Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Grinwis en Boswijk over grote onduidelijkheid voor akkerbouwers rondom het 7e Actieprogramma (7e AP) en addendum met daarbij de aanvullende voorwaarden uit de derogatiebeschikking, het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)
Vragen van de leden Grinwis (ChristenUnie) en Boswijk (CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over grote onduidelijkheid voor akkerbouwers rondom het 7e Actieprogramma (7e AP) en addendum met daarbij de aanvullende voorwaarden uit de derogatiebeschikking, het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) (ingezonden 3 oktober 2022).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 19 oktober
2022).
Vraag 1
Bent u er zich van bewust dat veel akkerbouwers de afgelopen weken de wintergerst
al hebben gezaaid en de komende weken de wintertarwe zullen zaaien en melkveehouders
hun volgteelt na hun mais al hebben gezaaid en dat daarmee voor akkerbouwers en melkveehouders
2023 de facto begonnen is?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Beseft u dat het 7e AP van boeren verwacht dat ze op heel korte termijn een omslag
maken in hun bedrijfsvoering, wat op zichzelf al praktisch onmogelijk is, terwijl
heel veel beleid onduidelijk is of nog niet vaststaat? Op welke manier wordt rekening
gehouden met de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld akkerbouwbedrijven, waarbij investeringen
en bouwplannen al ruim vóór het seizoen en de start van een kalenderjaar moeten worden
vastgesteld? Is, volgens u, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) überhaupt
in staat tot tijdige en duidelijke implementatie van al deze regels en regelingen?
Antwoord 2
Ik besef dat er veranderingen plaats gaan vinden in de bedrijfsvoering. Deze zullen
verschillen per bedrijf.
Er wordt nauw samengewerkt met RVO om tijdige uitwerking van de benodigde regelgeving
en communicatie daarover mogelijk te maken. Er wordt bekeken of en hoe er in de uitwerking
rekening gehouden kan worden met reeds opgestelde bouwplannen.
Vraag 3
Op welke wijze gaat u rekening houden met de deze week door Brussel plots vergrote
bufferstroken naar een onbegrijpelijke drie meter voor de in vraag 1 bedoelde akkerbouwers
en melkveehouders?
Antwoord 3
In de derogatiebeschikking is openomen dat per 1 januari 2023 bufferstroken gelden
langs waterlopen op landbouwgrond. Deze voorwaarde werk ik op dit moment uit, waarbij
ik mij realiseer dat in de agrarische bedrijfspraktijk inmiddels met het oogst- en
het zaaiplan van start is gegaan. Hierbij betrek ik ook de motie Grinwis, van Campen
en Boswijk (motie 33037–473).
Vraag 4
Wat is, met de derogatiebeschikking in het achterhoofd, de status van de aangekondigde
wetenschappelijke leidraad om wateren waar de waterkwaliteit al voldoet aan waterkwaliteitsdoelstellingen
te ontzien van bredere teeltvrije zones? Welke mogelijkheden zijn er nu nog om rationeel
om te gaan met deze zones langs waterlopen van goede kwaliteit?
Antwoord 4
De derogatiebeschikking is bindend en daarmee dus ook de aanvullende voorwaarden in
de beschikking. In de derogatiebeschikking wordt voorgeschreven welke bufferstroken
met welke omvang moeten worden toegepast en in welke gevallen een uitzondering kan
worden gemaakt op de omvang van de bufferstroken. Daarbij is op basis van de derogatiebeschikking
geen uitzondering mogelijk op basis van een wetenschappelijke leidraad. Daarmee kan
de leidraad voor de bufferstroken (eerder teeltvrije zones genoemd) waarmee effectiviteit
en noodzaak van een bufferstrook meegewogen zou worden in de breedte, zoals in het
7e AP benoemd, helaas niet meer toegepast worden. Ik betreur dat daarmee dit traject
niet kan worden afgerond.
