Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Molen over de berichten 'Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten: universiteiten willen niet meer groeien' en 'UvA: minder buitenlandse studenten toelaten'
Vragen van het lid Van der Molen (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de berichten «Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten: universiteiten willen niet meer groeien» en «UvA: minder buitenlandse studenten toelaten» (ingezonden 8 september 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 7 november
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 217.
Vraag 1
Bent u bekend met de artikelen «Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten:
universiteiten willen niet meer groeien»1 en «UvA: minder buitenlandse studenten toelaten»?2
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Welke onderbouwing hanteren instellingen zoals de UvA om voor de opleidingen psychologie,
politicologie, mediastudies en communicatie, met het oog op de eindtermen (en uiteindelijk
ook het functioneren in de Nederlandse samenleving), meerwaarde te onderbouwen voor
het hanteren van het Engels in plaats van het Nederlands als voertaal van de opleiding?
Antwoord 2
Instellingen bepalen zelf de taalkeuze van de opleiding. De NVAO beoordeelt de motivering
van de taalkeuze van zowel nieuwe als bestaande opleidingen. Ik heb de NVAO reeds
verzocht om een rapportage op te stellen over de wijze waarop de opleidingstaal in
de afgelopen periode door de NVAO is beoordeeld en tot welke conclusies dit geleid
heeft. Hierin wordt de motivatie voor de keuze van een opleidingstaal meegenomen.
Over de uitkomsten hiervan informeer ik u begin 2023 in mijn brief over internationalisering.
Vraag 3
Herkent u het punt in het artikel, dat al vaker gemaakt is, dat Nederlandse vwo-scholieren
níet terecht kunnen bij populaire studies omdat ze worden weggeconcurreerd door studenten
uit het buitenland? Kunt u bij benadering aangeven wat de omvang hiervan is?
Antwoord 3
Toegankelijkheid voor Nederlandse studenten van het Nederlandse hoger onderwijs is
een van de uitgangspunten voor het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs in Nederland
is dan ook zeer toegankelijk voor Nederlandse studenten. Met het juiste diploma (en
vakkenpakket) uit het voortgezet onderwijs zijn Nederlandse studenten bij alle opleidingen
direct toelaatbaar; slechts een beperkt aantal opleidingen hanteert een capaciteitsfixus.
In dat geval zijn aspirant-studenten wel toelaatbaar, maar kan niet iedere kandidaat
wegens capaciteitsgebrek ook worden toegelaten. De numerus fixus geldt voor alle studenten,
zowel Nederlandse als internationale studenten. De plaatsen worden op basis van selectie
verdeeld, waarbij de kandidaten worden gerangschikt op basis van minimaal twee kwalitatieve
criteria.
Wat wel voorkomt is dat Nederlandse studenten niet altijd terechtkunnen bij de studie
van hun eerste keuze. In studiejaar 2021–2022 kon vijf procent van de Nederlandse
studenten die een selectieprocedure heeft doorlopen niet de opleiding van de eerste
keuze volgen (Kamerstuk 31 288, nr. 972). Al deze Nederlandse studenten konden wel elders in het hoger onderwijs worden toegelaten.
Het is niet bekend of de vijf procent niet kon starten bij de opleiding van de eerste
keuze vanwege concurrentie van andere Nederlandse studenten of van internationale
studenten.
Vraag 4
Wat is uw definitie van internationalisering? Hoe verhoudt dit zich tot toegankelijkheid,
kansengelijkheid én de regionale verankering van instellingen?
Antwoord 4
In 2018 stuurde mijn ambtsvoorganger de brief «Internationalisering in evenwicht»
naar uw Kamer. In deze brief staat een aantal noties omtrent internationalisering
dat nog steeds geldt (Kamerstuk 22 452, nr.3. Van oudsher kenmerkt Nederland zich door een open samenleving, een blik naar buiten
en een diverse populatie. Die openheid heeft ons veel gebracht en zal ons – gezien
de ontwikkelingen in de wereld en in de Nederlandse samenleving – ook in de toekomst
heel goed van pas blijven komen. Het onderwijs speelt een essentiële rol bij het toerusten
van onze beroepsbevolking voor deelname in die open, naar buiten gerichte, diverse
samenleving. De Onderwijsraad formuleert internationalisering dan ook als volgt: «de
versterking van internationale dimensies in het onderwijs ten behoeve van het internationaal
competent worden van leerlingen en studenten»4.
