Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de voorgestelde wijzigingen inzake het nabestaandenpensioen en over berekeningen hoe het nieuwe stelsel dit jaar gewerkt zou hebben
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de voorgestelde wijzigingen inzake het nabestaandenpensioen en over berekeningen hoe het nieuwe stelsel dit jaar gewerkt zou hebben (ingezonden 24 oktober 2022).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
31 oktober 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport van Netspar «Uitkeringseffecten en kostendekkende premies
in het nieuwe nabestaandenpensioen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de Wet toekomst pensioenen, op reeds opgebouwd nabestaandenpensioen
na, enkel nog nabestaandenpensioen op risicobasis toestaat voor het risico van overlijden
voor de pensioendatum?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Klopt het dat – vanwege die voorgestelde verplichte risicodekking – deelnemers die
na einde deelname en de drie maanden uitloopperiode of Werkloosheidswet (WW-)periode
hun (risico)dekking voor nabestaandenpensioen willen behouden, dit enkel kunnen bewerkstelligen
door over te gaan op uitruil van hun (kapitaalgedekte) ouderdomspensioen in risicogedekt
nabestaandenpensioen?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Bent u bekend met de berekeningen uit het bovengenoemde rapport waaruit blijkt dat
een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar, die heel zijn werkzame leven
ouderdomspensioen heeft opgebouwd, maar na einde deelname vanaf 55 jaar vrijwillig
het fiscaal maximale nabestaandenpensioen wil voortzetten tot pensioendatum (middels
de genoemde uitruil) 37,5% van zijn ouderdomspensioen verliest?
Antwoord 4
Ja, onder de aannames die Netspar gedaan heeft, zoals uitgaan van het voortzetten
van een fiscaal maximaal verzekerd partnerpensioen voor pensioendatum, zou dat inderdaad
de uitkomst kunnen zijn.
Vraag 5
Klopt het dat voor bovenstaande gewezen deelnemer in het voorgestelde nieuwe stelsel,
na de uitloopperiodes, in beginsel geen enkele dekking van nabestaandenpensioen voor
het risico van overlijden voor de pensioendatum in de tweede pijler resteert, indien
hij niet kiest voor de uitruil?
Antwoord 5
Ja, dat klopt. Wanneer de verplichte uitloopperiode is beëindigd en de deelnemer niet
kiest voor de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen dan heeft deze deelnemer
geen dekking van het partnerpensioen vanuit deze pensioenregeling. In het geval deze
deelnemer een nieuwe dienstbetrekking is aangegaan is deze dekking ook niet nodig,
aangezien er in veel gevallen vanuit zijn nieuwe pensioenregeling dekking geboden
wordt. Daarnaast kan de deelnemer desgewenst het partnerrisico ook in de derde pijler
verzekeren.
Vraag 6
Vindt u dat deze uitruilmogelijkheid een realistische optie is voor iemand met een
laag inkomen, gezien de grote impact op het ouderdomspensioen?
Antwoord 6
Vooraf is het goed vast te stellen dat het nu voorgestelde nabestaandenpensioen een
belangrijke verbetering is van het huidige stelsel, ook voor deelnemers met een laag
inkomen. Het leidt tot een nabestaandenpensioen dat voor de deelnemers voorspelbaar
en begrijpelijk is, beter aansluit bij life-events en in de praktijk eenduidig is
in de uitvoering. Ten aanzien van de keuze gebruik te maken van de uitruilmogelijkheid
is van belang dat deelnemers zelf de afweging moeten maken of de uitruilmogelijkheid
in hun geval passend is. Dat hangt van hun persoonlijke situatie af. Daarbij is van
belang op te merken dat die vrijwillige voortzetting in veel gevallen niet nodig zal
zijn aangezien de deelnemer een dekking voor het nabestaandenrisico zal hebben vanuit
een nieuwe dienstbetrekking. Een goede informatievoorziening en keuzebegeleiding vanuit
de pensioenuitvoerder is dan ook noodzakelijk.
