Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
30 995 Aanpak Wijken
33 340
Evaluatie Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
Nr. 101
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 november 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief
van 4 juli 2022 over het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (Kamerstuk
30 995, nr. 100) en over de brief van 31 augustus 2022 over lokale evaluaties Wet bijzondere maatregelen
grootstedelijke problematiek; selectieve woningtoewijzing (Kamerstuk 33 340, nr. 29).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2022 aan de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening voorgelegd. Bij brief van 4 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een laatste stand van zaken kan
geven ten aanzien van de uitvoering van de motie van de leden Van der Werf en Boulakjar
over het in een keer indienen van de aanvragen voor het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid (Kamerstuk 29 911, nr.368)?
Deze motie roept op om administratieve last en regeldruk bij gemeenten te verminderen
en het mogelijk te maken aanvragen in het kader van NPLV zo veel mogelijk in één keer
te kunnen indienen, bij één aanspreekpunt vanuit de regering. De in het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid aangekondigde interdepartementale werkgroep,
die hiertoe voorstellen zal formuleren, is inmiddels van start gegaan. Ook gemeenten
maken deel uit van deze werkgroep. Het Kabinet verwacht uw Kamer hierover in het voorjaar
van 2023 te informeren.
Ook vragen de leden van de D66-fractie -gelet op de bestuurlijke akkoorden die met
de provincie worden gesloten en het feit in ogenschouw nemend dat er Provinciale Statenverkiezingen
zullen plaatsvinden in 2023- hoe de Minister ervoor wil zorgen, dat er ongeacht de
politieke uitslag met dezelfde urgentie aan de doelstellingen wordt gewerkt?
In de bestuurlijke akkoorden met provincies worden naast woningbouwafspraken ook de
herstructureringsopgaven meegenomen. De ambitie om tot een meer gedifferentieerde
woningvoorraad in de focusgebieden te komen maakt hier deel van uit. De uitwerking
zal in regionaal verband plaatsvinden. Het Kabinet constateert een grote urgentie
en een breed draagvlak om hiermee aan de slag te gaan. Om recht te doen aan de complexiteit
van de uitdagingen in de focusgebieden en om met structurele oplossingen aan de doelstellingen
te werken, is een intensieve, langjarige en gebiedsgerichte inzet noodzakelijk. Het
NPRZ, waarmee in 2011 een start is gemaakt en waarbij het Rijk zich eveneens heeft
verbonden aan een langjarige inzet, strekt voor de focusgebieden tot voorbeeld. Uiteraard
altijd met inachtneming van de politieke (verkiezings-)uitslagen en de gevolgen die
deze voor het vervolg kunnen hebben.
De leden van de D66-fractie constateren dat er in het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid niet of nauwelijks wordt gesproken over diversiteit, emancipatie en
discriminatie, terwijl dit belangrijke punten zijn voor de leefbaarheid en veiligheid
van een wijk. Er wordt ook niet verwezen naar het Nationaal Programma tegen Discriminatie
en Racisme. Kan de Minister uitleggen waarom hij hier geen aandacht aan heeft besteed
in het programma? Kan de Minister uitleggen wat voor concrete plannen hij heeft om
alle vormen van discriminatie aan te pakken om te zorgen voor leefbare en veilige
wijken?
De overweging om in het NPLV geen specifieke aandacht te besteden aan de aanpak van
discriminatie en racisme is dat de landelijk geldende aanpak, zoals verwoord in het
Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme onverkort ook aan de orde is in
de 20 stedelijk focusgebieden. Het bieden van een beter perspectief voor bewoners
in de focusgebieden – één van de centrale doelstellingen in het NPLV – is onlosmakelijk
verbonden met de maatregelen, zoals die op het terrein van gelijke behandeling voortvloeien
uit het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme. Het is aan de lokale allianties
om dit in de uitvoeringsplannen desgewenst verder in te vullen. Het Masterplan Zuidoost,
programma 2021–2040 van Amsterdam strekt hierbij tot voorbeeld.
De leden van de D66-fractie vragen welke concrete acties zorgen voor een duidelijke
regie vanuit het Rijk.
Het Kabinet heeft het initiatief genomen tot het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid, omdat in een 20-tal stedelijke focusgebieden de leefbaarheid en veiligheid
onder druk staan. Gelet op de omvang en complexiteit van de problematiek in deze kwetsbare
gebieden vraagt de aanpak een brede, langjarige, integrale inzet van het Kabinet;
een integrale aanpak op gebiedsniveau gericht op de vraagstukken die zich daar aandienen.
Om de doelen van dit programma te realiseren gaat het Kabinet een partnerschap aan
met 19 gemeenten en maakt hierover bindende afspraken. Met gemeenten wordt afgesproken
dat er gemeentelijke uitvoeringsplannen tot stand komen. Het Rijk ziet erop toe dat
er een alliantieoverleg wordt georganiseerd, is aanspreekbaar op knelpunten in regelgeving
die duurzame oplossingen in de weg staan, zorgt daar waar mogelijk voor doorbraken
en bevordert een goede kennisinfrastructuur.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister deze focusgebieden wil beschermen
tegen malafide verhuurders? Hoe wil de Minister de malafide verhuurders uit deze wijken
krijgen?
Het wetsvoorstel Goed verhuurderschap introduceert een landelijke basisnorm (in de
vorm van algemene regels) die het gedrag van verhuurders en verhuurbemiddelaars in
relatie tot woningzoekenden en huurders reguleert. Gemeenten dienen hierop te handhaven.
Daarvoor krijgen zij het klassieke bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing,
bestuursdwang, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername tot hun
beschikking dat via een escalatieladder ingezet kan worden.
Ondanks de landelijke algemene regels voor goed verhuurderschap zal er altijd een
kleine groep verhuurders zijn die ongewenst verhuurgedrag blijft vertonen. Dit doet
zich voornamelijk voor in bepaalde gebieden (waaronder in sommige focusgebieden) waar
dergelijke verhuurders misbruik maken van huurders die sociaaleconomisch kwetsbaar
zijn.
Om malafide verhuurgedrag in dergelijke gebieden tegen te gaan krijgt de gemeenteraad
de bevoegdheid om – in aanvulling op de algemene regels – een gebiedsgericht verbod
in te stellen op de verhuur van woonruimte zonder verhuurvergunning. Hiermee kan voorafgaand
aan de verlening van de vergunning toetsing van de verhuurder plaatsvinden, kunnen
aanvullende eisen gesteld worden aan verhuurders en wordt het mogelijk om een verhuurder
van bewezen en voortdurend slecht gedrag te weren (door weigering of intrekking van
de vergunning).
De leden van de D66-fractie vragen ook of er concrete doelstellingen zijn verbonden
aan de «spreiding van problemen» binnen steden, regio’s en provincies?
Er is geen concrete doelstelling verbonden aan de spreiding van problemen binnen steden,
regio’s en provincies. Het Kabinet heeft wel, zoals geformuleerd in het Programma
Een thuis voor iedereen, als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor
alle aandachtsgroepen, met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste
zorg, ondersteuning en begeleiding.
Het toewerken naar meer balans in de woningvoorraad met een streven naar 30 procent
sociale huurwoningen in iedere gemeente is daar onderdeel van. Dit betekent, dat bij
de nieuwbouw van sociale huurwoningen, gemeenten met minder dan 30 procent sociale
huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen aan dit streven. Gemeenten, die
al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor
het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens.
Er worden prestatieafspraken gemaakt, waarbij in iedere regio gekomen wordt tot een
betere balans in de woningvoorraad. Gemeenten moeten in het uiterste geval gehouden
kunnen worden aan het toewerken naar het streven en daartoe krijgen provincies een
wettelijke interventiemogelijkheid.
Ook binnen gemeente vraagt dit om goede afstemming. In een aantal stedelijke focusgebieden
is sprake van een concentratie van sociale huurwoningen en aandachtsgroepen. Om te
komen tot meer gemengde wijken met een meer gebalanceerde mix van woningen en huishoudens
is een zorgvuldige programmering van nieuwbouw nodig.
De leden van de D66-fractie informeren of de Minister kansen ziet om samen met de
woningcorporaties en de betrokkenen in deze wijken gezamenlijke acties te ondernemen.
Ja. De woningcorporaties zijn één van de partners in de lokale bestuurlijke allianties
in alle 20 stedelijke focusgebieden. In deze allianties formuleren gemeente, maatschappelijke
en private partners samen met bewoners in het stedelijk focusgebied doelen en ambities,
die worden uitgewerkt in een langjarig programma. Een belangrijk onderdeel van de
programma’s is de inzet op het verbeteren van de leef- en woonkwaliteit.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister een meer divers woningaanbod in
de focusgebieden denkt te realiseren en hoe de Minister denkt te kunnen realiseren
dat er betaalbare woningen worden gecreëerd in duurdere gebieden.
Samen met het programma Woningbouw sluit het Kabinet op nationaal niveau en per provincie
bestuurlijke akkoorden met de provincies over de woningbouw. Deze worden vervolgens
vertaald naar regionale woondeals. Bij het sluiten van de regionale woondeals gaat
het niet alleen over aantallen, maar ook over woningtypen en prijzen (bijv. het aantal
middenhuur en koop). Het Volkshuisvestingsfonds (gericht op herstructurering van de
bestaande woningvoorraad in kwetsbare gebieden) en de Woningbouwimpuls (gericht op
het sneller bouwen van meer betaalbare woningen) kunnen worden ingezet om doelstellingen
hierop te realiseren.
De leden van de D66-fractie informeren of de Minister de mening deelt dat een specifieke
aanpak voor de verduurzaming van woningen in de focusgebieden een goed idee zou zijn.
Het Kabinet vindt met u dat de verduurzaming van woningen in focusgebieden van belang
is. Het vraagstuk van verduurzaming is echter breder dan alleen de focusgebieden.
In het Nationaal Isolatieprogramma (Kamerstuk 30 196, nr. 787) is voorzien in vier actielijnen, waarbij de eerste actielijn gericht is op gemeenten
die eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen die hulp nodig hebben bij het isoleren
van hun woning kunnen ondersteunen. De verdeling van de middelen voor deze lokale
aanpak is gebaseerd op een verdeelsleutel, die betrekking heeft op het aantal slecht
geïsoleerde woningen in combinatie met inkomens met een risico op energiearmoede.
Deze criteria en de focus op slecht geïsoleerde woningen sluiten aan bij de motie
van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 924), die het Kabinet verzoekt de komende jaren de focus te leggen op het isoleren van
woningen met label G, F, E en D, te beginnen daar waar de grootste energiearmoede
is. Langs deze weg zal ook een deel van de middelen kunnen worden ingezet in de focusgebieden.
De regeling die de gemeente de mogelijkheid geeft om deze lokale ondersteuning te
bieden is inmiddels in internetconsulatie gegaan. Begin 2023 kunnen gemeenten een
aanvraag voor middelen voor deze lokale aanpak doen.
Ook in de huursector zijn afspraken gemaakt die van belang zijn voor de focusgebieden.
Zo zijn inmiddels prestatieafspraken gemaakt met Aedes, waarbij onder meer is afgesproken
dat woningen met de slechte energielabels (E, F, G) van woningcorporaties uiterlijk
in 2028 zijn verbeterd.
Daarnaast werken Rijk en gemeenten in de City Deal «Energieke Wijken, duurzaam en
sociaal» samen met woningcorporaties en sociale partners aan verduurzaming van woningen
in de focusgebieden, in combinatie met het verbeteren van de woonomgeving én de sociale
situatie van de bewoners.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister het Volkshuisvestingsfonds concreet
wil inzetten in de aanpak van de twintig gebieden.
Het Volkshuisvestingsfonds is vooral gericht op de aanpak van slechte particuliere
woningen in kwetsbare gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid onder druk staan.
Deze aanpak richt zich hoofdzakelijk op herstructurering van de bestaande woningvoorraad
en de openbare ruimte. Gemeenten kunnen een aanvraag doen voor een toekenning, waarbij
zal worden voorgesorteerd op projecten die zijn ingebed in een integrale, gebiedsgerichte
aanpak met interventies op het fysieke-, sociaaleconomische- en veiligheidsdomein,
zodat de fysieke aanpak ondersteunend of katalyserend kan zijn voor inzet op andere
onderdelen in de wijken. Het Kabinet zet het Volkshuisvestingsfonds in om een bijdrage
te leveren aan de herstructurering van slechte woningen en de directe woonomgeving
in kwetsbare gebieden, waaronder in de stedelijke focusgebieden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister ervoor wil zorgen dat er maatwerk
gaat plaatsvinden in de aanpak van de focusgebieden?
In de samenwerkingsafspraken vraagt het Kabinet lokale allianties om voor het stedelijk
focusgebied in de gemeente een integraal uitvoeringsplan op te stellen. Dit plan bevat
een analyse van wat er lokaal aan de hand is en de opgaven die worden opgepakt. De
lokale situatie en de opgaven die zich in het stedelijk focusgebied aandienen zijn
leidend voor de verdere concrete acties en projecten die in het kader van het programma
worden uitgevoerd.
De leden van de D66-fractie zijn positief dat het kabinet inzet op de rijke schooldag,
zodat meer kinderen in aanraking komen met bijvoorbeeld sport, cultuur, muziek, een
warme lunch, natuur en huiswerkbegeleiding. Hoeveel scholen zijn inmiddels echt van
start gegaan met de rijke schooldag?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft het programma School en Omgeving,
waarmee de coalitieakkoordmaatregel de rijke schooldag wordt uitgewerkt, in augustus
gelanceerd. Voor dit schooljaar kunnen 130 coalities van gemeenten, scholen en andere
lokale partijen subsidie krijgen voor de start of doorontwikkeling van een verrijkt
aanbod. Tot 1 oktober jl. konden coalities een aanvraag indienen. Op dit moment is
nog niet te zeggen hoeveel scholen onderdeel uitmaken van deze 130 gebieden, omdat
de aanvragen nu nog beoordeeld worden en het aantal scholen per coalitie erg varieert.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zal u hierover nader informeren,
tezamen met de oplevering van een inventarisatie naar het totale aanbod aan «rijke
schooldagen» in Nederland.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het programma een cruciale rol kan
spelen in de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Deze leden onderschrijven het
belang van een «lerende aanpak». Ze informeren of daarbij gebruikt wordt gemaakt van
indicatoren die voor alle gemeenten gelden, zodat zowel progressie door de jaren heen
als verschillen tussen de gemeenten objectief gemeten kunnen worden. Worden daarbij
naast de preventieve interventies ook gekeken naar de effectiviteit van de repressieve
maatregelen? Welke rol speelt het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) in de lerende aanpak? Op welke manier worden lessen gedurende de uitvoering
van het programma ook buiten het programma gedeeld, zodat ook gemeenten die niet deelnemen
deze kennis kunnen benutten?
