Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 235 Invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage (Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 26 oktober 2022 en het nader rapport d.d. 1 november 2022, aangeboden aan de
Koning door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 oktober 2022, no. 2022002284,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 26 oktober 2022, no. W06.22.0203/III, bied ik U hierbij aan.
Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies
over het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.
Naar aanleiding van het advies, dat hieronder cursief is opgenomen, merk ik het volgende
op.
Bij Kabinetsmissive van 17 oktober 2022, no. 2022002284, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van
wet houdende de invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage (Wet tijdelijke
solidariteitsbijdrage), met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt tot uitvoering van de verplichting uit de Europese verordening
betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen om een tijdelijke
solidariteitsbijdrage te heffen van bepaalde bedrijven in de fossiele industrie over
extra winst die zij door die hoge energieprijzen realiseren.
De Afdeling advisering van de Raad van State neemt in aanmerking dat de verordening
en het wetsvoorstel onder grote druk en in korte tijd tot stand zijn gekomen en dat
er keuzes gemaakt moesten worden. De Afdeling adviseert om de gemaakte keuzes toe
te lichten en te motiveren.
In het licht van de voorgestelde terugwerkende kracht van het wetsvoorstel adviseert
de Afdeling om specifiek in te gaan op de balans tussen enerzijds het algemene belang
en anderzijds de belangen van de bijdrageplichtigen en derden.
De vormgeving van deze tijdelijke belastingheffing wijkt op een aantal punten af van
het bestaande fiscale systeem. Dit is voorstelbaar gelet op de uitvoerbaarheid door
de Belastingdienst en vanwege het bijzondere en tijdelijke karakter van de solidariteitsbijdrage.
De Afdeling adviseert echter de noodzaak van de vormgeving van de solidariteitsbijdrage
als een aangiftebelasting en de afwijkingen van de gebruikelijke systematiek toe te
lichten.
De Afdeling merkt op dat een vergaande hoofdelijke aansprakelijkheid voor de solidariteitsbijdrage
wordt voorgesteld, maar dat een afweging ontbreekt van de belangen van de ontvanger
enerzijds en die van de entiteiten die aansprakelijk kunnen worden gesteld anderzijds.
Daarnaast blijkt uit de toelichting niet waarom deze van andere belastingen afwijkende
hoofdelijke aansprakelijkheid noodzakelijk is om het invorderingsrisico van de ontvanger
te mitigeren.
Tot slot wijst de Afdeling erop dat een evaluatie van het voorstel en een vergelijking
met de vormgeving van de solidariteitsbijdrage in andere landen behulpzaam kunnen
zijn.
In verband met deze opmerkingen is aanpassing wenselijk van de toelichting, en zo
nodig van het wetsvoorstel.
1. Inleiding
a. Solidariteitsbijdrage als Europese noodinterventie
Op 6 oktober 2022 heeft de Raad van de Europese Unie een verordening vastgesteld betreffende
een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (hierna: de verordening).2 Eén van de maatregelen in de verordening is de verplichting een tijdelijke solidariteitsbijdrage
in te voeren voor bedrijven met activiteiten in de sectoren ruwe olie, aardgas, kolen
en raffinage van aardolie.3 Deze heeft tot doel om het surplus aan winsten additioneel te belasten die deze bedrijven
niet zouden hebben gemaakt en ook niet hadden kunnen verwachten indien de onvoorziene
gebeurtenissen op de energiemarkten niet zouden hebben plaatsgevonden.4 De hiermee verworven middelen moeten de lidstaten aanwenden voor specifiek in de
verordening opgenomen doeleinden. Dit betreft onder meer gerichte financiële steunmaatregelen
voor eindafnemers van energie, en in het bijzonder kwetsbare huishoudens, om de gevolgen
van de hoge energieprijzen te verzachten.5
De lidstaten zijn verplicht om deze tijdelijke solidariteitsbijdrage of een gelijkwaardige
nationale maatregel vóór 31 december 2022 vast te stellen en bekend te maken.6 De solidariteitsbijdrage komt bovenop de voor deze bedrijven bestaande belastingen
en is verschuldigd over de winst, voor zover die winst meer dan 120% bedraagt van
de gemiddelde winst over de boekjaren 2018, 2019, 2020 en 2021 (overwinst).7
