Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Teunissen over het EU-handelsverdrag met Nieuw-Zeeland
Vragen van het lid Teunissen (PvdD) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het handelsverdrag met Nieuw-Zeeland (ingezonden 18 juli 2022 ).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking),
mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 4 november
2022)
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie na jaren onderhandelen een akkoord heeft
bereikt over een handelsverdrag met Nieuw-Zeeland?
Antwoord 1
De Europese Commissie en Nieuw-Zeeland hebben op 30 juni jl. een onderhandelaarsakkoord
bereikt, nadat de onderhandelingen in 2018 waren gestart. Momenteel wordt het onderhandelaarsakkoord
door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Het kabinet
zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter
besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd. Naar verwachting zal de Commissie het
akkoord voor het einde van 2022 ter besluitvorming voorleggen aan achtereenvolgens
de Raad en het Europees parlement.
Vraag 2
Klopt het dat dit verdrag wordt gepresenteerd als «het meest duurzame handelsakkoord
ooit»?1
Antwoord 2
De Europese Commissie heeft bij de presentatie van het onderhandelaarsakkoord benadrukt
dat de overeengekomen tekst ongeëvenaard ambitieuze duurzaamheidsverbintenissen bevat.
In het akkoord zijn verschillende bepalingen over duurzaamheid opgenomen. Het uitgebreide
persbericht van de Commissie licht dit nader toe2.
Vraag 3
Wat is er zo duurzaam aan het verlenen van concurrentievoordeel aan consumptiegoederen
die in zeecontainers of vrachtvliegtuigen eerst een reis van 19.000 kilometers moeten
afleggen voordat ze in onze supermarkten liggen?
Antwoord 3
In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen
en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Het kabinet zet in op
een transitie naar een duurzame economie, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen
internationale handel en deze transitie. Bovendien zorgen natuurlijke omstandigheden
(landbouwgrond, klimaat, seizoenen etc.) voor internationale afhankelijkheden van
grondstoffen en bepaalde consumptiegoederen. Voor de ketens van deze producten is
lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde
goederen elders efficiënter plaatsvinden.
Overigens is het niet zo dat preferentiële (verbeterde) markttoegang zich per se in
een concurrentievoordeel op de EU markt vertaalt, zoals de vraag lijkt te veronderstellen.
Een veelvoud van factoren heeft invloed op de concurrentiepositie van goederen.
Op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling bevat het onderhandelaarsakkoord
zeer ambitieuze bepalingen. De bepalingen zijn meer vergaand in de reikwijdte van
thema’s die hieronder vallen dan andere EU handelsakkoorden. Het is het eerste handelsakkoord
met een hoofdstuk over duurzame voedselsystemen3. Ook wordt een nieuw handhavingsmechanisme geïntroduceerd, in lijn met de door de
Commissie op 22 juni jl. gepubliceerde mededeling over «de kracht van handelspartnerschappen:
samen voor groene en rechtvaardige groei»4.
Vraag 4
Klopt het dat de CEO van kiwigigant Zespri flink heeft gelobbyd voor het verdrag?
Denkt u dat het importeren van kiwi’s uit Nieuw-Zeeland terwijl deze ook in Italië,
Griekenland en Frankrijk gekweekt worden, bijdraagt aan de doelstellingen van het
klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord 4
Het is gebruikelijk dat overheden die belanghebbende organisaties consulteren en vervolgens
een eigen belangenafweging maken, over dergelijke lobbyactiviteiten transparant zijn.
De Europese Commissie legt deze contacten bijvoorbeeld vast in het zogenoemde transparantieregister5. Het is aan de overheid van Nieuw-Zeeland om informatie te verstrekken over de organisaties
waarmee door deze overheid contact is geweest tijdens de onderhandeling van het handelsakkoord.
Het kabinet heeft hierover geen eigenstandige informatie.
De aanname dat lokaal geproduceerde producten minder bijdragen aan de uitstoot van
broeikasgassen ten opzichte van geïmporteerde producten, gaat niet altijd op. Als
de productiewijze in het buitenland met minder emissies gepaard gaat dan de productie
in Europa, kan import van producten juist voordelig zijn voor het klimaat, ondanks
emissies uit transport. Daarbij komt dat de productie van bepaalde producten seizoensgebonden
is, en in sommige maanden niet beschikbaar is Europa. Het gaat in het onderhandelaarsakkoord
om verbeterde markttoegang. Met preferentiële tarieven wordt geen concurrentievoordeel
gegeven ten opzichte van EU producten, wel wordt het mogelijke nadeel ten opzichte
van Europese producten verkleind.