Verder is van belang op te merken dat er een wettelijke grens wordt gesteld in de
mate waarin het ouderdomspensioen ingezet kan worden. Wanneer het pensioenkapitaal
onder de afkoopgrens komt, is een uitruil van pensioenkapitaal in een risicopremie
wettelijk niet meer toegestaan. Dit ter bescherming van de deelnemer om te voorkomen
dat het ouderdomspensioen te laag wordt. Daarnaast kunnen decentrale sociale partners
een grens stellen aan de mate of duur waarin het ouderdomspensioen kan worden ingezet.
Vraag 7
Bent u ook bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat de individuele
kostendekkende premie van het voorgestelde (fiscaal maximale) nabestaandenpensioen
voor een 65-jarige met een laag inkomen (20.000 euro per jaar) bijna zeven keer hoger
is dan de individuele kostendekkende premie voor huidige regelingen (te weten: 29,8%
in plaats van 4,3%)?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Klopt het dat dit in een fors hogere uniforme premie zal resulteren voor bedrijfstakpensioenfondsen
waarvan een groot deel van de populatie een lager inkomen heeft en/of ouder is?
Antwoord 8
Voor bedrijfstakpensioenfondsen waarvan een groot deel van de populatie een lager
inkomen heeft en/of ouder is, is het geen automatisme dat dit zal leiden tot fors
hogere uniforme premies. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in
de pensioenovereenkomst de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in
die onderhandelingen ook de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers overeen
te komen. Om die reden is het nu niet te zeggen wat in individuele sectoren het effect
op de premie zal zijn, hetzij wat het effect is op de hoogte van de dekking. Of sectoren
met lage lonen een fors hogere premie zullen krijgen is afhankelijk van het uiteindelijk
gekozen dekkingsniveau. Verder geldt inderdaad dat een sector met een ouder deelnemersbestand
in het algemeen een hogere premie zal hebben.
Vraag 9
Klopt het dat in het algemeen de kostendekkende premies voor het voorgestelde fiscaal
maximale nabestaandenpensioen significant hoger zullen zijn dan die van de huidige
aangeboden regelingen en dit dus zal resulteren in ofwel hogere individuele premies/een
hogere uniforme premie, ofwel in een (veel) lagere dekking dan maximaal fiscaal mogelijk
is?
Antwoord 9
In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om een nabestaandenpensioen te verzekeren
van maximaal 50% van het pensioengevend loon. Het gaat hier expliciet om een maximum
waarbij fiscale ruimte geboden wordt om een risiconabestaandenpensioen overeen te
komen, de genoemde 50% is dus geen streefpercentage. De maximale dekking, evenals
de voorgestelde uitloopdekkingen, sluiten aan bij het advies dat de Stichting van
de Arbeid heeft gegeven over het nabestaandenpensioen.
Het klopt dat er een verband is tussen enerzijds het gewenste dekkingspercentage en
anderzijds het gewenste premieniveau. Hoe hoger het gewenst dekkingsniveau hoe hoger
de premie zal zijn. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in de pensioenovereenkomst
de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in die onderhandelingen ook
de hoogte van de geboden dekking én de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers
overeen te komen.
Vraag 10
Kunt u een indicatie geven van wat een realistische dekking voor het nabestaandenpensioen
voor overlijden voor de pensioendatum zal zijn, gegeven de huidige premiebudgetten?
Antwoord 10
De Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars verwachten in dat geval bij DC-regelingen
een bandbreedte van circa 20–25% van het pensioengevend salaris. Bij DB-regelingen
wordt een gemiddelde van 35% verwacht, maar lopen de verwachtingen per regeling sterk
uiteen van circa 20–50%.
Het eventuele toegezegde Anw-hiaatpensioen is in deze percentages niet meegenomen.
Indien deze premie wordt meegenomen zullen de hiervoor genoemde percentages hoger
zijn.
