Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de voorgestelde wijzigingen inzake het nabestaandenpensioen en over berekeningen hoe het nieuwe stelsel dit jaar gewerkt zou hebben
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de voorgestelde wijzigingen inzake het nabestaandenpensioen en over berekeningen hoe het nieuwe stelsel dit jaar gewerkt zou hebben (ingezonden 24 oktober 2022).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
            31 oktober 2022).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het rapport van Netspar «Uitkeringseffecten en kostendekkende premies
               in het nieuwe nabestaandenpensioen»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Klopt het dat de Wet toekomst pensioenen, op reeds opgebouwd nabestaandenpensioen
               na, enkel nog nabestaandenpensioen op risicobasis toestaat voor het risico van overlijden
               voor de pensioendatum?
            
Antwoord 2
            
Ja.
Vraag 3
            
Klopt het dat – vanwege die voorgestelde verplichte risicodekking – deelnemers die
               na einde deelname en de drie maanden uitloopperiode of Werkloosheidswet (WW-)periode
               hun (risico)dekking voor nabestaandenpensioen willen behouden, dit enkel kunnen bewerkstelligen
               door over te gaan op uitruil van hun (kapitaalgedekte) ouderdomspensioen in risicogedekt
               nabestaandenpensioen?
            
Antwoord 3
            
Ja.
Vraag 4
            
Bent u bekend met de berekeningen uit het bovengenoemde rapport waaruit blijkt dat
               een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar, die heel zijn werkzame leven
               ouderdomspensioen heeft opgebouwd, maar na einde deelname vanaf 55 jaar vrijwillig
               het fiscaal maximale nabestaandenpensioen wil voortzetten tot pensioendatum (middels
               de genoemde uitruil) 37,5% van zijn ouderdomspensioen verliest?
            
Antwoord 4
            
Ja, onder de aannames die Netspar gedaan heeft, zoals uitgaan van het voortzetten
               van een fiscaal maximaal verzekerd partnerpensioen voor pensioendatum, zou dat inderdaad
               de uitkomst kunnen zijn.
            
Vraag 5
            
Klopt het dat voor bovenstaande gewezen deelnemer in het voorgestelde nieuwe stelsel,
               na de uitloopperiodes, in beginsel geen enkele dekking van nabestaandenpensioen voor
               het risico van overlijden voor de pensioendatum in de tweede pijler resteert, indien
               hij niet kiest voor de uitruil?
            
Antwoord 5
            
Ja, dat klopt. Wanneer de verplichte uitloopperiode is beëindigd en de deelnemer niet
               kiest voor de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen dan heeft deze deelnemer
               geen dekking van het partnerpensioen vanuit deze pensioenregeling. In het geval deze
               deelnemer een nieuwe dienstbetrekking is aangegaan is deze dekking ook niet nodig,
               aangezien er in veel gevallen vanuit zijn nieuwe pensioenregeling dekking geboden
               wordt. Daarnaast kan de deelnemer desgewenst het partnerrisico ook in de derde pijler
               verzekeren.
            
Vraag 6
            
Vindt u dat deze uitruilmogelijkheid een realistische optie is voor iemand met een
               laag inkomen, gezien de grote impact op het ouderdomspensioen?
            
Antwoord 6
            
Vooraf is het goed vast te stellen dat het nu voorgestelde nabestaandenpensioen een
               belangrijke verbetering is van het huidige stelsel, ook voor deelnemers met een laag
               inkomen. Het leidt tot een nabestaandenpensioen dat voor de deelnemers voorspelbaar
               en begrijpelijk is, beter aansluit bij life-events en in de praktijk eenduidig is
               in de uitvoering. Ten aanzien van de keuze gebruik te maken van de uitruilmogelijkheid
               is van belang dat deelnemers zelf de afweging moeten maken of de uitruilmogelijkheid
               in hun geval passend is. Dat hangt van hun persoonlijke situatie af. Daarbij is van
               belang op te merken dat die vrijwillige voortzetting in veel gevallen niet nodig zal
               zijn aangezien de deelnemer een dekking voor het nabestaandenrisico zal hebben vanuit
               een nieuwe dienstbetrekking. Een goede informatievoorziening en keuzebegeleiding vanuit
               de pensioenuitvoerder is dan ook noodzakelijk.
            
