Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 169 Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 13 oktober 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I ALGEMEEN
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat de nationale doelstelling om 55% CO2 te reduceren in 2030 een bindende doelstelling dient te zijn. Zij roepen de regering
op het voorstel als zodanig aan te passen en hebben dan ook enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel
en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden steunen de strekking van de voorgestelde wetswijziging, maar
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel en hebben hier enkele vragen en opmerkingen over. De klimaatcrisis vraagt
om strenge, ambitieuze klimaatdoelen. Het wetsvoorstel wat voorligt voldoet hier wat
betreft deze leden niet aan. Een doel van minstens 65% CO2-reductie in 2030 is nodig en realiseerbaar.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden stellen vast dat de voorgestelde wijziging van de Klimaatwet
niets verandert aan het feit dat zowel de Nederlandse als de Europese Klimaatwet onnodig
veel risico nemen met het overschrijden van het best beschikbare koolstofbudget dat
past bij het 1,5°C-doel en dat beide wetten volstrekt niet in lijn zijn met het principe
van gemeenschappelijke maar gedifferentieerd verantwoordelijkheden, zoals al in 1992
werd overeengekomen in het klimaatverdrag van Rio de Janeiro en dat later ook een
van de grondslagen was van het Parijsakkoord van 2015.1 Daarmee blijft de boterzachte Nederlandse Klimaatwet internationaal onrechtvaardig
en vanuit het voorzorgsbeginsel bekeken levensgevaarlijk.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel
en de onderbouwing ervan. Deze leden delen de wens om CO2-emissies omlaag te brengen, maar zij missen de onderbouwing van de haalbaarheid van
het aangescherpte streefdoel voor 2030 en hebben enkele andere vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering gekozen heeft voor een versnelde
wetgevingsprocedure, omdat zij het voorliggende wetsvoorstel als implementatiewetgeving
beschouwt. Deze leden zetten hier vraagtekens bij. Is de veronderstelling juist dat
het streefdoel van 55% reductie niet automatisch voortvloeit uit de Europese verordening,
omdat niet van iedere lidstaat dezelfde bijdrage wordt verwacht, maar dat deze afhankelijk
is van de nationale situatie en verschillen in doorwerking van Europese maatregelen?
Deze leden zijn van mening dat derhalve sprake is van een zekere keuzevrijheid voor
lidstaten en dat derhalve een zorgvuldige behandeling nodig is.
Het lid van de BBB-fractie is bezorgd over het feit dat er steeds meer wettelijke
grondslagen in de wet worden opgenomen, op zowel klimaat- als stikstofbeleid, waar
dit relatief nieuwe beleidsterreinen zijn en de ambities veelal niet corresponderen
met de realiteit of de uitvoeringscapaciteit. Deelt de regering de analyse van het
Planbureau voor de leefomgeving (Pbl) dat de ambities voor klimaatdoelstelling richting
2030 grenzen aan het maximaal haalbare? Zijn er interventies die de regering in kan
bouwen om te voorkomen dat, als door omstandigheden blijkt dat de doelen níet haalbaar
blijken, de kosten daarvan op onze samenleving worden afgewenteld, omdat organisaties
zoals Urgenda de staat voor de rechter dagen? Is hier een impactanalyse van gemaakt?
1. Aanleiding
De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie met een voorstel komt
voor een tussendoel voor 2040. Deze leden vragen naar de inzet van de regering voor
dit tussendoel. Is het de bedoeling dat dit tussendoel eveneens meeloopt in de tweede
wijziging van de Klimaatwet, waar onder meer ook de wetenschappelijk raad mee geborgd
wordt?