Vraag 11
Bent u bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat in de voorgestelde
regeling de nabestaande van een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar
bij een fiscaal maximaal nabestaandenpensioen een vier keer hogere nabestaandenpensioen
(NP-)uitkering krijgt op het moment dat de deelnemer één dag voor de pensioendatum
overlijdt, in vergelijking met het geval hij op de pensioendatum overlijdt (te weten:
10.000 euro per jaar in plaats van 2.500 euro per jaar)?
Antwoord 11
Ja.
Vraag 12
Acht u dit verschil in uitkeringshoogte nog uitlegbaar? Zo ja, wilt u dit uitleggen
en zo nee, wilt u het wetsvoorstel aanpassen?
Antwoord 12
Het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het partnerpensioen dat bij
overlijden na pensioendatum tot uitkering komt, verschillen in hun doelstelling. Bij
het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt de uitkering gebaseerd
op het arbeidsinkomen dat wegvalt als gevolg van het overlijden van de deelnemer.
Bij overlijden na de pensioendatum gaat het om het wegvallende pensioeninkomen uit
de tweede pijler. Dat resulteert in een lagere uitkering dan bij overlijden voor pensioendatum,
maar dat heeft te maken met het feit dat rekening gehouden wordt met een AOW-uitkering.
Er kan dus inderdaad een verschil zitten in hoogte tussen de uitkering voor en na
de pensioendatum en dat is uitlegbaar, wanneer je uitgaat van het verschil in doelstelling.
Voor de gemaakte berekeningen in het rapport is overigens steeds uitgegaan van de
fiscaal maximale uitkeringshoogte voor het partnerpensioen (50% van het pensioengevend
loon). De gepresenteerde verschillen zijn hierdoor ook maximaal. Het is echter maar
de vraag of in de praktijk decentrale partners uit zullen komen op een dekking van
dit niveau. In de praktijk zouden de verschillen daarom kleiner kunnen zijn.
Vraag 13
Deelt u de mening dat het restitutie bij overlijden voor pensioendatum het stelsel
meer in balans kan brengen, omdat dan extreme verschillen wegegenomen kunnen worden?
Antwoord 13
Restitutie bij overlijden voor pensioendatum betekent dat in dat geval het pensioenkapitaal
dat op de pensioendatum bestemd was voor ouderdomspensioen en partnerpensioen na pensioendatum
aangewend wordt voor dekking van het partnerpensioen voor pensioendatum. Aangezien
er in veel gevallen ook sprake zal zijn van een risico nabestaandenpensioen bij overlijden
voor pensioendatum zal een categorische restitutie in een groot aantal gevallen leiden
tot overdekking. In het geval er naast het risico nabestaandenpensioen ook de mogelijkheid
van restitutie is, zal het verschil tussen voor en na pensioendatum voor deze groep
hierdoor alleen maar toenemen.
Het aanbieden van een restitutie kan om die reden leiden tot minder animo om een risico
nabestaandenpensioen aan te bieden of tot de keuze het dekkingsniveau ervan te verlagen.
Vanwege deze gedragseffecten is het daarom maar de vraag of het aanbieden van restitutie
het effect heeft dat in de vraag wordt verondersteld.
Wel is het zo dat door restitutie de groep gewezen deelnemers die niet langer gedekt
is voor het risico nabestaandenpensioen alsnog een uitkering bij overlijden zal krijgen.
Hoe hoog die uitkering zal zijn is sterk afhankelijk van het opgebouwd pensioenkapitaal.
Wanneer de deelnemer nog maar kort heeft opgebouwd, kan die uitkering daarom laag
uitpakken. Daarnaast kan het aanbieden van restitutie alleen naar de toekomst toe,
wat betekent dat de dekking die hieruit voort zou vloeien pas over vele jaren enige
substantie krijgt.
