Verslag commissie Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven : Verslag over het verzoekschrift van P.P.G.J. en C.J.C.M.J-H te N. betreffende de belasting van over meerdere jaren ontvangen prepensioen/FPU
35 977 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
Nr. 13
VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN P.P.G.J. EN C.J.C.M.J-H TE N.2 BETREFFENDE DE BELASTING VAN OVER MEERDERE JAREN ONTVANGEN PREPENSIOEN/FPU.
Vastgesteld op 7 november 2022
Klacht
Verzoekers beklagen zich over een door de Belastingdienst aan hen (fiscale partners)
opgelegde aanslag Inkomstenbelasting /PVV over in 2011 met terugwerkende kracht ontvangen
prepensioen/FPU over de jaren 2007–2011 van het ABP. De Inspecteur heeft in juni 2011
met terugwerkende kracht de door het ABP aan belanghebbenden uitgekeerde prepensioen/FPU
als volledig in het jaar 2011 genoten inkomen belast.
Verzoekers stellen dat loon dan wel uitkeringen in het kader van de belastingwetgeving
worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop deze vorderbaar en inbaar zijn
geworden. Dit betekent dat deze inkomsten voor wat betreft IB/PVV volgens hen belast
dienen te worden in de betreffende jaren waarin deze zijn genoten, te weten in de
afzonderlijke jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 respectievelijk 2011, hetgeen door het
ABP bij loonheffing over deze jaren reeds plaatsvond.
Feiten
Na een lange juridische procedure tegen de voormalig werkgever van verzoeker P.P.G.
J. heeft het ABP een achterstallig bedrag aan FPU-pensioen over de periode van januari
2007 tot juni 2011 in een keer uitgekeerd in 2011.
In de belastingaanslag over 2011 wordt het uitgekeerde prepensioen/FPU als volledig
in het jaar 2011 genoten inkomen aangemerkt en dienovereenkomstig belast.
Verzoekers tekenen hiertegen bezwaar aan. Dit bezwaar wordt afgewezen.
In het hierop door verzoekers ingestelde beroep stelt de belastingrechter in zijn
uitspraak in mei 2012: «De rechtbank is van oordeel dat de aldus voor belanghebbende
ontstane situatie valt aan te merken, gelet op de verlate uitbetaling van het salaris
betrekking hebbend op het jaar 2007, als een onbillijkheid van overwegende aard (art.
63 AWR). Toepassing van deze bepaling is evenwel voorbehouden aan de Minister van
Financiën». Hiertegen zijn verzoekers in beroep en vervolgens in cassatie gegaan (zie
hieronder).
Op een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule besluit de belastingdienst op
20 juli 2012 hiertoe geen aanleiding te zien, aangezien de mogelijkheid om van de
hoofdregel af te wijken bij betaling ineens over een uitkering die zich over meerdere
tijdvakken uitstrekt, in het verleden door de wetgever expliciet is ingetrokken3. De belastingdienst merkt daarbij op dat het weliswaar teleurstellend is dat er door
de lange procedure tegen de werkgever om tot uitkering over te gaan voor verzoekers
fiscaal nadeel is ontstaan, doch dat dit niet volgt uit een onbillijkheid van de wet,
maar uit de lange procedure.
Op een herhaald verzoek om toepassing van de hardheidsclausule besluit de belastingdienst
op 21 september 2012 dat dit verzoek geen aanleiding geen aanleiding geeft om het
eerder ingnomen standpunt te wijzigen.
Met betrekking tot het door verzoekers ingestelde beroep en cassatie heeft het gerechtshof
het hoger beroep op 6 maart 2013 ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank,
met aanvulling van rechtsgronden, bevestigd. Hierbij heeft het Hof overwogen dat de
rechtbank kennelijk de opvatting heeft gehuldigd dat haar de bevoegdheid toekwam een
oordeel te vellen over de vraag of sprake is van een onbillijkheid van overwegende
aard in de zin van artikel 63 AWR. Het Hof heeft geoordeeld dat die opvatting onjuist
is.
De Hoge Raad heeft het daaropvolgende cassatieberoep van verzoekers op 31 jannuari
2014 ongegrond verklaard.
Op 13 januari 2022 (met aanvulling op 23 maart 2022) dienen verzoekers hun verzoekschrift
in bij de commissie voor de verzoekschriften en burgerintitiatieven (hierna: de commissie).