Tenslotte bevestigen beide partijen in het onderhandelaarsakkoord het urgente belang
om de verplichtingen uit de Overeenkomst van Parijs te implementeren.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat Europa vooral machines naar Nieuw-Zeeland exporteert en Nieuw-Zeeland
vooral landbouwproducten naar Europa?
Antwoord 5
In 2021 voerde de EU ongeveer EUR 1,49 miljard aan machines uit naar Nieuw-Zeeland,
iets meer dan een kwart van de totale uitvoerwaarde naar Nieuw-Zeeland aan producten
van Euro 5,5 miljard. De EU importeerde voor ongeveer EUR 147 miljoen aan machines
uit Nieuw-Zeeland, op een totale importwaarde van EUR 2,3 miljard dus zo’n 6,4%. Het
klopt dat landbouwproducten een belangrijk deel zijn van de import vanuit Nieuw-Zeeland,
namelijk EUR 1,82 miljard, zo’n 80% van de import. De EU exporteert voor EUR 766 miljoen
landbouwgoederen naar Nieuw-Zeeland, zo’n 14% van haar totale export naar Nieuw-Zeeland6.
Vraag 6
Klopt het dat de Europese import van agroproducten uit Nieuw-Zeeland 1,25 miljard
betreft terwijl het omgekeerd gaat om een waarde van 524 miljoen euro? Zo nee, wat
zijn de waardes dan?
Antwoord 6
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Deze cijfers zijn afkomstig uit de Access to Markets Statistics van de Europese Unie.7
Vraag 7
Klopt het dat studies in opdracht van de Europese Commissie aantonen dat dit akkoord
stevige economische impact kan hebben voor onder andere de Europese zuivelsector?8 Bent u tevens bekend met de zorgen van Europese boerenorganisaties over concurrentie
met de Nieuw-Zeelandse rund- en schaapvleessector?9
Antwoord 7
De ex-ante analyse10 en Sustainability Impact Assessment (SIA)
11 die de Commissie heeft laten uitvoeren, laat zien dat we over het algemeen een positief
economisch effect voor de EU kunnen verwachten.
De analyses in de SIA zijn gebaseerd op twee scenario’s: een conservatief scenario,
dat bestaat uit de afschaffing van tarieven op producten (waarvan uitgezonderd landbouwproducten),
en enige liberalisering van de handel in diensten; en12 een ambitieus scenario, dat een volledige afschaffing van tarieven en quota omvat,
ook voor de handel in landbouwproducten, en een vermindering van enkele niet-tarifaire
belemmeringen voor niet-agrarische goederen. In deze berekeningen zijn positieve effecten
door het vergemakkelijken van douaneprocedures13 en de bescherming van geografische aanduidingen14 niet meegenomen.
Binnen de SIA wordt als onderdeel van de overkoepelende analyse onder andere gekeken
naar economische effecten voor de zuivelsector. In de sector analyse voor zuivel wordt
geschat dat de totale productie van zuivel in de EU met 0,1 procent zal toenemen in
het conservatieve scenario en met 0,1 procent zal dalen onder het ambitieuze scenario.
De export zal in het conservatieve scenario stijgen met 0,2 procent, en in het ambitieuze
scenario dalen met 0,1 procent. Voor Nieuw-Zeeland daarentegen is de geschatte procentuele
verandering in de totale zuivelproductie –0,8 procent (conservatief) en 0,5 procent
(ambitieus). De Nieuw-Zeelandse export zal in het conservatieve scenario dalen met
1 procent, en in het ambitieuze scenario stijgen met 0,9 procent.
Tabel uit de SIA, p. 125
De SIA geeft aan dat de verklaring voor deze resultaten in de scenario eigenschappen
ligt. In het conservatieve scenario zal de handel in zuivelproducten niet geliberaliseerd
worden, wat betekent dat de zuivelsector in Nieuw-Zeeland niet zal profiteren van
de handelsovereenkomst. In het ambitieuze scenario wordt uitgegaan van volledige uitfasering
van tariefquota.
De EU maakt gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen.