Verder is van belang op te merken dat er een wettelijke grens wordt gesteld in de
               mate waarin het ouderdomspensioen ingezet kan worden. Wanneer het pensioenkapitaal
               onder de afkoopgrens komt, is een uitruil van pensioenkapitaal in een risicopremie
               wettelijk niet meer toegestaan. Dit ter bescherming van de deelnemer om te voorkomen
               dat het ouderdomspensioen te laag wordt. Daarnaast kunnen decentrale sociale partners
               een grens stellen aan de mate of duur waarin het ouderdomspensioen kan worden ingezet.
            
Vraag 7
            
Bent u ook bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat de individuele
               kostendekkende premie van het voorgestelde (fiscaal maximale) nabestaandenpensioen
               voor een 65-jarige met een laag inkomen (20.000 euro per jaar) bijna zeven keer hoger
               is dan de individuele kostendekkende premie voor huidige regelingen (te weten: 29,8%
               in plaats van 4,3%)?
            
Antwoord 7
            
Ja.
Vraag 8
            
Klopt het dat dit in een fors hogere uniforme premie zal resulteren voor bedrijfstakpensioenfondsen
               waarvan een groot deel van de populatie een lager inkomen heeft en/of ouder is?
            
Antwoord 8
            
Voor bedrijfstakpensioenfondsen waarvan een groot deel van de populatie een lager
               inkomen heeft en/of ouder is, is het geen automatisme dat dit zal leiden tot fors
               hogere uniforme premies. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in
               de pensioenovereenkomst de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in
               die onderhandelingen ook de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers overeen
               te komen. Om die reden is het nu niet te zeggen wat in individuele sectoren het effect
               op de premie zal zijn, hetzij wat het effect is op de hoogte van de dekking. Of sectoren
               met lage lonen een fors hogere premie zullen krijgen is afhankelijk van het uiteindelijk
               gekozen dekkingsniveau. Verder geldt inderdaad dat een sector met een ouder deelnemersbestand
               in het algemeen een hogere premie zal hebben.
            
Vraag 9
            
Klopt het dat in het algemeen de kostendekkende premies voor het voorgestelde fiscaal
               maximale nabestaandenpensioen significant hoger zullen zijn dan die van de huidige
               aangeboden regelingen en dit dus zal resulteren in ofwel hogere individuele premies/een
               hogere uniforme premie, ofwel in een (veel) lagere dekking dan maximaal fiscaal mogelijk
               is?
            
Antwoord 9
            
In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om een nabestaandenpensioen te verzekeren
               van maximaal 50% van het pensioengevend loon. Het gaat hier expliciet om een maximum
               waarbij fiscale ruimte geboden wordt om een risiconabestaandenpensioen overeen te
               komen, de genoemde 50% is dus geen streefpercentage. De maximale dekking, evenals
               de voorgestelde uitloopdekkingen, sluiten aan bij het advies dat de Stichting van
               de Arbeid heeft gegeven over het nabestaandenpensioen.
            
Het klopt dat er een verband is tussen enerzijds het gewenste dekkingspercentage en
               anderzijds het gewenste premieniveau. Hoe hoger het gewenst dekkingsniveau hoe hoger
               de premie zal zijn. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in de pensioenovereenkomst
               de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in die onderhandelingen ook
               de hoogte van de geboden dekking én de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers
               overeen te komen.
            
Vraag 10
            
Kunt u een indicatie geven van wat een realistische dekking voor het nabestaandenpensioen
               voor overlijden voor de pensioendatum zal zijn, gegeven de huidige premiebudgetten?
            
Antwoord 10
            
De Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars verwachten in dat geval bij DC-regelingen
               een bandbreedte van circa 20–25% van het pensioengevend salaris. Bij DB-regelingen
               wordt een gemiddelde van 35% verwacht, maar lopen de verwachtingen per regeling sterk
               uiteen van circa 20–50%.
            