Vraag 14
Bent u bereid om aan een weduwe uit te leggen, dat zij geen nabestaandenpensioen krijgt,
omdat haar man (bijvoorbeeld als zelfstandige of op andere wijze zonder dekking) niet
verzekerd was in de maand voor het bereiken van de Algemene Ouderdomswet (AOW-)leeftijd,
dat de pensioenpot van 300.000 euro aan het collectief vervalt en dat wanneer hij
een maand langer geleefd zou hebben, die pot beschikbaar geweest zou zijn voor de
aankoop van een levenslang nabestaandenpensioen voor de weduwe?
Antwoord 14
Het vervallen van het opgebouwd pensioenkapitaal aan het collectief bij overlijden
van de deelnemer voor pensioendatum is een gebruikelijke uitvoeringspraktijk. Dit
pensioenvermogen wordt dan onderdeel van het pensioencollectief. Deelnemers die korter
leven zijn daarmee solidair met deelnemers die langer leven. Met andere woorden het
zogeheten langlevenrisico wordt hiermee gedeeld. Hierin ligt ook een deel van de solidariteit
binnen de pensioenregeling besloten. Wanneer deze vrijval niet gebruikt zou worden
voor de pensioenen van andere deelnemers zouden de premies voor alle deelnemers hoger
moeten zijn of de pensioenen voor alle deelnemers lager of een combinatie van beiden.
Ik vind dat uitlegbaar. Met dit wetsvoorstel is overigens het uiterste gedaan om te
voorkomen dat deelnemers ongewild zonder een dekking voor partnerpensioen komen te
zitten.
Zo is er sprake van een verplichte uitloopperiode van drie maanden na einde dienstbetrekking,
wordt de risicodekking tijdens de WW-periode voortgezet en is de mogelijkheid gecreëerd
om de risicodekking vrijwillig voort te zetten, waarbij omwille van de betaalbaarheid
het opgebouwd ouderdomspensioen ingezet kan worden voor de financiering. Indien gewenst
kan de deelnemer op de particuliere markt in de derde pijler het overlijdensrisico
afdekken.
Vraag 15
Kunt u ook aangeven wat de kosten zullen zijn van de dubbele administratie van het
oude nabestaandenpensioen (dat volgens het overgangsrecht beschikbaar zal blijven
in het nieuwe stelsel) en het nieuwe nabestaandenpensioen?
Antwoord 15
Ik heb navraag gedaan bij de Pensioenfederatie. De precieze kosten van de uitvoering
van het overgangsrecht zijn op dit moment niet bekend. Wel geeft Pensioenfederatie
aan dat de hoogte van de uitvoeringskosten van de dubbele administratie zal afhangen
van de wijze van uitvoering en daarmee onder andere afhankelijk is van de keuze om
de dekking te continueren via persoonlijke vermogens of via een collectieve voorziening.
Daarnaast zullen de implementatiekosten afhangen van de vraag of kan worden aangesloten
bij reeds bestaande processen.
Vraag 16
Constaterende dat in het huidige stelsel sprake kan zijn van restitutie bij overlijden
voor de pensioendatum en dit in het nieuwe stelsel niet meer mogelijk is, opdat opgebouwde
nabestaandenpensioenen of -kapitalen bij het invaren moeten worden omgezet in rechten
conform de nieuwe Pensioenwet, aldus het wetsvoorstel en constaterende dat dit bij
een regeling met restitutie opgebouwd bij een Premie Pensioen Instelling (PPI) echter
technisch niet mogelijk is omdat als ingevaren wordt, het recht op restitutie en de
daaruit voortvloeiende (hogere) uitkering namelijk zal komen te vervallen, en er dan
dus een hoger (actuarieel gelijkwaardig) kapitaal meegegeven zal moeten worden voor
het nabestaandenpensioen en aangezien het geld niet bij de uitvoerder aanwezig is,
een andere partij dat zal moeten financieren, kunt u aangeven welke partij dit bedrag
zal moeten bijleggen?