De leden van de SP-fractie vinden het onwenselijk dat de Klimaatwet in twee delen
wordt aangepast, waarbij dit onderdeel een technische wijziging lijkt om in de Europese
pas te gaan lopen. Toch is het bindend maken van de doelstellingen en streefnormen
meer dan een technische wijziging. Welke verplichtingen volgen uit dit wetsvoorstel
en de Europese doelstelling en hoe kan de Kamer zicht houden op de keuzes die ten
grondslag liggen aan het beleid als de normen en doelstellingen van de Europese Unie
door de Nederlandse doelstellingen kunnen gaan lopen. Vindt de regering het niet wijs
om in één keer de klimaatwet te wijzigen en in lijn te brengen wat nodig is, zowel
nationaal gewenst als volgend uit internationale verdragen en afspraken? Kan de regering
dit toelichten?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn in verwarring over het bindende karakter
van de wet. Aan de ene kant beweert de regering dat een bindende doelstelling niet
noodzakelijk is, omdat er al bindende Europese wetgeving is. Aan de andere kant tracht
de regering met deze wetswijziging de Klimaatwet in lijn te brengen met diezelfde
Europese wetgeving waarin een bindende doelstelling staat. Dit kan niet allebei waar
zijn. Deze leden vragen waarom het volgens de regering niet noodzakelijk is om de
doelstellingen binnen de Klimaatwet niet bindend te maken. Volgens deze leden is het
wenselijk om de doelen binnen de Klimaatwet bindend te maken en is dit ook beter in
lijn met de Europese wetgeving.
2. Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden hebben wel nog enkele vragen over de totstandkoming van het streefdoel
van 55%. De regering geeft aan dat het nog onduidelijk is wat het Europese doel van
55% betekent voor Nederland. Waarom is besloten om te kiezen voor een Nederlands streefdoel
van 55%? Is dit om expliciet te voldoen aan Europese wetgeving, volgt dit uit de afspraken
van het coalitieakkoord of heeft de regering hier een andere motivatie voor?
De leden van de VVD-fractie zijn daarnaast ook benieuwd hoe andere lidstaten omgaan
met de Europese doelstelling van 55%. Kiezen andere lidstaten er ook voor om deze
Europese doelstelling op nationaal niveau juridisch vast te leggen of geven zij hier
op een andere manier invulling aan? Hanteren andere lidstaten daarbij ook een nationale
doelstelling van 55% of kiezen zij voor een ander percentage?
De leden van de VVD-fractie nemen ook kennis van de plannen van de Europese Unie om
een nieuw wetsvoorstel op te stellen om een klimaatdoelstelling van de Europese Unie
voor 2040 in de Europese Klimaatwet op te nemen om zo te verzekeren dat de Europese
Unie in 2050 volledig klimaatneutraal zal zijn. Wanneer is de Europese Unie voornemens
om dit wetgevingsvoorstel te doen? Hoe zal dit proces eruit gaan zien en op welke
momenten kan Nederland erop bijsturen?
De leden van de VVD-fractie begrijpen verder dat de huidige Europese Klimaatwet al
resulteert in inspannings- of resultaatsverplichtingen voor lidstaten. Wat zijn de
juridische implicaties van het in wetgeving opnemen van de reductiedoelstelling van
55%?
De leden van de VVD-fractie willen tot slot graag weten waarom de regering ervoor
kiest om in de Klimaatwet vast te leggen dat Nederland in 2050 de netto-uitstoot van
broeikasgassen tot nul zal reduceren. Waarom wordt er hierbij gekozen voor de term
netto-uitstoot, aangezien dit niet volgt uit de Europese Klimaatwet? Wat betekent
dit concreet voor de emissies uit landverbruik? Sluit de regering hiermee de mogelijkheid
tot saldering van de uitstoot bij landgebruik uit?
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat er een uitzonderingspositie voor Nederland
bestaat door de emissies van veengebieden. Klopt het dat deze emissies in grote mate
kunnen worden teruggedrongen door verandering van het landgebruik? Is de regering
het eens dat hier ook een significante uitstoot in reductie moet worden opgeleverd?
Wat is de status van de afspraken die hierover in het Klimaatakkoord zijn gemaakt?
Welke reductie heeft dit tot nu toe opgeleverd? Hoe kan dit worden versneld?