Bij de nationale inrichting van de solidariteitsbijdrage biedt de verordening de lidstaten
binnen bandbreedtes een aantal keuzemogelijkheden. Zo kan de solidariteitsbijdrage
gelden voor het boekjaar 2022, het boekjaar 2023 of de boekjaren 2022 én 2023.8 Ook dient te worden gekozen voor een tarief dat in het kader van het nationale rechtsstelsel
aanvaardbaar en passend is, maar ten minste 33% bedraagt.9
b. Nederlandse uitvoering
Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan dit onderdeel van de verordening door invoering
van een tijdelijke solidariteitsbijdrage. Gekozen is voor een rijksbelasting die wordt
geheven van specifieke binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting
die in elk boekjaar dat aanvangt in 2022 ten minste 75% van hun omzet behalen met
economische activiteiten op het gebied van winning van koolwaterstoffen, mijnbouw,
de raffinage van aardolie, of de vervaardiging van cokesovenproducten (bijdrageplichtige).10 De belastingheffing geldt alleen voor fiscale boekjaren die aanvangen in 2022.11 Het voorgestelde belastingtarief over de overwinst in deze boekjaren bedraagt 33%.
Als heffingssystematiek is gekozen voor een aangiftebelasting. De aangifte en de voldoening
van de belasting dienen plaats te vinden binnen 17 maanden na afloop van het fiscale
boekjaar.12
De opbrengst van de belasting zal worden ingezet voor het via energieleveranciers
voor de maanden november en december 2022 aan kleinverbruikers verlenen van een tegemoetkoming
(korting) op de energierekening van € 190 per maand.13
De voorgestelde Nederlandse solidariteitsbijdrage geeft de Afdeling aanleiding tot
het maken van enkele opmerkingen. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de verordening
en het wetsvoorstel onder grote druk en in korte tijd tot stand zijn gekomen en dat
er keuzes gemaakt moesten worden. De Afdeling adviseert om de gemaakte keuzes toe
te lichten en te motiveren.
2. Heffing met terugwerkende kracht over het jaar 2022
Het voorstel voert de solidariteitsbijdrage met terugwerkende kracht over het jaar
2022 in. Het uitgangspunt is dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens in
uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht wordt gegeven en dat het beleid
erop gericht is dergelijke uitzonderlijke gevallen te voorkomen.14 Uit de toelichting blijkt dat de regering zich hiervan bewust is.15 Bij de beoordeling van de vereiste fair balance gaat de toelichting in op de verhouding
tussen het nagestreefde doel en het daartoe ingezette middel.
De Afdeling adviseert om in de toelichting ook specifiek in te gaan op de balans tussen
enerzijds het algemene belang en anderzijds de belangen van de bijdrageplichtigen
en, gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid (zie punt 4 hierna), van derden die
al dan niet rechtstreeks met de terugwerkende kracht van deze hoofdelijke aansprakelijkheid
kunnen worden geconfronteerd.16 Tevens adviseert de Afdeling in te gaan op de specifieke en dwingende redenen voor
de aantasting van hun gerechtvaardigde verwachtingen op grond van de thans voor 2022
geldende belastingwetgeving.17 De verordening biedt lidstaten een keuze, waarbij voor het jaar 2023 geen terugwerkende
kracht nodig zou zijn.18
2. Heffing met terugwerkende kracht over het jaar 2022
Het kabinet heeft ervoor gekozen om een tijdelijke solidariteitsbijdrage te introduceren
voor het jaar 2022. Aanleiding voor de voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage
wordt gevormd door de explosief gestegen energieprijzen als gevolg van de Russische
aanvalsoorlog in Oekraïne en de op 6 oktober 2022 door de Raad van de Europese Unie
aangenomen verordening betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen
(de verordening).19 De explosief gestegen energieprijzen hebben grote volgen. Enerzijds is sprake van
een groot verlies aan koopkracht van huishoudens in Nederland, in het bijzonder de
lage inkomensgroepen. Anderzijds is sprake van plotselinge en onvoorspelbare overwinsten
bij bijdrageplichtigen. Deze effecten deden zich reeds in 2022 voor. In dat kader
wordt met de voorgestelde maatregel voor 2022 een tijdelijke solidariteitsbijdrage
geïntroduceerd voor bijdrageplichtigen met overwinsten en wordt hiermee de opbrengst
aangewend om onder andere eveneens reeds voor 2022 als dekking te dienen van de tegemoetkoming
van € 190 die kleinverbruikers voor de maanden november en december 2022 ontvangen.