Antwoord 16
Het uitgangspunt van het overgangsrecht voor nabestaandenpensioen is dat deelnemers
geen nadeel mogen ondervinden als gevolg van de transitie. Dit geldt ook wanneer er
in de bestaande pensioenregeling er aanspraak is op restitutie van het pensioenkapitaal
bij overlijden voor de pensioendatum. Immers de restitutie van het beschikbare pensioenkapitaal
op het moment van overlijden maakt onderdeel uit van de aanspraak op nabestaandenpensioen.
Het op het moment van transitie opgebouwde pensioenkapitaal dat in aanmerking komt
voor restitutie, kan dus na de transitie voor restitutie beschikbaar blijven. Omdat
het gaat om reeds opgebouwd kapitaal, hoeft er geen additionele financiering plaats
te vinden.
Bij PPI’s en verzekeraars kan ook sprake zijn van een aanspraak op restitutie bij
overlijden voor de pensioendatum. Bij PPI’s en verzekeraars is er geen transitie maar
is er sprake van eerbiedigende werking van de bestaande pensioenregeling. Daarmee
kan ook de aanspraak op restitutie gewoon doorlopen. Ook hier is daarom additionele
financiering niet aan de orde.
Vraag 17
Voor de uitruil van ouderdomspensioen in risicogedekt nabestaandenpensioen komt een
jaarlijks keuzemoment (de opt-in), kunt u aangeven of een deelnemer die in enig jaar
geen gebruik (meer) heeft gemaakt van de opt-in, bijvoorbeeld omdat hij niet in staat
was om tijdig te reageren, het volgende jaar alsnog voor een opt-in kan gaan?
Antwoord 17
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen
aansluitend gestart moet worden na afloop van de verplichte uitloopperiode of aan
het einde van de WW-periode. Omdat het gaat om een voortzetting van de bestaande dekking
voor partnerpensioen kan deze niet onderbroken worden. Een deelnemer die geen gebruik
heeft gemaakt van de vrijwillige voortzetting na afloop van de verplichte uitloopperiode
of aan het einde van de WW-periode kan dus niet op een later moment alsnog deelnemen
aan de vrijwillige voortzetting. Aangezien de verzekering voor het risico nabestaandenpensioen
in dat geval al is geëindigd, is er niets meer om voort te zetten.
In dat kader is het nog goed te verwijzen naar het voorstel dat tijdens het WGO door
een aantal partijen naar voren is gebracht om de default bij de vrijwillige voortzetting
om te draaien, zodat de vrijwillige voorzetting in principe doorloopt tenzij de deelnemer
anders beslist. Dit is ook een manier om schrijnende gevallen te voorkomen. Vanwege
het risico op dubbele dekking kan het dan wel verstandig zijn om bij het omdraaien
van de default periodiek te controleren of de gemaakte keuze nog steeds gewenst is,
ter voorkoming dat anders de verzekering vele jaren ongemerkt en ongewenst kan doorlopen.
Dit kan ondervangen worden door bijvoorbeeld drie of vijfjaarlijks de vrijwillige
voortzetting te laten bevestigen door de deelnemer.
Vraag 18
Stel dat deelnemers in Nederland massaal gebruik gaan maken van de (jaarlijkse) opt-in,
dan komt het er de facto op neer dat grote groepen mensen deelnemer zijn in een pensioenfonds
waar zij niet meer onder vallen op grond van hun feitelijke werkzaamheden, maar op
grond van wat zij ooit gedaan hebben, zal dit naar uw oordeel extra druk kunnen leggen
op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien daarmee een vrije marktwerking
wordt verhinderd?
Antwoord 18
Ik acht het niet aannemelijk dat de nu voorgestelde vrijwillige voortzetting van het
partnerpensioen een grote invloed zal hebben op de houdbaarheid van de verplichtstelling.