Zo zijn in het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland tariefquota overeengekomen
voor de zuivelproducten melkpoeder, boter, hoog proteïne wei en kaas. Deze worden
gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De zorgen die door Copa-Cogeca zijn geuit over de rund- en schaapvleessector zijn
mij bekend. Ook voor deze sectoren is een sector-analyse in de SIA opgenomen15. Hieruit blijkt enige verandering in productie voor met name rund- en schapenvlees
in de EU (–1,4% in het ambitieuze scenario en +0,2% in het conservatieve scenario),
en voor rundvlees en schapenvlees in Nieuw-Zeeland (+4,1% in het ambitieuze scenario
en –0,1% in het conservatieve scenario). De SIA geeft aan dat de werkelijke stijging
van de productie van rundvlees en schapenvlees (vergeleken met de huidige productie)
afhankelijk is van productiecapaciteit in Nieuw-Zeeland, en naar inschatting beperkt
zal zijn.
Voor rundvlees van hoge kwaliteit en schapenvlees zijn quota overeengekomen, deze
worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen.
De verwachtte effecten uit de SIA kunnen dus niet zonder meer worden overgenomen.
Dat komt bijvoorbeeld door het gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren
te beschermen. Het in de gaten houden van goed management en monitoring van het gebruik
van de quota om marktverstoring te vermijden, zoals benadrukt door Copa-Cogeca, is
belangrijk en steunt het kabinet volledig. Een ander punt is de totale impact van
meerdere handelsakkoorden. De Europese Commissie heeft daarover in 2016 en 2021 een
onderzoek gepubliceerd16. Het kabinet heeft in Brussel gepleit voor een zo spoedig mogelijke update van deze
studie over de cumulatieve effecten van EU handelsakkoorden op landbouw, bij voorkeur
voordat de Commissie het akkoord voorlegt aan de Raad. In de voorgaande studie zijn
voor Nieuw-Zeeland een ambitieus en conservatief scenario opgenomen, deze kunnen dan
worden vervangen door de uiteindelijke onderhandelingsresultaten.
Vraag 8
Wat is de verwachte impact op intensivering, milieu-impact en dierenwelzijn van de
veehouderij in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland?
Antwoord 8
De SIA17 wijst op een mogelijke beperkte toename van economische activiteiten in de Europese
sector voor vlees afkomstig van herkauwers – rundvlees en schapenvlees – in het conservatieve
scenario (0,2%), en een afname in het ambitieuze scenario (–1,4%). Voor Nieuw-Zeeland
kan een omgekeerd effect optreden, en gaat het om een afname in het conservatieve
scenario (–0,1%) resp. een toename in het ambitieuze scenario (4,1%)18. Het onderhandelaarsakkoord ligt tussen de gemodelleerde scenario’s in en bevat quota
voor rund- en schapenvlees. De effecten op Nederlandse veehouderijen zijn niet apart
van de EU gemodelleerd in de SIA.
Een mogelijke toename in productie kan gepaard gaan met een toename in uitstoot van
broeikasgassen, zo blijkt uit de SIA19. In hoeverre dergelijke effecten zich materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen
afspraken, de mate waarin hiervan gebruik wordt gemaakt door ondernemers en beleid
gericht op het reduceren van emissies. Een grotere uitwisseling van goederen met betere
milieuprestaties kan een positieve impact hebben op het mondiale klimaat door producten
met lagere milieuprestaties te vervangen. In de SIA wordt dit het «technologie effect»
genoemd.20 Over dierenwelzijn merkt de SIA op dat dierenwelzijnsnormen in Nieuw-Zeeland erg
hoog zijn21. De SIA beveelt samenwerking met betrekking tot dierenwelzijnsnormen aan, met name
met betrekking tot antimicrobiële resistentie. Het tariefcontingent voor rundvlees
van hoge kwaliteit is overigens alleen van toepassing op dieren die met gras zijn
gevoerd, waarmee dierenwelzijn in Nieuw Zeeland verder wordt bevorderd.
De klimaatdoelen zoals vastgelegd in klimaatwetten van de EU en van Nieuw-Zeeland
blijven leidend. In het onderhandelaarsakkoord wordt het belang van internationale
milieuverdragen en samenwerking op het gebied van dierenwelzijn juist door de EU en
Nieuw-Zeeland benadrukt.
Vraag 9
Is het volgens u eerlijk dat Europese boeren te maken gaan krijgen met oneerlijke
concurrentie vanuit Nieuw-Zeeland zodat we daar meer machines naartoe kunnen sturen?