Zoals in de Internationale Kennis- en Talentstrategie weergegeven, is een internationale
oriëntatie voor wetenschappelijke organisaties en hogeronderwijsinstellingen vanzelfsprekend.
Kennis is grenzeloos. Wetenschappelijke doorbraken komen tot stand in internationaal
werkende teams op kennisinstellingen wereldwijd (Kamerstuk 31 288, nr. 893). Mee blijven doen in de wereldtop vereist samenwerking op internationaal niveau
en sterk, kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek. Dat betekent namelijk meer
toegang tot de beste mensen, de beste ideeën en de beste onderzoeksfaciliteiten. Samen
bereik je meer dan als Nederland alleen. Onderzoeksprogramma’s met internationale
– ook private – partners vergroten de kans op excellente wetenschap en doeltreffende
innovatie. Ze maken Nederland tot een van de belangrijkste kennis- en innovatiehubs
van de wereld. Voor sommige onderzoeksonderwerpen zoals gezondheidszorg, biodiversiteit
en sociale cohesie, is transnationale samenwerking zelfs een noodzaak om te komen
tot goede conclusies en zinvolle aanbevelingen.
Tegelijkertijd is elke onderwijsinstelling ook geworteld in de lokale en regionale
samenleving. De gevolgen van internationalisering worden in die omgeving gevoeld.
Enerzijds in positieve zin, bijvoorbeeld omdat de economische groei wordt versterkt,
anderzijds in negatieve zin, omdat er bijvoorbeeld extra druk kan ontstaan op huisvesting,
faciliteiten en vervoer.
Nederlandse onderwijsinstellingen dienen in de eerste plaats toegankelijk te zijn
voor Nederlandse studenten, ook indien er bij een instelling sprake is van een vergaande
mate van internationalisering. Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven is het Nederlandse
hoger onderwijs nog altijd zeer toegankelijk voor de Nederlandse student. Daarnaast
dient internationalisering kansengelijkheid niet in de weg te staan. Uit het rapport
van de Inspectie van het Onderwijs «Onbedoelde zelfselectie: drempels die gekwalificeerde
jongeren ervan weerhouden om een specifieke opleiding in het hoger onderwijs te kiezen»
komt het signaal dat «Engels als instructietaal» voor bepaalde groepen mbo-studenten
en havisten een reden is om de opleidingskeuze nog eens goed te overwegen5. Dit is een zorgelijk signaal en zoals in het bestuursakkoord reeds aangegeven is
het behoud van het Nederlands als academische taal een thema dat aan de orde zal komen
tijdens de toekomstverkenning. Daarnaast is in bestuursakkoord overeengekomen dat
instellingen zich blijven inzetten voor kansengelijkheid in het hoger onderwijs en
in het bijzonder besteden instellingen bij selectieprocedures aandacht aan het borgen
van gelijke kansen.
De vraag is hoe we de lokale, regionale, nationale en internationale dimensie op een
evenwichtige manier met elkaar kunnen verbinden (Kamerstuk 22 452, nr.6. In de toekomstverkenning wordt gekeken hoe we onze vooraanstaande internationale
positie kunnen behouden en we tegelijkertijd kunnen zorgen voor een stevige worteling
van het hoger onderwijs en onderzoek in de regio met maximale benutting van de onderwijsinfrastructuur,
ook in het licht van (regionale) krimpscenario’s. De ontwikkeling en het welzijn van
de student moeten hier onder andere bij centraal staan.
Vraag 5
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van motie van de leden Wiersma/van
der Molen7 waarin de Minister verzocht is beleid te formuleren waarbij op grond van macrodoelmatigheid
en ons toekomstig verdienvermogen regie wordt gevoerd op een gewenste instroom van
buitenlandse studenten en onderzoekers, waaronder sturingsinstrumenten voor instroom?
Deelt u de mening dat deze motie uit 2019 overlapt met het pleidooi van de heer Duisenberg
«kijk wat de komende jaren nodig is op de arbeidsmarkt voor je gaat zeggen dat er
minder academici moeten komen»?