Het is namelijk maar de vraag hoe realistisch het is dat er massaal gebruik gemaakt
gaat worden van de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen. In veel gevallen
is deze voortzetting namelijk niet noodzakelijk, aangezien de deelnemer al verzekerd
zal zijn voor het nabestaandenrisico vanuit zijn nieuwe dienstbetrekking. De verwachting
is dat het in de praktijk om een kleine groep zal gaan die gebruik gaat maken van
deze mogelijkheid. Daarnaast is relevant dat de keuze om de risicodekking voor partnerpensioen
voort te zetten vrijwillig is en is voorbehouden aan ex-deelnemers van de betreffende
pensioenregeling. De hoogte van de premie zal vanaf dat moment ook afgestemd worden
op de leeftijd van de deelnemer. Decentrale sociale partners hebben daarnaast de mogelijkheid
om een beperking in de tijd door te voeren voor deze keuzemogelijkheid. Het gebruik
van deze mogelijkheid is dus niet per definitie onbeperkt. Deze mogelijkheid geldt
dus ongeacht het type pensioenuitvoerder en alleen die specifieke situaties waarbij
een deelnemer niet gaat deelnemen in een andere pensioenregeling.
Tot slot is van belang te noemen dat de Pensioenwet op dit moment reeds een mogelijkheid
kent om bij het einde van de dienstbetrekking de pensioenregeling vrijwillig en voor
eigen rekening voort te zetten. Deze regeling van vrijwillige voortzetting biedt deelnemers
bij het einde van hun dienstbetrekking onverkort de mogelijkheid om zowel hun ouderdomspensioen
als (in de nieuwe situatie) de risicodekking voor partnerpensioen voort te zetten
en daarmee eventuele financiële risico’s te beperken. Deze mogelijkheid blijft bestaan.
Vraag 19
Als bij vraag 17 het antwoord is dat een opt-in niet vervalt als het niet gebruikt
is, dan betekent dit dat iemand na een paar jaar zichzelf alsnog kan aansluiten bij
een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) waar iemand ooit heeft gewerkt, zal dit dan naar
uw oordeel extra druk kunnen leggen op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien
daarmee een vrije marktwerking wordt verhinderd?
Antwoord 19
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 17 moet de vrijwillige voortzetting
gestart worden aansluitend op de beëindiging van de verplichte uitloopperiode of einde
WW-periode en dient deze verzekering ononderbroken voortgezet te worden. De beschreven
situatie zal zich in de praktijk dus niet voordoen.
Vraag 20
Heeft u kennis genomen van het de berekeningen van het actuarieel adviesbureau Confident
B.V. over hoe het pensioenakkoord gefunctioneerd zou hebben in de eerste helft van
2022?2
Antwoord 20
Ja
Vraag 21
Klopt het dat uit het nieuwe contract volgt dat de rendementen van jongere werknemers,
oudere werknemers en gepensioneerden dit jaar respectievelijk -11,0% -20,8% en -16,0%
kunnen bedragen?
Antwoord 21
Er kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de in deze vraag genoemde rendementen
volgen uit «het nieuwe contract». Die rendementen zijn het gevolg van veronderstelde
aannames over de invulling van het nieuwe contract, met name rond de toedeling van
rendementen naar verschillende leeftijdsgroepen, de inzet van de solidariteitsreserve
en het al dan niet spreiden van rendementen in de uitkeringsfase. Op dit vlak zijn
er ook allerlei andere invullingen denkbaar, die zouden leiden tot andere uitkomsten.
Bovendien zijn de effecten van behaalde rendementen op het vermogen minder relevant
dan de effecten van behaalde rendementen op verwachte en ingegane pensioenen. Het
gaat uiteindelijk om de pensioenen die deelnemers kunnen verwachten en die gepensioneerden
ontvangen.
Verder wil ik opmerken dat in de berekeningen van actuarieel adviesbureau Confident
B.V. (verder: Confident) gekozen is voor een volledige renteafdekking van gepensioneerden.