Het eventuele toegezegde Anw-hiaatpensioen is in deze percentages niet meegenomen.
               Indien deze premie wordt meegenomen zullen de hiervoor genoemde percentages hoger
               zijn.
            
Vraag 11
            
Bent u bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat in de voorgestelde
               regeling de nabestaande van een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar
               bij een fiscaal maximaal nabestaandenpensioen een vier keer hogere nabestaandenpensioen
               (NP-)uitkering krijgt op het moment dat de deelnemer één dag voor de pensioendatum
               overlijdt, in vergelijking met het geval hij op de pensioendatum overlijdt (te weten:
               10.000 euro per jaar in plaats van 2.500 euro per jaar)?
            
Antwoord 11
            
Ja.
Vraag 12
            
Acht u dit verschil in uitkeringshoogte nog uitlegbaar? Zo ja, wilt u dit uitleggen
               en zo nee, wilt u het wetsvoorstel aanpassen?
            
Antwoord 12
            
Het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het partnerpensioen dat bij
               overlijden na pensioendatum tot uitkering komt, verschillen in hun doelstelling. Bij
               het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt de uitkering gebaseerd
               op het arbeidsinkomen dat wegvalt als gevolg van het overlijden van de deelnemer.
               Bij overlijden na de pensioendatum gaat het om het wegvallende pensioeninkomen uit
               de tweede pijler. Dat resulteert in een lagere uitkering dan bij overlijden voor pensioendatum,
               maar dat heeft te maken met het feit dat rekening gehouden wordt met een AOW-uitkering.
            
Er kan dus inderdaad een verschil zitten in hoogte tussen de uitkering voor en na
               de pensioendatum en dat is uitlegbaar, wanneer je uitgaat van het verschil in doelstelling.
            
Voor de gemaakte berekeningen in het rapport is overigens steeds uitgegaan van de
               fiscaal maximale uitkeringshoogte voor het partnerpensioen (50% van het pensioengevend
               loon). De gepresenteerde verschillen zijn hierdoor ook maximaal. Het is echter maar
               de vraag of in de praktijk decentrale partners uit zullen komen op een dekking van
               dit niveau. In de praktijk zouden de verschillen daarom kleiner kunnen zijn.
            
Vraag 13
            
Deelt u de mening dat het restitutie bij overlijden voor pensioendatum het stelsel
               meer in balans kan brengen, omdat dan extreme verschillen wegegenomen kunnen worden?
            
Antwoord 13
            
Restitutie bij overlijden voor pensioendatum betekent dat in dat geval het pensioenkapitaal
               dat op de pensioendatum bestemd was voor ouderdomspensioen en partnerpensioen na pensioendatum
               aangewend wordt voor dekking van het partnerpensioen voor pensioendatum. Aangezien
               er in veel gevallen ook sprake zal zijn van een risico nabestaandenpensioen bij overlijden
               voor pensioendatum zal een categorische restitutie in een groot aantal gevallen leiden
               tot overdekking. In het geval er naast het risico nabestaandenpensioen ook de mogelijkheid
               van restitutie is, zal het verschil tussen voor en na pensioendatum voor deze groep
               hierdoor alleen maar toenemen.
            
Het aanbieden van een restitutie kan om die reden leiden tot minder animo om een risico
               nabestaandenpensioen aan te bieden of tot de keuze het dekkingsniveau ervan te verlagen.
               Vanwege deze gedragseffecten is het daarom maar de vraag of het aanbieden van restitutie
               het effect heeft dat in de vraag wordt verondersteld.
            
Wel is het zo dat door restitutie de groep gewezen deelnemers die niet langer gedekt
               is voor het risico nabestaandenpensioen alsnog een uitkering bij overlijden zal krijgen.
               Hoe hoog die uitkering zal zijn is sterk afhankelijk van het opgebouwd pensioenkapitaal.
               Wanneer de deelnemer nog maar kort heeft opgebouwd, kan die uitkering daarom laag
               uitpakken. Daarnaast kan het aanbieden van restitutie alleen naar de toekomst toe,
               wat betekent dat de dekking die hieruit voort zou vloeien pas over vele jaren enige
               substantie krijgt.
            