De leden van de D66-fractie lezen de Europese wetgeving CO2-saldering tussen lidstaten mogelijk moet maken. Deze leden zijn van mening dat Nederland
zich tot het uiterste moet inspannen om eigenstandig te voldoen aan het behalen van
55% CO2-reductie in 2030 voor wat betreft de emissies waar Nederland voor verantwoordelijk
is. Deze leden vragen de regering of de keuze om te gaan voor een streefdoel in plaats
van een bindend doel is ingegeven door deze mogelijke salderingsoptie. Moet Nederland,
indien zij een bindend doel vastlegt in de Klimaatwet, haar nationale doelstelling
realiseren zonder salderen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering gekozen heeft voor een streefdoel
en niet voor een bindende doelstelling. Deze leden zijn van mening dat gekozen moet
worden voor een bindend doel. Waarom heeft de regering dat niet gedaan? Is de regering
het eens dat vanuit een bindende doestelling, hoewel niet strikt juridisch noodzakelijk,
een stevig en noodzakelijk politiek signaal uitgaat? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit
in andere lidstaten van de Europese Unie geregeld? Waarom gaat de regering niet mee
in het advies van de Raad van State dat een bindende doelstelling noodzakelijk is?
Deelt de regering de mening dat het verweer van de regering, namelijk dat de indruk
zou kunnen ontstaan dat is voldaan aan de Europese verplichting terwijl een lagere
nationale emissiereductie mogelijk is, geen hout snijdt vanuit een klimaatperspectief?
Wenst de regering, net zoals de leden van de D66-fractie, zo snel als mogelijk, dus
indien mogelijk ook eerder dan 2050, klimaatneutraliteit te bereiken? Deelt de regering
tevens de mening dat het ook uit vanuit een koolstofbudgetbenadering wenselijk is
zo snel als mogelijk zo veel als mogelijk koolstof te reduceren in 2030 en daarna?
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het voorstel van de regering om er niet
voor te kiezen om het reductiedoel voor 2030 te wijzigen in een bindende norm. Zij
delen de opvatting van de regering dat een bindend doel niet nodig is omdat de reductieverplichting
in de Europese klimaatwet al onvoorwaardelijk geformuleerd is en rechtstreekse werking
heeft. Deze leden menen dat daarmee reeds is verzekerd dat Nederland aan de Europese
verplichting voor een CO2-reductie van 55% in 2030 zal moeten voldoen. De leden van de CDA-fractie vinden het
gezien de bovenstaande argumentatie opmerkelijk dat de regering voornemens is om de
vraag of het streefdoel van 55% voor 2030 moet worden gewijzigd in een bindend doel
alsnog te betrekken bij de wijzigingen van de Klimaatwet die voor 2024 gepland staan.
Zij vragen de regering om te verduidelijken waarom deze vraag dan opnieuw behandeld
zou moeten worden. Als het wijzigen van het streefdoel naar een bindend doel nu niet
nodig is, waarom zou dat in 2024 wel het geval (kunnen) zijn?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering ervoor kiest om in de Klimaatwet
vast te leggen dat Nederland in 2050 de netto-uitstoot van broeikasgassen tot nul
reduceert. Hierbij wordt gesteld dat dit doel niet hoeft te betekenen dat Nederland
in 2050 klimaatneutraal moet zijn, omdat het naar verwachting mogelijk zal zijn om
te salderen tussen lidstaten. Echter, deze mogelijkheid is volgens de regering momenteel
nog te onzeker om al op vooruit te kunnen lopen. Deze leden begrijpen de redenering
van de regering op dit punt, maar vragen wel wat er nodig is om gebruik te kunnen
maken van saldering tussen lidstaten op het moment dat er wel zekerheid is over die
mogelijkheid. Zij verwachten namelijk dat het voor Nederland, gezien onder andere
het kleine oppervlakte aan bos in ons land, veel moeilijker zal zijn om tot netto
nul uitstoot te komen dan in sommige andere lidstaten. Zij vragen de regering daarom
of voor het gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering bijvoorbeeld een wijziging
nodig zal zijn van het doel om in 2050 de netto-uitstoot van broeikasgassen tot nul
te reduceren.