Het kabinet heeft hierbij ook oog voor de belangen van de bijdrageplichtigen en de
gevolgen van de voorgestelde terugwerkende kracht. Het kabinet heeft op basis van
een belangenafweging geoordeeld dat er sprake is van specifieke en dwingende redenen
die nopen tot de voorgestane tijdelijke solidariteitsbijdrage. Bij die belangenafweging
spelen uitzonderlijke omstandigheden, te weten de directe economische gevolgen van
de scherpe stijging van de energieprijzen voor consumenten. Hierbij speelt eveneens
mee dat ook op het niveau van de Europese Unie actie is ondernomen, waarbij de Europese
Commissie zich genoodzaakt heeft gezien om gezien de ernst van de energiecrisis in
te grijpen. Dit is meer uitgebreid toegelicht in de memorie van toelichting. Gezien
het voorgaande is het kabinet van mening dat er sprake van een fair balance tussen de inbreuk op de gerechtvaardigde verwachting en daarmee de belangen van de
bijdrageplichtigen enerzijds en het algemeen belang anderzijds. In de memorie van
toelichting is deze belangenafweging nader geëxpliciteerd.
3. Inpassing solidariteitsbijdrage in de bestaande fiscale systematiek
Het voorstel strekt tot invoering van een tijdelijke belastingheffing naast de bestaande
belastingheffing. De vormgeving van deze tijdelijke belastingheffing wijkt op een
aantal punten af van het bestaande fiscale systeem.
De Afdeling heeft er begrip voor dat rekening wordt gehouden met de uitvoerbaarheid
door de Belastingdienst. Zij begrijpt dat ook vanwege het bijzondere en tijdelijke
karakter van deze overwinstbelasting voor een afwijkende, hybride, systematiek wordt
gekozen. Zij signaleert echter dat deze keuze ook nadelen kent.
De voor de solidariteitsbijdrage voorgestelde heffingssystematiek is een voldoening
op aangifte.20 De vennootschapsbelasting, waar de solidariteitsbijdrage voor de bijdragegrondslag
nauw bij aansluit, is daarentegen een aanslagbelasting.21 De quickscan op uitvoerbaarheid van de Belastingdienst noemt, zonder een nadere onderbouwing,
heffing via een aangiftebelasting noodzakelijk. Door het verschil in heffingssystematiek
lopen de rechtsbescherming voor de belastingplichtige die te goeder trouw is ter zake
van de vennootschapsbelasting en de solidariteitsbijdrage echter uiteen.22
De Afdeling adviseert om toe te lichten waarom de voorgestelde rechtsbescherming bij
de – met terugwerkende kracht ingevoerde – solidariteitsbijdrage (aangiftebelasting)
beperkter kan zijn dan bij de vennootschapsbelasting (aanslagbelasting) en waarom
de heffingssystematiek van een aangiftebelasting bij de voor de solidariteitsbijdrage
gekozen handmatige verwerking noodzakelijk is.