Antwoord 9
De onderhandelaars hebben namens de EU en Nieuw-Zeeland gewerkt aan afspraken om een
gelijker speelveld te verkrijgen en non-discriminatie op elkaars markt te garanderen.
Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer
dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd, indachtig de afspraken van het
Coalitie Akkoord. Daarbij zal een brede afweging worden gemaakt, inclusief het betrekken
van de transitie van de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, en de verwachte impact
van het handelsakkoord op verschillende Nederlandse sectoren waaronder de agrarische
sector. De uiteindelijke concurrentiepositie van bepaalde sectoren is een afgeleide
van verschillende factoren, waaronder scholing, infrastructuur, geografische factoren
en lokale regelgeving. De aanname dat het zou gaan om preferentiële toegang voor machines
in ruil voor landbouwgoederen, gaat voorbij aan de reikwijdte en de aard van de afspraken
in het onderhandelaarsakkoord. Hierin zijn bijvoorbeeld ook afspraken opgenomen over
verbeterde toegang tot overheidsaanbestedingen voor dienstenleveranciers, is rekening
gehouden met gevoelige producten en zijn vergaande afspraken op het gebied van duurzaamheid
gemaakt.
Vraag 10
Bent u het ermee eens dat het niet eerlijk is enerzijds (terecht) van de boeren te
verwachten dat ze verduurzamen en zich aan de stikstofregels houden, maar aan de andere
kant de deuren wagenwijd openzetten voor producten van Nieuw-Zeelandse boeren?
Antwoord 10
Ieder land produceert op eigen wijze, in grote mate bepaald door lokale omstandigheden,
mogelijkheden en comparatieve voordelen. Nieuw-Zeeland kent net als EU-landen regelgeving
ten aanzien van milieu, arbeid, dierenwelzijnsnormen en stikstof. Nederlandse boeren
moeten aan hoge duurzaamheideisen voldoen. Het kabinet zet voor wat betreft export
vooral in op de export van producten van hoogwaardige kwaliteit, en zet bij handelsakkoorden
in op duurzaamheid en bescherming van gevoelige sectoren.
In het onderhandelaarsakkoord worden voor een aantal producten quota opgenomen, namelijk
voor schapenvlees, rundvlees van hoge kwaliteit, boter, melkpoeder, hoog proteïne
wei en kaas. Zodra de quota gevuld zijn, moeten hogere tarieven betaald worden. Uit
onderzoek van de Commissie22 blijkt dat het gebruik maken van quota een goede methode is om sensitieve sectoren
te beschermen. Daarnaast kent de EU een stelsel van regels dat de interne markt beschermt,
maar ook weerbaar maakt. Hieronder valt de bescherming voor gevoelige sectoren en/of
producten. De EU en Nederland monitoren de markten continue op verstoringen. Bij een
bedreigende plotselinge toename van import, kan de EU handelsdefensieve maatregelen
nemen, zoals vrijwaringsmaatregelen.
In het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland worden ook afspraken gemaakt over
samenwerking op het gebied van duurzaamheid, ook specifiek in de landbouw en over
de gehele productieketen. Voor het eerst is in een onderhandelaarsakkoord een hoofdstuk
opgenomen over duurzame voedselsystemen. In dat hoofdstuk wordt afgesproken samen
te werken op een aantal gebieden, waaronder het efficiënte gebruik van natuurlijke
hulpbronnen en landbouw inputs, inclusief het verminderen van het gebruik en het risico van chemische pesticiden
en meststoffen.
Vraag 11
Hoe wordt gegarandeerd dat er geen voedsel de EU en Nederland binnenkomt met risico’s
voor voedselveiligheid, zoals met hormonen, chloor of gifresten, aangezien Nieuw-Zeeland
het WTO-principe hanteert van alleen reguleren als er bewijs is dat iets schadelijk
is?
Antwoord 11
Handelsakkoorden doen niets af aan de sanitaire en fytosanitaire eisen (afgekort SPS)
die de EU stelt aan producten die op de EU markt worden geplaatst. Deze eisen zijn
gericht op zeker stellen van voedselveiligheid, dieren- en plantgezondheid. Deze eisen
zijn verankerd in EU wetgeving en gelden voor alle producten die op de markt komen.
Het onderhandelaarsakkoord bevestigt het zogenaamde voorzorgsbeginsel, wat inhoudt
dat verdragspartijen het gebrek aan sluitend wetenschappelijk bewijs niet zullen gebruiken
als belemmering voor het treffen van maatregelen door de andere Partij bij een imminente
dreiging op voedselveiligheid en/of milieu.