In een scenario van stijgende rentes wordt de dan lagere kostprijs van pensioen volledig
teniet gedaan door een daling van het persoonlijke pensioenvermogen via toedeling
van negatieve beschermingsrendementen. Bij dalende rentes zou daarentegen juist maximaal
gecompenseerd worden in het persoonlijke pensioenvermogen via positieve beschermingsrendementen.
In de periode van 2009 tot 2022, met vrijwel continu dalende rentes, zou dat juist
vooral goed uitgepakt hebben voor de pensioenuitkeringen in het nieuwe contract.
Pensioenuitvoerders kunnen straks ook een minder hoge mate van beschermingsrendement
tegen renterisico aan gepensioneerden toedelen, waardoor de effecten in het nieuwe
stelsel onder het door Confident gehanteerde scenario minder groot zouden zijn.
Hetzelfde geldt bij een andere inzet van de solidariteitsreserve (bijvoorbeeld meer
specifiek gericht op het stabiel houden van de uitkeringen van gepensioneerden), bij
een andere toedeling van overrendementen en bij de toepassing van spreiding van rendementen
in de uitkeringsfase.
Verder wil ik opmerken dat een stelselherziening niet gebaseerd moet worden op een
economisch scenario dat over een korte periode van een half jaar is opgetreden. Deze
horizon is veel te kort om pensioencontracten goed met elkaar te kunnen vergelijken.
Vraag 22
Acht u die verdeling een redelijke verdeling en acht u het een redelijke uitkomst
dat het effect op de toekomstige uitkering voor de drie groepen respectievelijk 43,9%
6,2% en -3,5% zou zijn?
Antwoord 22
De gepresenteerde effecten op het toekomstige pensioen van jongere en oudere werknemers
weerspiegelen niet hoe de solidaire premieovereenkomst feitelijk werkt. In de berekeningen
wordt gedaan alsof het effect van rentestijgingen in het afgelopen half jaar op de
verwachte pensioenuitkeringen één-op-één vertaald kan worden naar het verwachte pensioen
op de toekomstige pensioendatum van deze twee groepen. Rentestanden van vandaag zijn
echter niet de rentestanden van de toekomst. Daarom zal een scenarioanalyse worden
toegepast, waarin onder meer de verwachte ontwikkeling van toekomstige rentes wordt
meegenomen. Die is, naast een aantal andere economische variabelen, bepalend voor
de vraag welk toekomstig pensioen verwacht mag worden. In de communicatie naar de
deelnemers wordt hiervoor de wettelijk voorgeschreven uniforme scenarioset gebruikt.
Daarnaast kunnen de berekeningen van Confident niet gezien worden als dé effecten
die in algemene zin onder het nieuwe stelsel zouden optreden. De specifieke aannames
ten aanzien van bijvoorbeeld de toedeling van beschermings- en overrendementen aan
deelnemers en gepensioneerden, de invulling van de solidariteitsreserve, de verschillende
beleggingsportefeuilles van pensioenfondsen en het al dan niet toepassen van spreidingsregels
in de uitkeringsfase zijn zeer bepalend voor de uiteindelijke uitkomsten. Dat geldt
overigens ook in het huidige stelsel. De dekkingsgraden van fondsen lopen bijvoorbeeld
sterk uiteen en zijn afhankelijk van de specifieke keuzes die bij de invulling van
het huidige contract door decentrale partijen in het verleden zijn gemaakt.
Vraag 23
Werkt het beschermingsrendement zoals aangegeven in de notitie en is dit de door het
kabinet beoogde werking van het beschermingsrendement?
Antwoord 23
Het beschermingsrendement tegen renterisico werkt zoals in de notitie is beschreven,
in de zin dat via dit beschermingsrendement een bepaalde mate van afdekking tegen
het renterisico kan worden gegeven. In deze berekeningen is één bepaalde invulling
gekozen, maar hier zijn ook allerlei andere keuzes mogelijk. Dit is mede afhankelijk
van de vastgestelde risicohouding van deelnemers en gepensioneerden.
