Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Valstar en Van Strien over het bericht ‘Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht’
Vragen van de leden Valstar en Van Strien (beiden VVD) aan de Staatssecretaris van Defensie en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht» (ingezonden 29 september 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Maat (Defensie), mede namens de Minister van
Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 4 november 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Scheepsbouwer IHC in zwaar weer: zo’n 250 personeelsleden
ontslagen en werf in Krimpen tijdelijk dicht»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat IHC en Defensie in 2020 een samenwerkingsovereenkomst hebben getekend
om onder andere personeel uit te wisselen?2
Antwoord 2
Ja. In 2020 heeft Defensie met twaalf bedrijven, waaronder Royal IHC, samenwerkingsovereenkomsten
getekend over de uitwisseling van personeel, in een Human Resources Ecosysteem. Defensie
en de bedrijven kunnen hiermee schaarse capaciteiten delen en van elkaar leren. De
betrokken werknemers krijgen de kans hun horizon te verbreden en te verdiepen, en
hun talenten te ontwikkelen3.
Vraag 3
Hoeveel personeel is er sindsdien uitgewisseld en hoeveel personeel van IHC is er
op dit moment actief bij Defensie?
Antwoord 3
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst zijn twaalf werknemers van Royal IHC
actief bij Defensie. Vanuit Defensie zijn geen werknemers bij Royal IHC geplaatst.
Vraag 4
Klopt het dat IHC in de afgelopen jaren onderhoudswerkzaamheden heeft uitgevoerd voor
de marine, en dat deze naar tevredenheid zijn uitgevoerd?
Antwoord 4
Het bedrijfsleven voert structureel ongeveer de helft uit van het onderhoud dat valt
onder de verantwoordelijkheid van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) van de
Koninklijke Marine. Dit gebeurt hoofdzakelijk door de uitbesteding van onderhoudstaken
of in de vorm van inhuur van personeel. Voor de uitbesteding van onderhoudstaken is
een aanbesteding nodig met een gedetailleerde omschrijving van de werkzaamheden.
Royal IHC heeft tot op heden een beperkte rechtstreekse relatie met Defensie.
Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren meegedaan aan enkele aanbestedingen voor onderhoud
van marineschepen. Na een beoordeling van offertes heeft Royal IHC opdrachten gekregen
voor onderhoudswerkzaamheden aan de Oceangoing Patrol Vessels (OPV’s) en de Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LC-fregatten). De werkzaamheden
zijn uitgevoerd conform de eisen.
Vraag 5
Klopt het dat IHC dit jaar contact heeft gezocht met het Ministerie van Defensie voor
additioneel onderhoud aan onder andere vaartuigen? Zo ja, wat is er met dit contact
dan wel aanbod gedaan?
Antwoord 5
De maritieme industrie – waaronder Royal IHC – en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden
om de industrie meer dan nu te betrekken bij het onderhoud van marineschepen. Het
contact dat Royal IHC hierover heeft gezocht was mede de aanleiding voor dit overleg.
Defensie heeft dit overleg gevoerd mede tegen de achtergrond van de motie-Valstar
van 21 april jl.4 over onder meer het onderhoud van marinematerieel.
Zoals hierboven vermeld voert het bedrijfsleven momenteel al ongeveer de helft van
het onderhoud aan marineschepen uit. Defensie verkent de mogelijkheden om – binnen
de aanbestedingsregelgeving – te komen tot verdere vereenvoudiging en verbetering
van de samenwerking met en tussen bedrijven uit de maritieme industrie, waarbij een
onderlinge taakverdeling aan de orde kan zijn. Een dergelijke taakverdeling vereist
nog nader overleg en ook samenwerking tussen de bedrijven. Onder meer speelt een rol
dat technische gegevens bedrijfsvertrouwelijk kunnen zijn.
Een grotere rol van de industrie bij het onderhoud van materieel kan bijdragen aan
gemiddeld kortere onderhoudsperiodes doordat Defensie zelf minder hoeft te doen en
daardoor de eigen capaciteit kan toespitsen op minder onderhoudstaken. Met kortere
onderhoudsperiodes verbeteren de gereedheid en de inzetbaarheid, een belangrijke doelstelling
van de Defensienota 2022: Sterker Nederland, veiliger Europa5.
Bij de aanbesteding van onderhoudsopdrachten moet Defensie zich houden aan de toepasselijke
wettelijke regels. Verder is het van belang dat Defensie zelf blijft beschikken over
kennis en expertise van het onderhoud van materieel, want onder meer bij missies in
het buitenland is het niet altijd mogelijk om het bedrijfsleven in te schakelen. Deze
kennis is ook nodig om technische documentatie voor aanbestedingen te kunnen opstellen
en offertes te kunnen beoordelen.
Vraag 6 en 7
Hoeveel vaartuigen heeft Defensie momenteel in onderhoud, en hoelang zijn deze vaartuigen
daardoor niet inzetbaar?
Hoeveel vaartuigen hebben momenteel te kampen met onderhoudsachterstand?