De preventie van jeugdcriminaliteit en het vergroten van weerbaarheid van jongeren
zijn flinke opgaves, waarbij het gewenste resultaat niet van de ene op de andere dag
is behaald. Hier geeft het Kabinet invulling aan met de brede preventieaanpak van
(georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit onder de noemer «Preventie met
Gezag» (zie Kamerstuk 28 741, nr. 86). Momenteel zijn 15 gemeenten in hun stedelijk focusgebied aan de slag om een domeinoverstijgende
en gebiedsgerichte aanpak op te bouwen die moet voorkomen dat kinderen, jongeren en
jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien.
Preventie met Gezag is een lerende aanpak voor de betrokken partijen. Dat houdt in
dat (tussentijdse) ervaringen kunnen leiden tot bijstelling of aanscherping van de
aanpak. De insteek is dat Rijk, gemeenten en partners in samenhang de voortgang meten
en laten zien. Het toepassen van de wetenschap is hier uiteraard onderdeel van, waarbij
het WODC een rol heeft. Zowel de preventieve als repressieve interventies, die door
gemeenten worden ingezet, worden doorlopend gemonitord en geëvalueerd door middel
van actieonderzoek. Daarnaast wordt een learning community opgezet waar ervaringen
van de gemeenten en andere betrokken partijen gedeeld worden en er gezamenlijk van
geleerd wordt. Ten slotte wordt onder het monitoringssysteem, dat in het kader van
het NPLV wordt ontwikkeld, ook een aantal interventies op het gebied van veiligheid
meegenomen. Ook gemeenten zonder een focusgebied kunnen gebruik maken van deze opgedane
kennis via het kennis- en leernetwerk WijkWijzer.
De leden van de D66-fractie lezen dat afgepakt geld en afgepakte zaken zoveel mogelijk
een publieke bestemming krijgen, met name in de wijken die het meest lijden onder
criminaliteit. Ze vragen of de Minister concreet kan maken hoe het dit voornemen in
de praktijk zal moeten worden uitgewerkt?
Onder regie van de Minister van Justitie en Veiligheid worden de mogelijkheden van
publiek herbestemmen van afgepakte eigendommen onderzocht. Er zijn verschillende pilotprojecten
in voorbereiding, gericht op het zowel direct als indirect herbestemmen van afgepakte
roerende en onroerende goederen. De pilots moeten de kansen en uitdagingen van publiek
herbestemmen inzichtelijk maken op juridisch, financieel, beleidsmatig en praktisch-organisatorisch
niveau om uiteindelijk een structurele regeling hiertoe op te zetten. In de Najaarsbrief
over georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van de Minister van Justitie en Veiligheid
wordt u hier verder over geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie constateren dat in het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid niet wordt beschreven welke (preventieve) rol jeugdwijkagenten krijgen
in de focusgebieden. Gevraagd wordt of de Minister kan uitleggen wat voor rol jeugdwijkagenten
krijgen in de focusgebieden en of er in wordt geïnvesteerd?
De overkoepelende doelstelling van het NPLV is voor alle focusgebieden gelijk (de
leefbaarheid en veiligheid van de meest kwetsbare gebieden in Nederland in 15 à 20
jaar tijd op orde brengen en het perspectief van de bewoners verbeteren). Wat er in
de uitvoering wordt gedaan om dit doel te behalen, verschilt per focusgebied. Vanzelfsprekend
is de politie een belangrijke partner in de gebiedsgerichte leefbaarheids- en veiligheidsaanpak
in de verschillende gebieden. Wel is voor de inzet van de politie bepalend dat zij
optreedt onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie en de burgemeester
en dat binnen de lokale driehoek afspraken worden gemaakt over de wijze waarop wordt
opgetreden. Dit betekent dat de inzet (en rol) van (jeugd)agenten in de focusgebieden
een beslissing is die in de betreffende lokale driehoek wordt genomen. Verder wordt
er vanuit de ondermijningsgelden (preventie met gezag) ten behoeve van de lokale aanpakken
geïnvesteerd in de politie. Er komt geld beschikbaar voor circa 40 extra agenten in
de wijk. Meer in algemene zin investeert het Kabinet vanuit de middelen die beschikbaar
zijn gekomen ingevolge de motie van het lid Hermans (Kamerstuk 35 925, nr.13), in 700 extra agenten voor in de wijk. De verdeling van de 700 extra agenten over
de regionale eenheden is vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid na
bespreking in het Landelijke Overleg Veiligheid en Politie. De verdeling binnen de
regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied en de betrokken
hoofdofficier van justitie. Door hen wordt bepaald in hoeverre de 700 extra agenten
voor de wijk worden ingezet in het kader van de wijkgerichte aanpak van jeugdcriminaliteit.
De leden van de D66-fractie constateren dat in het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid geen duidelijke rol wordt gegeven aan de vele burgerinitiatieven en
vrijwilligers die al fantastisch werk verrichten binnen de wijken. Wat voor rol heeft
de Minister voor hen in gedachten? Op welke manier wil de Minister hen ondersteunen?
Wordt er direct geïnvesteerd in burgerinitiatieven?
Op grond van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid wordt er van rijkszijde
niet direct geïnvesteerd in burgerinitiatieven. Onderdeel van de samenwerkingsafspraken
tussen Rijk en gemeenten is dat in het uitvoeringsplan wordt aangegeven hoe en waarbij
bewoners worden betrokken. Het is aan de lokale alliantie om een eventuele rol voor
burgerinitiatieven en vrijwilligers verder in te vullen. Via het kennis- en leernetwerk
Wijkwijzer worden kennis en ervaringen met burgerinitiatieven in brede kring verspreid.
De leden van de D66-fractie constateren dat in het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid geen duidelijke rol wordt gegeven aan de inspraak van burgers in focusgebieden.
Deze leden hechten waarde aan het betrekken van burgers. Hoe wil de Minister hen betrekken
bij de aanpak van deze gebieden?
Op grond van de samenwerkingsafspraken tussen Rijk en gemeenten, waarbij de wederzijdse
inzet voor dit programma wordt vastgelegd, wordt in het uitvoeringsplan of -programma
aangegeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Op deze manier kan door de lokale
alliantie worden aangesloten bij de specifieke opgaven die zich in het stedelijk focusgebied
voordoen.
De leden van de D66-fractie realiseren zich dat ondanks de noodzaak tot een lerende
aanpak, een mogelijk risico daarvan is dat de nadruk te veel komt te liggen op cijfers,
waarbij professionals onevenredig veel tijd kwijt zijn aan verslaglegging of worden
opgejaagd door targets. Hoe gaat de Minister deze perverse effecten voorkomen? Wordt
er naast kwantitatieve resultaten ook naar kwalitatieve resultaten gekeken?
De problematiek in de stedelijke focusgebieden is hardnekkig en complex. Bij een langjarig
programma zoals NPLV loont het daarom niet om alleen naar de cijfers te kijken. De
bij het programma betrokken departementen zoeken naar mogelijkheden om de kwantitatieve
monitoringslast voor professionals te beperken. Ook worden de gebieden ondersteund
door hen eenvoudig toegang te verschaffen tot diverse databronnen in de vorm van het
dashboard «Zicht op Wijken» (momenteel in ontwikkeling).
In het NPLV is een kwalitatieve monitoringscomponent aangekondigd. Het betreft hier
met name multidisciplinair kwalitatief onderzoek dat ingezet wordt om het verband
tussen interventie en uitkomst beter in beeld te brengen, en om de uitvoering van
de werkwijze die het programma voorstaat te monitoren. Voor dit kwalitatieve onderzoek
zijn de eerste voorbereidende stappen reeds gezet in de vorm van een handreiking voor
actieonderzoek naar leefbaarheid en veiligheid door het Verwey Jonker Instituut.
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke termijn hij verwacht dat het
programma met een integraal budget gaat werken en hoe de Minister nog deze kabinetsperiode
zorgt voor voldoende middelen voor de gebieden om met het Nationaal Programma aan
de slag te gaan. Ook zijn zij benieuwd welke midden uit het programma zijn geoormerkt
voor de twintig gebieden en hoe de Minister omgaat met incidentele middelen in relatie
tot de focusgebieden van het Nationaal Programma.
Het werken met een integraal budget maakt op dit moment geen onderdeel uit van het
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Zoals aangekondigd in het NPLV is
een interdepartementale werkgroep aan de slag gegaan met de concrete implementatie
van een integrale, gebiedsgerichte inzet. Deze werkgroep zal voorstellen formuleren
voor het voorkomen van onnodige administratieve lasten, en aanvragen voor (financiële)
ondersteuning voor gemeenten op verschillende domeinen kunnen worden gestroomlijnd.
Het Kabinet verwacht uw Kamer hierover in het voorjaar van 2023 te informeren.
Tot nu toe zijn er vanuit het Volkshuisvestingsfonds, de Envelop arbeidsmarkt, armoede
en schulden, Preventie met gezag, het programma School en Omgeving voor (een aantal
van) de 20 focusgebieden middelen beschikbaar gekomen. Bij de inzet van Rijksmiddelen
die voor gemeenten beschikbaar komen is de inzet om samen met het lokaal bestuur de
mogelijkheden te onderzoeken of incidentele Rijksmiddelen – zoals die op basis van
het Coalitieakkoord beschikbaar zijn of komen – geprioriteerd kunnen worden naar of
gericht kunnen worden op de twintig focusgebieden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat beleid van
ministeries voor deze gebieden meer in samenhang wordt gemaakt en hoe de samenwerking
tussen ministeries kan worden versterkt.
Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid heeft hiertoe een eerste aanzet
gegeven. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is coördinerend
Minister voor dit programma. Het programma is aan uw Kamer aangeboden mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In dit programma werk ik nauw met hen samen.
Rijksvertegenwoordigers (Secretaris Generaal, Directeur Generaal, of directeur) van
de departementen SZW, OCW, VWS, JenV, en BZK nemen deel aan het alliantieoverleg op
lokaal niveau. Om deze rol goed in te vullen is een goede samenwerking met collega-departementen
hierbij een belangrijke voorwaarde. Vastlopers of belemmeringen in de uitvoeringspraktijk,
die in het alliantieoverleg worden geagendeerd en waarvoor het Rijk (mede) aan zet
is voor het bieden van een oplossing, worden door de desbetreffende vertegenwoordiger
opgepakt. De rijksvertegenwoordiger is hierbij niet alleen aanspreekbaar op het eigen
beleidsterrein, maar ook op dat van andere departementen.
Op dit moment is een interdepartementale en interbestuurlijke werkgroep aan de slag
met de concrete implementatie van een integrale, gebiedsgerichte inzet. Deze werkgroep
zal voorstellen formuleren voor het in de uitvoeringspraktijk beter kunnen toepassen
van de kansen die integraal werken biedt, het verlagen van administratieve lasten,
en de in de samenwerkingsafspraken opgenomen inspanningsverplichting tot het prioriteren
of richten van rijksmiddelen op de stedelijke focusgebieden. Het Kabinet verwacht
uw Kamer hierover in het voorjaar van 2023 te informeren.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie de Minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat
maatwerk en lokale opgaves centraal staan in het Nationaal Programma, en hoe het ministerie
omgaat met de rol van de gemeente ten opzichte van de lokale coalitie/programmaorganisatie.
Het laatste punt is ook een vraag van de leden van de SP-fractie.
In de samenwerkingsafspraken vraagt het Kabinet lokale allianties om voor het stedelijk
focusgebied in de gemeente een integraal uitvoeringsplan op te stellen. Dit plan bevat
een analyse van wat er lokaal aan de hand is en de opgaven die worden opgepakt. De
lokale situatie en de opgaven die zich in het stedelijk focusgebied aandienen zijn
leidend voor de verdere concrete acties en projecten die in het kader van het programma
worden uitgevoerd.
Gemeenten nemen het initiatief tot het inrichten van een programmaorganisatie. Dit
programmabureau werkt onafhankelijk van de gemeente. Uiteraard is het daarbij van
belang dat de gemeentelijke organisatie goed is aangesloten ten behoeve van een langjarige
en structurele verankering en borging van het programma.
De leden van de CDA-fractie constateren, dat vanuit het programma gemeenten worden
ondersteund door het kennis- en leernetwerk WijkWijzer (bestaande uit kenniscentra
en het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners). Zij vragen welke vorm deze
ondersteuning krijgt en hoe daarbij wordt ingezet op slim gebruik van bestaande kennis
om overbodig en tijdrovend onderzoek te voorkomen.
In het kennis- en leernetwerk WijkWijzer is het beschikbare kennisaanbod op het gebied
van integraal en gebiedsgericht werken bij elkaar gebracht. De kenniscentra Platform31,
Movisie, Verwey-Jonker Instituut, Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid
en vanuit het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners en het Landelijk Platform
voor Buurt- en wijkgericht werken maken hier deel van uit. Ook de diverse onderzoeken
die in de verkenning voor het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid zijn
verricht, zijn hier vindbaar.