Vraag 14
            
Bent u bereid om aan een weduwe uit te leggen, dat zij geen nabestaandenpensioen krijgt,
               omdat haar man (bijvoorbeeld als zelfstandige of op andere wijze zonder dekking) niet
               verzekerd was in de maand voor het bereiken van de Algemene Ouderdomswet (AOW-)leeftijd,
               dat de pensioenpot van 300.000 euro aan het collectief vervalt en dat wanneer hij
               een maand langer geleefd zou hebben, die pot beschikbaar geweest zou zijn voor de
               aankoop van een levenslang nabestaandenpensioen voor de weduwe?
            
Antwoord 14
            
Het vervallen van het opgebouwd pensioenkapitaal aan het collectief bij overlijden
               van de deelnemer voor pensioendatum is een gebruikelijke uitvoeringspraktijk. Dit
               pensioenvermogen wordt dan onderdeel van het pensioencollectief. Deelnemers die korter
               leven zijn daarmee solidair met deelnemers die langer leven. Met andere woorden het
               zogeheten langlevenrisico wordt hiermee gedeeld. Hierin ligt ook een deel van de solidariteit
               binnen de pensioenregeling besloten. Wanneer deze vrijval niet gebruikt zou worden
               voor de pensioenen van andere deelnemers zouden de premies voor alle deelnemers hoger
               moeten zijn of de pensioenen voor alle deelnemers lager of een combinatie van beiden.
            
Ik vind dat uitlegbaar. Met dit wetsvoorstel is overigens het uiterste gedaan om te
               voorkomen dat deelnemers ongewild zonder een dekking voor partnerpensioen komen te
               zitten.
            
Zo is er sprake van een verplichte uitloopperiode van drie maanden na einde dienstbetrekking,
               wordt de risicodekking tijdens de WW-periode voortgezet en is de mogelijkheid gecreëerd
               om de risicodekking vrijwillig voort te zetten, waarbij omwille van de betaalbaarheid
               het opgebouwd ouderdomspensioen ingezet kan worden voor de financiering. Indien gewenst
               kan de deelnemer op de particuliere markt in de derde pijler het overlijdensrisico
               afdekken.
            
Vraag 15
            
Kunt u ook aangeven wat de kosten zullen zijn van de dubbele administratie van het
               oude nabestaandenpensioen (dat volgens het overgangsrecht beschikbaar zal blijven
               in het nieuwe stelsel) en het nieuwe nabestaandenpensioen?
            
Antwoord 15
            
Ik heb navraag gedaan bij de Pensioenfederatie. De precieze kosten van de uitvoering
               van het overgangsrecht zijn op dit moment niet bekend. Wel geeft Pensioenfederatie
               aan dat de hoogte van de uitvoeringskosten van de dubbele administratie zal afhangen
               van de wijze van uitvoering en daarmee onder andere afhankelijk is van de keuze om
               de dekking te continueren via persoonlijke vermogens of via een collectieve voorziening.
               Daarnaast zullen de implementatiekosten afhangen van de vraag of kan worden aangesloten
               bij reeds bestaande processen.
            
Vraag 16
            
Constaterende dat in het huidige stelsel sprake kan zijn van restitutie bij overlijden
               voor de pensioendatum en dit in het nieuwe stelsel niet meer mogelijk is, opdat opgebouwde
               nabestaandenpensioenen of -kapitalen bij het invaren moeten worden omgezet in rechten
               conform de nieuwe Pensioenwet, aldus het wetsvoorstel en constaterende dat dit bij
               een regeling met restitutie opgebouwd bij een Premie Pensioen Instelling (PPI) echter
               technisch niet mogelijk is omdat als ingevaren wordt, het recht op restitutie en de
               daaruit voortvloeiende (hogere) uitkering namelijk zal komen te vervallen, en er dan
               dus een hoger (actuarieel gelijkwaardig) kapitaal meegegeven zal moeten worden voor
               het nabestaandenpensioen en aangezien het geld niet bij de uitvoerder aanwezig is,
               een andere partij dat zal moeten financieren, kunt u aangeven welke partij dit bedrag
               zal moeten bijleggen?
            