Antwoord 6 en 7
In de regel ligt ongeveer 25 procent van de schepen in onderhoud. Deze onderhoudsperiodes
zijn gepland en afgestemd op de operationele opdrachten van de Marine. Daarbij gaat
het om gepland groot onderhoud of om grotere projecten zoals een midlife update. Tijdens zo’n onderhoudsperiode worden ook de kleinere defecten verholpen. Incidenteel
duurt een onderhoudsperiode langer dan voorzien of moet en schip tussen de geplande
onderhoudsperiodes door worden gerepareerd vanwege een defect dat de veiligheid of
de operationele taakuityoering direct in gevaar brengt. Dat speelt bijvoorbeeld bij
Het Oceangoing Patrol Vessel (OPV) Zr.Ms. Zeeland. Dat schip heeft op 4 juli jl. schade opgelopen als gevolg van
een brand. Dit gebeurde tijdens gepland onderhoud. Als gevolg daarvan gaat het onderhoud
langer duren en is het schip later inzetbaar dan voorzien.
De onderhoudsachterstand bij de DMI die in de achterliggende jaren is opgebouwd bestaat
voornamelijk uit defecten die de veiligheid en de operationele taakuitvoering niet
direct beïnvloeden. Een deel van deze defecten wordt tijdens de inzet door de technici
aan boord zelf verholpen. Om te voorkomen dat schepen tussentijds uit de vaart worden
genomen, worden deze defecten zoveel mogelijk opgespaard en tijdens een geplande onderhoudsperiode
aangepakt.
De DMI voert zelf ongeveer de helft van de werkzaamheden uit. voor het overige deel
huurt de DMI capaciteit in of besteedt werkzaamheden uit aan de industrie.
Vraag 8 en 16
Klopt het dat het onderhoud versneld kan worden door de industrie erbij te betrekken?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Defensie met onderhoudsachterstanden
te kampen heeft, de maritieme industrie werknemers moet ontslaan door het verlies
aan opdrachten en er tegelijkertijd behoefte is bij de Nederlandse overheid om marine-
en civiele schepen te laten bouwen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te doorbreken?
Antwoord 8 en 16
Op dit moment is de onderhoudsachterstand bij de DMI beheersbaar en kan de Koninklijke
Marine voldoen aan de opdrachten voor gereedstelling en inzet, zoals toegelicht bij
het antwoord op vraag 6 en 7. Defecten worden de komende jaren geleidelijk weggewerkt.
Meer inzet van capaciteit van de industrie dan nu al het geval is (de helft van de
onderhoudswerklast van DMI wordt al door de industrie gedaan, zie vraag 6 en 7) leidt
slechts beperkt tot sneller verhelpen van de defecten. Ten eerste zou een schip daarvoor
tussentijds tegen de kant moeten, terwijl dat bij kleinere defecten niet nodig is.
Ten tweede is de hoeveelheid technici die gelijktijdig in een schip kunnen werken
beperkt. Ten derde vereisen onderhoudshandelingen specifieke kennis van het schip
of het systeem in het schip. Die kennis is niet bij alle civiele werven aanwezig.
Ten slotte is Defensie gehouden om ook onderhoudswerkzaamheden via de aanbestedingsregels
op de markt te brengen. Dat werkt belemmerend bij kleinere opdrachten, die snel uitgevoerd
moeten worden en waarvan de omvang vooraf niet bekend is.
Defensie betrekt de industrie al structureel bij het onderhoud van marineschepen.
De industrie en Defensie hebben overlegd over mogelijkheden om de industrie nog meer
dan nu te betrekken bij dit onderhoud, waarbij Defensie echter ook de strategische
kennispositie van de Koninklijke Marine moet bewaken. Zie ook het antwoord op vraag
5.
Vraag 9
Hoeveel vacatures heeft de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder momenteel?
Antwoord 9
De DMI heeft momenteel ongeveer 10 procent van de 2.800 functies vacant. Dit betreft
niet alleen monteurs maar ook functies in bijvoorbeeld de logistieke ondersteuning,
engineering en bedrijfsvoering.
Vraag 10
Is de scheepshal in Krimpen aan den IJssel, die nu door IHC wordt stilgelegd, geschikt
om schepen te bouwen dan wel te onderhouden voor de Koninklijke Marine?
Antwoord 10
De scheepshal van Royal IHC in Krimpen aan de IJssel is een scheepshelling voor de
bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als
deze op de scheepshelling passen. Onderhoud plegen op een scheepshelling is echter
niet mogelijk.
Vraag 11
Herinnert u zich de uitspraak «Achter de schermen zijn wij die gesprekken aan het
voeren», gedaan door de Staatssecretaris van Defensie bij het commissiedebat over
de Defensienota op 14 september jl.?
Antwoord 11
Ja.
Vraag 12
Kunt u concreet aangeven welke gesprekken er hebben plaatsgevonden, en op welk niveau
binnen de defensieorganisatie er gesproken is met de maritieme industrie?