Met het consortium van bovengenoemde organisaties wordt, op basis van een inventarisatie
van de behoeften bij gemeenten, nieuw kennis- en leeraanbod ontwikkeld en beschikbaar
gesteld. Daarbij ligt de focus op multidisciplinaire en domein overstijgende leervormen
die de vanuit het NPLV voorgestelde werkwijze ondersteunen. Ook worden goede praktijkvoorbeelden
uit gemeenten gedeeld (onder meer uit de 20 focusgebieden). De experts van de betrokken
kenniscentra vormen met elkaar een «vraagbaak» waar gemeenten via de website van Wijkwijzer
terecht kunnen met hun vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een beknopte reactie te geven op het
Manifest voor een Succesvolle Wijkaanpak, een actieplan opgesteld door het Landelijk
Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) en het Landelijk Platform Buurt- en Wijkgericht
Werken (LPB) in samenwerking met een aantal kennisinstellingen. Welke elementen uit
dit actieplan kunnen worden opgenomen in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid?
In het Manifest benadrukken de organisaties – in lijn met het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid – het belang van een lange termijn aanpak. Zij leggen hierbij
de nadruk op de betrokkenheid van wijkbewoners. De manier waarop en waarbij bewoners
worden betrokken bij het opstellen van een uitvoeringsprogramma maakt onderdeel uit
van de samenwerkingsafspraken, zoals die in het Nationaal Programma leefbaarheid en
Veiligheid zijn opgenomen.
Het LSA en het LPB maken deel uit van het kennis- en leernetwerk Wijkwijzer, het platform
voor leefbare en veilige wijken, dat een belangrijke partner is binnen het Nationaal
Programma leefbaarheid en Veiligheid. Binnen dit kennis- en leernetwerk is bewonersbetrokkenheid
een belangrijk aandachtspunt.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister te reflecteren op het veelgehoorde
verwijt dat de rol en de participatie van de bewoners van de desbetreffende wijken
in het Programma te beperkt is vormgegeven. Op welke manier kan de positie van bewoners
in het beleidsproces worden versterkt?
Betrokkenheid en zeggenschap van bewoners is een essentieel onderdeel om tot een breed
gedragen gebiedsaanpak te komen. Om die reden is in de samenwerkingsafspraken van
het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid ook benoemd dat het uitvoeringsprogramma
van een stedelijk focusgebied inzicht moet geven hoe en waarbij bewoners worden betrokken.
Het is aan de lokale alliantie hoe hier verder vorm en invulling aan te geven. Het
uitvoeringsprogramma zelf en de voortgang voor wat betreft de beoogde interventies
is ter bespreking in het lokale alliantieoverleg. De 19 gemeenten vullen dat op hun
eigen manier in. Zo is in het plan voor Amsterdam-Zuidoost co-creatie met bewoners
als voorwaarde geformuleerd, en hebben bewoners bij de ontwikkeling van het Pact van
Breda een vaste rol en stem in het programmateam.
Om ervaringen en kennis te delen en van elkaar te leren wordt vanuit het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid een kennis- en leernetwerk opgezet (WijkWijzer).
Daar zijn inmiddels verschillende producten over bewonersbetrokkenheid beschikbaar
zoals een online inspiratiesessie, een live leersessie, commissieadviezen, maar ook
praktische handreikingen.
Daarop aansluitend zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat bewoners actief
moeten worden benaderd om input te leveren voor de plannen die hun wijk aangaan. Zij
weten als geen ander wat er speelt in hun wijk en wat er moet gebeuren. Het blijkt
echter uit de praktijk dat veel bewoners uit kwetsbare wijken om diverse redenen vaak
niet participeren in de formele structuren zoals wijkraden en inspraakavonden. Deze
leden zijn van mening dat gemeenten op zoek moeten gaan naar andere vormen om de participatie
van bewoners te vergroten. Zij vragen de Minister of hij deze opvatting deelt. Zo
ja, hoe kan hij hier sturing aan kan geven?
Lokaal draagvlak en participatie zijn cruciaal voor het welslagen van de wijkaanpak
in de stedelijk focusgebieden. Het Kabinet deelt de mening dat hierbij ruimte moet
zijn voor maatwerk om goed aan te kunnen sluiten bij de netwerken in, en opgaven van
het gebied. Op die manier kunnen bewoners naar eigen inzicht actief worden betrokken,
waar nodig los van formele structuren zoals wijkraden en inspraakavonden. Om dit te
faciliteren is er in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid benoemd dat
de stedelijk focusgebieden in hun uitvoeringsplan formuleren hoe en waarbij bewoners
worden betrokken. De voortgang van dit uitvoeringsplan maakt onderdeel uit van het
overleg in het lokale alliantieoverleg, waarin het Rijk met een rijksvertegenwoordiger
participeert. Daarnaast zullen verschillende vormen van bewonersparticipatie aan de
orde komen in het kennis- en leernetwerk Wijkwijzer.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SP-fractie vragen welke inzet van gemeenten wordt gevraagd om bewoners
in het programma volwaardige input te laten leveren ten aanzien van agendering, prioritering,
analyse en strategieën. Als dit naar de mening niet goed verloopt, bij wie kunnen
ze dan aankloppen?
De wijze waarop en waarbij bewoners worden betrokken bij het opstellen van het uitvoeringsplan
of -programma maakt deel uit van de samenwerkingsafspraken Rijk-gemeente. Het is aan
de gemeente om dit verder in te vullen. In het geval dit niet goed verloopt, is de
gemeente ook het aansprekingspunt om dit kenbaar te maken.
De leden van de SP-fractie informeren hoe de prestatieafspraken straks worden gemaakt
en wie bepaalt wie er wanneer aan tafel zit? Wordt er alleen gekeken naar afspraken
tussen gemeenten en «erkende» bewonersorganisaties, of gaan er ook bredere consultaties
plaatsvinden waarmee juist die bewoners bereikt worden die niet uit de voeten kunnen
met de gangbare participatiekanalen?
De samenwerkingsafspraken zoals die zijn opgenomen in het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid geven invulling aan het partnerschap tussen Rijk en gemeente. Hierin
wordt de inzet van beide overheden voor dit programma vastgelegd. De afspraak, dat
in het uitvoeringsprogramma voor het stedelijk focusgebied wordt opgenomen op welke
wijze en waarbij bewoners worden betrokken, maakt daar deel van uit. De daadwerkelijke
uitvoering van de interventies, en waarbij in voorkomende gevallen ook bewoners participeren,
vindt plaats door gemeenten en lokale stakeholders die in het stedelijk focusgebied
werkzaam zijn.
Ook vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het mogelijk is om op lokaal niveau
de aan het Nationaal Programma gekoppelde budgetten te ontschotten, zodat er meer
ruimte ontstaat voor lokale prioritering bij de inzet van middelen.
De schotten tussen de verschillende departementale regelingen die ondersteunend zijn
aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en relevant zijn voor de stedelijke
focusgebieden worden door een aantal gemeenten als belemmerend ervaren bij het oplossen
van de opgaven in het gebied. Daar waar regelgeving ontoereikend is en de voorwaarden
bij de besteding van de budgetten een integrale, gebiedsgerichte aanpak in de weg
staan wil het Kabinet meer ruimte creëren voor maatwerk. Het Kabinet heeft het initiatief
genomen tot een interdepartementale werkgroep om in overleg met gemeenten tot voorstellen
te komen hoe hier beter invulling aan kan worden gegeven. In het voorjaar van 2023
wordt uw Kamer hierover nader geïnformeerd.
De leden van de SP-fractie vragen zich af of de Minister de gemeenten gaat aanmoedigen
om bepaalde zaken met voorrang aan te pakken, zodat er snel zichtbare resultaten geboekt
kunnen worden. Deelt de Minister de mening dat meer betrokkenheid en zeggenschap voor
bewoners essentieel is om de vertrouwenskloof tussen overheid en samenleving te dichten?
Vanuit het Rijk wordt gestuurd op de drie centrale doelstellingen van het programma:
het verbeteren van de fysieke leefomgeving; het bieden van een beter perspectief en
het vergroten van de veiligheid. Het is aan gemeenten en de partners in de alliantie
om in overleg met bewoners de prioritering bij het oppakken van de lokale opgaven
verder in te vullen. Betrokkenheid en zeggenschap van bewoners vindt het Kabinet daarbij
essentieel. Om die reden is in de samenwerkingsafspraken ook benoemd dat het uitvoeringsprogramma
van een stedelijk focusgebied inzicht moet geven hoe en waarbij bewoners worden betrokken.
Volgens de leden van SP-fractie beschrijft het Nationaal Programma een tamelijk ingewikkelde
en tijdrovende bestuurlijke structuur met interdepartementale werkgroepen, «alliantie-overleggen»,
programmabureaus en een «deugdelijk monitoring- en verantwoordingssysteem». Zij vragen
hoe de Minister voorkomt dat deze opgelegde structuren straks veel energie, tijd en
capaciteit wegzuigen bij de uitvoering van de maatregelen. Hoe wordt er voorkomen
dat die structuren over bestaande, goed functionerende samenwerkingsvormen heen walsen?
Een teveel aan bureaucratie en top downsturing dragen niet bij aan het effectief aanpakken
van maatschappelijke vraagstukken in kwetsbare gebieden. Dat is een belangrijke les
uit eerdere wijkaanpakken. Het gaat erom een goed evenwicht te vinden tussen eigenaarschap
op lokaal niveau en betrokkenheid vanuit de rijksoverheid. Onderdeel van de aanpak
die het Kabinet op grond van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid voorstaat
is het leren van en lessen trekken uit wat werkt in de aanpakken, die in de verschillende
focusgebieden worden georganiseerd. Daarbij past een lichte maar wel effectieve structuur
zoals in het programma wordt voorgesteld.
De leden van de SP-fractie constateren dat het programma aangeeft dat bewoners een
lagere gemiddelde levensverwachting hebben, aanzienlijk langer in slechte gezondheid
leven, er veel huishoudens wonen met problematische schulden, met geen of laagbetaald
werk, dat er bij jongeren sprake is van onderwijsachterstanden, en door het ontbreken
van perspectief worden jongeren kwetsbaarder voor de verlokkingen van de georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit. Zij vragen of de Minister kan aangeven in hoeverre
er structurele veranderingen nodig zijn en welke structurele veranderingen dan nodig
zijn om deze grote problemen van mensen op te lossen?
Het is de opeenstapeling van slechte gezondheid, armoede, onderwijsachterstanden,
onveiligheid en een gebrek aan perspectief in de 20 stedelijke focusgebieden, die
voor het Kabinet aanleiding is geweest om het Nationaal Programma Leefbaarheid en
Veiligheid te starten. Dit vraagt om een langjarige (15 tot 20 jaar), integrale en
gebiedsgerichte inzet om de leefbaarheid en veiligheid in deze gebieden structureel
op orde te brengen en de bewoners weer perspectief te bieden. In aanvulling op het
generieke beleid op het terrein van gezondheid, onderwijs, veiligheid, werk, armoede
en schuld, richt de rijksrol zich op een – daar waar mogelijk en relevant – financiële
bijdrage in de kosten van de lokale aanpak, het aanscherpen van juridisch instrumentarium,
het opzetten van een kennisinfrastructuur en het meedenken en bijdragen aan het realiseren
van doorbraken in complexe casuïstiek.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister in hoeverre vermogensongelijkheid invloed
heeft op het bestaan van aandachtswijken en wat de regering doet om de kansen van
jongeren te laten toenemen.
Het al dan niet voorkomen van vermogensongelijkheid maakt geen deel uit van de indicatoren
die in de Leefbaarometer zijn gebruikt, welke ten grondslag ligt aan het benoemen
van de 20 stedelijk focusgebieden. In aanvulling op het generieke beleid op het terrein
van gezondheid, onderwijs, veiligheid, werk, volkshuisvesting, armoede en schuld,
is de doelstelling van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid dat meer
kinderen en jongeren in de stedelijke focusgebieden in staat worden gesteld hun talenten
te ontwikkelen, en dat minder jongeren afglijden in de criminaliteit.
De leden van SP-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar onderhoudsgebreken bij woningen
die al jaren aanwezig zijn en waarom er geen dwingend programma is om deze gebreken
eindelijk na zoveel jaar op te lossen?
In de Nationale Prestatieafspraken hebben corporaties zich eraan gecommitteerd dat
er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie
5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Daarnaast bevatten
de afspraken doelstellingen ten aanzien van verduurzaming: alle E, F en G-labels verdwijnen
in 2028 en er worden 675.000 woningen toekomstklaar geïsoleerd en 450.000 woningen
van het gas afgehaald. De komende jaren zullen corporaties, om deze doelen te halen,
veel investeren in de kwaliteit van hun woningen.
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de gezondheid
van deze bewoners. Wat zijn de concrete doelstellingen als het gaat om de gezondheidsachterstanden?
Hoe gaat de Minister de gezondheidsachterstanden bij de bewoners in de aangewezen
wijken oplossen?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het Kabinet vermijdbare gezondheidsverschillen
aanpakt. Niet iedereen heeft gelijke kansen op gezondheid. Concreet betekent dit dat
mensen met een lager opleidingsniveau gemiddeld ruim 4 jaar korter leven en bovendien
ruim 14 jaar eerder te maken krijgen met een slechter ervaren gezondheid dan hoogopgeleiden.
Gezondheidsachterstanden zijn maatschappelijk onwenselijk, omdat dit een negatieve
impact heeft op de kwaliteit van leven en op de mogelijkheden voor mensen om te participeren
in het economisch en maatschappelijk leven. De aanpak van gezondheidsachterstanden
vergt meer dan de algemene inzet op gezondheid. Er is sprake van achterliggende problematiek;
verscheidene factoren zijn van invloed op gezondheidsachterstanden. Een bredere blik
op gezondheid en een integrale aanpak gericht op de kwetsbare groepen is nodig (Health
in all policies). Het aanpakken van gezondheidsachterstanden is een kabinetsbrede
opgave. Daarom werkt het kabinet vanuit verschillende beleidsterreinen samen om de
achterliggende problematiek bij gezondheidsachterstanden aan te pakken, zoals bestaansonzekerheid,
armoede en kansenongelijkheid, en een gezonde leefomgeving. In het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid is gezondheid om die reden ook een belangrijk onderdeel
waar met een gebiedsgerichte aanpak op wordt ingezet.
Het verbeteren van woonomstandigheden en de inrichting van de wijk kan bijdragen aan
het algemeen bevorderen van de gezondheid en het terugdringen van gezondheidsachterstanden.