Door de koppeling van deze aangiftebelasting aan de maximale uitsteltermijn voor de
aangifte vennootschapsbelasting, zijn afwijkingen van de reguliere systematiek voor
aangiftebelastingen noodzakelijk. Dit betreft de aangifte- en betalingstermijn (zeventien
maanden na afloop van het tijdvak in plaats van één maand) en de naheffings- en boetetermijn
(zeven jaar in plaats van vijf jaar). In dit verband valt op dat de verlenging van
de aangiftetermijn met 16 maanden leidt tot een verlenging van de naheffings- en boetetermijn
met 24 maanden. Ook zijn de naheffings- en boetetermijn langer dan de navorderingstermijn
en boetetermijn voor de vennootschapsbelasting, terwijl de grondslag van de solidariteitsbijdrage
afhankelijk is van de grondslag voor de vennootschapsbelasting. De Afdeling adviseert
om de noodzaak van deze afwijkingen toe te lichten.
Doordat in afwijking van de gebruikelijke systematiek de solidariteitsbijdrage wel
een rijksbelasting is, maar geen belasting wordt genoemd en het subject niet belastingplichtige,
maar bijdrageplichtige wordt genoemd, zijn aanvullende wettelijke bepalingen noodzakelijk
om het voorstel goed te laten aansluiten op de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR) en de Invorderingswet 1990.23 Dit maakt het belastingsysteem complexer. De Afdeling adviseert om toe te lichten
wat de overwegingen zijn om voor deze afwijkende terminologie te kiezen.
De verschuldigde belastingrente wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur
en niet in het voorstel zelf.24 De Afdeling merkt op dat voor de thans bestaande belastingen waarbij belastingrente
in rekening kan worden gebracht bij algemene maatregel van bestuur onderscheid wordt
gemaakt tussen twee categorieën.25 Uit de toelichting blijkt niet in welke categorie de solidariteitsbijdrage zal vallen,
of dat hier een afzonderlijk tarief voor zal worden vastgesteld. Gezien de bedragen
die met deze belasting zijn gemoeid adviseert de Afdeling om in de toelichting hierop
nader in te gaan.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de toelichting aan te vullen met een
motivering van de afwijkingen ten opzichte van de reguliere fiscale systematiek.
3. Inpassing solidariteitsbijdrage in de bestaande fiscale systematiek
De keuze om de solidariteitsbijdrage vorm te geven als aangiftebelasting heeft een
aantal redenen. Allereerst hebben de bijdrageplichtigen het beste toegang tot de informatie
die nodig is om de solidariteitsbijdrage te berekenen. Daarnaast wordt de uitvoering
door de Belastingdienst vergemakkelijkt als deze solidariteitsbijdrage als een aangiftebelasting
wordt vormgegeven. Tot slot heeft deze solidariteitsbijdrage slechts een tijdelijk
karakter. Op basis van deze overwegingen acht het kabinet de keuze voor een aangiftebelasting
gerechtvaardigd. De memorie van toelichting is op dit onderdeel aangepast.
Verder wijst de Afdeling op de voorgestelde rechtsbescherming bij de solidariteitsbijdrage
als aangiftebelasting die beperkter kan zijn dan bij de vennootschapsbelasting als
aanslagbelasting. Voor de berekening van de solidariteitsbijdrage wordt aangesloten
bij de belastbare winst zoals die voor de vennootschapsbelasting wordt bepaald. De
vaststelling van deze winst bij aanslag brengt reeds de rechtsbescherming met zich
mee waar de Afdeling naar verwijst: de voor de navordering van de vennootschapsbelasting
geldende vereisten werken automatisch door naar de solidariteitsbijdrage.
Bij de verruiming ten opzichte van de reguliere fiscale systematiek van de naheffings-
en boetetermijnen voor de solidariteitsbijdrage is ervan uitgegaan dat de bijdrageplichtige
gebruik maakt van de geboden zeventien maanden om de aangifte solidariteitsbijdrage
te doen en de belastingschuld te betalen. Na afloop van het aangiftejaar (het tweede
jaar na het belastingjaar) kan de inspecteur gedurende vijf jaren naheffen. De systematiek
dat de inspecteur over vijf jaren beschikt om te kunnen naheffen na het aangiftejaar
sluit aan bij de normale systematiek van aangiftebelastingen. Tevens biedt de voorgestelde
verlengde wettelijke termijn van zeven jaren volledige duidelijkheid voor zowel de
Belastingdienst als de bijdrageplichtigen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval bij
een verlenging van de naheffingstermijn die afhankelijk is van het indieningsmoment
van de aangifte. De memorie van toelichting is op dit onderdeel aangepast.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om met de vormgeving van de tijdelijke solidariteitsbijdrage
nauw aan te sluiten bij de verordening. In dat kader is ervoor gekozen om ook de terminologie
die de verordening hanteert consequent vast te houden. In de memorie van toelichting
is dit nader toegelicht.