Vraag 5
Op welke manier gaat de vrijstelling die Nederland voor het jaar 2023 vanuit de Europese
Commissie (EC) heeft gekregen voor Goede landbouw- en milieucondities (GLMC) 7 en
8 (verplichte rotatie en 4% niet-productief) doorwerken in de eco-regelingen en het
ANLb?
Antwoord 5
Gewasrotatie (GLMC 7) heeft geen effect op de vergoedingen. Bij GLMC 8 kan dit in
bepaalde gevallen wel het geval zijn, met name wanneer 4% niet-productief areaal op
of naast bouwland niet wordt gehaald door sloten, hagen, bomen, bomenrijen, oevers,
poelen, rietzomen, zandwallen en tuunwallen. Dit is sterk gebiedsafhankelijk. Het
effect van het niet halen van de 4% niet-productief areaal, is dat voor de activiteiten
groene braak (akkerranden) en kruidenrijke bufferstroken geen vergoeding mag worden
uitbetaald. Bij de ecoregeling wordt de instapeis (minimum aantal punten dat behaald
moet worden) voor biodiversiteit en landschap in 2023 eenmalig aangepast, waardoor
agrariërs voor deelname aan de ecoregeling minder afhankelijk zijn van deze activiteiten.
Daarnaast worden in de systematiek van de ecoregeling aan groene braak (akkerranden)
en kruidenrijke bufferstroken wel punten toegekend, ook als er geen waarde wordt toegekend.
De inschatting is dat de 4% niet-productief areaal bij ANLb-deelnemers, voor collectieven
in veel gebieden haalbaar is, en de ANLb-subsidie volledig kan worden uitbetaald,
ook wanneer er gekort wordt op de binnen het ANLb-gesubsidieerde elementen. Voor specifieke
gebieden behoort echter nog een uitwerking te worden gemaakt.
Overigens geldt de verplichting om 4% niet productieve grond te hebben niet wanneer:
Meer dan 75% van het bouwland wordt gebruikt voor de teelt van gras, vlinderbloemige
gewassen en/of braak
Maar dan 75% van het areaal subsidiabele hectares bestaat uit blijvend grasland, tijdelijk
grasland en/of voor de teelt van wilde rijst.
Een bedrijf volledig biologisch gecertificeerd is, en niet meer dan 10 hectare bouwland
heeft, Voor deze bedrijven heeft de doorwerking van GLMC 8 geen effect op de ecoregeling.
Vraag 6
Wanneer kunt u meer duidelijkheid geven over de invulling van GLMC 6 (grond bedekt
houden) en GLMC 7 (vrijstellingen in de verplichte gewasrotatie), aangezien daarover
nog discussie is met de EC?
Antwoord 6
Deze duidelijkheid is er met het bereikte akkoord met de Europese Commissie gekomen.
Ik verwijs naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 3 oktober jl (Kamerstuk 28 625, nr. 343) waarin de Kamer is geïnformeerd over het op 30 september jl. bereikte akkoord met
de Europese Commissie over het NSP.
Vraag 7
Wanneer wordt de simulatietool voor het nieuwe GLB bijgewerkt, aangezien nog niet
alle eco-regelingen zijn opgenomen en nog geen rekening gehouden wordt met regionale
differentiatie?
Antwoord 7
Begin februari 2023 zal de definitieve versie van de simulatietool beschikbaar zijn.
Vanwege deze vertraging en de late duidelijkheid over de nieuwe regels, verleng ik
de aanmeldperiode voor de ecoregeling en wordt voor het ANLb de beschikkingsperiode
verruimd en afgestemd op de aanmelding voor de ecoregeling. De provincies nemen in
overleg met de collectieven nog een besluit hierover.