Naast de woonomstandigheden en de inrichting van de wijk, wordt er in de stedelijke
focusgebieden ook door middel van andere maatregelen en programma’s ingezet op het
terugdringen van gezondheidsachterstanden:
– Het programma Kansrijke Start van het Ministerie van VWS: ouders in een kwetsbare
situatie worden gedurende de eerste 1.000 dagen van hun kinderen ondersteund. Deze
eerste 1.000 dagen, die al beginnen voor en tijdens de zwangerschap zijn cruciaal
voor gezondheid, welzijn en latere ontwikkeling van een kind. Ook om te voorkomen
dat een kind al met achterstand aan (voor)school begint.
– Lokale ondersteuning voor de integrale aanpak van gezondheidsachterstanden middels
het GezondIN programma van Pharos.
– Versterken van de lokale aanpak op mentale gezondheid, gezonde leefstijl, sport en
bewegen.
– Interdepartementaal met het instrument regiodeal werken aan een gezonde en groene
leefomgeving met als doel het vergroten van de brede welvaart.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister een verband ziet tussen het eigen
risico bij de zorgverzekering en gezondheidsverschillen c.q. gezondheidsachterstanden.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het kabinet voornemens om het eigen risico geheel of
gedeeltelijk af te schaffen?
Nee, het Kabinet ziet geen direct verband tussen het eigen risico en gezondheidsverschillen.
De WHO presenteerde in haar rapport The Health Equity Status Report (2019) dat zij
de achterliggende oorzaken van gezondheidsachterstanden grofweg ziet in de maatschappij:
voor 35 procent in de sociale zekerheid, voor 29 procent in de leefomstandigheden,
voor 19 procent in kennis, vaardigheden en het sociaal netwerk, voor 10 procent in
de toegang tot gezondheidszorg en voor 7 procent in werk(omstandigheden). Die verschillende
maatschappelijke oorzaken en hun complexe samenhang maakt het oplossen van de gezondheidsverschillen
complex. Een langjarige en integrale inzet zoals beoogd met het NPLV draagt bij aan
het oplossen van deze maatschappelijke oorzaken.
Met betrekking tot het eigen risico geldt dat huishoudens met een laag inkomen zorgtoeslag
ontvangen als tegemoetkoming voor de zorgpremie en het gemiddelde eigen risico. Op
die manier houden we de zorg voor iedereen betaalbaar. Voor het zomerreces is een
wijziging van de Zorgverzekeringswet aangenomen om de hoogte van het verplicht eigen
risico te bevriezen voor 2022 tot en met 2025.
De leden van de SP-fractie informeren of de Minister een (oorzakelijk) verband ziet
tussen woononzekerheid als gevolg van tijdelijke huurcontracten en de gezondheidsverschillen
c.q. gezondheidsachterstanden? Kan de Minister zijn antwoord nader toelichten? Kan
de Minister bij benadering aangeven hoeveel geld er gereserveerd is/wordt om de gezondheidsachterstanden
c.q. gezondheidsverschillen weg te werken? Waarom zijn gezondheid, gezondheidsachterstanden
en gezondheidsverschillen niet tot centraal thema benoemd?
Het is niet uit te sluiten dat woononzekerheid in algemene zin en mogelijk onzekerheid
als gevolg van tijdelijke huurcontracten een reden is tot stress. Stress kan tot gevolg
hebben dat mensen gezondheidsklachten ontwikkelen. De oorzaken van gezondheidsachterstanden
zijn echter complex en moeten in samenhang worden bekeken. In aanvulling op het generieke
rijksbeleid op het terrein van gezondheid – dat is de primaire inzet op het terrein
van het verminderen van gezondheidsachterstanden en heeft ook zijn weerslag in de
focusgebieden – is gezondheid binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
een niet op zichzelf staand thema, maar maakt het onderdeel uit van een integrale
aanpak, waarbij er een verbinding wordt gelegd naar andere domeinen als onderwijs,
werk en wonen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister te reflecteren op: Zoals iemand eerder
over het Nationaal Programma opmerkte: wat heb je aan werk als je ziek bent?
Het hebben van een (chronische) ziekte kan van grote invloed zijn op iemands dagelijks
leven en het vermogen om te werken. Maar het hebben van een (chronische) ziekte hoeft
het leiden van een actief leven niet altijd in de weg te staan. En niet iedereen die
ziek is en werkt, voelt zich ongezond of beperkt. Wel ervaart 40 procent van de zieke
werknemers regelmatig of voortdurend problemen tijdens het werk. Een groot deel van
deze chronisch zieke mensen kan een actief leven leiden, is zonder al te veel problemen
aan het werk, en wil graag (blijven) werken. Het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid draagt via verschillende aanpakken bij aan de gezondheid en de zelfredzaamheid
van bewoners. Zo dragen onderwijs en werk direct bij aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden,
en draagt een betere gezondheid omgekeerd ook bij aan betere school- en leerprestaties
en vergroot dit de kansen op de arbeidsmarkt.
Vanuit de departementen van SZW en VWS is de SER gevraagd met een advies te komen
over maatregelen die het kabinet zou kunnen nemen om gezondheidsverschillen aan te
pakken, specifiek gericht op de terreinen gerelateerd aan het thema werk: de arbeidsmarkt,
het stelsel van sociale zekerheid en het sociaal domein.
Deelt de Minister de mening, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat bestaande maatregelen
om leefstijl te verbeteren vaak te weinig effect hebben bij mensen die leven in kwetsbare
situaties? Zo ja, deelt de Minister dan de mening dat de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden
altijd zal falen als het Rijk de dieperliggende oorzaken van problemen, waaronder
armoede, schulden, leefomgeving, eenzaamheid, onderwijs of werk niet oplost? Kan de
Minister zijn antwoord nader toelichten?
Bij de inzet van het kabinet op de aanpak van gezondheidsachterstanden is de «health
in all policies» gedachte het uitgangspunt. Dat geldt zowel voor generieke landelijke
beleid, waarbij het Kabinet inzet op het aanpakken van achterliggende oorzaken van
gezondheidsachterstanden, als ook voor het lokale beleid. Dit laatste krijgt ook zijn
beslag in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. In de stedelijke focusgebieden,
waar 1,2 miljoen mensen in kwetsbare situaties leven, is er een opeenstapeling van
problematiek op meerdere levensgebieden, die – in aanvulling op het generieke beleid
– tegelijkertijd vraagt om een samenhangende aanpak om gezondheidsachterstanden te
verminderen.
De leden van de SP-fractie informeren of de Minister kan ingaan op elk van de volgende
punten en daarbij aangeven in hoeverre het programma daarin voorziet, waar het programma
eventueel in tekortschiet en/of gemeenten opgedragen dienen te worden om te werken
aan meer betrokkenheid en zeggenschap voor bewoners om de hieronder genoemde punten
te bewerkstelligen.
Het werken aan meer betrokkenheid en zeggenschap voor bewoners draagt bij aan onder
andere:
– veiligere en leefbaardere buurten en wijken waarin mensen kansen krijgen om volwaardig
mee te doen in de samenleving;
– meer effectiviteit door beter aan te sluiten bij noodzaak en mogelijkheden van de
betrokken buurten;
– om te werken aan duurzame verbetering moeten wijken weerbaarder worden en zelf mee
gaan doen.
Lokaal draagvlak en participatie en een weerbare lokale samenleving zijn cruciaal
voor veilige en leefbare buurten, voor effectiviteit van de wijkaanpak, en voor de
duurzaamheid hiervan. Om die reden is in de samenwerkingsafspraken van het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid ook benoemd dat het uitvoeringsprogramma van
een stedelijk focusgebied inzicht moet geven hoe en waarbij bewoners worden betrokken
De gebieden geven dit zelf verder vorm op basis van de lokale situatie en de lokale
uitdagingen. Ik verwijs u kortheidshalve ook naar de antwoorden op de vragen van de
leden van de CDA-fractie op dit punt.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat bestaande overlegorganisaties
onvoldoende aangesloten zijn op de inhoudelijke reikwijdte en de schaal (gebieden
beslaan meerdere buurten en wijken)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister
dit (re)pareren? Deelt de Minister de mening dat het noodzakelijk is om te werken
aan meer betrokkenheid en meer zeggenschap om de potentie van gemeenschappen en bewonersinitiatieven
goed te benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt daarin voorzien en zijn daar
lacunes in? Vindt de Minister dat er onorthodoxe aanpakken uitgeprobeerd moeten worden?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel ruimte is daarvoor en welke onorthodoxe maatregelen
worden er genomen?
In algemene zin is het kabinet van mening dat burgerparticipatie de representatieve
democratie kan versterken. Met het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal
niveau wordt de betrokkenheid van inwoners bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie
van beleid op lokaal en regionaal niveau vergroot. De mogelijkheden die decentrale
overheden nu al hebben worden met het wetsvoorstel uitgebreid. Het wetsvoorstel is
op 26 september 2022 aangeboden aan uw Kamer.
De samenwerking tussen alle private en publieke partijen die bij leefbaarheid en veiligheid
betrokken zijn, waaronder de bewoners, is van belang voor een breed gedragen en effectieve
gebiedsaanpak. Daarom heb ik met de focusgebieden de afspraak gemaakt dat er op lokaal
niveau een publiek-private alliantie komt om de aanpak op leefbaarheid en veiligheid
in de focusgebieden in te richten. Het is aan de alliantie – als onderdeel van de
samenwerkingsafspraken tussen rijk en gemeenten – om in het uitvoeringsprogramma op
te nemen hoe en waarbij bewoners worden betrokken. De alliantiepartners zijn aan zet
om dat, al dan niet met onorthodoxe maatregelen, nader in te vullen.
In het Nationaal Programma staat dat bewoners onderdeel kunnen uitmaken van het overleg
van de lokale coalitie. Ook moet in uitvoeringsplannen en uitvoeringsprogramma’s worden
benoemd waar en hoe bewoners worden betrokken. Dat is wat de leden van de SP-fractie
betreft niet vrijblijvend. Kan de Minister hierop reflecteren en aangeven hoe hij
dat niet vrijblijvend maakt?
In de samenwerkingsafspraken van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
staat benoemd dat het uitvoeringsprogramma van een stedelijk focusgebied inzicht moet
geven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. De samenwerkingsafspraken zijn niet
vrijblijvend en leggen de inzet van Rijk én gemeenten voor dit programma vast. Beide
partijen zijn hierop aanspreekbaar.
De leden van SP-fractie en hebben vragen en opmerkingen over vormen van inspraak en
zeggenschap. Enkele gemeenten hebben hier al vorm en inhoud aan gegeven. Vertegenwoordigers
van bewoners praten op strategisch niveau mee en zijn gelijkwaardig partner. In andere
gemeenten worstelt men hiermee en zijn de lokale coalities gevormd en de plannen op
hoofdlijnen gemaakt zonder betrokkenheid van bewoners. Hoe kijkt de Minister hiertegen
aan? Kan de Minister kaders schetsen voor deze vormen van inspraak en zeggenschap?
De partijen die actief zijn in de focusgebieden formuleren zelf op welke manier ze
invulling geven aan bewonersbetrokkenheid. Dat is maatwerk waarbij wordt aangesloten
bij de opgaven en netwerken van het gebied. Het gaat vaak om gebieden met een diverse
samenstelling waar het vertrouwen in de overheid niet groot is en bewoners niet automatisch
vertegenwoordigd zijn via de formele structuren, zoals een wijkraad of een inspraakavond.
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken
bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met
bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing»,
in Heerlen Noord worden burgerberaden georganiseerd en in Breda zijn er stadsgesprekken
gevoerd. Door middel van het kennis- en leernetwerk en het delen van ervaringen op
dit punt tussen de verschillende focusgebieden via de rijksvertegenwoordigers in het
alliantieoverleg wordt de kennis over het betrekken van bewoners breder verspreid.
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de middelen voor
bewonersinitiatieven, onorthodoxe aanpakken en duurzaam verankeren wat werkt. In hoeverre
worden er middelen vrijgemaakt voor bewonersinitiatieven om nieuwe aanpakken te ontwikkelen
en in de praktijk uit te proberen? Zo niet, kunnen deze middelen alsnog vrij worden
gemaakt en kan de regering hierin faciliterend optreden?
De middelen voor initiatieven van bewoners worden primair beschikbaar gesteld door
gemeenten en lokale partners. Het Rijk ondersteunt het opzetten en uitvoeren van bewonersinitiatieven
via het kennis- en leernetwerk.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat bewoners van
deze wijken de constante factor zijn en blijvend dragers zijn van de behaalde progressie
in hun eigen wijk? Kan de Minister aangeven hoe het programma bewoners helpt met het
bouwen aan sterke gemeenschappen, het organiseren van sterke en evenwichtige bewonersvertegenwoordiging,
als ondernemer binnen de wijkaanpak, als hoeder en als beheerder van cruciale wijkvoorzieningen
en ontmoetingsplekken? Voor zover dit programma daarin niet voorziet, is de Minister
dan voornemens om deze uitgangspunten over te nemen? Kan de Minister zijn antwoord
nader toelichten? Ook vragen de leden van de SP-fractie of de Minister er zorg voor
kan dragen dat bewoners deze rol goed kunnen innemen door het inrichten van een bewonersfonds
voor het verduurzamen van de wijkaanpak en daar de benodigde middelen in een bewonersfonds
voor te reserveren?
Met het NPLV bouwen we samen met de partners in de gebieden aan leefbare en veilige
wijken waar bewoners weer perspectief hebben. Samenwerking en alliantievorming is
cruciaal. In de samenwerkingsafspraken staat dan ook geformuleerd dat er onder aanvoering
van de burgemeesters publiek-private allianties en een alliantie-overleg worden georganiseerd.
Lokale partijen dragen de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een uitvoeringsprogramma,
waar inzage wordt gegeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Of hieruit voortvloeit
dat er in een bewonersfonds wordt ingericht is aan de lokale alliantiepartners.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het programma bewoners in staat stelt
om zelf regie te nemen voor hun eigen toekomst en die van de wijk op onderwerpen als
verduurzaming, kansengelijkheid en of wonen. Hoe kijkt de Minister naar het idee om
dit als voorwaarde te hanteren bij de wijkaanpak? Kan de Minister zijn antwoord nader
toelichten?