De vragen van de CDA-fractie vragen tevens aan de regering om te verduidelijken in
hoeverre en op welke wijze zij (in de toekomst) gebruik denkt te zullen maken van
de mogelijkheden die Artikel 6 van het Parijsakkoord landen biedt om vrijwillig samen
te werken voor het behalen van emissiereductie door «carbon credits» naar elkaar over
te dragen. In hoeverre acht de regering het daarnaast nodig om de optie om gebruik
te maken van de mogelijkheden die Artikel 6 biedt en de voorwaarden waaronder dat
zou kunnen op te nemen in de Klimaatwet?
De leden van de SP-fractie vragen welk effect het bindend maken van de doelstelling
in 2030 heeft. Deze leden vragen welke consequenties er zitten aan het niet halen
van de doelstelling in 2030. Zij vragen hoe getoetst wordt of Nederland wel of niet
voldoet aan de doelstellingen in 2030 en 2050. Deze leden vragen wat de rol van het
Emission Trade System (ETS) is binnen de bindende doelstelling. Deze leden vragen
hoe wordt getoetst of de Europese Unie voldoet aan netto nul-emissies. Deze leden
vragen wanneer er duidelijkheid komt over de netto uitstoot van lidstaten en hoe die
gesaldeerd worden. Deze leden vragen welk effect het bindend maken van de doelstelling
heeft voor rechtszaken, bijvoorbeeld Urgenda. Deze leden vragen welke uitwerking het
salderen van uitstoot binnen de Europese Unie heeft op het Nederlandse beleid, en
wanneer hier meer duidelijkheid over komt.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen waarom de doelstelling uit het
coalitieakkoord van 60% op geen enkele manier in de wetswijziging is opgenomen. Zou
dit niet tenminste als streefdoel in de wet kunnen worden opgenomen, bovenop een bindende
doelstelling van 55%? Kan de regering uitgebreider ingaan op het aspect van landgebruik?
Kan er een overzicht worden gegeven hoe landgebruik is verwerkt in nationale en Europese
klimaatwetgeving en welke impact dit heeft?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie achten het doel van CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050 inmiddels achterhaald. Het vervroegen van
dit doel naar 2035 is realistisch, zoals ook verkend in het rapport «Naar een CO2-vrij elektriciteitssysteem in 2035» (Kamerstuk 32 813, nr. 1052). Is de regering bereid dit doel aan te scherpen?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vinden naast de doelen voor 2030 en 2050
de weg hiernaartoe minstens even belangrijk. Wanneer op de valrepen de doelen worden
gehaald heeft het klimaat daar weinig aan, omdat er in de tussentijd veel tonnen broeikasgas
zijn uitgestoten. Daarom moet onderweg naar 2030 de CO2-uitstoot lineair naar beneden gaan, of nog sneller. Deelt de regering deze analyse?
Hoe zorgt de regering ervoor dat de klimaatdoelen niet op de valreep worden gehaald?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op het recente rapport van het
NewClimate Institute.2 De onderzoekers hebben berekend dat, als Nederland haar volwaardige eerlijke aandeel
wil leveren aan een >67% kans op het halen van het 1,5°C-doel, waarbij ook rekening
wordt gehouden met zowel mitigatiemogelijkheden als historische emissies, de Nederlandse
emissies al in 2030 tot onder nul moeten zijn teruggebracht en er daarna verder gewerkt
dient te worden aan negatieve emissies. Wat is het onderliggende kanspercentage op
het 1,5°C-doel dat door de regering wordt gehanteerd bij de reductiedoelen in het
voorliggende wetsvoorstel en het reductiepad uit het coalitieakkoord? Klopt het dat
dit niet >67% maar >50% is? Waarom baseert de regering het gehele klimaatbeleid op
een kans van >50% om het 1,5°C-doel ook daadwerkelijk te halen? Kan de regering aangeven
op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel is gebaseerd op de door het Intergovernmental
Panel on Climate Change (IPCC) opgestelde tabel met de resterende koolstofbudgetten
die passen bij bepaalde kanspercentages op het halen van bepaalde temperatuurgrenzen?3 Waarom is de wijziging van dit wetsvoorstel niet aangegrepen om een koolstofbudgetverdelingsmechanisme
te introduceren in het Nederlandse klimaatbeleid? Erkent de regering dat het met de
huidige reductiedoelstellingen een (tijdelijke) overschrijding van het 1,5°C-doel
accepteert? Is de regering zich ervan bewust dat een (tijdelijke) overschrijding van
het 1,5°C-doel betekent dat een groot deel van Bonaire zal overstromen en het koraal
zal afsterven?4 Vindt de regering dit rechtvaardig tegenover de inwoners van Bonaire? Waarom vallen
Bonaire, Sint-Eustatius en Saba niet onder de Klimaatwet en het Akkoord van Parijs?