Tot slot zal de belastingrente voor de solidariteitsbijdrage worden vastgesteld in
het Besluit belasting- en invorderingsrente op hetzelfde percentage als het percentage
dat geldt voor de vennootschapsbelasting. Dit betreft het ingevolge artikel 120, tweede
lid, van Boek 6 van het Burgerlijke Wetboek geldende percentage van de wettelijke
rente, met dien verstande dat dit percentage van de belastingrente ten minste 8 procent
bedraagt. De aanpassing van het Besluit belasting- en invorderingsrente loopt mee
met het Eindejaarsbesluit 2022.
4. Hoofdelijke aansprakelijkheid fiscale eenheid
Het voorstel bevat een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de solidariteitsbijdrage
voor elke dochtermaatschappij of ledenmaatschappij van de fiscale eenheid voor de
vennootschapsbelasting (hierna: fiscale eenheid) waar de bijdrageplichtige deel van
uitmaakt.26 Deze ruime hoofdelijke aansprakelijkheid wordt slechts summier gemotiveerd. Genoemd
wordt het mitigeren van het invorderingsrisico. De toelichting maakt hierbij echter
geen afweging enerzijds tussen de belangen van de ontvanger en de hem reeds ter beschikking
staande invorderingsmiddelen en anderzijds de belangen van entiteiten die hoofdelijk
aansprakelijk gesteld kunnen worden.
Daarnaast merkt de Afdeling op dat er geen belasting bestaat waarbij het onderdeel
uitmaken van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting leidt tot een hoofdelijke
aansprakelijkheid voor een belasting waarvoor dat onderdeel zelf niet belastingplichtig
is.27 Het voorstel introduceert aldus een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de solidariteitsbijdrage
waar die dochtermaatschappijen zelf niet belastingplichtig voor zijn. De voorgestelde
hoofdelijke aansprakelijkheid gaat ook verder dan een verrekening met van andere onderdelen
van de fiscale eenheid te innen bedragen, waar de toelichting naar verwijst.
Uit de toelichting blijkt niet waarom, in afwijking van andere belastingen, deze vergaande
uitbreiding van de hoofdelijke aansprakelijkheid om het invorderingsrisico van de
ontvanger te mitigeren noodzakelijk en proportioneel is naast de reguliere instrumenten
die het civiele recht (daaronder begrepen de actio pauliana) en de Invorderingswet
1990 (daaronder begrepen de hoofdelijke aansprakelijkheid28 voor begunstigden van onverplichte handelingen als gevolg waarvan de ontvanger is
benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden) de ontvanger bieden.
Tevens merkt de Afdeling op dat de wettekst de hoofdelijke aansprakelijkheid beperkt
tot elk van de dochtermaatschappijen van de fiscale eenheid en de moedermaatschappij
niet noemt.29 Waar bij de heffing van vennootschapsbelasting de moeder van de fiscale eenheid de
belastingplichtige is, hoeft de moedermaatschappij bij de solidariteitsbijdrage niet
de bijdrageplichtige te zijn.
De Afdeling adviseert om bij de toelichting op de hoofdelijke aansprakelijkheid nader
in te gaan op de benodigde belangenafweging en zo nodig het voorstel aan te passen.
4. Hoofdelijke aansprakelijkheid fiscale eenheid
De voorgestelde aansprakelijkheden sluiten aan bij bestaande aansprakelijkheden in
de Invorderingswet 1990 (IW 1990) die ook gelden voor de vennootschapsbelasting. De
voorgestelde aansprakelijkheden worden nodig geacht om het invorderingsrisico te mitigeren.