Betrokkenheid en zeggenschap van bewoners is een essentieel onderdeel om tot een breed
gedragen gebiedsaanpak te komen. In de samenwerkingsafspraken van het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid staat geformuleerd dat de lokale alliantie wordt gevraagd
een integraal uitvoeringsprogramma op te stellen. Eén van de afspraken is dat inzichtelijk
wordt gemaakt hoe en waarbij bewoners worden betrokken.
De leden van de SP-fractie constateren dat om serieus werk te maken van een goede
wijkaanpak in alle gemeentelijke plannen er altijd aangegeven dient te worden dat
ook bewoners die vaak buiten beeld blijven bereikt worden, betrokken worden en inspraak
hebben. Kan de Minister dit niet alleen als voorwaarde voor de gemeenten stellen,
maar ook concreet maken door aan te geven hoe dit gedaan dient te worden? Deze leden
ontvangen graag een uitgebreide toelichting op dit vraagstuk en gekozen oplossing.
Lokaal draagvlak en participatie van bewoners zijn cruciaal voor het welslagen van
de wijkaanpak in de stedelijk focusgebieden. Daarom vraag ik aan de lokale allianties
aan te geven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Het Kabinet is van mening dat
hierbij ruimte is voor maatwerk om goed aan te kunnen sluiten bij de netwerken in
en opgaven van het gebied. Op die manier kunnen bewoners naar eigen inzicht zowel
door de gemeente als door de maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn in het
gebied worden betrokken, ook los van formele structuren zoals wijkraden en inspraakavonden.
Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van GroenLinks-fractie missen in het programma specifieke aandacht voor de
leefbaarheid van mensen met een beperking. Zij vinden dat voldoende geschikte woningen
en voldoende voorzieningen voor mensen met bijvoorbeeld een lichamelijke beperking
ook onder het begrip van een leefbare buurt of wijk valt. Zij vragen wat de ambities
van de Minister zijn op dit vlak. Kan de Minister concreet aangeven wat er de komende
periode gaat gebeuren om ervoor te zorgen dat er voldoende aandacht is voor dit aspect
van leefbaarheid?
Zoals aangegeven in het programma Een thuis voor iedereen ben ik voornemens om binnen
het Wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting van gemeenten te vragen
om de woon- zorg en ondersteuningsbehoefte van mensen met een lichamelijke, verstandelijke
of zintuigelijke beperking of psychische kwetsbaarheid conform het VN-verdrag inzake
de rechten van personen met een handicap beter in beeld te brengen en te vertalen
naar het woningbouwprogramma.
Naast de beschikbaarheid van passende woningen, vraag ik gemeenten hierbij ook in
hun woonprogramma aandacht te hebben voor de fysieke leefomgeving en toegankelijkheid.
Denk daarbij aan de nabijheid van voorzieningen, een beweegvriendelijke leefomgeving
en ruimte voor ontmoeting. Dit generieke beleid heeft ook zijn doorwerking in de stedelijke
focusgebieden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister in dit kader kan aangeven
hoeveel geld er nodig is om ervoor te zorgen dat 15% van de sociale huurwoningen geschikt
wordt gemaakt voor mensen met een beperking. En hoeveel budget is er nodig om ervoor
te zorgen dat 150.000 nieuwe woningen bewoonbaar zijn voor ouderen en mensen met een
beperking?
Het Verwey-Jonker Instituut heeft in 2019 in opdracht van de Ministeries van BZK en
VWS een onderzoek gedaan naar de woonwensen en de woonsituatie van mensen met een
beperking («Maatwerk in wonen, verkenning van de aard en de omvang van zelfstandige
woonwensen van mensen met een beperking»).
De conclusie luidde dat er een grote variatie binnen de groep mensen met een beperking
is wat betreft hun behoeften, ideale woonvorm, en de aanpassingen, de professionele
zorg en aandacht die zij nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen. Het rapport
concludeerde dat wie het zelfstandig wonen van mensen met beperkingen wil faciliteren,
dat (steeds opnieuw) op maat moet doen. Er is dus geen eenduidig bedrag aan het geschikt
maken van een woning te koppelen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding van actielijn 3 de vraag
op welke wijze de Minister reflecteert op het feit dat steeds meer publieke voorzieningen
onder druk staan, mede in het licht van personeelstekorten, inflatie en bezuinigingen,
omdat bijvoorbeeld gemeenten voor de langere termijn onvoldoende zekerheid hebben
over voldoende financiering.
Naast het belang van het tegengaan van personeelstekorten, hecht het Kabinet aan goede
interbestuurlijke en financiële verhoudingen tussen Rijk, gemeenten en provincie.
Het kabinet is daarom met de VNG en het IPO in gesprek over een herziening van de
financieringssystematiek na 2025. Rijk en medeoverheden zijn het erover eens dat het
huidige coalitieakkoord en de aanvullend gemaakte financiële afspraken gemeenten en
provincies een goede financiële basis bieden tot en met 2025. Bij de totstandkoming
van het huidige verdeelmodel van het Gemeentefonds is aandacht besteed aan het sociaal
domein. Het verdeelmodel bevat parameters met betrekking tot onder meer bijstand,
uitkeringsgerechtigden, onderwijsachterstand, migratieachtergrond en centrumfunctie.
Er zal komend jaar een onderzoek worden uitgezet met betrekking tot de maatstaf centrumfunctie.
Hierover wordt uw Kamer vóór de zomer nader geïnformeerd.
De leden van de Groen Links-fractie vragen op welke wijze de Minister ervoor gaat
zorgen dat alle inwoners in de samenleving daadwerkelijk mee kunnen blijven doen?
Om ervoor te zorgen dat meer mensen in kwetsbare gebieden het structureel beter krijgen
en daadwerkelijk mee kunnen (blijven) doen, zijn niet alleen investeringen in de fysieke
leefomgeving nodig, maar ook investeringen in een kansrijke start, goede (voor)scholen,
loopbaanoriëntatie, armoedebestrijding, schuldenvermindering, integratie en samenleven,
toeleiding naar werk, aanpak meervoudige problematiek, weerbare burgers en in een
veilige en gezonde leefomgeving. De fysieke inzet moet daarbij hand in hand gaan met
de sociale, én plaatsvinden bovenop en binnen het generieke pakket voor onderwijs,
arbeidsmarkt, schulden en armoede en gezondheid. Concreet zet het Kabinet bijvoorbeeld
in op een structurele versterking van scholen met veel leerachterstanden, goede leraren
en schoolleiders, en het verlagen van de werkdruk. Ook is het programma Kansrijke
Start voor ieder stedelijk focusgebied beschikbaar, evenals de Agenda Veerkracht en
Weerbaarheid, gericht op samenleven en integratie.
Om op een goede wijze ervoor te zorgen dat er ingezet wordt op preventie moeten naar
de mening van de leden van de GroenLinks-fractie voldoende hulpverleners en wijkagenten
beschikbaar zijn. Daar ontbreekt het op veel plekken op dit moment aan. Hoe gaat de
Minister er zorg voor dragen dat er voldoende professionals beschikbaar zijn? Wat
zijn de concrete doelstellingen voor de komende jaren op dit vlak?
In Nederland groeit het personeelstekort in alle sectoren. Het kabinet ziet een duidelijke
rol voor de overheid in het aanpakken van krapte, zowel in haar rol als werkgever
in sectoren als hulpverlening en politie, als door overkoepelend beleid om krapte
tegen te gaan. Dit kan de overheid niet alleen. Daarom is ook de rol van werkgevers
en werkenden essentieel. Om krapte aan te pakken zet het kabinet in op het verminderen
van de vraag naar arbeid, het vergroten van het arbeidsaanbod en het verbeteren van
de match tussen vraag en aanbod. Zo investeert het Kabinet naar aanleiding van de
motie Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) bijvoorbeeld in de inzet van 700 extra politieagenten.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het om de voortgang van het programma goed
te kunnen volgen noodzakelijk om een goede nulmeting te hebben en concrete cijfermatige
ambities aan de acties te verbinden. Wanneer worden de definitieve indicatoren vastgesteld?
Kan de Minister voor deze indicatoren 1–15, die nu worden weergegeven, aangeven wat
de huidige 0-meting is?
De indicatoren worden geformuleerd op basis van de interventies en middelen die vanuit
de verschillende departementen voor de focusgebieden beschikbaar komen. Deze middelen
worden op dit moment door de bij dit programma betrokken bewindslieden bepaald. Wanneer
de middelen en interventies vanuit het Rijk vaststaan kunnen de definitieve indicatoren
worden bepaald. Op dat moment wordt er ook een nulmeting uitgevoerd. Dit alles zal
gereed zijn in de eerste helft van 2023.
Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af het klopt dat gebieden uit het
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid voor alle domeinen verschillende aanvragen
moeten indienen bij de betreffende ministeries?
Ja. Het gaat om departementale regelingen waarvoor de verantwoordelijkheid is belegd
bij de Ministeries van BZK, VWS, OCW, SZW, JenV en VWS.
De leden van ChristenUnie-fractie informeren wanneer de Minister verwacht dat het
programma met een integraal budget gaat werken, conform de recent aangenomen motie
Van der Werf/Boulakjar (Kamerstuk 29 911, nr. 368)?
De in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid aangekondigde interdepartementale
werkgroep, die hiertoe voorstellen zal formuleren, is inmiddels van start gegaan.
Ook gemeenten maken deel uit van deze werkgroep. Het Kabinet verwacht uw Kamer hierover
in het voorjaar van 2023 te informeren.
Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie zich af hoe de Minister de rol van
de gemeente ziet ten opzichte van de lokale programmaorganisatie?
Gemeenten nemen het initiatief tot het inrichten van een programmaorganisatie. Dit
programmabureau werkt onafhankelijk van de gemeente. Uiteraard is het daarbij van
belang, dat de gemeentelijke organisatie goed is aangesloten ten behoeve van langjarige
en structurele verankering en borging van het programma. Het programmabureau werkt
over de domeinen heen, ondersteunt en legt de juiste dwarsverbanden binnen en tussen
de aan het alliantieoverleg deelnemende organisaties, waaronder de gemeente.
Vragen en opmerkingen vanuit de JA21-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de JA21-fractie vragen hoe in deze kabinetsperiode invulling wordt gegeven
aan de motie van het lid Ceder (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 24) over het weghalen van schotten in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid, en de motie van de leden Van der Werf en Boulakjar (Kamerstuk 29 911, nr. 368) om het in één keer indienen van de aanvragen voor het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid. Wanneer verwacht de Minister dat het programma met een integraal budget
gaat werken, conform de genoemde moties van de leden Ceder en Van der Werf en Boulakjar?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 juli 2022 (Kamerstuk 30 995, nr. 100) heb ik aangegeven dat door middel van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
invulling wordt gegeven aan de motie Ceder. Samen met gemeenten brengt de in het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid aangekondigde interdepartementale werkgroep momenteel
in kaart wat er nodig is om schotten tussen beleidsbudgetten weg te nemen die een
integrale aanpak in de weg staan.
De motie Van der Werf/Boulakjar roept op om administratieve last en regeldruk bij
gemeenten te verminderen en het mogelijk te maken aanvragen in het kader van NPLV
zo veel mogelijk in één keer te kunnen indienen bij één aanspreekpunt vanuit de regering.
Ook deze voorstellen maken deel uit van de opdracht van de werkgroep. Het Kabinet
verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2023 over de uitkomsten te informeren.
Ook vragen de leden van de JA21-fractie welke middelen uit het programma zijn geoormerkt
voor de twintig programmagebieden?
Vanuit het Volkshuisvestingsfonds wordt in de periode 2023–2025 per stedelijk focusgebied
jaarlijks 500.000 euro beschikbaar gesteld voor de inrichting van de programmaorganisatie.
Uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden is voor de periode 2023–2025 in totaal
20 miljoen euro beschikbaar voor de 20 focusgebieden. Onder de noemer «Preventie met
gezag» heeft het Kabinet structureel 82 miljoen euro ter beschikking gesteld en 61
miljoen euro – deze middelen zijn naast de focusgebieden ook voor andere gebieden/gemeenten
bestemd – voor de preventie en aanpak van jeugdcriminaliteit. Voor de toedeling van
(een deel van) deze middelen is een start gemaakt in een aantal geprioriteerde gemeenten,
waar de stedelijke focusgebieden deel van uitmaken.
De leden van JA21-fractie vragen ook hoe de Minister omgaat met incidentele middelen
in relatie tot de focusgebieden van het Nationaal Programma, zoals bij de 100 miljoen
euro van de motie Dassen/Paternotte.
Voor dergelijke doelen is op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
de afspraak dat het Rijk de inspanningsverplichting op zich heeft genomen om samen
met het lokaal bestuur na te gaan of prioriteren naar of richten op de stedelijke
focusgebieden wenselijk is. De uitvoering van deze motie ligt bij de Minister voor
Primair en Voortgezet Onderwijs, die uw Kamer hierover binnenkort zal informeren.
De leden van de JA21-fractie vragen hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat beleid
van ministeries voor deze gebieden meer in samenhang wordt gemaakt en hoe de samenwerking
tussen ministeries kan worden versterkt.
Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid heeft hiertoe een eerste aanzet
gegeven. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is coördinerend
Minister voor dit programma. Het programma is aan uw Kamer aangeboden mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ook zij zijn op dit dossier aan zet.
De leden van de JA21-fractie vragen of de Minister de noodzaak van maatwerk en het
centraal stellen van lokale opgaves in het Nationaal Programma herkent om echte impact
te creëren. Hoe zorgt de Minister ervoor dat maatwerk en lokale opgaves centraal staan?
In de samenwerkingsafspraken vraagt het Kabinet lokale allianties om voor het stedelijk
focusgebied in de gemeente een integraal uitvoeringsplan op te stellen. Dit plan bevat
een analyse van wat er lokaal aan de hand is en de opgaven die worden opgepakt. De
lokale situatie en de opgaven die zich in het stedelijk focusgebied aandienen zijn
leidend voor de verdere concrete acties en projecten die in het kader van het programma
worden uitgevoerd.