Vraag 12
Welke strafmaatregelen zijn van toepassing als een andere partij bij het verdrag arbeidsprincipes
of het klimaatakkoord van Parijs schendt?
Antwoord 12
Indien het onderhandelaarsakkoord in de huidige vorm in werking treedt, kan een verdragspartij
in het geval van gebrekkige naleving van afspraken over arbeidsprincipes of over de
Overeenkomst van Parijs een geschillenbeslechtingsprocedure starten. In het uiterste
geval kan deze procedure ertoe leiden dat een partij compenserende maatregelen treft,
zoals het opschorten van tariefpreferenties, tegen de andere partij die in gebreke
is gebleken.
Als eerste stap dient een verdragspartij consultaties met de andere partij aan te
vragen. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt, kan de klagende partij een
panel laten instellen. Dit panel stelt een rapport op met een oordeel over de vermeende
schending en komt met aanbevelingen voor het naleven van de afspraken. Indien het
panel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aangeklaagde
partij geacht de noodzakelijke maatregelen te nemen om aan haar verplichtingen te
voldoen en de klager en nationale adviesgroep hierover te informeren. Indien de aangeklaagde
partij het rapport niet kan implementeren, de klager niet informeert of het panel
oordeelt dat geen maatregelen getroffen zijn of dat deze niet in lijn zijn met de
relevante verdragsbepalingen, kan een tijdelijke compenserende maatregel worden ingesteld,
zoals het opschorten van tariefpreferenties.
Vraag 13
Onder welke voorwaarden is er sprake van een schending van arbeidsprincipes of het
klimaatakkoord van Parijs? Kunt u een overzicht geven van welke schendingen hier concreet
onder vallen? Hoe wordt gecontroleerd of er sprake is van een schending?
Antwoord 13
In het onderhandelaarsakkoord staat dat door het doorlopen van de geschillenbeslechtingsprocedure
een schending kan worden vastgesteld en compenserende maatregelen kunnen worden getroffen
indien de bepalingen omtrent de fundamentele conventies van de internationale arbeidsorganisatie
(ILO) of over handel en klimaat niet worden nageleefd. Het gaat om de bepalingen waarin
de EU en Nieuw-Zeeland overeenkomen om de fundamentele ILO-principes, zoals vastgelegd
in een viertal conventies, te respecteren, bevorderen en realiseren. Wat betreft klimaat
komen zij overeen om de Overeenkomst van Parijs effectief te implementeren en niet
te handelen in strijd met het doel van dit akkoord noch na te laten het doel bereiken.
Een schending van de bepalingen in het onderhandelaarsakkoord kan voortkomen uit gebrekkige
naleving of het nalaten van de ratificatie van de internationale verdragen, het aannemen
van wetgeving die principes in deze verdragen schendt of gebrekkige implementatie
van maatregelen in de praktijk. Het moet gaan om een systematische schending, geen
geïsoleerde casus. Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst van mogelijke schendingen
op te stellen, daar hiervoor ontelbare voorbeelden denkbaar zijn.
Het onderhandelaarsakkoord voorziet in een comité inzake handel en duurzame ontwikkeling
dat bedoeld is om op de implementatie van het hoofdstuk toe te zien. Middels regelmatige
dialoog kan het onderhandelaarsakkoord bijdragen aan samenwerking tussen de EU en
Nieuw-Zeeland op het terrein van handel, arbeid en milieu. Hier kunnen ook zorgen
over gebrekkige naleving aangekaart worden.
Het maatschappelijk middenveld kan ook aan naleving meewerken via zogenaamde nationale
adviesgroepen waarin het onderhandelaarsakkoord voorziet en waarin bedrijven, ngo’s
en vakbonden vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast geldt voor alle EU handelsverdragen dat Europese NGOs, vakbonden en burgers
een klacht kunnen indienen onder het klachtenmechanisme (Single Entry Point) over
o.a. vermeende gebrekkige naleving van bepalingen over handel en duurzame ontwikkeling
in handelsakkoorden die in werking zijn. De Europese Commissie doorloopt vervolgens
een aantal stappen om deze klacht te onderzoeken en kan vervolgacties nemen23.
Vraag 14
Welke afspraken zijn er concreet opgenomen ten aanzien van duurzame voedselsystemen?
Welke doelen zijn er gesteld en binnen welk tijdsbestek moeten deze doelen zijn gehaald?