Wat is de gedachte daarachter en wat zijn de (eventuele) voor- en nadelen ervan? Op
welke manier werkt dit ongelijkheid tussen het Europese deel van het Koninkrijk en
Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de hand? Wat gaat de regering hieraan doen? Erkent
de regering dat de Nederlandse reductiedoelstellingen er impliciet vanuit gaan dat
een enorme hoeveelheid broeikasgassen kan worden verwijderd uit de atmosfeer in de
tweede helft van de 21ste eeuw? Waar baseert de regering deze aanname op? Vindt de regering dit rechtvaardig
tegenover volgende generaties?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat het NewClimate Institute
eveneens berekende dat de huidige Nederlandse klimaatdoelen (55% in 2030, 70% in 2035,
80% in 2040 en klimaatneutraliteit in 2050) een gigantische overschrijding opleveren
van het rechtvaardige («fair share») Nederlandse koolstofbudget met circa 2400 MtCO2e,
oftewel ruim 14 keer de Nederlandse uitstoot van 2021.5 In antwoord op schriftelijke vragen van deze leden over dit punt wijst de regering
erop dat zijn reductiedoelstellingen in lijn zijn met het C1-scenario van het IPCC
(Aanhangsel Handelingen 2021/22, 155.). Deze leden wijzen de regering erop dat de
scenario’s van het IPCC uitgaan van wat er mondiaal gemiddeld nodig is. Uit het Parijsakkoord
volgt dat bij het verdelen van de reductie-inspanningen een grotere taak ligt bij
landen met een hoge nationale uitstoot, landen met een hoge uitstoot per inwoner,
landen die al lang geïndustrialiseerd zijn en daardoor veel broeikasgassen hebben
uitgestoten en landen die meer mogelijkheden hebben omdat ze rijk, welvarend en goed
georganiseerd zijn. Op elk van deze criteria scoort Nederland relatief hoog.6 Daarom stellen deze leden de vraag nog een keer: waaruit blijkt volgens de regering
dat het Nederlandse reductiepad in internationaal perspectief rechtvaardig zou zijn?
Erkent de regering dat het ambitieniveau van de voorgestelde wetswijziging, maar ook
het ambitieniveau van het huidige coalitieakkoord niet verder gaat dan wat volgens
het IPCC het wereldwijde gemiddelde zou moeten zijn? Zo nee, waaruit blijkt dat dat
niet zo is? Wat is de visie van de regering op het principe van gemeenschappelijke
maar gedifferentieerd verantwoordelijkheden? Waarom is dit principe niet terug te
zien in de voorgestelde wijziging van de Nederlandse Klimaatwet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op het advies van een parlementaire
onderzoekscommissie in 1996 om het voorzorgsbeginsel voorop te stellen in het klimaatbeleid
(Kamerstuk 24 695, nr. 2–3). In dat kader wijzen deze leden ook op de cumulatieve werking van broeikasgassen
in de atmosfeer, het feit dat elke extra tiende van een graad opwarming grote gevolgen
kan hebben voor het leven op aarde en het daaruit voortvloeiende inzicht dat elke
ton broeikasgassen die vanaf nu nog wordt uitgestoten bijdraagt aan het verder uit
de hand lopen van de klimaatcrisis. De intensiteit van bosbranden, waterschaarste,
overstromingen, mislukte oogsten en conflicten waar de wereld nu al mee wordt geconfronteerd,
zijn nog maar het gevolg van de huidige opwarming van circa 1,1 graden. Een overschrijding
van het meest veilige koolstofbudget dat past bij het 1,5°C-doel is bij gelijkblijvende
wereldwijde uitstoot mogelijk al in 2027 een feit.7 Het kan zelfs niet worden uitgesloten dat dit budget reeds is overschreden. Hieruit
volgt dat het loont om zo snel mogelijk zo veel mogelijk uitstoot te reduceren en
daarmee niet te wachten tot 2040 of 2050. Hoe verhoudt dit zich volgens de regering
tot de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel? In dit kader is het ook belangrijk
om rekening te houden met de verschillende kantelpunten die het gevolg zijn van de
klimaatcrisis. Uit recent onderzoek blijkt dat sommige kantelpunten mogelijk al in
gang zijn gezet en andere kantelpunten niet veel extra opwarming meer nodig hebben
om in gang gezet te worden.8 Zodra een kantelpunt is gepasseerd zal dat zorgen voor onomkeerbare veranderingen
met grote gevolgen voor het leven op aarde. Wat vindt de regering van dit onderzoek?