Ook vragen de leden van de JA21-fractie hoe het ministerie omgaat met de rol van de
gemeente ten opzichte van de lokale coalitie en programmaorganisatie?
Gemeenten nemen het initiatief tot het inrichten van een programmaorganisatie en een
publiek-private alliantie. Het programmabureau werkt onafhankelijk van de gemeente.
Daarbij is het van belang dat de gemeentelijke organisatie goed is aangesloten ten
behoeve van een langjarige en structurele verankering en borging van het programma.
Het programmabureau werkt over de domeinen heen, ondersteunt en legt de juiste dwarsverbanden
binnen en tussen de aan het alliantieoverleg deelnemende organisaties, waaronder de
gemeente.
De alliantie functioneert als een zelfstandige entiteit. Weliswaar is de burgemeester
voorzitter van het alliantieoverleg en zullen daarin ook een of meerdere andere leden
van het College van BenW participeren, maar deelnemende organisaties hebben in dit
overleg een eigen verantwoordelijkheid.
Vragen opmerkingen vanuit de DENK-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de DENK-fractie hebben vragen en opmerkingen over vormen van inspraak
en zeggenschap. Enkele gemeenten hebben hier al vorm en inhoud aan gegeven. Vertegenwoordigers
van bewoners praten op strategisch niveau mee en zijn gelijkwaardig partner. In andere
gemeenten worstelt men hiermee en zijn de lokale coalities gevormd en de plannen op
hoofdlijnen gemaakt zonder betrokkenheid van bewoners. Hoe kijkt de Minister hiertegen
aan? Kan de Minister kaders schetsen voor deze vormen van inspraak en zeggenschap?
De partijen die actief zijn in de focusgebieden formuleren zelf op welke manier ze
invulling geven aan bewonersbetrokkenheid. Dat is maatwerk waarbij wordt aangesloten
bij de opgaven en netwerken van het gebied. Het gaat vaak om gebieden met een diverse
samenstelling waar het vertrouwen in de overheid niet groot is en bewoners niet automatisch
vertegenwoordigd zijn via de formele structuren, zoals een wijkraad of een inspraakavond.
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken
bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met
bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing»,
in Heerlen Noord worden burgerberaden georganiseerd en in Breda zijn er stadsgesprekken
gevoerd. Door middel van het kennis- en leernetwerk en het delen van ervaringen op
dit punt tussen de verschillende focusgebieden via de rijksvertegenwoordigers in het
alliantieoverleg wordt de kennis over het betrekken van bewoners breder verspreid.
De leden van de DENK-fractie vragen of de Minister bereid is te werken aan een inrichting
van een bewonersfonds, waaruit bewonerscollectieven middelen kunnen inzetten, met
ondersteuning van een gemeente, voor het verduurzamen van de wijkaanpak. Zo ja, hoe
wil de Minister dat vormgeven, zo nee, waarom niet?
Met het NPLV bouwen we samen met de partners in de gebieden aan leefbare en veilige
wijken waar bewoners weer perspectief hebben. Samenwerking en alliantievorming is
cruciaal. In de samenwerkingsafspraken staat dan ook geformuleerd dat er onder aanvoering
van de burgemeesters publiek-private allianties en een alliantie-overleg worden georganiseerd.
Lokale partijen dragen de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een uitvoeringsprogramma,
waar inzage wordt gegeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Of hieruit voortvloeit
dat er in een bewonersfonds wordt ingericht is aan de lokale alliantiepartners.
De leden van de DENK-fractie vragen of de Minister in de uitvoeringsplannen en uitvoeringsprogramma’s
gaat benoemen waar en hoe bewoners zullen worden betrokken. Zo ja, hoe dan? Ook informeren
zij of de Minister bereid is in samenwerking met gemeenten de organisatie van de inspraak
en zeggenschap te intensiveren in de focusgebieden.
In de samenwerkingsafspraken Rijk-gemeenten is opgenomen dat de lokale alliantie in
het uitvoeringsplan of-programma aangeeft hoe en waarbij bewoners worden betrokken.
De verdere invulling van deze afspraak is aan de lokale alliantie.
Binnen het kennis en leernetwerk Wijkwijzer worden kennis en ervaringen met betrekking
tot inspraak en zeggenschap gedeeld en in brede kring beschikbaar gesteld. Zowel het
LSA als het LPB zitten hierbij aan tafel.
In algemene zin wordt de betrokkenheid van inwoners bij de voorbereiding, uitvoering
en evaluatie van beleid op lokaal en regionaal niveau met het wetsvoorstel Versterking
participatie op decentraal niveau vergroot. De mogelijkheden die decentrale overheden
nu al hebben worden met het wetsvoorstel uitgebreid. Het wetsvoorstel is op 26 september
2022 aangeboden aan uw Kamer. Een verdere intensivering vind ik nu niet aan de orde.
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en traject 100 voorstellen
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie informeren wat de stand van zaken is omtrent de beoordeling
van de voorstellen van de 16 gebieden van het NPLV t.a.v. de uitbreiding van de Wbmgp.
In 2021 heeft het Ministerie van BZK – in het verlengde van de evaluatie van de Wbmgp
– een uitvraag gedaan naar knelpunten in wet- en regelgeving, die een gebiedsgerichte,
integrale aanpak van leefbaarheid en veiligheid belemmeren. De 100 voorstellen, ingediend
door gemeenten en regio’s, zijn eind 2021 gecategoriseerd aan de hand van een Quick
Scan. Aan de hand van deze categorisering zijn twee sporen voor de vervolgaanpak vormgegeven.
In de eerste categorie zitten voorstellen met knelpunten die geen aanpassing van wetgeving
lijken te vragen. Deze worden onder begeleiding van het Instituut voor Publieke Waarden
(IPW) opgepakt, waarbij het streven is dat IPW met de indieners uit de gebieden en
beleidsexperts van de verschillende ministeries tot oplossingen of doorbraken te komen.
De tweede categorie zijn knelpunten die wel om wijziging van wet- en regelgeving lijken
te vragen. In themagroepen, bijvoorbeeld Wonen of Werk, Inkomen en Schulden, gecoördineerd
door wetgevingsexperts van de betreffende departementen, wordt met de indieners uit
de gemeenten gesproken om nauwgezet te kijken wat nodig is voor voorstellen gelieerd
aan het thema. De voortgang op dit traject wordt meegenomen in de halfjaarlijkse voortgangsrapportage
van het NPLV.
De leden van de CDA-fractie vragen of deze voorstellen spoedig in overleg met de gebieden
tot een vervolg kunnen worden gebracht?
De aanpak van de 100 voorstellen is een belangrijk onderdeel van het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid. De knelpunten kunnen een gebiedsgerichte, integrale aanpak
in de weg staan. Daarom is het nodig om te onderzoeken waar tot doorbraken van deze
knelpunten kan worden gekomen. Hiermee is inmiddels een start gemaakt. U wordt over
de voortgang gerapporteerd in de halfjaarlijkse voortgangsrapportage.
De leden van de CDA-fractie informeren of de Minister niet alleen naar het criterium
«wettelijk mogelijk» zou willen kijken, maar ook naar het criterium «afdoende uitvoerbaar».
Als blijkt dat iets wel wenselijk maar niet uitvoerbaar is, kan de Minister dan op
zoek gaan naar oplossingen die wel uitvoerbaar zijn?
Eén van de sporen van de vervolgaanpak richt zich op de knelpunten die geen aanpassing
van wet- en regelgeving lijken te vragen. Hierbij lijkt het vooral te gaan om andere
zaken in de uitvoering die de integrale aanpak in de weg staan. Onder begeleiding
van IPW wordt naar doorbraken en oplossingen gezocht voor deze situaties. Waar nodig
worden deze knelpunten geagendeerd in het Strategisch Beraad Sociaal Domein (SBSD),
waar ook gemeenten aan deelnemen. Oplossingen en doorbraken worden met gemeenten gedeeld
onder andere via de WijkWijzer.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister zich kan inspannen om voorstellen
voortvloeiende uit de evaluatie al komend jaar in wetsvoorstellen aan de Kamer te
sturen.
Ja. Wat betreft de voorbereiding van een wetsvoorstel voortvloeiende uit het evaluatierapport
van RIGO, waarin een aantal verbetersuggesties en aanbevelingen door de betrokken
gemeenten, Aedes en RIGO zijn gedaan voor de Wbmgp1, zal ik later dit jaar de Kamer berichten over mijn voornemens om de wet aan te passen.
Na behandeling in uw Kamer van mijn beleidsreactie zal ik mij uiteraard inspannen
om voortvarend het daaruit voortkomende wetsvoorstel uit te werken en aan de Kamer
aan te bieden.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SP-fractie hebben vragen over artikel 8 Wbmgp. Klopt het dat de studie
van RIGO aangeeft dat het gebruik van artikel 8 Wbmgp wel af zou nemen omdat het controversieel
is? Zo ja, hoe komt het dat de gemeente Zaanstad wel is gaan toepassen? Deelt de Minister
de mening dat artikel 8 controversieel is, omdat het stigmatiserend kan zijn? Zo ja,
dient dit artikel opnieuw bekeken te worden? Kan de Minister zijn antwoorden toelichten?
De inzet van artikel 8 Wbmgp draagt eraan bij dat niet alle maatschappelijke problemen
neerslaan in een beperkt aantal kwetsbare wijken, met als gevolg dat de bewoners van
deze wijken op grote achterstand staan ten opzichte van bewoners van andere wijken.
Het is echter aan de gemeenteraad om te beslissen of een gebiedsaanvraag wordt gedaan
voor toepassing van artikel 8 Wbmgp, zodat aan woningzoekenden eisen kunnen worden
gesteld aan de aard van het inkomen. De inzet van deze maatregel kan voor individuele
woningzoekenden ingrijpende gevolgen hebben; het beperkt de vrijheid van vestiging.
Ik zie dat in gemeenteraden en daarbuiten de inzet van het instrument tot discussies
leidt en dat partijen er soms kritisch tegenover staan. Dat is ook ieders goed recht
en komt de democratische besluitvorming ten goede. Het is ook een onorthodoxe en bijzondere
maatregel, die slechts in uitzonderlijke omstandigheden wordt ingezet en met veel
waarborgen is omgeven. Ik deel echter niet de mening dat de maatregel stigmatiserend
kan zijn. Ik wil juist met het mogelijk maken van selectieve woningtoewijzing op basis
van artikel 8 bijdragen aan een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling in sociaaleconomisch
opzicht en aan het tegengaan van een sterke segregatie van inkomens in kwetsbare gebieden.
Daarbij telt voor mij niet alleen het verbeteren van het perspectief voor deze gebieden
en hun bewoners, maar ook dat kwetsbare woningzoekenden terecht komen in gebieden
die in sociaaleconomische opzicht in een betere positie verkeren en dat kinderen een
gelijke kans wordt geboden. Dit blijft in de discussies over de toepassing van selectieve
woningtoewijzing vaak onderbelicht. Onderzoek van de Erasmus Universiteit toont ook
aan dat opgroeien in een kwetsbare wijk je in de rest van je leven aanzienlijk minder
kansen biedt.2 Dat sterkt mij in de overtuiging dat de inzet van deze bijzondere maatregel gerechtvaardigd
is.
De gemeenteraad van Zaanstad heeft er voor gekozen artikel 8 toe te passen op de particuliere
woningmarkt. In de praktijk was namelijk te zien dat op de particuliere markt veel
woningen/kamers worden (onder)verhuurd aan bewoners en in het bijzonder aan arbeidsmigranten
die uiterst kwetsbaar zijn, geen startkwalificatie hebben en niet altijd inkomen uit
(legale) arbeid ontvangen. Vaak worden voor deze woningen hoge huurprijzen gevraagd
en niet zelden in onwenselijke situaties (veiligheid). Omdat in de particuliere sector
de voorrangsregel van artikel 9 niet te toetsen valt, heeft de gemeenteraad ervoor
gekozen om artikel 8 toe te voegen aan de aanvraag.
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wbmgp zal ik de Kamer later dit jaar in een
beleidsreactie berichten over de verbetersuggesties en aanbevelingen in het evaluatierapport
die door de betrokken gemeenten, Aedes en RIGO zijn gedaan voor de wet.3
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister de huisvesting ziet van mensen met
een bijstandsuitkering of andere uitkeringen die niet voldoen aan artikel 8 Wbmgp
in het licht van de verplichting die Nederland aangegaan is om zich te conformeren
aan internationale verdragen die toezien op een progressieve realisatie van mensenrechten?
Zou de Wbmgp als een teruggang in de progressieve realisatie van mensenrechten gezien
kunnen worden? Kan de Minister dit antwoord nader toelichten?
Ik zie het toepassen van selectieve woningtoewijzing als een maatregel om tot meer
gemengde wijken en buurten te komen, en het perspectief van kwetsbare mensen en gezinnen
te verbeteren, niet alleen voor bewoners in kwetsbare gebieden, maar ook voor woningzoekenden
die als gevolg van de maatregelen buiten het aangewezen gebied terecht komen. Want
als aan woningzoekenden in een aangewezen buurt geen huisvestingsvergunning kan worden
verleend, is een van de voorwaarden voor toepassing van selectieve woningtoewijzing
dat zij wel voldoende mogelijkheden houden om elders binnen de regio passende huisvesting
te vinden. De gemeenteraad moet dat in de gebiedsaanvraag ook «voldoende aannemelijk»
maken, zoals is vastgelegd in de Wbmgp. Bij mijn besluit op een aanvraag betrek ik
hierover ook het advies van de betrokken provincie. Als een gemeente geen huisvestingsvergunning
verleent aan woningzoekenden die niet voldoen aan de eisen op basis van artikel 8
Wbmgp, dan zie ik dat niet als een teruggang in de progressieve realisatie van mensenrechten,
omdat men elders buiten het aangewezen gebied voldoende mogelijkheden houdt om passende
huisvesting te kunnen vinden.