Vraag 8
Wanneer verwacht u de goedkeuring van het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP)
door de EC en bent u bereid om de datum van aanmelding voor telers uit te stellen
tot ná definitieve goedkeuring? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Deze duidelijkheid is er op 30 september gekomen. Ik verwijs naar de brief van mijn
ambtsvoorganger van 3 oktober jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 343) waarin de Kamer is geïnformeerd over het op 30 september jl. bereikte akkoord met
de Europese Commissie over het Nationaal Strategisch Plan (NSP).
Wat betreft de datum van aanmelding verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger
van 3 oktober jl. (kamerstuk 28625–343) over het over het informele akkoord dat met
de Europese Commissie van 30 september jl is bereikt over het NSP.
Vraag 9
Wanneer geeft u meer duidelijkheid of de gewaslijst voor het 7e AP, in het bijzonder
de lijst met winterteelten en/of gewassen als prei, peen, bonen, spinazie of kool,
een uitzondering krijgt op de oogstdatum van 1 oktober? Bent u zich ervan bewust dat
niet alleen telers in de problemen komen met het opstellen van het bouwplan, maar
ook afnemers geen productieplannen kunnen maken en contracten kunnen sluiten met Nederlandse
telers?
Antwoord 9
De lijst rustgewassen (maatregelen rotatie met rustgewassen, par. 5.2.2.2 7e AP) en
vroege teelten (maatregel verruiming uitrijdperiode drijfmest en zuiveringsslib, par.
5.4.3.3 7e AP) zijn afgelopen zomer geconsulteerd en op 3 oktober jl. aan de beide
Kamers verzonden ten behoeve van de voorhang van de regelgeving waar deze lijsten
onderdeel van zijn. Deze lijsten worden definitief op het moment van inwerkingtreding
van de regelgeving. De overige lijsten, te weten de lijsten met vanggewassen en winterteelten,
ben ik voornemens op korte termijn ter consultatie aan te bieden. De lijsten worden
apart van de ontwerp wijzigingsregeling waar de lijsten onderdeel van vormen geconsulteerd.
Hierdoor krijgen landbouwers eerder de kans deze lijsten in te zien en hierop hun
zienswijzen te geven.
Er zal geen verplichte oogstdatum komen van 1 oktober, zoals ook al is aangekondigd
in het definitieve 7e AP. Wel zullen telers te maken kunnen krijgen met een korting
op de stikstofgebruiksnorm in het opvolgende jaar indien zij na 1 oktober een vanggewas
inzaaien. Zie hiervoor paragraaf 5.2.2.3 van het 7e AP.
Vraag 10
Hoe gaat u voldoende flexibiliteit inbouwen voor telers die de eerste gewassen voor
volgend teeltseizoen al weer gezaaid hebben en hun bouwplannen, contracten en samenwerkingsovereenkomsten
voor 2023 al hebben vastgesteld?
Antwoord 10
Ik ben mij er van bewust dat gewassen die in het najaar 2022 zijn ingezaaid volgend
jaar worden geoogst en daarmee een deel van het bouwplan al vaststaat. Ik zal in de
uitwerking bezien of en op welke wijze hier rekening mee gehouden kan worden.
Vraag 11
Hoe gaat u de communicatie naar ondernemers verbeteren, aangezien ondernemers nog
niet door de overheid zijn geïnformeerd over het 7e AP en de aanvullende voorwaarden,
terwijl er van boeren en tuinders wordt verwacht dat ze per 1 januari 2023 het beleid
volgen?
Antwoord 11
Doordat de definitieve regelgeving en derogatiebeschikking pas in een laat stadium
bekend zijn, kan de communicatie hierover ook pas later opgestart worden. Er wordt
nauw samengewerkt met RVO om communicatie hierover zo spoedig mogelijk in te zetten.
Dit zal met name gaan gebeuren via de website, beurzen, nieuwsbrieven en via het Klantencontactcentrum.
