Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Maatoug over het artikel 'Hoe een Ierse rundvleeskoning via de Zuidas voor miljoenen aan belastingen ontwijkt'
Vragen van het lid Maatoug (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Financiën over het artikel «Hoe een Ierse rundvleeskoning via de Zuidas voor miljoenen aan belastingen ontwijkt» (ingezonden 4 oktober 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 21 oktober 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Hoe een Ierse rundvleeskoning via de Zuidas voor miljoenen
aan belastingen ontwijkt» van Follow the Money?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoe vaak de informeel-kapitaalstructuur is toegepast binnen bedrijven
tussen 2016 en nu?2
Antwoord 2
Een informeel-kapitaalsituatie kan zich voordoen in internationale maar ook in zuiver
nationale verhoudingen.3 In de zuiver nationale verhoudingen zal een neerwaartse aanpassing van de fiscale
winst bij de ene binnenlandse partij normaal gesproken worden gevolgd door een opwaartse
aanpassing bij de andere binnenlandse partij bij de transactie. In internationale
verhoudingen is dat niet altijd het geval en kan een mismatch ontstaan. Daarom is
in OESO-verband afgesproken dat alle informeel-kapitaalsituaties met een internationaal
karakter worden uitgewisseld. Hieronder is een overzicht opgenomen van het aantal
informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter dat met belastingdiensten
van zowel EU-lidstaten als van bij de OESO aangesloten landen zijn uitgewisseld vanaf
het aangiftejaar 2016.
Aangiftejaar
Aantal uitgewisselde informeel-kapitaalsituaties
2016
183
2017
318
2018
236
2019
289
Voor het aangiftejaar 2020 en 2021 is de informatie nog niet voorhanden. De aantallen
voor de aangiftejaren 2016 en 2017 zijn hoger dan die eerder zijn gemeld aan uw Kamer.4 De verklaring daarvoor ligt met name in de nog nagekomen aangiften over die jaren
en situaties die aanvankelijk niet als informele kapitaalstortingen waren aangekruist
in de aangiftes.
Vraag 3
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Belastingdienst rentevrije leningen behandelt
alsof er wel rente is betaald?
Antwoord 3
Op basis van het zakelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 worden gelieerde lichamen (bijvoorbeeld twee vennootschappen
die tot hetzelfde concern behoren) voor fiscale doeleinden verondersteld onderling
onder dezelfde voorwaarden te handelen als onafhankelijke partijen onder vergelijkbare
omstandigheden zouden doen. In voorkomende gevallen kan dit bijvoorbeeld betekenen
dat een in Nederland gevestigd lichaam voor fiscale doeleinden wordt verondersteld
rente te betalen indien onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden
dit ook zouden doen. Een dergelijke neerwaartse aanpassing van de fiscale winst kon
tot 1 januari 2022 – vooral bij grensoverschrijdende transacties – leiden tot mismatches.
Ingevolge de in de vennootschapsbelasting opgenomen maatregelen die volgen uit de
Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel5 wordt vanaf die datum een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel
bij een belastingplichtige in Nederland beperkt voor zover bij het andere lichaam
dat bij de transactie betrokken is geen of een te lage corresponderende opwaartse
aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe andere Europese landen omgaan met fictieve rente?
Antwoord 4
Op het Ministerie van Financiën bestaat geen volledig overzicht van de wijze waarop
andere Europese landen omgaan met wat in het artikel fictieve rente wordt genoemd.
Er zijn aanwijzingen dat de neerwaartse aanpassing van de winst niet gebruikelijk
is in veel andere Europese landen.6 Dat is ook een van de redenen geweest voor het kabinet om in 2021 met het voorstel
tot de hiervoor genoemde Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel
te komen om ongewenste verrekenprijsverschillen tegen te gaan en daarmee internationaal
ook meer in de pas te lopen.
Vraag 5 en 7
Erkent u dat de behandeling van de fictieve rente zoals in het FTM-artikel beschreven
als gevolg heeft dat er in Nederland en andere landen minder belasting wordt betaald?