Vanwege de voorgestelde verlengde betaaltermijn zal de verschuldigde solidariteitsbijdrage
namelijk langer aanwezig zijn bij de bijdrageplichtige. De voorgestelde aansprakelijkheid
voor alle maatschappijen die in het betreffende tijdvak deel uitmaakte of uitmaakten
van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting waar de bijdrageplichtige onderdeel
van is, vergt een aanvullende toelichting.
Deze voorgestelde aansprakelijkheid is binnen het systeem van de IW 1990 niet volledig
nieuw. Het beperken van invorderingsrisico’s via de rechtsfiguur van de fiscale eenheid
komt vaker voor en is ook nodig naast de andere mogelijkheden die de ontvanger van
de Belastingdienst (hierna: de ontvanger) heeft. Voor de vennootschapsbelasting geldt
namelijk ook een hoofdelijke aansprakelijkheid voor elk van de dochtermaatschappijen,
onderscheidenlijk elk van de ledenmaatschappijen, die in het tijdvak deel uitmaakt
of uitmaakte van die fiscale eenheid. Ook bij deze bestaande aansprakelijkheid kan
bijvoorbeeld een dochtermaatschappij aansprakelijk worden gesteld voor verschuldigde
vennootschapsbelasting over een belastbare winst die eigenlijk toebehoort aan een
andere dochtermaatschappij of de moedermaatschappij. Verder kan bijvoorbeeld worden
gewezen op de verruimde verrekeningsbepaling van artikel 24, eerste lid, IW 1990 op
grond waarvan aan de belastingplichtige uit te betalen bedragen kunnen worden verrekend
met te innen bedragen van een andere maatschappij die in dat tijdvak deel uitmaakt
of uitmaakte van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
De voorgestelde aansprakelijkheid gaat op een punt verder dan de bestaande voornoemde
hoofdelijke aansprakelijkheid. De dochter- of moedermaatschappij die mogelijk aansprakelijk
wordt gesteld is namelijk niet zelf bijdrageplichtig voor de solidariteitsbijdrage.
Echter, het kabinet acht de voorgestelde aansprakelijkheid om hierna genoemde redenen
en omstandigheden gerechtvaardigd.
De opbrengst van de voorgestelde solidariteitsbijdrage vormt een noodzakelijke bijdrage
aan de financiering van de koopkrachtmaatregelen. De betaling van deze opbrengst is
dus van groot belang. Zoals is toegelicht kan de aangifte en de betaling van de solidariteitsbijdrage
pas plaatsvinden wanneer de overwinst is berekend. Deze overwinst wordt vastgesteld
aan de hand van de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting. Als gevolg hiervan
is een aangifte- en betalingstermijn voorgesteld die niet eerder verstrijkt dan zeventien
maanden na het einde van het tijdvak (het bijdragejaar). Deze ruime termijnen zijn
onder andere vastgesteld om tegemoet te komen aan de bijdrageplichtige. Daarentegen
zorgen deze ruime termijnen ervoor dat de Staat een significant invorderingsrisico
loopt. De ontvanger kan in de tussentijd geen invorderingsmaatregelen treffen omdat
de bijdrageplichtige tijdens die zeventien maanden niet in gebreke is.
Uiteraard heeft de bijdrageplichtige de mogelijkheid om maatregelen te treffen om
de financiële middelen om de (geschatte) solidariteitsbijdrage te betalen, opzij te
zetten ten behoeve van de latere betaling.
Benadrukt wordt dat alleen in het geval dat de solidariteitsbijdrage niet wordt betaald,
sprake kan zijn van een aansprakelijkstelling van een van de andere maatschappijen
van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Hierbij is tevens van belang
dat voor deelname aan een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting minimaal
sprake moet zijn van een aandelenbelang van 95%. De voorgestelde aansprakelijkheid
ziet derhalve op een groep van maatschappijen die zeer nauw met elkaar verbonden zijn.
