstoord. Kan de regering aangeven in welke situatie
het denkbaar is dat een automatisch vuurwapen, granaatwerper, raketwerper of molotovcocktail
wordt aangetroffen, maar de aanwezigheid daarvan geen grond voor sluiting oplevert?
Moeten deze zware wapens dan eerst worden ingezet om dood en verderf te zaaien voordat
de burgemeester over kan gaan tot sluiting van een woning? Welke rechtsmiddelen hebben
omwonenden als zij van mening zijn dat de vondst van automatische vuurwapens, granaatwerpers,
raketwerpers of molotovcocktails wel grond zou moeten opleveren voor sluiting van
de woning?
Artikel I, derde lid
De leden van de SGP-fractie vragen of zij uit de memorie van toelichting terecht hebben
opgemaakt dat de enige grond waarbij een verlenging van het besluit niet mogelijk
is, de situatie betreft waarin de verstoring van de openbare orde zich reeds heeft
voorgedaan (huidige grond, onderdeel a nieuw). Deze leden vragen waarom het bezwaarlijk
zou zijn om te regelen dat besluiten in alle gevallen, dus voor alle gronden uit het
wetsvoorstel, verlengd kunnen worden. De situatie waarin de burgemeester de termijn
wil verlengen om de opgetreden verstoring definitief op te kunnen lossen, lijkt immers
niet veel te verschillen van die waarin verlenging nodig is om nieuwe verstoring te
vermijden. Het is de vraag waarom verlenging wel mogelijk is wanneer «slechts» vrees
bestaat voor verstoring van de openbare orde, terwijl verlenging is uitgesloten wanneer
de verstoring zich daadwerkelijk heeft gemanifesteerd. Een generieke mogelijkheid
tot verlenging zou de duidelijkheid van de regeling in de praktijk ten goede komen.
Vanuit redactioneel perspectief vragen deze leden overigens of het niet verkieslijk
is om te formuleren «ernstige vrees voor het ontstaan of voor herhaling van de verstoring
van de openbare orde».
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.