Vindt u het wenselijk dat constructies zoals beschreven in het FTM-artikel in Nederland
bestaan? Wat gaat u doen om deze constructies tegen te gaan? Als u niets gaat doen,
waarom niet?
Antwoord 5 en 7
Met ingang van 1 januari 2022 is de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel
in werking getreden. De maatregelen in de vennootschapsbelasting die volgen uit deze
wet bewerkstelligen, kort gezegd, dat bij de belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting
een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel wordt
beperkt voor zover bij het andere lichaam dat bij de transactie betrokken is geen
of een te lage corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt
betrokken. Deze maatregelen raken structuren met zogenoemde informele kapitaalstortingen
en verkapte winstuitdelingen, en zijn daarnaast ook van toepassing op bestaande onderlinge
rechtsverhoudingen tussen een vennootschapsbelastingplichtige en een gelieerd lichaam.
Voor dergelijke structuren in de kostensfeer geldt geen overgangsrecht. Een voorbeeld
daarvan is een bestaande lening die is aangegaan vóór de inwerkingtreding op 1 januari
2022, zoals het geval is in het voorliggende artikel van Follow the Money. Met de
genoemde maatregelen worden ongewenste situaties van dubbele niet-heffing bestreden
en wordt bereikt dat de winst in die gevallen tenminste eenmaal ergens wordt betrokken
in een naar de winst geheven belasting. Hiermee loopt Nederland internationaal ook
meer in de pas.
Vraag 6
Is er contact geweest met de Ierse belastingdienst over deze constructie?
Antwoord 6
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid
geldt dat in OESO-verband alle informeel-kapitaalsituaties met een internationaal
karakter sinds 1 april 2016 worden uitgewisseld.
Vraag 8
Bent u bereid om ABP Food Group aan te spreken over hun fiscale constructie?
Antwoord 8
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele
belastingplichtige.
Vraag 9
Vindt u het wenselijk dat een bedrijf dat forse winsten maakt en daar bijna geen belasting
over betaalt miljoenen euro’s aan subsidie krijgt?
Antwoord 9
Subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB-subsidies) worden verstrekt
om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden te verbeteren.
GLB-subsidies zijn gericht op de ondersteuning van een concurrerende en gediversifieerde
landbouwsector die bijdraagt aan de voedselzekerheid en de versterking van de sociaaleconomische
structuur van de plattelandsgebieden. GLB-subsidies worden steeds meer doelgericht
ingezet voor activiteiten ter ondersteuning van maatschappelijke doelen zoals de instandhouding
van natuur, biodiversiteit en landschap. Voor deelnemers aan het GLB gelden voorwaarden
die erop gericht zijn dat de GLB-subsidies bijdragen aan deze doelen. Voor het ontvangen
van GLB-subsidies is het geen voorwaarde dat een bedrijf winstgevend is en belasting
betaalt.
Vraag 10, 11 en 12
Klopt het dat bedrijven nog steeds kosten en afschrijvingen die niet daadwerkelijk
gemaakt worden, mogen aftrekken in het geval van leningen en afschrijvingen die al
langer lopen? Klopt het dat deze bedrijven hier in de toekomst nog steeds gebruik
van kunnen maken? Bent u van plan daar wat aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom
niet? Zijn er op dit moment nog kosten die afgetrokken mogen worden, terwijl zij niet
daadwerkelijk zijn gemaakt? Zo ja, welke kosten? Hoe vaak komt dit voor?
Antwoord 10, 11 en 12
Binnen een groep bestaande onderlinge rechtsverhoudingen, waaronder leningen, die
zijn aangegaan voordat de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel
van toepassing is geworden7, worden als gevolg van de onmiddellijke werking van deze wet geraakt. Bij invoering
van deze wet is niet voorzien in eerbiedigende werking. De onmiddellijke werking voor
wat betreft bestaande onderlinge rechtsverhoudingen, zoals leningen, voorkomt dat
belastingplichtigen nog gebruik kunnen maken van een verschillende toepassing van
het zakelijkheidsbeginsel en voorkomt dat als gevolg daarvan een situatie van dubbele
niet-heffing zou kunnen blijven bestaan.