Antwoord 16
            
Het uitgangspunt van het overgangsrecht voor nabestaandenpensioen is dat deelnemers
               geen nadeel mogen ondervinden als gevolg van de transitie. Dit geldt ook wanneer er
               in de bestaande pensioenregeling er aanspraak is op restitutie van het pensioenkapitaal
               bij overlijden voor de pensioendatum. Immers de restitutie van het beschikbare pensioenkapitaal
               op het moment van overlijden maakt onderdeel uit van de aanspraak op nabestaandenpensioen.
               Het op het moment van transitie opgebouwde pensioenkapitaal dat in aanmerking komt
               voor restitutie, kan dus na de transitie voor restitutie beschikbaar blijven. Omdat
               het gaat om reeds opgebouwd kapitaal, hoeft er geen additionele financiering plaats
               te vinden.
            
Bij PPI’s en verzekeraars kan ook sprake zijn van een aanspraak op restitutie bij
               overlijden voor de pensioendatum. Bij PPI’s en verzekeraars is er geen transitie maar
               is er sprake van eerbiedigende werking van de bestaande pensioenregeling. Daarmee
               kan ook de aanspraak op restitutie gewoon doorlopen. Ook hier is daarom additionele
               financiering niet aan de orde.
            
Vraag 17
            
Voor de uitruil van ouderdomspensioen in risicogedekt nabestaandenpensioen komt een
               jaarlijks keuzemoment (de opt-in), kunt u aangeven of een deelnemer die in enig jaar
               geen gebruik (meer) heeft gemaakt van de opt-in, bijvoorbeeld omdat hij niet in staat
               was om tijdig te reageren, het volgende jaar alsnog voor een opt-in kan gaan?
            
Antwoord 17
            
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen
               aansluitend gestart moet worden na afloop van de verplichte uitloopperiode of aan
               het einde van de WW-periode. Omdat het gaat om een voortzetting van de bestaande dekking
               voor partnerpensioen kan deze niet onderbroken worden. Een deelnemer die geen gebruik
               heeft gemaakt van de vrijwillige voortzetting na afloop van de verplichte uitloopperiode
               of aan het einde van de WW-periode kan dus niet op een later moment alsnog deelnemen
               aan de vrijwillige voortzetting. Aangezien de verzekering voor het risico nabestaandenpensioen
               in dat geval al is geëindigd, is er niets meer om voort te zetten.
            
In dat kader is het nog goed te verwijzen naar het voorstel dat tijdens het WGO door
               een aantal partijen naar voren is gebracht om de default bij de vrijwillige voortzetting
               om te draaien, zodat de vrijwillige voorzetting in principe doorloopt tenzij de deelnemer
               anders beslist. Dit is ook een manier om schrijnende gevallen te voorkomen. Vanwege
               het risico op dubbele dekking kan het dan wel verstandig zijn om bij het omdraaien
               van de default periodiek te controleren of de gemaakte keuze nog steeds gewenst is,
               ter voorkoming dat anders de verzekering vele jaren ongemerkt en ongewenst kan doorlopen.
               Dit kan ondervangen worden door bijvoorbeeld drie of vijfjaarlijks de vrijwillige
               voortzetting te laten bevestigen door de deelnemer.
            
Vraag 18
            
Stel dat deelnemers in Nederland massaal gebruik gaan maken van de (jaarlijkse) opt-in,
               dan komt het er de facto op neer dat grote groepen mensen deelnemer zijn in een pensioenfonds
               waar zij niet meer onder vallen op grond van hun feitelijke werkzaamheden, maar op
               grond van wat zij ooit gedaan hebben, zal dit naar uw oordeel extra druk kunnen leggen
               op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien daarmee een vrije marktwerking
               wordt verhinderd?
            