Vraag 12
Bent u bereid een overgangsjaar vast te stellen voor het middelvoorschrift inzake
vanggewassen op zand en löss (7e AP), ofwel vanggewas na de hoofdteelt op alle zand
en löss percelen, behalve bij winterteelten, aangezien de eerste gewassen voor volgend
seizoen alweer gezaaid zijn en de bouwplannen voor 2023 ook al zijn gemaakt (inclusief
contracten met afnemers en samenwerkingsovereenkomsten tussen telers) en het te laat
is om nog veranderingen door te voeren in het beleid rondom de 1-oktobermaatregel?
Bent u het eens dat deze maatregel derhalve pas per 2024 kan worden ingevoerd, mede
gelet op het feit dat de uitwerking van de Maatwerkaanpak van sector-ketenpartijen
en overheid nu stil ligt?
Antwoord 12
De reeds opgestelde bouwplannen zijn hoe dan ook praktisch uit te voeren, omdat er
immers geen verplichting is tot het oogsten van het gewas voor 1 oktober. Wel heeft
dit dan invloed op de gebruiksnorm voor het volgende jaar. Daarbij komt dat het per
2023 invoeren van deze maatregel opgenomen is in het 7e AP en daarmee is afgesproken
met de Europese Commissie. Deze maatregel wordt op dit moment verder uitgewerkt, waarbij
ik de motie Grinwis, van Campen en Boswijk (Kamerstuk 33 037, nr. 473) betrek.
Vraag 13
Bent u bereid een overgangsjaar vast te stellen voor het middelvoorschrift inzake
de datum voor het verlaten van de start van het bemestingsseizoen (7e AP), ofwel de
in het 7e AP opgenomen eerste uitrijdatum voor drijfmest en dunne fractie op bouwland,
die verschuift van 15 februari naar 15 maart? Bent u het eens dat deze maatregel beter
per 2024 kan worden ingevoerd, aangezien de eerste gewassen voor volgend seizoen alweer
gezaaid zijn en de bouwplannen voor 2023 ook al zijn gemaakt (inclusief contracten
met afnemers en samenwerkingsovereenkomsten tussen telers) en dat het derhalve eigenlijk
te laat is om nog veranderingen door te voeren in het beleid rondom de uitrijdatum,
mede gelet op het feit dat de uitwerking van de Maatwerkaanpak van sector-ketenpartijen
en overheid nu stil ligt?
Antwoord 13
Er wordt geen overgangsjaar vastgesteld voor het verlaten van de eerste uitrijddatum
voor drijfmest of dunne fractie op bouwland. Bij het verschuiven van deze datum is
rekening gehouden met teelten welke vanuit fysiologisch oogpunt eerder dan 15 maart
bemesting behoeven. Deze worden opgenomen op de lijst «vroege teelten» als bijlage
IVAa bij het Besluit activiteiten leefomgeving, en worden dit najaar opgenomen in
de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (Urm). Op deze lijst staan teelten zoals aardappelen
en granen. Door het uitzonderen van deze zogenaamde «vroegte teelten» waardoor vanaf
15 februari bemesting mogelijk is, vormt deze maatregel geen belemmering voor de bouwplannen
in 2023.
Vraag 14
Bent u bereid boeren en tuinders in staat te stellen deel te nemen aan het vernieuwde
GLB door dit te vereenvoudigen? Bent u bereid de eco-regeling voor 2023 toegankelijker
te maken, bijvoorbeeld door de vereiste van het aantal punten per hectare van vijf
naar drie te verlagen? Ziet u 2023 ook als een leerjaar? Betekent dat volgens u ook
dat ondernemers niet gekort moeten worden op premies? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Zoals in de brief over de indiening van het NSP van 3 oktober jl. aangegeven, ben
ik van plan in 2023 de instapeis voor de ecoregeling éénmalig aan te passen voor biodiversiteit
en landschap. Hierdoor wordt het voor meer boeren mogelijk in 2023 deel te nemen en
ervaring op te doen, waardoor de deelname over de gehele GLB-periode hoger kan liggen.
