Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over ‘onvolledig onderzoek naar het mortierongeval in Mali in 2016’
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Minister van Defensie over onvolledig onderzoek naar het mortierongeluk in Mali in 2016 (ingezonden 12 oktober 2022).
Antwoord van Minister Ollongren (Defensie) (ontvangen 19 oktober 2022).
Vraag 1
Wat is uw oordeel over de uitzending van het programma Argos d.d. 8 oktober 2022?
Is het juist dat de toenmalige Minister van Defensie «volledige openheid» eiste, «in
het bijzonder voor de nabestaanden» en dat zij onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar
handelen van «essentieel belang» noemde?1
Antwoord 1
Het is juist dat de toenmalige Minister destijds al bij de aanbieding van het rapport
van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 34 775 X, nr. 7.) en in het plenaire Kamerdebat van 3 oktober 2017 heeft benadrukt «volledige openheid
van zaken te willen bieden aan de nabestaanden». Zij noemde «onderzoek naar nalatigheid
en verwijtbaar handelen van essentieel belang».
Vraag 2
Deelt u de analyse dat de ambtelijke top van Defensie wilde voorkomen dat onderzoek
werd gedaan naar «nalatigheid of verwijtbaar handelen» inzake het mortierongeval?
Zo nee, wat is uw lezing van de feiten?
Antwoord 2
De documenten die Defensie openbaar heeft gemaakt, geven inzicht in de discussie die
in 2017 heeft plaats gevonden over de formulering van de opdracht aan de onderzoekscommissie.
Daarbij zijn ambtelijke adviezen gewisseld waarin de wenselijkheid van een onderzoek
naar nalatigheid en verwijtbaar handelen door individuen ter discussie werd gesteld.
De toenmalig Minister van Defensie heeft vervolgens op 3 oktober 2017 het besluit
genomen om de commissie Van der Veer in te stellen met de opdracht om onder meer «een
oordeel te geven in hoeverre er op enigerlei moment sprake is geweest van nalatig
en/of verwijtbaar handelen» (artikel 2, onderdeel b, van het instellingsbesluit, Staatscourant 2017, 57398).
Vraag 3 en 4
Deelt u de conclusie dat ambtenaren van Defensie moedwillig de onderzoeksopzet van
de commissie-Van der Veer hebben aangepast? Zo nee, wat is dan uw lezing van de feiten?
Hoe beziet u de opmerkingen van commissievoorzitter Van der Veer dat hij de onderzoeksopdracht
«nader geïnterpreteerd» had en daarover «overleg gepleegd had met de hoge ambtenaren
en de secretaris-generaal»?2
Antwoord 3 en 4
Het rapport van de commissie van der Veer is in januari 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Tijdens een Algemeen Overleg op 25 april 2018 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 174) en een Voortgezet Algemeen Overleg op 16 mei 2018 is uitgebreid met de Tweede Kamer
gesproken over de onderzoeksopdracht en de wijze waarop daaraan door de commissie
invulling is gegeven. Zoals bekend heeft de commissie de vraag naar nalatig en/of
verwijtbaar handelen onderzocht op organisatie- en niet op individueel niveau, met
als doel lering te trekken en soortgelijke incidenten in de toekomst zoveel mogelijk
te voorkomen, zoals in het voorwoord benoemd. Uit de door Defensie, naar aanleiding
van het reeds genoemde WOO-verzoek van Argos, openbaar gemaakte documenten blijkt
dat er op 9 november 2017 contact is geweest tussen commissievoorzitter Van der Veer
en de toenmalig secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie over de wijze
waarop de commissie invulling aan haar opdracht zou geven.
Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg van 16 mei 2018 is de motie Belhaj (Kamerstuk
34 775-X, nr. 110) ingediend en op 22 mei 2018 aangenomen. De motie verzoekt de regering te allen tijde
de Kamer actief te informeren, mocht de taak die opgenomen is in een instellingsbesluit
voor het oprichten van een (tijdelijke) commissie onverhoopt geheel of gedeeltelijk
wijzigen. Gelet op de tekst van de motie heeft deze betrekking op commissies waarvoor
geldt dat de taakstelling, zoals geformuleerd in het instellingsbesluit, is gepubliceerd
in de Staatscourant. Het Kabinet voert deze motie uit.
Vraag 5
Erkent u dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 109) niet volledig is uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Onderhavige motie verzoekt de regering, na het voltooien van het strafrechtelijk onderzoek
door het OM, onderzoek te doen naar de mogelijkheid om tot (aanvullende) interne disciplinaire
maatregelen over te gaan indien er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of
verwijtbaar handelen.
In februari 2021 heeft het Openbaar Ministerie besloten om geen strafrechtelijk onderzoek
in te stellen naar het mortierongeval. Direct daarna hebben de nabestaanden via hun
advocaat door middel van een artikel 12-procedure bezwaar aangetekend tegen de beslissing
van het Openbaar Ministerie. Op dit moment is het strafrechtelijke traject nog niet
afgerond omdat deze artikel 12-procedure nog onder de rechter is.
Vraag 6
Deelt u de mening dat nog altijd niet is vastgesteld wat de rol en verantwoordelijkheid
van Defensiemedewerkers was in de aanloop naar het drama? Zo nee, wat is dan uw opvatting
van de feiten?
Antwoord 6
Er is een reeks onderzoeken gedaan naar de oorzaak van het mortierongeval. In het
aanvullend rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 35 925-X, nr. 92) treft u een overzicht aan van deze onderzoeken. Al deze onderzoeken hebben veel
informatie ontsloten over de aanloop naar dit ongeval en tekortkomingen binnen Defensie
aan het licht gebracht. Het is van groot belang dat Defensie hieruit lering trekt
om te voorkomen dat een dergelijk drama zich nogmaals kan voordoen.
De nabestaanden hebben aangifte gedaan van dood door schuld en schending van dienstvoorschriften,
waarbij ook aangifte is gedaan tegen het Ministerie van Defensie. Zoals ik in vraag
5 heb aangegeven is deze zaak nog in behandeling.
Vraag 7
Deelt u de opvatting dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) niet is uitgevoerd? Wat is uw verklaring daarvoor?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 8
Bent u bereid nieuw onderzoek in te stellen naar nalatigheid of verwijtbaar handelen,
bijvoorbeeld in de vorm van rechtspositioneel onderzoek naar plichtsverzuim waarbij
ook de verantwoordelijkheid van individuele ambtenaren kan worden vastgesteld? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 8
De oproep van de nabestaanden is luid en duidelijk. Ik vind dat we ons moeten inspannen
om zoveel mogelijk van hun vragen beantwoord te krijgen. Daarom stel ik een onafhankelijke
commissie in om te onderzoeken of en hoe eventueel individueel nalatig en/of verwijtbaar
handelen kan worden vastgesteld en hier tevens opvolging aan te geven. Ik realiseer
me dat dit besluit voor zowel de nabestaanden, betrokkenen als de Defensieorganisatie
emoties zal oproepen. Zorgvuldigheid naar alle betrokkenen staat voorop en ik zal
uw Kamer daarom over de verdere invulling zo snel mogelijk informeren.
Vraag 9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Veiligheid en integriteit
Defensie op 20 oktober aanstaande?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.