Antwoord 18
            
Ik acht het niet aannemelijk dat de nu voorgestelde vrijwillige voortzetting van het
               partnerpensioen een grote invloed zal hebben op de houdbaarheid van de verplichtstelling.
               Het is namelijk maar de vraag hoe realistisch het is dat er massaal gebruik gemaakt
               gaat worden van de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen. In veel gevallen
               is deze voortzetting namelijk niet noodzakelijk, aangezien de deelnemer al verzekerd
               zal zijn voor het nabestaandenrisico vanuit zijn nieuwe dienstbetrekking. De verwachting
               is dat het in de praktijk om een kleine groep zal gaan die gebruik gaat maken van
               deze mogelijkheid. Daarnaast is relevant dat de keuze om de risicodekking voor partnerpensioen
               voort te zetten vrijwillig is en is voorbehouden aan ex-deelnemers van de betreffende
               pensioenregeling. De hoogte van de premie zal vanaf dat moment ook afgestemd worden
               op de leeftijd van de deelnemer. Decentrale sociale partners hebben daarnaast de mogelijkheid
               om een beperking in de tijd door te voeren voor deze keuzemogelijkheid. Het gebruik
               van deze mogelijkheid is dus niet per definitie onbeperkt. Deze mogelijkheid geldt
               dus ongeacht het type pensioenuitvoerder en alleen die specifieke situaties waarbij
               een deelnemer niet gaat deelnemen in een andere pensioenregeling.
            
Tot slot is van belang te noemen dat de Pensioenwet op dit moment reeds een mogelijkheid
               kent om bij het einde van de dienstbetrekking de pensioenregeling vrijwillig en voor
               eigen rekening voort te zetten. Deze regeling van vrijwillige voortzetting biedt deelnemers
               bij het einde van hun dienstbetrekking onverkort de mogelijkheid om zowel hun ouderdomspensioen
               als (in de nieuwe situatie) de risicodekking voor partnerpensioen voort te zetten
               en daarmee eventuele financiële risico’s te beperken. Deze mogelijkheid blijft bestaan.
            
Vraag 19
            
Als bij vraag 17 het antwoord is dat een opt-in niet vervalt als het niet gebruikt
               is, dan betekent dit dat iemand na een paar jaar zichzelf alsnog kan aansluiten bij
               een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) waar iemand ooit heeft gewerkt, zal dit dan naar
               uw oordeel extra druk kunnen leggen op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien
               daarmee een vrije marktwerking wordt verhinderd?
            
Antwoord 19
            
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 17 moet de vrijwillige voortzetting
               gestart worden aansluitend op de beëindiging van de verplichte uitloopperiode of einde
               WW-periode en dient deze verzekering ononderbroken voortgezet te worden. De beschreven
               situatie zal zich in de praktijk dus niet voordoen.
            
Vraag 20
            
Heeft u kennis genomen van het de berekeningen van het actuarieel adviesbureau Confident
               B.V. over hoe het pensioenakkoord gefunctioneerd zou hebben in de eerste helft van
               2022?2
Antwoord 20
            
Ja
Vraag 21
            
Klopt het dat uit het nieuwe contract volgt dat de rendementen van jongere werknemers,
               oudere werknemers en gepensioneerden dit jaar respectievelijk -11,0% -20,8% en -16,0%
               kunnen bedragen?
            
Antwoord 21
            
Er kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de in deze vraag genoemde rendementen
               volgen uit «het nieuwe contract». Die rendementen zijn het gevolg van veronderstelde
               aannames over de invulling van het nieuwe contract, met name rond de toedeling van
               rendementen naar verschillende leeftijdsgroepen, de inzet van de solidariteitsreserve
               en het al dan niet spreiden van rendementen in de uitkeringsfase. Op dit vlak zijn
               er ook allerlei andere invullingen denkbaar, die zouden leiden tot andere uitkomsten.
            
Bovendien zijn de effecten van behaalde rendementen op het vermogen minder relevant
               dan de effecten van behaalde rendementen op verwachte en ingegane pensioenen. Het
               gaat uiteindelijk om de pensioenen die deelnemers kunnen verwachten en die gepensioneerden
               ontvangen.
            