In eerste instantie wordt het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard op basis
van de ontvankelijkheidscriteria, maar na aanvullende documentatie te hebben ontvangen
neemt de commissie het verzoekschrift alsnog in behandeling.
Verzoekers vragen de commissie een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van
de belastingdienst en het Ministerie van Financiën inzake het niet toepassen van de
hardheidsclausule.
Hierop verzoekt de commissie de Staatssecretaris van Financiën op 11 april 2022 om
inlichtingen. De Staatssecretaris reageert hierop op 19 mei 2022 en stelt dat sprake
is van een gevolg dat de wetgever heeft voorzien en dat de wetgever zich bewust was
van progressienadelen die kunnen optreden bij dergelijke nabetalingen en heeft gekozen
om naast de middelingsregeling geen andere regeling te treffen om dit nadeel weg te
nemen. De hardheidsclausule kan namelijk alleen worden toegepast als sprake is van
een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat gevolg bij het maken van de wet
had voorzien.
Omdat bij nabetalingen is voorzien dat ze kunnen leiden tot progressienadelen is er
geen ruimte om de hardheidsclausule toe te passen, zo stelt de Staatssecretaris.
Op 27 juni 2022 hebben verzoekers hierop gereageerd. Op 28 juni 2022 heeft de commissie
vervolgens een verzoek om nadere inlichtingen aan de Staatssecretaris gezonden, waarop
de Staatssecretaris op 29 augustus 2022 heeft gereageerd. De Staatsecretaris verwijst
terug naar zijn brief van 19 mei 2022. De Staatssecretaris stelt het weliswaar heel
vervelend te vinden en dat het hem oprecht spijt dat verzoekers naar aanleiding van
de uitspraak van de rechtbank de indruk hebben gekregen dat de hardheidsclausule van
toepassing zou zijn, maar dat zowel de wet als de hardheidsclausule geen mogelijkheid
bieden om hun tegemoet te komen.
Verzoekers geven in een aanvullende reactie aan dat zij zich niet herkennen in het
beeld dat de Staatssecretaris schetst.
Overwegingen
In het verzoekschrift wordt de commissie gevraagd een onderzoek in te stellen naar
de handelwijze van de belastingdienst en het Ministerie van Financiën inzake het niet
toepassen van de hardheidsclausule na uitgebreide, hierboven weergegeven correspondentie
met de belastingdienst en rechtsgedingen in drie instanties.
Zowel de belastingdienst als de Staatssecretaris geven bij herhaling aan geen aanleiding
te zien om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de mogelijkheid om van de
hoofdregel af te wijken bij betaling ineens over een uitkering die zich over meerdere
tijdvakken uitstrekt in het verleden door de wetgever expliciet is ingetrokken en
dat de hardheidsclausule alleen kan worden toegepast als sprake is van een gevolg
dat de wetgever had voorkomen als hij dat gevolg bij het maken van de wet had voorzien.
Bij nabetalingen, zoals in het geval van verzoekers, is voorzien dat ze kunnen leiden
tot progressienadelen, zodat er geen ruimte is om de hardheidsclausule in hun geval
toe te passen, zo stellen zij.
Oordeel van de commissie4
De commissie is van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het aanmerken
van het verlate, in één keer in 2011 uitgekeerde, prepensioen/FPU van voorafgaande
jaren als volledig in het jaar 2011ontvangen inkomsten aan te merken fiscaal onjuist
zou zijn, te meer daar de wetgever de mogelijkheid om het inkomen uit te smeren over
meerdere jaren expliciet heeft stopgezet voor uitkeringen die betrekking hebben op
tijdvakken na het jaar 2000. In deze casus gaat het om een achterstallig bedrag aan
FPU-pensioen over de periode van januari 2007 tot juni 2011, die in 2011 in een keer
is uitgekeerd.
Ook ziet de commissie op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat de
handelwijze van de belastingdienst onzorgvuldig of verwijtbaar zou zijn. De commissie
is op basis van de stukken van oordeel dat de procedures correct zijn gevolgd.
De commissie acht het ongelukkig voor verzoekers dat het achterstallige bedrag aan
FPU-pensioen pas na een lange juridische procedure tegen de voormalig werkgever over
de periode van januari 2007 tot juni 2011 in een keer is uitgekeerd. Dit brengt echter
niet mee dat de belastingdienst fiscaal onjuist of onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om aan de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, El Yassini
De griffier voor dit verslag, Mittendorff
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Z. El Yassini, voorzitter van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, griffier