Voor bedrijfsmiddelen die zijn verkregen in boekjaren die aanvangen op of na 1 juli
2019 kent de vennootschapsbelasting een afschrijvingsbeperking die volgt uit de Wet
tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel. Deze datum sluit aan bij
de ingangsdatum van de nieuwe rulingpraktijk waarbij niet langer zekerheid vooraf
wordt gegeven op structuren waartegen genoemde wet zich richt.
Voor de afschrijving op bedrijfsmiddelen die zijn verkregen vóór 1 juli 2019 ligt
dit echter anders. De afschrijvingen op dergelijke bedrijfsmiddelen – waarbij de met
de afschrijvingen corresponderende overdrachtswaarde bij het andere lichaam dat bij
de transactie is betrokken destijds niet in de belastinggrondslag was betrokken –
kunnen nog wel in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst. Er kan op
dit moment geen schatting gemaakt worden hoe vaak dit zich voordoet, aangezien de
hiervoor aangehaalde nieuwe wetgeving pas met ingang van 1 januari 2022 van kracht
is geworden en het eerste boekjaar waarin dit kan spelen dus nog loopt.
Het kabinet is van mening dat de resterende risico’s van kunstmatige winstverschuiving
het meest effectief kunnen worden aangepakt in een zo groot mogelijk internationaal
verband. In dat kader zijn inmiddels belangrijke stappen gezet binnen het Inclusive
Framework van de OESO in Pijler 2 voor een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing.
Het conceptwetsvoorstel strekkende tot implementatie van de zogenoemde Pijler 2-maatregelen
die waarborgen dat multinationals altijd ten minste een minimumniveau aan winstbelasting
betalen zal nog deze maand voor internetconsultatie worden aangeboden. Het is de verwachting
dat het definitieve wetsvoorstel in het voorjaar van 2023 aan uw Kamer wordt aangeboden.
In de eerste plaats beoogt het wetsvoorstel de prikkel voor bedrijven om winsten te
verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel
een ondergrens te stellen aan belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet een
race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld
worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven.
Vraag 13
Ziet u in deze vorm van belastingontwijking een vorm van ongeoorloofde staatssteun,
zoals hoogleraar fiscaal recht Jan Vleggeert die in het FTM-artikel wordt genoemd?
Antwoord 13
Een maatregel valt onder het begrip ongeoorloofde staatssteun als er een selectief
voordeel wordt verleend aan bepaalde ondernemingen, categorieën van ondernemingen
of bepaalde economische sectoren. Ik zie geen selectief voordeel voor bepaalde ondernemingen
als sprake is van een normale toepassing van algemene belastingwetgeving. Het oordeel
of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun is aan de Europese Commissie.
Vraag 14
Klopt het dat over dividenduitkeringen naar Luxemburg slechts 2,5 procent dividendbelasting
hoeft te worden betaald in plaats van 15 procent? Kunt u toelichten waarom dit verschil
bestaat? Vindt u het wenselijk dat bedrijven hierdoor belasting kunnen ontwijken?
Antwoord 14
Staand onderdeel van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid is dat uitkeringen van
deelnemingsdividend niet belast mogen worden door het land van de uitkerende vennootschap
(het bronland). Onder deelnemingsdividenden worden verstaan dividenden die worden
uitgekeerd aan een (moeder)vennootschap die een zeker belang heeft in de uitkerende
(dochter)vennootschap. Dit is in veel bilaterale verdragen die Nederland heeft gesloten
terug te vinden. Ook in de Europese Moeder-dochterrichtlijn is dit uitgangspunt neergelegd.
Onder het verdrag tussen Luxemburg en Nederland is daarentegen opgenomen dat deelnemingsdividenden
tegen 2,5% belast mogen worden in het bronland. Vanaf 1 januari 2020 geldt onder dit
verdrag een bepaling die regelt dat in misbruikgevallen het verlaagde verdragstarief
niet geldt. Dan wordt, ondanks het bestaan van een deelnemingsrelatie, het nationale
tarief van 15% toegepast. Andere dividenden mogen altijd tegen 15% belast worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.