Antwoord 14
In het hoofdstuk duurzame voedselsystemen erkennen de EU en Nieuw-Zeeland dat voedselsystemen
divers en context specifiek zijn. Zo spelen vele actoren een rol in het voedselsysteem
met onderling verbonden activiteiten op alle onderdelen van het voedselsysteem, waaronder:
de productie, oogst, verwerking, transport, opslag, distributie, verkoop, consumptie
en verwijdering (zoals afval) van voedselproducten. Ook wordt het «right to regulate» benadrukt en herbevestigd, hetgeen betekent dat niets in dit hoofdstuk mag worden
uitgelegd als een verplichting om bijvoorbeeld invoervereisten te wijzigen.
Het hoofdstuk bevat bepalingen over samenwerking m.b.t. het versterken van beleid
en het definiëren van programma's die bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame,
inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen en om gezamenlijk de transitie
naar duurzame voedselsystemen te bewerkstelligen. Er worden (niet-gelimiteerd) een
aantal voorbeelden van onderwerpen genoemd die besproken kunnen worden, zoals biologische
landbouw, en de milieu en klimaateffecten van voedselproductie.
Er wordt een comité opgericht dat toezicht houdt op de implementatie van het hoofdstuk.
Dit comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de EU en Nieuw-Zeeland.
Vraag 15
Welke bindende afspraken zijn er opgenomen over de hervorming van subsidies voor fossiele
brandstoffen? Wat houdt hervorming precies in?
Antwoord 15
In het onderhandelaarsakkoord verwijzen verdragspartijen naar recente verklaringen
over het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies zoals het recente
Glasgow pact (COP26 conclusies)24 en de plurilaterale WTO-verklaring25. In het onderhandelaarsakkoord bevestigen verdragspartijen dat ze zullen werken aan
het gezamenlijk doel om fossiele brandstofsubsidies te hervormen en geleidelijk uit
te faseren. Het proces van hervorming wordt niet nader omschreven, wel wordt benadrukt
dat hierbij rekening zal worden gehouden met nationale omstandigheden, omdat emissiereductie
uiteindelijk een nationale opdracht is. Ook zullen verdragspartijen gezamenlijk optrekken
in relevante internationale fora, waaronder de WTO, teneinde de afbouw van fossiele
brandstofsubsidies te bevorderen.
Nieuw-Zeeland heeft internationaal een leidende rol in de mondiale lobby voor het
uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies. In dit verband is Nieuw-Zeeland
onder meer initiatiefnemer van de Friends for Fossil Fuel Subsidy Reforms, waar Nederland ook lid van is.
Vraag 16
Hoe zijn deze afspraken anders dan de afspraken uit de COP26-verklaring over fossiele
subsidies?
Antwoord 16
Met afspraken in dit onderhandelaarsakkoord bouwen de handelspartners voort op de
afspraken gemaakt in Glasgow en de WTO-verklaring. De bepalingen in het onderhandelaarsakkoord
verwijzen naar het Glasgow Pact en bevestigen de intentie van partijen om inefficiënte
fossiele brandstofsubsidies af te bouwen. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat
het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en de hervorming van fossiele brandstofsubsidies
legt en in een structuur voorziet voor samenwerking en regelmatig dialoog.
Vraag 17
Welke fossiele subsidies gaan Nieuw-Zeeland en de Europese Unie concreet afbouwen
naar aanleiding van het gesloten akkoord?
Antwoord 17
In het onderhandelaarsakkoord staan geen afspraken over de specifieke fossiele brandstofsubsidies
die worden afgebouwd of over een concreet tijdspad voor het afbouwen van fossiele
brandstofsubsidies. Het biedt een platform en een duidelijk kader voor verdragspartijen
om samen te werken aan de opvolging van verklaringen omtrent fossiele brandstofsubsidies
die zij reeds in andere fora ondertekend hebben. Deze kaders zijn van toegevoegde
waarde in aanloop naar discussies over fossiele brandstof in multilateraal verband,
zoals in de WTO, om bijvoorbeeld grote uitstoters en ontwikkelingslanden voldoende
mee te krijgen.
In een brief aan de Kamer van 7 juli jl. is toegelicht dat Nederland bezig is met
de uitwerking van beleid ter uitvoering van de hierboven genoemde verklaring en het
kabinet ernaar streeft om tijdig voor COP27 een meer gedetailleerde invulling van
het beleid aan uw Kamer te sturen. Hierover zal uw Kamer in het najaar nader geïnformeerd
worden.