De drie eco-activiteiten die ik noem in de beantwoording van vraag 5 (groene braak
en kruidenrijke bufferstroken langs bouwland/grasland), scoren namelijk voornamelijk
op deze twee doelen. Het zal zo voor akkerbouwers, die voornamelijk iets zullen merken
van de niet-productief areaal-eis, minder noodzakelijk zijn om de activiteiten groene
braak en bufferstroken in te zetten. Ik wil op deze manier het vereiste aantal punten
verlagen.
Ik zie 2023 als een leerperiode voor het leren werken met de regeling. Daarna wordt
de ecoregeling samen met de sector verder ontwikkeld. Zoals ook in de brief genoemd
wordt, zal in 2023, de focus liggen op uitleggen en waarschuwen bij fouten. Dit past
ook bij de houding van verantwoord vertrouwen die RVO, LNV, en NVWA betrachten. Pas
bij herhaalde of grove fouten, zal sprake zijn van sanctie op premies.
Vraag 15
Wat is voor u eigenlijk op voorhand de doelstelling van de deelname van boeren aan
het GLB? En wat voor de niveaus brons, zilver en goud?
Antwoord 15
In het NSP wordt de doelstelling genoemd dat 70% van het subsidiabele landbouwareaal
in Nederland in de ecoregeling mee zal doen. Het doel is dat deelnemende boeren gemiddeld
op niveau zilver uitkomen, met goud voor voorlopers en brons voor boeren die met een
grotere uitdaging te maken hebben.
Vraag 16
Wat gaat u doen als er onbedoeld veel boeren afhaken of niet voldoende punten kunnen
halen aankomend jaar? Hoe kunt en gaat u bijsturen gedurende het jaar en hoe voorkomt
u dat er budget op de plank blijft liggen? Wat gebeurt er met budget dat aan het eind
van 2023 nog niet is uitgekeerd? Hoe voorkomt u dat dat niet ten goede komt aan de
landbouw?
Antwoord 16
Als ondanks al onze inspanningen toch veel boeren afhaken voor het GLB of onvoldoende
punten halen om mee te doen aan de ecoregeling, zal ik uw Kamer daarover informeren.
De ecoregeling is tot stand gekomen door ervaring uit pilots en praktijkproeven mee
te nemen in de ontwikkeling. Ook is er met experts gekeken naar het doelbereik van
de verschillende activiteiten. De ecoregeling blijft in ontwikkeling. Vanaf 2024 verwacht
ik meer activiteiten toe te kunnen voegen. Daarbij worden ook praktijk en wetenschap
betrokken. Vanaf nu en gedurende het jaar 2023 zet ik nadrukkelijk in op duidelijke
communicatie. Het risico op onbenutte middelen is verlaagd door de hectarebedragen
pas definitief vast te stellen als het aantal deelnemers bekend is. De ecoregeling
kent wat ruimte qua uitbetalen van vergoedingen. Daarin kunnen kleinere afwijkingen
worden opgevangen. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de middelen worden ingezet
voor het versterken van de inzet van agrariërs voor de doelen klimaat en leefomgeving.
Vraag 17
Bent u bereid een evaluatiemoment in te bouwen, halverwege 2023, waarbij wordt gekeken
naar deelname én de mate van deelname? Wilt u dat zodanig tijdig doen, zodat er op
basis van de evaluatieresultaten nog is bij te sturen in 2023?
Antwoord 17
De doelstelling is dat de deelnamebereidheid in 2023 groot is, en de regeling uitvoerbaar.
Daarvoor blijf ik in gesprek met zowel vertegenwoordigers van de sector als de RVO.
Daarom pas ik ook de tijdlijnen voor aanmelding en openstelling voor de ecoregeling
en basisinkomenssteun aan alsook de beschikkingsperiode voor het ANLb. Dit verlengt
de periode voor agrariërs om hun keuze te maken, aanzienlijk. Mijn opvatting is dat
voor velen na een duidelijke uitleg, de keuze positief zal uitvallen. Agrariërs zijn
in mijn beeld graag bereid om activiteiten te ondernemen voor klimaat en leefomgeving,
zolang het maar uit kan.