Hierbij merk ik nog op dat in 2017 de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM) heeft geoordeeld dat toepassing van artikel 8 van de Wbmgp geen
«violation of Article 2 of Protocol No. 4» van het EVRM oplevert (the right to freely
choose one’s residence).4 Later heeft het EHRM in een andere zaak dit oordeel bevestigd.5 Daarbij komt ook dat de Afdeling advisering van de Raad van State begin dit jaar
met betrekking tot artikel 8 Wbmgp heeft aangegeven, dat het beleid dat erop gericht
is om de instroom van huishoudens zonder inkomen uit werk te beperken in bepaalde
aangewezen gebieden, geen discriminatoir karakter heeft.6
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de doelstelling(en)
van de wet. Kan de Minister eenduidig aangeven wat de doelstelling van deze wet is?
Indien de doelstelling van deze wet meer gelijkheid tussen wijken creëren is, kan
hij dan aangeven wat er onder gelijkheid verstaan wordt?
De selectieve woningtoewijzingsmaatregelen op grond van de Wbmgp zijn gericht op het
voorkomen van een toenemende concentratie van kwetsbare bewoners in bepaalde aangewezen
gebieden of wijken. De maatregelen stellen gemeenten in staat de bestaande segregatie
van inkomens over de stad aan te pakken en aldus het leefklimaat voor de bewoners
in die wijken te verbeteren.7 Door eisen te stellen aan de aard van het inkomen (artikel 8) en voorrang te verlenen
op basis van sociaaleconomische kenmerken (artikel 9) vindt directe sturing plaats
op de instroom van sociaaleconomische kwetsbare huurders. Door de inzet van deze maatregelen
wordt bijgedragen aan het creëren van meer gelijkheid tussen wijken.
Door de toepassing van artikel 10, dat in 2017 als maatregel voor selectieve woningtoewijzing
is toegevoegd, kan de instroom van huurders met een geschiedenis van overlastgevend
en/of crimineel gedrag worden beperkt in aangewezen gebieden, waar de leefbaarheid
en veiligheid al onder grote druk staat. De inzet van deze maatregel heeft als doel
bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid, en daarmee aan de leefbaarheid
in het aangewezen gebied.8
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat meer gelijkheid
gecreëerd kan worden door in de wijken c.q. buurten met meer draagkracht mensen met
minder draagkracht te huisvesten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister dan
aangeven hoe hij ervoor zorgt dat in deze draagkrachtige buurten/wijken meer mensen
met minder draagkracht gehuisvest worden. Kan de Minister daarbij ingaan welke instrumenten
hij heeft om dit voor elkaar te krijgen, en welke gemeenten hier actief beleid in
voeren?
Ik ben voorstander van meer gemengde wijken, zowel wat betreft een gedifferentieerde
bevolkingssamenstelling als een divers aanbod aan typen woningen. Met de inzet van
selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp hebben gemeenten al een instrument
in handen dat ervoor zorgt dat mensen met minder draagkracht huisvesting gaan vinden
in wijken en buurten met meer draagkracht. Woningzoekenden aan wie geen huisvestingsvergunning
wordt verleend in de aangewezen gebieden, komen terecht in andere wijken en buurten
die meer in balans zijn en in sociaaleconomische opzicht in een betere positie verkeren.
Meer gelijkheid tussen wijken en buurten is echter ook afhankelijk van andere maatregelen,
zoals het vergroten van het aanbod aan sociale huurwoningen in meer draagkrachtige
gebieden.9
Om het aanbod van sociale huurwoningen te vergroten heb ik op 13 oktober jl. afspraken
gemaakt met provincies onder meer over hun aandeel in de bouw van 250.000 sociale
corporatiewoningen. Het is belangrijk dat alle gemeenten hun fair share nemen bij
de huisvesting van kwetsbare mensen. Daarom wil ik toe naar een meer evenwichtige
verdeling van sociale huurwoningen. Met het streven naar 30% sociale huur komt er
meer balans in de woningvoorraad. Grote steden hebben nu vaak een veel hoger aandeel
dan omliggende gemeenten. Gemeenten met minder dan 30% sociale huur moeten bij het
maken van nieuwbouwplannen een hoger dan hun huidige aandeel sociale huurwoningen
opnemen, zodat zij toe gaan groeien naar deze 30%. Provincies zien erop toe dat de
te bouwen 250.000 sociale huurwoningen vooral komen in de gemeenten waar de 30% sociale
huurwoningen nu bij lange na niet gehaald wordt. Eind dit jaar vertalen de provincies
de woningbouwafspraken in regionale woondeals met gemeenten. Daarbij wordt rekening
gehouden met gemeenten waarbij toegroeien naar 30% evident niet logisch of haalbaar
is. Gemeenten moeten in het uiterste geval gehouden kunnen worden aan het streven
om toe te werken naar 30%. Daartoe krijgen provincies een wettelijke interventiemogelijkheid.
Dit wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.
De leden van de SP-fractie informeren of het vergroten van de leefbaarheid in een
straat, buurt of wijk een doelstelling van de wet is. Zo ja, is er een correlatie
tussen inkomen en de leefbaarheid in een buurt c.q. wijk? Kan de Minister zijn antwoord
nader toelichten? Zo ja, is er een causaal verband tussen inkomen en leefbaarheid
in een buurt c.q. wijk? Indien er geen causaal verband is, in hoeverre speelt dit
een rol bij de Wbmgp/selectieve toewijzing?
Ten aanzien van het doel dat wordt beoogd met selectieve woningtoewijzing op grond
van de Wbmgp, verwijs ik u naar mijn antwoord hierboven. Wat betreft het verband tussen
inkomen (en met name het aandeel bijstandsgerechtigden) en de leefbaarheid in een
buurt of wijk is er wel een correlatie (samenhang), maar geen duidelijk causaal verband.10 Verschillen in inkomen tussen buurten kunnen ook het gevolg zijn van verschillen
in leefbaarheid (selectieve migratie) in plaats van dat ze bijdragen aan het veroorzaken
van die leefbaarheidsverschillen.
Zoals hierboven aangegeven moet een toenemende concentratie van kwetsbare bewoners
in gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid al onder grote druk staat, worden voorkomen.
Zeker als de instroom van woningzoekenden met een sociaaleconomische zwakkere positie
gepaard gaat met een opeenstapeling van sociaal-maatschappelijk problematiek. In dergelijke
situaties gaat dit het absorptievermogen van een buurt of wijk te boven en verliezen
bewoners het perspectief op verbetering. Gebruikelijke maatregelen waarover een gemeente
beschikt (taalonderwijs, integratieprojecten, aanpak van overlast en verloedering,
etc.) volstaan dan niet meer om een gebied uit de neerwaartse spiraal te kunnen halen,
waardoor er in aanvulling daarop gekeken wordt naar de inzet van onorthodox instrumenten,
zoals het toepassen van selectieve woningtoewijzing.
Verder merk ik op dat het ten aanzien van de causaliteit lastig is om aan te tonen
wat de precieze effecten zijn van de toepassing van selectieve woningtoewijzing voor
de leefbaarheid in de aangewezen straat, buurt of wijk. Enerzijds komt dit doordat
de inzet steevast deel uitmaakt van een brede integrale aanpak met allerlei andere
maatregelen. Anderzijds doordat het doel dat gemeenten voor ogen hebben een kwestie
is van lange adem. Toch zijn gemeenten en professionals over het algemeen positief
over de werking van het instrument en bestaat er ook onder bewoners over het algemeen
draagvlak, zo blijkt uit de evaluatie.11
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan uitleggen waarom een bijstandsuitkering
en etniciteit als indicatoren uit de Leefbaarometer gehaald zijn. Kan de Minister
uitleggen waarom de bijstandsuitkering geen indicator voor de leefbaarheid van een
buurt is maar wel voor de toepassing van de Wbmgp die als doel het verbeteren van
de leefbaarheid heeft? Kan de Minister in zijn algemeenheid aangeven waarom artikel
8, het uitsluiten op basis van een inkomensbron namelijk een uitkering, dan nog steeds
in de Wbmgp staat?
In de afgelopen jaren is een publieke discussie ontstaan over het gebruik van indicatoren
met betrekking tot migratieachtergrond in monitoringsinstrumenten door de overheid.
Dat was ook het geval bij de Leefbaarometer 2.0. In deze discussie droeg een – overigens
onjuiste – interpretatie van het model van de Leefbaarometer bij aan potentiële stigmatisering
van specifieke bevolkingsgroepen.
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover in Kamerbrieven uitvoerig toelichting gegeven
en daarbij expliciet aangegeven dat »in de Leefbaarometer 3.0 geen indicatoren meer
zullen worden gebruikt die betrekking hebben op de migratieachtergrond».12
De recente herijking van het model heeft ertoe geleid dat in de Leefbaarometer 3.0,
naast indicatoren die refereren aan migratieachtergrond, ook enkele andere indicatoren
zijn weggelaten die raken aan persoons- of huishoudkenmerken en die potentieel als
stigmatiserend kunnen worden ervaren, zelfs als dit goede indicatoren zijn om de leefbaarheid
te meten m.a.w. als er statistisch plausibele verbanden (correlatie) zijn tussen deze
kenmerken en leefbaarheid.13 Dat betreft uitkeringsafhankelijkheid, leeftijd, huishoudsamenstelling, inkomen en
opleiding. De vernieuwde Leefbaarometer 3.0 bevat nu in totaal 47 typen omgevingskenmerken,
verdeeld over 94 afzonderlijke indicatoren en vijf dimensies.14
Uit bovenstaande blijkt dat de Leefbaarometer en de toepassing van selectieve woningtoewijzing
twee geheel verschillende instrumenten zijn met verschillende doelen. Het ene is een
monitorinstrument om de leefbaarheidssituatie- en ontwikkeling in buurten en wijken
in Nederland te volgen, waarbij het voor een robuust model statistisch niet nodig
is om de bijstandsuitkering (en andere persoons- of huishoudkenmerken) als indicator
op te nemen.
Artikel 8 staat in de Wbmgp, omdat bij het toepassen van deze specifieke maatregel
het primaire doel is om een toenemende concentratie te voorkomen van bewoners in een
sociaaleconomisch kwetsbare positie in bepaalde aangewezen gebieden of wijken. Daarvoor
is het beïnvloeden van de instroom van woningzoekenden met een bijstandsuitkering
het directe aangrijpingspunt als maatregel in het kader van de selectieve woningtoewijzing.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat toepassing van
de Wbmgp een inbreuk is op een fundamenteel recht, hetgeen nog tot uiting kwam in
het Communiqué van de vijf Verenigde Naties Special Rapporteurs inzake het Rotterdams
woonbeleid en de sloop van de Tweebosbuurt? Kan de Minister zijn antwoord nader toelichten
en kan hij in zijn antwoord reflecteren op de uitspraak van deze vijf Special Rapporteurs
die elementen van Wbmgp als discriminerend bestempelen? Is het mogelijk dat de wet
mensen met een migratieachtergrond vaker treft? In hoeverre heeft de Minister (nadien)
de eisen voor (verlengings)aanvragen aangescherpt en geüniformeerd, waaronder eisen
van noodzakelijkheid en proportionaliteit?
Voor een reactie op het VN-Communiqué met betrekking tot de toepassing van de Wbmgp
verwijs ik u naar de beantwoording die mijn ambtsvoorganger aan de Kamer heeft gezonden
naar aanleiding van vragen van de leden Beckerman (SP) en Van Baarle (DENK) aan de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de sloop van de Tweebosbuurt
en de VN-brief aan Rotterdam, ingezonden d.d. 7 juli 2021; antwoord ontvangen d.d.
7 september 2021.15 Tevens verwijs ik u naar de reactie op de VN-brief.16 Dit heeft mij geen aanleiding gegeven om de eisen aan te passen, die in de wet zijn
vastgelegd voor het beoordelen van de gebiedsaanvragen om selectieve woningtoewijzing
te mogen toepassen.
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM). Klopt het dat (toekomstige) uitbreiding van de Wbmgp nooit door
het EHRM getoetst is en klopt het dat het EHRM voorwaarden aan inbreuken op mensenrechten
stelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister een onafhankelijk juridisch onderzoek
laten uitvoeren of de (toekomstige) toepassing van de Wbmgp aan de voorwaarden van
het EHRM voldoet?
Toekomstige aanpassingen en/of uitbreidingen van de Wbmgp zullen het gebruikelijke
traject volgen van juridische uitwerking van het voorstel met bijbehorende memorie
van toelichting door het ministerie, (internet)consultatie, advisering door de Afdeling
advisering van de Raad van State en het democratische besluitvormingsproces in het
parlement. Afhankelijk van de inhoudelijke aanpassingen of uitbreiding van de Wbmgp
zal bij de juridische uitwerking van het voorstel door het ministerie ook worden gelet
op de verenigbaarheid met grondrechten en internationale verdragen, zoals het EVRM.
Klopt het dat het EHRM geen vrijbrief gegeven heeft om de Wbmgp oneindig toe te kunnen
passen en zeker niet als het gaat om uitbreiding van de wet? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, betekent dit dat de Minister nog steeds moet onderbouwen dat het hier gaat
om een legitieme beperking van de vrijheid van vestiging? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, op welke manier gebeurt dat en op basis waarvan denkt de Minister dat een mogelijke
uitbreiding voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de beperking van de vrijheid
van vestiging te meer zowel Raad van State als het College voor de Rechten van de
Mens al aangeven grote vraagtekens bij de huidige wet te hebben?