Vraag 18
Binnen welk tijdsbestek moeten de fossiele subsidies «hervormd» zijn?
Antwoord 18
Zoals hierboven is uitgelegd wordt in het Glasgow Pact geen streefdatum genoemd en
is in het onderhandelaarsakkoord geen afbouwpad overeengekomen. In internationaal
verband zet Nieuw-Zeeland zich in voor zo snel mogelijke afbouw van fossiele brandstofsubsidies.
Zoals in de beantwoording van vraag 16 is uitgelegd, hebben zowel Nederland als Nieuw-Zeeland
tijdens COP26 een verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale
overheidssteun met de groene energietransitie. De ondertekenaars verklaarden nieuwe
directe overheidssteun aan de internationale fossiele energiesector voor einde 2022
te zullen beëindigen. Hierboven is ingegaan op de opvolging van het Glasgow Pact aan
Nederlandse zijde.
Vraag 19
Wat is het verwachte effect op de uitstoot van broeikasgassen volgens de duurzaamheids-
en economische impact assessments?
Antwoord 19
In het conservatieve scenario wordt in de SIA door het akkoord een afname van 0,15
megaton (mT) methaan (CH4) uitstoot verwacht (– 0,419%) en een toename van 0,03 mT distikstofoxide (N2O), een toename van 0,254%. In het ambitieuze scenario van volledige liberalisering
van de tarieven wordt een toename van 0,53 mT CH4 verwacht en van 0,2 mT N2O.
De SIA verwacht dat het ambitieuze scenario leidt tot verlaging van de kosten van
bepaalde goederen en diensten. Dat zal weer leiden tot extra vraag en productie, en
daarmee gepaard gaande emissies (bijvoorbeeld voor Nieuw Zeelands rundvlees en schapenvlees).
Aan de andere kant verwacht de SIA dat het effect van toegenomen uitstoot gedeeltelijk
gecompenseerd wordt door een afname van de productie in bepaalde sectoren in de rest
van de wereld. Producten worden dan uit Nieuw-Zeeland geïmporteerd, in plaats van
uit andere landen. Als eindeffect verwacht de SIA dat een ambitieuze handelsovereenkomst
zal leiden tot een toename van de totale CH4-emissies en N2O-emissies als gevolg van toename van vraag en de daarmee gepaard gaande productie26.
In hoeverre dergelijke effecten zich daadwerkelijk materialiseren, is afhankelijk
van de overeengekomen afspraken in het onderhandelaarsakkoord, de mate waarin ondernemers
hiervan gebruik maken en (nationaal) beleid gericht op het reduceren van emissies.
Vraag 20
Wordt extra uitstoot gecompenseerd door de EU en Nieuw-Zeeland en zo ja, hoe?
Antwoord 20
In het onderhandelaarsakkoord committeren verdragspartijen zich aan implementatie
van milieuverdragen, waaronder met name de Overeenkomst van Parijs, en zij werken
op basis van gericht beleid aan het realiseren van hun respectievelijke doelstellingen
voor emissiereductie.27 Hieruit vloeit voort dat de EU en Nieuw-Zeeland beleid voeren dat gericht is op het
behalen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Mogelijke effecten van
het handelsakkoord doen hier niets aan af. Het totaal aan emissies van zowel de EU
als Nieuw Zeeland zal dus onder de plafonds van de Overeenkomst van Parijs moeten
blijven.
De Overeenkomst van Parijs is voor zowel de EU als Nieuw-Zeeland van cruciaal belang
en maakt onderdeel uit van gedeelde waarden. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien
bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel
door versnelde liberalisering. Daarmee kan het verdrag een bijdrage leveren aan het
behalen van klimaatdoelstellingen.
Vraag 21
Welke emissiereductienormen zijn er precies afgesproken? Hoe verschillen deze van
de verplichting die de landen al hadden onder het klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord 21
Er zijn geen reductienormen opgenomen in het onderhandelaarsakkoord. Het onderhandelaarsakkoord
bepaalt dat partijen niet in strijd mogen handelen met het doel van de Overeenkomst
van Parijs, noch mogen nalaten dit doel te bereiken. De Overeenkomst van Parijs is
het eerste universele, juridisch bindende document ter bestrijding van klimaatverandering.