Verder wil ik opmerken dat in de berekeningen van actuarieel adviesbureau Confident
               B.V. (verder: Confident) gekozen is voor een volledige renteafdekking van gepensioneerden.
               In een scenario van stijgende rentes wordt de dan lagere kostprijs van pensioen volledig
               teniet gedaan door een daling van het persoonlijke pensioenvermogen via toedeling
               van negatieve beschermingsrendementen. Bij dalende rentes zou daarentegen juist maximaal
               gecompenseerd worden in het persoonlijke pensioenvermogen via positieve beschermingsrendementen.
               In de periode van 2009 tot 2022, met vrijwel continu dalende rentes, zou dat juist
               vooral goed uitgepakt hebben voor de pensioenuitkeringen in het nieuwe contract.
            
Pensioenuitvoerders kunnen straks ook een minder hoge mate van beschermingsrendement
               tegen renterisico aan gepensioneerden toedelen, waardoor de effecten in het nieuwe
               stelsel onder het door Confident gehanteerde scenario minder groot zouden zijn.
            
Hetzelfde geldt bij een andere inzet van de solidariteitsreserve (bijvoorbeeld meer
               specifiek gericht op het stabiel houden van de uitkeringen van gepensioneerden), bij
               een andere toedeling van overrendementen en bij de toepassing van spreiding van rendementen
               in de uitkeringsfase.
            
Verder wil ik opmerken dat een stelselherziening niet gebaseerd moet worden op een
               economisch scenario dat over een korte periode van een half jaar is opgetreden. Deze
               horizon is veel te kort om pensioencontracten goed met elkaar te kunnen vergelijken.
            
Vraag 22
            
Acht u die verdeling een redelijke verdeling en acht u het een redelijke uitkomst
               dat het effect op de toekomstige uitkering voor de drie groepen respectievelijk 43,9%
               6,2% en -3,5% zou zijn?
            
Antwoord 22
            
De gepresenteerde effecten op het toekomstige pensioen van jongere en oudere werknemers
               weerspiegelen niet hoe de solidaire premieovereenkomst feitelijk werkt. In de berekeningen
               wordt gedaan alsof het effect van rentestijgingen in het afgelopen half jaar op de
               verwachte pensioenuitkeringen één-op-één vertaald kan worden naar het verwachte pensioen
               op de toekomstige pensioendatum van deze twee groepen. Rentestanden van vandaag zijn
               echter niet de rentestanden van de toekomst. Daarom zal een scenarioanalyse worden
               toegepast, waarin onder meer de verwachte ontwikkeling van toekomstige rentes wordt
               meegenomen. Die is, naast een aantal andere economische variabelen, bepalend voor
               de vraag welk toekomstig pensioen verwacht mag worden. In de communicatie naar de
               deelnemers wordt hiervoor de wettelijk voorgeschreven uniforme scenarioset gebruikt.
            
Daarnaast kunnen de berekeningen van Confident niet gezien worden als dé effecten
               die in algemene zin onder het nieuwe stelsel zouden optreden. De specifieke aannames
               ten aanzien van bijvoorbeeld de toedeling van beschermings- en overrendementen aan
               deelnemers en gepensioneerden, de invulling van de solidariteitsreserve, de verschillende
               beleggingsportefeuilles van pensioenfondsen en het al dan niet toepassen van spreidingsregels
               in de uitkeringsfase zijn zeer bepalend voor de uiteindelijke uitkomsten. Dat geldt
               overigens ook in het huidige stelsel. De dekkingsgraden van fondsen lopen bijvoorbeeld
               sterk uiteen en zijn afhankelijk van de specifieke keuzes die bij de invulling van
               het huidige contract door decentrale partijen in het verleden zijn gemaakt.
            
Vraag 23
            
Werkt het beschermingsrendement zoals aangegeven in de notitie en is dit de door het
               kabinet beoogde werking van het beschermingsrendement?
            
Antwoord 23
            
Het beschermingsrendement tegen renterisico werkt zoals in de notitie is beschreven,
               in de zin dat via dit beschermingsrendement een bepaalde mate van afdekking tegen
               het renterisico kan worden gegeven. In deze berekeningen is één bepaalde invulling
               gekozen, maar hier zijn ook allerlei andere keuzes mogelijk. Dit is mede afhankelijk
               van de vastgestelde risicohouding van deelnemers en gepensioneerden.
            