Gezien het belang dat de Staat heeft bij de betaling van de solidariteitsbijdrage,
en het invorderingsrisico dat de Staat loopt met de geboden ruime aangifte- en betalingstermijn,
acht het kabinet de voorgestelde aansprakelijkheid voor alle andere maatschappijen
van de fiscale eenheid noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd. De memorie
van toelichting is op dit punt aangevuld.
De Afdeling merkt verder terecht op dat de wettekst de hoofdelijke aansprakelijkheid
beperkt tot elk van de dochtermaatschappijen van de fiscale eenheid en de moedermaatschappij
onterecht niet noemt. De wettekst is op dit onderdeel aangepast.
5. Overige punten
a. Advies en consultatie
Uit de toelichting volgt niet of externe partijen inbreng hebben geleverd bij de totstandkoming
van de regeling. De Afdeling adviseert om in de toelichting hierop in te gaan en,
indien van toepassing, te vermelden op welke wijze dat is gebeurd, wat de strekking
van de inbreng was en wat er met de inbreng is gedaan.
b. Evaluatie
Uit de toelichting blijkt dat geen evaluatie is voorzien omdat de heffing alleen voor
2022 geldt.30 Het kan echter dienstig zijn te weten of de solidariteitsbijdrage doelmatig en doeltreffend
is geweest en een geschikt instrument kan zijn om specifieke beleidsdoelen te bereiken.
Het valt immers niet uit te sluiten dat in de toekomst hetzij in Europees, hetzij
in nationaal verband een vergelijkbare solidariteitsheffing (eventueel voor een andere
sector) wordt overwogen.31 De Afdeling adviseert om in de toelichting hierop nader in te gaan.
c. Door andere landen getroffen maatregelen
Uit de toelichting blijkt niet in hoeverre de regering bij de vormgeving van de solidariteitsbijdrage
de keuzes heeft betrokken die andere landen maken.32 De Afdeling adviseert om hierop in de toelichting nader in te gaan.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
5. Overige punten
De Afdeling adviseert om toe te lichten of externe partijen inbreng hebben geleverd
bij de totstandkoming van de regeling. Naar aanleiding van de Kamerbrief Nota budgettaire
verwerking APB33, waarin is aangekondigd dat het kabinet de solidariteitsbijdrage conform de verordening
zal invoeren, is met marktpartijen overlegd over het effect van de solidariteitsbijdrage.
De memorie van toelichting is aangevuld met een consultatieparagraaf waarin dit nader
is toegelicht.
De Afdeling adviseert voorts om een evaluatie te houden. De solidariteitsbijdrage
heeft betrekking op een klein aantal bedrijven in een zeer specifieke sector in bijzondere
omstandigheden. Daarbij zijn de bijdrageplichtige bedrijven veelal ook onderdelen
van een groter concern. Dit maakt dat het complex is om met een evaluatie daadwerkelijk
inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregel. Daarom
bevat het wetsvoorstel geen evaluatiebepaling. Het kabinet zal wel de winsten in de
sectoren monitoren in relatie tot de solidariteitsbijdrage.
Tot slot adviseert de Afdeling om in de toelichting in te gaan op de vormgeving van
de solidariteitsbijdrage in andere landen. De verordening die verplicht tot implementatie
van een solidariteitsbijdrage is gedateerd op 6 oktober 2022. Op basis van deze verordening
moet uiterlijk 31 december 2022 duidelijk zijn op welke wijze hieraan door lidstaten
invulling wordt gegeven. Aangezien de termijn tot implementatie van de verordening
op het momenteel nog gaande is, is thans niet bekend op welke wijze andere lidstaten
invulling geven aan de verordening.
6. Overige wijzigingen
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal redactionele wijzigingen in het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting aan te brengen. Daarbij zijn de omzet en
de grondslag die gelden voor buitenlands belastingplichtigen verduidelijkt. Tevens
is de tabel met budgettaire effecten van de maatregel die is opgenomen in het algemeen
deel van de memorie van toelichting aangepast naar aanleiding van de laatste inzichten.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.