Antwoord 5
In de Internationale Kennis- en Talentstrategie die eind 2020 naar uw Kamer verzonden
is, is invulling gegeven aan deze motie (Kamerstuk 31 288, nr. 893). Daaropvolgend wil ik in de toekomstverkenning de (internationale) studenteninstroom
in samenhang bezien met onder andere de regionale en internationale arbeidsmarkt en
de krapte die in sommige sectoren heerst. Macrodoelmatigheid en toekomstig verdienvermogen
maken hier onderdeel van uit. Op basis van de uitkomsten van de toekomstverkenning
worden vervolgstappen bepaald over de instroom van buitenlandse studenten en onderzoekers.
Begin 2023 informeer ik uw Kamer op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning.
Vraag 6
Wat is de stand van zaken rondom de verkenning naar nieuwe wettelijke sturingsinstrumenten
en wanneer kan de Kamer de eerste uitkomsten hiervan verwachten?
Antwoord 6
In mijn brief aan uw Kamer over internationalisering afgelopen juni heb ik uw Kamer
laten weten dat ik nog niet verder ga met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid
en dat ik het wetsvoorstel voorlopig aanhoud (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het vraagstuk van de groeiende internationale instroom kan namelijk niet los worden
gezien van vraagstukken zoals de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs,
Nederlands als academische taal en studentenhuisvesting, waar in de toekomstverkenning
op wordt ingegaan. Ook wil ik de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien
met de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren
heerst. Zoals eerder aangegeven in antwoord 5, informeer ik op basis van de eerste
uitkomsten van de toekomstverkenning begin 2023 de Tweede Kamer over de vervolgstappen
op dit onderwerp.
Vraag 7
Welk signaal geeft de passage in het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap8 aan alle instellingen in het hoger onderwijs «de universiteiten zijn zeer terughoudend
met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden
in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren»?
Antwoord 7
Het bestuursakkoord is afgelopen juli gesloten tussen de Vereniging Hogescholen (VH),
de Universiteiten van Nederland (UNL) en het Ministerie van OCW, en aangeboden aan
uw Kamer (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Dit bestuursakkoord maakt samen met de toekomstverkenning deel uit van de zoektocht
naar oplossingen om een balans te bewerkstelligen en te komen tot een toekomstig bestel
van het hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Aangezien een aantal opleidingen (en een aantal steden) nu al tegen de grenzen
van hun capaciteit aanloopt, is in het bestuursakkoord met de universiteiten een aantal
concrete afspraken gemaakt voor op de korte termijn. Een van deze afspraken gaat over
de terughoudendheid omtrent internationale wervingsactiviteiten, tenzij de universiteiten
zich in krimpregio’s bevindt en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor
tekortsectoren. Het signaal dat hiermee wordt gegeven is dat het vraagstuk van de
groeiende internationale studenteninstroom een vraagstuk is dat vraagt om een integrale
benadering en niet los kan worden gezien van onder andere vraagstukken zoals (regionale)
arbeidsmarkt(krapte) en krimp. Tevens wordt het signaal afgegeven dat er ruimte blijft
in Nederland voor internationaal talent, echter niet per definitie overal en niet
zondermeer voor alle sectoren. Een ander signaal dat hiermee wordt afgegeven, is dat
universiteiten hier zelf ook een rol en verantwoordelijkheid in hebben die zij ook
(in)nemen.
Vraag 8
Klopt het dat 75 procent van de afgestudeerde buitenlanders volgens Nuffic binnen
vijf jaar Nederland weer verlaat? Wat zijn redenen voor deze studenten om Nederland
weer te verlaten? Wat vindt u hiervan? Zouden we meer moeten doen, bijvoorbeeld het
aanleren van de Nederlandse taal, om de blijfkans te vergroten?
Antwoord 8
Afgelopen mei heeft het Nuffic het onderzoek naar de blijfkans en de arbeidsmarktpositie
van internationale afgestudeerden in Nederland gepubliceerd.9 Een van de uitkomsten van het onderzoek is dat over de periode van het collegejaar
van 2006–2007 tot en met het collegejaar van 2015–2016 gemiddeld 24,6% van de afgestudeerden
woonachtig is in Nederland na vijf jaar. Dit betekent dat het klopt dat gemiddeld
ongeveer 75% van de afgestudeerde buitenlanders Nederland binnen 5 jaar na het afstuderen
heeft verlaten. Zodra onderscheid gemaakt wordt tussen EER- en niet-EER-afgestudeerden
wordt het duidelijk dat de blijfkans na vijf jaar van niet-EER-afgestudeerden gemiddeld
19% hoger ligt dan die van EER-afgestudeerden. Belangrijk om hierbij op te merken,
is dat internationale afgestudeerden die uit Nederland zijn vertrokken en weer zijn
teruggekeerd naar Nederland niet worden meegenomen in de berekening van de blijfkans.