De afweging hoeveel renterisico wordt afgedekt, speelt in het huidige contract overigens
               evenzeer. Ieder kapitaalgedekt pensioencontract is rentegevoelig en dus speelt de
               vraag in hoeverre toekomstige en ingegane pensioenen gevoelig moeten zijn voor de
               ontwikkeling van de rente. Dit is een lastige afweging, omdat bescherming tegen een
               daling van de rente altijd met zich meebrengt dat naar rato ook minder geprofiteerd
               kan worden van een stijging van de rente. Die twee kanten hangen onvermijdelijk met
               elkaar samen.
            
Het voordeel van het nieuwe contract is dat deze afweging per leeftijd kan worden
               gemaakt, terwijl in het huidige contract een keuze voor het gehele fondsbestand gemaakt
               moet worden. Dit leidt ertoe dat jongere deelnemers nu mogelijk teveel bescherming
               tegen renterisico wordt gegeven en gepensioneerden mogelijk te weinig. In het nieuwe
               contract wordt deze spagaat eruit gehaald, omdat afdekking van renterisico specifiek
               per leeftijd kan worden toebedeeld.
            
Vraag 24
            
Indien deze cijfers niet mogelijk zijn, wilt u dan zelf een voorbeeld geven hoe het
               pensioencontract zou uitwerken in de eerste helft van 2022?
            
Antwoord 24
            
In het antwoord op vraag 22 heb ik aangegeven hoe ik tegen de door Confident gepresenteerde
               cijfers aankijk. Zoals ik ook al heb aangegeven, kunnen deze uitkomsten niet worden
               gezien als hoe het nieuwe pensioencontract in algemene zin zou uitwerken in de eerste
               helft van 2022. Hier komt bij dat fondsen er mogelijk in de praktijk voor zullen kiezen
               om alleen jaarlijks de toedelingsregels in de uitkeringen door te voeren om zo de
               uitkeringsfase zo stabiel mogelijk te houden. Daarbij kan in de uitkeringsfase een
               spreiding van maximaal 10 jaar worden gehanteerd. De wetgeving geeft een raamwerk
               voor de nieuwe pensioencontracten, maar de financieel-economische uitkomsten daarvan
               worden bijna volledig bepaald door de specifieke invulling van deze contracten op
               decentraal niveau, zoals ten aanzien van het gehanteerde beleggingsbeleid, de toedeling
               van rendementen, de invulling van de solidariteitsreserve en de toepassing van spreidingsregels
               in de uitkeringsfase. De conclusie dat de specifieke invulling van pensioenregelingen
               op decentraal niveau bepalend is voor de uitkomsten, is voor het huidige pensioenstelsel
               overigens niet anders.
            
Vraag 25
            
Indien u niet in staat bent aan te geven hoe de nieuwe contracten zouden uitwerken
               in de eerste helft van 2022, is de Staten-Generaal dan wel in staat een weloverwogen
               keuze te maken of het nieuwe stelsel ingevoerd moet worden?
            
Antwoord 25
            
Een berekeningsperiode van een half jaar acht ik te kort om de prestaties van contracten
               goed met elkaar te kunnen vergelijken en om een weloverwogen keuze te kunnen maken
               over de invoering van het nieuwe stelsel. Ook instituten als CPB, Netspar en DNB hanteren
               een veel langere horizon in hun scenario’s, meestal van tientallen jaren. Door deze
               instellingen, en recent nog door een aantal individuele fondsen, zijn berekeningen
               gemaakt, waarin contracten onder het oude en het nieuwe stelsel met elkaar vergeleken
               worden3. Die berekeningen, en een beoordeling van het wetsvoorstel op kwalitatieve gronden,
               bieden naar mijn mening voldoende grondslagen om een weloverwogen keuze te maken over
               invoering van het nieuwe stelsel.
            
Vraag 26
            
Wilt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat behandelen?
Antwoord 26
            
Ja
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.