Zoals ik hierboven heb aangegeven heeft in 2017 het EHRM geoordeeld dat de toepassing
van selectieve woningtoewijzing op grond van artikel 8 Wbmgp geen schending is van
het EVRM en dat de beperking van de vrijheid van vestiging een legitieme beperking
is. Gemeenteraden kunnen bij mij een aanvraag indienen voor een gebiedsaanwijzing
om selectieve woningtoewijzing toe te toepassen gedurende een periode van vier jaar,
waarna voor een aangewezen gebied eventuele verlengingsaanvragen kunnen worden ingediend
(max. 4 x 4 jaar). Gemeenten kunnen de afzonderlijke maatregelen voor selectieve woningtoewijzing
in een aangewezen gebied dus voor maximaal 20 jaar inzetten. Daarvoor dient de gemeente
in de (verlengings)aanvraag «voldoende aannemelijk» te maken dat voldaan is aan de
toetsingscriteria die in de Wbmgp zijn vastgelegd, namelijk noodzakelijkheid, geschiktheid,
subsidiariteit, en proportionaliteit. Ik betrek bij mijn besluit ook het advies van
de betrokken provincie met betrekking tot de proportionaliteit in verband met de mogelijkheden
om elders binnen de regio passende huisvesting te vinden voor woningzoekenden die
door toepassing van artikel 8 en/of 10 geen vergunning kunnen krijgen.
In mijn antwoord hierboven heb ik aangegeven dat, afhankelijk van de inhoud, bij de
juridische uitwerking van een toekomstige aanpassing of uitbreiding van de Wbmgp door
het ministerie wordt gelet op de verenigbaarheid met grondrechten en internationale
verdragen.
De SP-fractie constateert dat het EHRM zich niet heeft uitgesproken over de discriminerende
werking van de Wbmgp. Ziet de Minister directe of indirecte discriminatie, en is dit
uitgezocht? Kan de Minister zijn antwoorden toelichten? Kan de Minister reflecteren
op het feit dat meerdere instituten, waaronder de Raad van State en het College voor
de Rechten van de Mens, op meerdere momenten hun zorgen hebben geuit over verschillende
artikelen van de Wbmgp, waarbij onder andere zorgen zijn geuit over de noodzaak en
proportionaliteit van diverse elementen uit de Wbmgp?
Bij de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van artikel 8, 9 en/of
10 Wbmgp speelt godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht
of welke andere discriminatoire grond geen enkele rol. Tijdens de parlementaire behandeling
van het wetsvoorstel is destijds uitgebreid is stilgestaan bij de mogelijk indirecte
discriminerende uitwerking. Een indirect onderscheid is «objectief gerechtvaardigd»
als de maatregelen een gerechtvaardigd doel dienen, geschikt zijn om dat doel te bereiken,
dat doel niet met andere middelen bereikt kan worden en de maatregelen proportioneel
zijn. Deze eisen zijn ook in de Wbmgp opgenomen, waarbij het aan de gemeenteraad is
om in de aanvraag voor de gebiedsaanwijzing «voldoende aannemelijk» te maken dat daaraan
wordt voldaan. Alles afwegende is bij de besluitvorming over het wetsvoorstel geoordeeld
dat die objectieve rechtvaardiging er is en dat voldaan is aan de voorwaarden om niet
in strijd te handelen met het nationale en internationale recht.
Kortheidshalve verwijs ik u voor een nadere toelichting naar mijn uitgebreide beantwoording
in het kader van het schriftelijk overleg over het besluit aangaande de (verlengings-)aanvraag
van de gemeenteraad van Dordrecht met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en
de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning van de Eerste Kamer.17 In die beantwoording wijs ik er ook op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State begin dit jaar in een uitspraak met betrekking tot artikel 8 Wbmgp
heeft aangegeven, dat het beleid dat erop gericht is om de instroom van huishoudens
zonder inkomen uit werk te beperken in bepaalde aangewezen gebieden, geen discriminatoir
karakter heeft.18 Door deze uitspraak is nog eens bevestigd dat er geen sprake is van discriminatie.
De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de studie
naar de Wbmgp. Hoe gaat de Minister zorgen voor kwalitatief goede evaluaties op lokaal
en nationaal niveau? Kan de Minister de eis van onafhankelijkheid hierbij centraal
stellen en er zorg voor dragen dat de criteria van de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling/Development Assistance Committee voor onafhankelijke
evaluaties gehanteerd worden? Kan de Minister zijn antwoorden nader toelichten?
Ik vind het belangrijk dat er ruimte moet zijn voor maatwerk per gemeente voor het
onderbouwen van de aanvraag voor een gebiedsaanwijzing en voor het opstellen van een
lokale evaluatie. Gemeenten verschillen namelijk ten aanzien van de aanwezige problematiek
en de daarop toegesneden inzet van maatregelen in het kader van een integrale gebiedsaanpak.
In de Wbmgp is vastgelegd dat een evaluatie van de maatregel (artikel 8, 9 en/of 10)
die op grond van de gebiedsaanwijzing is toegepast in een complex, straat of gebied
onderdeel uitmaakt van de verlengingsaanvraag die door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
De lokale evaluaties worden door de gemeenten uitgevoerd; het college van burgemeester
en wethouders houdt voor dit doel de noodzakelijke gegevens bij. Om de toepassing
van de Wbmgp lokaal te evalueren maken gemeenten gebruik van een evaluatieformat.19 Dit format is gebaseerd op voorwerk dat onder meer door bestuurskundige Pieter Tops
is gedaan, in samenwerking met de Wbmgp-kenniskring van betrokken gemeenten. Het is
primair aan de gemeenten om aan de hand daarvan zorg te dragen voor kwalitatief goede
evaluaties, die vervolgens ook dienen als basis voor de landelijke evaluatie die eens
in de vijf jaar plaatsvindt. Het is aan mijn ambtsopvolger om de volgende landelijke
evaluatie te initiëren en aan te besteden aan een onafhankelijk onderzoeksbureau.
Overeenkomstig de bepaling in de Wbmgp kunt u de landelijke evaluatie in 2026 tegemoetzien.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de Minister er niet voor kiest om toepassing
van de Wbmgp en verlengingsaanvragen niet te accepteren totdat er een nieuwe allesomvattende
onafhankelijk evaluatie naar deze wet is uitgevoerd? Is de Minister van mening dat
het EHRM na het verschijnen van de evaluatie door de Universiteit van Amsterdam met
dezelfde uitspraak zou zijn gekomen en kan hij daarbij ingaan op het aantonen van
de effectiviteit?
Het toepassen van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp blijf ik voor
gemeenten mogelijk maken. Uit de landelijke evaluatie die RIGO heeft uitgevoerd en
die eind vorig jaar in uw Kamer is besproken, blijkt dat selectieve woningtoewijzing
voor gemeenten een nuttige aanvulling is op het brede palet aan maatregelen en voldoet
aan de lokale behoefte. De inzet van dit instrument draagt bij aan de versterking
van kwetsbare buurten en wijken en aan het verbeteren van het perspectief van bewoners.
Ik verwijs hierbij verder naar de brief van mijn ambtsvoorganger en het evaluatierapport
van RIGO.20 Over de uitspraken van het EHRM heb ik geen mening en constateer ik dat met de betrekking
tot de hierboven genoemde uitspraak uit 2017 over de toepassing van selectieve woningtoewijzing
op grond van artikel 8 Wbmgp, de evaluatie van de Universiteit van Amsterdam onderdeel
is geweest van de ingebrachte stukken en door het EHRM in de overwegingen is meegenomen.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de inbreuk van
de Wbmgp op het fundamenteel mensenrecht op behoorlijke huisvesting, waaronder vrije
vestiging, alleen toegestaan is als aangetoond kan worden dat de maatregel effectief
is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kan de Wbmgp gehandhaafd blijven ondanks dat
geen enkele evaluatie (onafhankelijk en niet onafhankelijk), noch de RIGO studie naar
de werking van de Wbmgp, heeft kunnen aantonen dat de Wbmgp effectief is? Deelt de
Minister de mening dat de discriminerende elementen van de Wbmgp wel vaststaan maar
de effectiviteit niet of lastig aangetoond kan worden? Kan de Minister zijn antwoord
nader toelichten?
Voor de beantwoording verwijs ik kortheidshalve naar het evaluatierapport van RIGO
en de bijbehorende brief van mijn ambtsvoorganger, het oordeel van de Grote Kamer
van het EHRM en de uitspraak van de Afdeling advisering van de Raad van State over
artikel 8 Wbmgp, en de antwoorden die ik daarover hierboven heb gegeven.
De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het gebruik
van andere informatiebronnen. Voor de evaluatie zijn er gesprekken gevoerd met wijkbewoners
en wijkprofessionals. Bij de eisen van onafhankelijkheid dienen verschillende bronnen,
zoals betrokkenen, ook geraadpleegd te worden. Kan de Minister aangeven in hoeverre
deze gesprekken representatief zijn? Kan de Minister aangeven in welke mate hier eisen
aan kunnen worden gesteld, zoals een lijst van mensen die betrokken is en een vragenlijst
in verband met de verifieerbaarheid van de informatie?
De uitkomst van gesprekken met wijkbewoners en wijkprofessionals zijn verwerkt in
de lokale evaluaties. Dit ter vergroting van de kwalitatieve inzichten over de toepassing
van selectieve woningtoewijzing in de praktijk. Ook zijn ter illustratie enkele quotes
in het landelijk evaluatierapport opgenomen. In hoeverre de gesprekken representatief
zijn geweest kan ik niet goed beoordelen, maar wat ik zie in de lokale evaluaties
is dat gemeenten veel werk hebben gemaakt van het betrekken van bewoners en professionals
(ondanks de corona-beperkingen de afgelopen paar jaar). In de lokale evaluaties is
bijvoorbeeld sprake van bijeenkomsten met bewoners, met professionals en het uitvoeren
van onderzoeken terzake (bv. belevingsonderzoeken en bewonersenquêtes).
In Zaanstad zijn bijvoorbeeld op verschillende plekken door bestuurders, medewerkers
van de gemeente en het Pact Poelenburg en Peldersveld gesprekken gevoerd met wijkbewoners
en zijn plekken bezocht in de wijken waar veel mensen bij elkaar komen. Denk aan de
moskee, ouderkamers, de kapper, sportverengingen etc. Tijdens die gesprekken met bewoners
– die overigens over meer zaken gingen dan alleen de Wbmgp – heeft de gemeente ook
stilgestaan bij de Wbmgp.
Ook in Dordrecht is de gemeente in gesprek gegaan met ruim vijftig bewoners die in
de aangewezen gebieden wonen. De uitkomsten van deze gesprekken staan vermeld in de
voor de (verlengings)aanvraag gebruikte eindevaluatie «Verder dweilen met de kraan
dicht». De evaluatie en de aanvraag (voor toepassing van artikel 10 Wbmgp) zijn met
wijkprofessionals van meerdere partners besproken. Tot slot geeft de «Veiligheidsmonitor»
zicht op de veiligheidsbeleving van bewoners. Dit is door de gemeente Dordrecht in
de evaluatie meegenomen bij de afweging of een gebied in aanmerking komt voor selectieve
woningtoewijzing op grond van de Wbmgp.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven in hoeverre het mogelijk
is dat woningzoekenden dakloos kunnen raken als gevolg van de toepassing van de Wbmgp;
te denken valt hierbij aan woningzoekenden die tijdelijk onderdak hebben en na afloop
van het huurcontract of overeenkomst geen andere woning kunnen vinden, anders dan
de vrijgekomen woning in die betreffende straat waar de Wbmgp geldt? Kan de Minister
ook in zijn algemeenheid ingaan op de dakloosheid door de toepassing van Wbmgp als
gevolg van de jarenlange stijging van de wachtlijst voor een sociale huurwoning? Kunnen
woningzoekenden het aangeven als zij (disproportioneel) geraakt worden doordat ze
bijvoorbeeld dakloos dreigen te raken door de toepassing van de Wbmgp? Zo ja, bij
wie kunnen ze dat aangeven? Zo nee, waarom niet en deelt de Minister de mening dat
deze mogelijkheid wel geboden moet worden?
Bij het besluit over de aanwijzing van gebieden in het kader van artikel 8 en 10 wordt
in overweging genomen of woningzoekenden die een huisvestingsvergunning wordt geweigerd
in het aangewezen gebied, voldoende mogelijkheden hebben om in de regio passende huisvesting
te vinden. Hierbij wordt de betrokken provincie gevraagd om advies. Als woningzoekenden
door toepassing van de selectieve woningtoewijzing op basis van artikel 8 of 10 van
oordeel zijn dat zij (disproportioneel) geraakt worden, dan kunnen zij bij de gemeente
een beroep doen op de hardheidsclausule voor schrijnende gevallen. Bij de toepassing
van artikel 10 (in geval van onderzoek op basis van politiegegevens) kan de gemeente
ook voorschriften aan de vergunning verbinden in de vorm van een gedragsaanwijzing.
Dit geeft gemeenten in de praktijk de ruimte om alsnog onbedoelde effecten als gevolg
van het niet verlenen van een huisvestingsvergunning te ondervangen. En uiteraard
staat ook de weg van bezwaar en beroep open.
Vragen en opmerkingen vanuit de JA21-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de JA-fractie informeren of de Minister bij de door de twintig programmagebieden
ingebrachte voorstellen voor de Wbmgp behalve naar het criterium «wettelijk mogelijk»,
ook naar het criterium «afdoende uitvoerbaar» wil kijken, en waar dit onverhoopt niet
of minder mogelijk is, daarvoor oplossingen zoeken.
Eén van de sporen van de vervolgaanpak van het traject 100 voorstellen richt zich
op de knelpunten die geen aanpassing van wet- en regelgeving lijken te vragen. Hierbij
lijkt het vooral te gaan om andere zaken in de uitvoering die de integrale aanpak
in de weg staan. Onder begeleiding van het Instituut Publieke Waarden wordt naar doorbraken
en oplossingen gezocht voor deze situaties. Waar nodig worden deze knelpunten geagendeerd
in het Strategisch Beraad Sociaal Domein (SBSD), waar ook gemeenten aan deelnemen.
Oplossingen en doorbraken worden met gemeenten gedeeld onder andere via de WijkWijzer.
De leden van de JA21-fractie vragen of de Minister de door de twintig programmagebieden
ingebrachte voorstellen inzake de beoogde uitbreiding van de Wbmgp positief wil beoordelen
en in overleg tot uitwerking brengen? Ook vragen zij of de Minister medio volgend
jaar een voorstel voor de Wbmgp aan de Kamer wil sturen.
De uitkomst van de trajecten rondom de 100 voorstellen zullen uitwijzen of aanvulling
van de Wbmgp nodig is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, adjunct-griffier