De werkelijke blijfkans ligt om deze reden hoger en kan met name van invloed zijn
op de blijfkans van EER-studenten.
In het onderzoek worden verschillende mogelijke factoren benoemd die de blijfkans
van internationale afgestudeerden kunnen beïnvloeden. Deze zijn: de kracht van sociale
netwerken, het al dan niet hebben van een Nederlandse partner, de kansen op de arbeidsmarkt
in Nederland en het thuisland, en de beheersing van de Nederlandse taal3. Tevens is huisvesting mogelijk van invloed op de blijfkans.
Er valt zeker nog winst te behalen in het verhogen van de blijfkans voor met name
EER-studenten. In de toekomstverkenning wordt de blijfkans van internationale studenten
meegenomen waarbij de mogelijkheden hier tijdens de studie reeds invulling aan te
geven in kaart gebracht worden. Andere ministeries zijn betrokken bij aanverwante
vraagstukken zoals huisvesting. Tevens kunnen werkgevers een rol spelen in het verhogen
van de blijfkans, bijvoorbeeld door het aanbieden van taalcursussen Nederlands.
Vraag 9
Bent u bekend met artikel 7.56 in de WHW waarmee u een beperking op de inschrijvingen
van studenten aan universiteiten en hogescholen op kan leggen op grond van de behoefte
van de arbeidsmarkt? Hoe vaak is deze beperking opgelegd geweest? Wat zijn de afwegingen
om dit artikel tot op heden niet in werking te stellen, gezien de enorme internationale
instroom die grotendeels na hun studie weer weg gaan en Nederlandse studenten die
weg geconcurreerd worden en de enorme tekorten op de arbeidsmarkt?
Antwoord 9
Ja, ik ben bekend met artikel 7.56 in de WHW. Een dergelijke beperking op het aantal
inschrijvingen wegens arbeidsmarktoverwegingen, ook wel een arbeidsmarktfixus genoemd,
is nog niet eerder ingesteld.
Het kabinet investeert op verschillende manieren in verdere versterking van de aansluiting
van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en draagt daarmee bij aan de gezamenlijke
aanpak van de arbeidsmarktkrapte. Denk aan verbetering van de studiekeuzeinformatie,
€ 30 miljoen voor hbo-opleidingen in tekortsectoren en € 200 miljoen in sectorplannen
voor meer rust en ruimte in onderwijs en onderzoek, waarlangs ook wordt ingezet op
macrodoelmatigheid.
Meer sturende maatregelen zoals een arbeidsmarktfixus beschouwt het kabinet echter
als een ultimum remedium. Ten eerste is een zo toegankelijk mogelijk hoger onderwijs
essentieel. Het instellen van een arbeidsmarktfixus vermindert de studiekeuzevrijheid
van alle studenten, zowel Nederlandse als internationale studenten, en heeft daarmee
een negatief effect op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Bovendien mag,
zoals bij een capaciteitsfixus, bij het instellen van een arbeidsmarktfixus op grond
van de wet geen onderscheid worden gemaakt tussen Nederlandse en internationale studenten.
Het instellen van een maximum aantal studenten kan er dan juist voor zorgen dat bij
een groeiende internationale instroom de toegankelijkheid van het hoger onderwijs
voor de Nederlandse studenten in het gedrang komt.
Daarnaast is het twijfelachtig of de inzet van een arbeidsmarktfixus het gewenste
effect zal hebben ter vermindering van grote tekorten. De kans is namelijk groot dat
aspirant-studenten kiezen voor verwante opleidingen zonder fixus. Het instellen van
een arbeidsmarkfixus vraagt bovendien om uiterste voorzichtigheid, gezien de complexiteit
door regionale verschillen en de lastig te voorspellen arbeidsmarkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.