De EU heeft zich gecommitteerd tot het reduceren van ten minste 55% van de uitstoot
van haar broeikasgassen tot 2030, in vergelijking tot 1990 en klimaatneutraliteit
in 2050. Nieuw-Zeeland heeft een vergelijkbare doelstelling en publiceerde 16 mei
jl. het emissie reductieplan.
In het licht van de hiervoor genoemde verplichting bepaalt het onderhandelaarsakkoord
onder meer dat partijen de emissie van broeikasgassen verminderen en de handel in
emissies zullen promoten. Daarbij wordt de samenwerking met derde landen en internationale
organisaties aangemoedigd op basis van, onder andere, de Overeenkomst van Parijs.
De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen
handel en klimaat legt en in een structuur voorzien voor samenwerking en regelmatig
dialoog. Zo biedt het onderhandelaarsakkoord een platform voor het bevorderen van
de Overeenkomst van Parijs. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen
gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde
liberalisering.
Vraag 22
Welke andere negatieve effecten voor mensenrechten, arbeid, milieu, natuur en dieren
worden er voorzien in het duurzaamheidsimpactassessment (SIA)? Kunt u hier een samenvatting
van geven?
Antwoord 22
De SIA geeft een overzicht van mogelijke positieve én negatieve effecten. In antwoorden
op bovenstaande vragen kwamen reeds een aantal positieve effecten naar voren. Zo kan
samenwerking tussen gelijkgestemde handelspartners zoals de EU en Nieuw-Zeeland de
sociale en milieudoelstellingen juist bevorderen.
Ten aanzien van milieu verwacht de SIA dat handelsliberalisatie leidt tot het toenemen
van de handel tussen de twee handelspartners, wat gepaard kan gaan met een toename
van uitstoot van broeikasgassen (marginaal negatief volgens de SIA)28. Ten aanzien van sociale effecten (arbeid) en mensenrechten (het recht om te werken,
wat gerelateerd wordt aan werkgelegenheid) verwacht de SIA dat effecten per sector
verschillen. Zo wordt voor sommige sectoren een positief effect verwacht (bijvoorbeeld
zuivel in Nieuw-Zeeland meer werkgelegenheid), en voor andere een negatief effect
(rundvlees en schapenvlees in de EU). Met betrekking tot lonen wordt een beperkt positieve
impact (Nieuw-Zeeland) en marginaal positieve impact (EU) verwacht. De SIA wijst op
een verwacht positief effect op de beschikbaarheid van goederen en diensten.
Zoals reeds aangegeven, maakt de SIA gebruik van twee scenario’s om mogelijke effecten
in kaart te brengen. De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de
scenario’s in liggen. Het blijft daarnaast de vraag in hoeverre verwachte effecten
zich materialiseren, onder andere omdat dit afhankelijk is van de mate waarin van
de verlaagde tarieven in het handelsakkoord gebruik wordt gemaakt.
Vraag 23
Welke concrete verbeteringen kunnen vrouwen, mannen en non-binaire personen in Nederland,
de rest van de EU en Nieuw-Zeeland verwachten van de afspraken over gender en handel?
Antwoord 23
Op basis van de genderimpactanalyse in de SIA kan geconcludeerd worden dat een overeenkomst
tussen de EU en Nieuw-Zeeland naar verwachting een beperkt effect heeft op werkgelegenheid
voor vrouwen. Zo kan de verwachte groei in productie van machines ook opgaan voor
ondernemingen die geleid worden door vrouwen.29 In het onderhandelaarsakkoord zijn daarnaast bepalingen over handel en gender opgenomen
met als doel het bevorderen van Womens Economic Empowermenten gendergelijkheid. Non-binaire personen worden niet expliciet genoemd in de SIA
of onderhandelaarsakkoord.
Vraag 24
Wanneer zal het Europees parlement naar verwachting stemmen over het verdrag?
Antwoord 24
Zoals bij vraag 1 aangegeven, wordt het onderhandelaarsakkoord momenteel door de Commissie
juridisch opgeschoond en vertaald, om naar verwachting eind 2022 ter besluitvorming
voor te leggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement. Het is in eerste
instantie aan de Raad te besluiten over ondertekening, waarna het akkoord wordt voorgelegd
aan het Europees parlement. Het Europees parlement bepaalt zelf op basis van welke
tijdlijn het voorstel in het EP behandeld wordt. De agendering voor stemming in het
Europees parlement is vanwege deze redenen nog niet te voorzien.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.