Antwoord 12
De maritieme industrie is uiteraard breder dan alleen Royal IHC. Onder anderen de
Directeur van de Defensie Materieel Organisatie en de Commandant van de Koninklijke
Marine (Commando Zeestrijdkrachten) hebben de bedoelde gesprekken gevoerd. Ook het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderhoudt uiteraard nauwe contacten met
de maritieme industrie. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Vraag 13
Wat heeft u sinds de aangenomen motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 35 925-X, nr. 70), die verzoekt met de industrie onderhoudsachterstanden weg te werken, ondernomen
richting de maritieme industrie?
Antwoord 13
In de brief van 21 juni jl.6 heb ik uiteengezet hoe Defensie de genoemde motie-Valstar oppakt. Een element daarvan
is het voeren van gesprekken met de industrie over onderhoud (zie ook het antwoord
op de vragen 5 en 12).
Vermeldenswaard is verder het project «Vervanging hulpvaartuigen» waarvan de Kamer
op 16 juni jl. de B-brief heeft ontvangen7. Defensie wil bij dit project de instandhouding van de acht nieuwe hulpvaartuigen
opnemen in het contract om daarmee de onderhoudstaken van de Koninklijke Marine te
verminderen. Het contract zal daarmee het ontwerp, de bouw, de levering en de instandhouding
omvatten. Defensie zal de opdracht hiervoor aanbesteden in concurrentie tussen Nederlandse
aanbieders.
Vraag 14
Bent u bekend met het feit dat andere Europese landen, zoals de Spaanse marine bij
Navantia, ook nauw samenwerken met hun industrie voor onderhoud en het verhogen van
de inzetbaarheid?8
Antwoord 14
Ja.
Vraag 15
Deelt u de mening dat eventuele Europese aanbestedingsregels dus geen belemmering
kunnen zijn voor dergelijke samenwerking in Nederland, ook gezien de uitzonderingsgrond
die artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie biedt?
Bent u ook bereid met Europese collega’s, zoals die in Spanje, in contact te treden
om te kijken wat Nederland van hen kan leren over samenwerking tussen marine en industrie
aan vlootonderhoud?
Antwoord 15
Bij de aanbesteding van opdrachten, ook die voor onderhoud, moet Defensie zich houden
aan de toepasselijke wettelijke regels. Defensie kan bij het verlenen van opdrachten
gebruikmaken van mogelijkheden van de Aanbestedingswet of de Aanbestedingswet op Defensie
en Veiligheidsgebied (ADV). Indien nodig kan Defensie gebruik maken van art. 346 VWEU
(Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). Voor een succesvol beroep op
artikel 346 VWEU moet aan vier voorwaarden worden voldaan. Er moet een wezenlijk belang
van nationale veiligheid zijn, de aanschaf moet op de lijst van militair materieel
uit 1958 voorkomen, de civiele markt mag niet worden verstoord en het moet noodzakelijk
en proportioneel zijn. Bij de bouw en de instandhouding van de nieuwe hulpvaartuigen
maakt Defensie gebruik van art. 346 VWEU, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag
13.
Net als in andere landen werkt ook in Nederland het Ministerie van Defensie nauw samen
met de eigen industrie (zie ook het antwoord op vraag 5). Defensie heeft goede contacten
met andere landen op het gebied van materieel, ook met Spanje.
Vraag 17
Deelt u de mening dat gezien het belang van het maritieme cluster voor de Nederlandse
strategisch autonomie op het gebied defensie, zoals onder meer weergegeven in de Defensie
Industrie Strategie, een nauw contact tussen deze sector en het Ministerie van belang
is?
Antwoord 17
Nauwe contacten tussen de overheid – onder andere de Ministeries van Defensie en van
Economische Zaken en Klimaat – en de maritieme sector bestaan reeds sinds decennia.
Het is van belang deze nauwe contacten in stand te houden, met behoud van eenieders
verantwoordelijkheden.
De Defensie Industrie Strategie (DIS) presenteert een visie op en geeft invulling
aan (Europese) strategische autonomie. In de DIS is het belang onderstreept van de
maritieme sector voor de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis.
Nederland beschikt over maritieme bedrijven met toonaangevende technologische en industriële
capaciteiten. Daarnaast heeft Nederland op maritiem gebied een infrastructuur van
onderzoek, ontwikkeling en bouw tot de sloop van schepen. Op 2 november heeft u een
brief9 ontvangen van de Minister en Staatssecretaris van Defensie en de Minister van EZK
over de DIS in de nieuwe geopolitieke situatie. Deze brief gaat onder meer in op de
Europese dimensie van de maritieme sector.
Vraag 18
Bent u sinds uw aantreden bij maritieme bedrijven op werkbezoek geweest of heeft u
hen ontvangen voor een gesprek? Zo nee, bent u bereid bij deze bedrijven langs te
gaan om te kijken hoe barrières voor samenwerking doorbroken kunnen worden?
Antwoord 18
Ik heb telefonisch contact gehad met zowel Royal IHC als Damen. Ik ben op bezoek geweest
bij meerdere defensiebedrijven, maar nog niet bij de maritieme industrie. In het kader
van de DIS wil het kabinet contacten met de industrie intensiveren. Verdere werkbezoeken
aan bedrijven, waaronder uit de maritieme industrie, kunnen daar deel van uitmaken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. van der Maat, staatssecretaris van Defensie -
Mede namens
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.