De afweging hoeveel renterisico wordt afgedekt, speelt in het huidige contract overigens
evenzeer. Ieder kapitaalgedekt pensioencontract is rentegevoelig en dus speelt de
vraag in hoeverre toekomstige en ingegane pensioenen gevoelig moeten zijn voor de
ontwikkeling van de rente. Dit is een lastige afweging, omdat bescherming tegen een
daling van de rente altijd met zich meebrengt dat naar rato ook minder geprofiteerd
kan worden van een stijging van de rente. Die twee kanten hangen onvermijdelijk met
elkaar samen.
Het voordeel van het nieuwe contract is dat deze afweging per leeftijd kan worden
gemaakt, terwijl in het huidige contract een keuze voor het gehele fondsbestand gemaakt
moet worden. Dit leidt ertoe dat jongere deelnemers nu mogelijk teveel bescherming
tegen renterisico wordt gegeven en gepensioneerden mogelijk te weinig. In het nieuwe
contract wordt deze spagaat eruit gehaald, omdat afdekking van renterisico specifiek
per leeftijd kan worden toebedeeld.
Vraag 24
Indien deze cijfers niet mogelijk zijn, wilt u dan zelf een voorbeeld geven hoe het
pensioencontract zou uitwerken in de eerste helft van 2022?
Antwoord 24
In het antwoord op vraag 22 heb ik aangegeven hoe ik tegen de door Confident gepresenteerde
cijfers aankijk. Zoals ik ook al heb aangegeven, kunnen deze uitkomsten niet worden
gezien als hoe het nieuwe pensioencontract in algemene zin zou uitwerken in de eerste
helft van 2022. Hier komt bij dat fondsen er mogelijk in de praktijk voor zullen kiezen
om alleen jaarlijks de toedelingsregels in de uitkeringen door te voeren om zo de
uitkeringsfase zo stabiel mogelijk te houden. Daarbij kan in de uitkeringsfase een
spreiding van maximaal 10 jaar worden gehanteerd. De wetgeving geeft een raamwerk
voor de nieuwe pensioencontracten, maar de financieel-economische uitkomsten daarvan
worden bijna volledig bepaald door de specifieke invulling van deze contracten op
decentraal niveau, zoals ten aanzien van het gehanteerde beleggingsbeleid, de toedeling
van rendementen, de invulling van de solidariteitsreserve en de toepassing van spreidingsregels
in de uitkeringsfase. De conclusie dat de specifieke invulling van pensioenregelingen
op decentraal niveau bepalend is voor de uitkomsten, is voor het huidige pensioenstelsel
overigens niet anders.
Vraag 25
Indien u niet in staat bent aan te geven hoe de nieuwe contracten zouden uitwerken
in de eerste helft van 2022, is de Staten-Generaal dan wel in staat een weloverwogen
keuze te maken of het nieuwe stelsel ingevoerd moet worden?
Antwoord 25
Een berekeningsperiode van een half jaar acht ik te kort om de prestaties van contracten
goed met elkaar te kunnen vergelijken en om een weloverwogen keuze te kunnen maken
over de invoering van het nieuwe stelsel. Ook instituten als CPB, Netspar en DNB hanteren
een veel langere horizon in hun scenario’s, meestal van tientallen jaren. Door deze
instellingen, en recent nog door een aantal individuele fondsen, zijn berekeningen
gemaakt, waarin contracten onder het oude en het nieuwe stelsel met elkaar vergeleken
worden3. Die berekeningen, en een beoordeling van het wetsvoorstel op kwalitatieve gronden,
bieden naar mijn mening voldoende grondslagen om een weloverwogen keuze te maken over
invoering van het nieuwe stelsel.
Vraag 26
Wilt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat behandelen?
Antwoord 26
Ja
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.