Uiteraard hou ik vinger aan de pols, maar wanneer medio 2023 een evaluatie plaatsvindt,
is er geen mogelijkheid tot bijsturing meer. Het is midden in het groeiseizoen. Dat
geeft zowel de boeren die wel en niet meedoen, weinig ruimte tot aanpassingen. Ook
voor de uitvoering is dit niet haalbaar.
Vraag 18
Kunt u een onderbouwing geven waarom tijdelijk grasland niet is opgenomen als rustgewas
in de eco-regelingen, terwijl het wel past als rustgewas in de conditionaliteit? Past
het niet meenemen van tijdelijk grasland in de eco-regelingen volgens u bij de grote
druk die al op grasland staat door droogte en de afbouw van de derogatie?
Antwoord 18
Op 17 juni 2022 (Kamerstuk 28 625, nr. 37) heb ik u de gewaslijsten per activiteit bij de ecoregeling doen toekomen, inclusief
de bijstelling van punten van de WUR en de resultaten van de 2e Praktijkproef. Op
basis hiervan is bepaald dat tijdelijk grasland nu niet wordt meegenomen als rustgewas.
Tijdelijk grasland draagt significant minder bij aan de eco-doelen dan de rustgewassen
die nu zijn opgenomen in de lijst. Met de huidige punten- en waarde toekenning voor
«rustgewas» zou tijdelijk grasland te hoog gewaardeerd worden. Dat laat onverlet dat
grasland zowel goede bijdragen kent aan de doelen van de ecoregeling, als een belangrijke
meerwaarde heeft aan het landschap. De ecoregeling steunt daarom bijvoorbeeld permanent
grasland, kruidenrijk grasland en grasklaver. De ecoregeling is een keuzemenu: de
agrariër kan ervoor kiezen om haar tijdelijk grasland kruidenrijk of met klaver in
te zaaien, om daardoor wel aan deze activiteiten van de ecoregeling te voldoen. Daarnaast
wil ik onderzoeken hoe tijdelijk grasland als rustgewas vanaf 2024 wel gestimuleerd
kan worden in de ecoregeling, wellicht door de lijst van rustgewassen verder uit te
splitsen waardoor er voor rustgewassen meer differentiatie ontstaat in hun bijdrage
aan de eco-doelen.
Vraag 19
Waarom kiest u, ondanks diverse aangenomen moties van de Kamer, nog steeds voor kalenderlandbouw,
bijvoorbeeld in de eco-regeling weidegang, die nu uitgaat van 1 mei tot 1 oktober,
terwijl veel vee in april al voor het eerst naar buiten gaat? Hoe gaat u hierbij om
met extreme weersomstandigheden als veel regen en hoge temperaturen? Waarom geeft
u melkveehouders, die nota bene zelf via digitale registratie moeten aantonen dat
zij aan de eis voldoen, niet de kans ten minste 150 dagen te weiden in de periode
van 1 april tot 1 november?
Antwoord 19
Weidegang is een activiteit die ik graag wil stimuleren, maar ook lastig te controleren
is. Voor 2023 heb ik voor deze invulling gekozen. Ik wil per 2024 of 2025 meer flexibiliteit
geven aan de boeren die deze activiteit uitvoeren. Ik onderzoek nu hoe ik de voorwaarden
en de monitoring zo kan inrichten, dat er niet alleen controle door middel van bedrijfsbezoeken
plaatsvindt. Bijvoorbeeld door melkanalyse ter indicatie van weidegang.
Bij overmacht, bijvoorbeeld bij de genoemde extreme omstandigheden, hoeven de koeien
niet buiten te grazen. Dit wordt gespecificeerd in de voorwaarden van de activiteit,
die ik binnenkort zal publiceren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.