Hoe verhoudt dit zich volgens de regering tot de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel?
Bovenstaande voorbeelden onderstrepen het belang van het voorzorgsbeginsel bij het
formuleren van reductiedoelen en beleid. Ook daarom is het belangrijk dat Nederland
zo spoedig mogelijk een zo groot mogelijke bijdrage gaat leveren aan het voorkomen
van een verdere opwarming van de aarde. Waarom gaat de regering in de voorliggende
wetswijziging niet uit van het voorzorgsbeginsel? Waaruit blijkt dat de voorliggende
wetswijziging rekening houdt met de post onvoorzien, waarmee deze leden doelen op
onverwachte tegenvallers in de opwarming van de aarde?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat in de voorgestelde wetswijziging
nog altijd geen streep wordt gezet door de vrijblijvendheid van het 2030-doel. Nog
altijd wordt in de voorgestelde wetswijziging gesproken van een politiek streven dat
geen enkele garanties biedt. Een blik op hoe opeenvolgende kabinetten zijn omgegaan
met de uitvoering van het Urgenda-vonnis of een blik op de opeenvolgende prognoses
van het Pbl in de Klimaat- en Energieverkenningen (KEV) leert dat de belofte dat alles
op alles gezet zal worden om dit doel te halen niets waard is. Erkent de regering
dat, door het laten staan van het streefdoel, het daarmee accepteert dat het mogelijk
is dat Nederland in 2030 haar doel niet haalt en zodoende onder het Europese doel
uitkomt en andere landen meer reductie zullen moeten realiseren om het falen van Nederland
te compenseren? Zo nee, waaruit blijkt dat dat wordt uitgesloten? Welke argumenten
heeft de regering om dit streefdoel niet om te zetten naar een meer bindende formulering,
anders dan dat het juridisch niet nodig zou zijn? Erkent de regering dat het nog maar
de vraag is of de formulering van een streefdoel stand zal houden bij de rechter in
het geval van een eventuele toekomstige klimaatrechtszaak? Zo nee, waarom niet? Waarom
stelt de regering dat burgers de overheid niet voor de rechter kunnen slepen op basis
van de Klimaatwet? Erkent de regering dat door het open houden van deze mogelijkheid,
het voorliggende wetsvoorstel een schending inhoudt van het in internationale klimaatverdragen
leidende principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerd verantwoordelijkheden?
Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat ondanks dat negatieve emissies
onmisbaar zullen zijn bij het permanent respecteren van het 1,5°C-doel en de Europese
klimaatwet vastlegt dat de Europese Unie streeft naar negatieve emissies na 2050,
wordt in de voorgestelde wetswijziging nauwelijks aandacht geschonken aan negatieve
emissies. In de stukken staat enkel dat Nederland daaraan zal bijdragen. Waarom is
dit niet nader uitgewerkt? Erkent de regering dat daar ook op korte termijn al bruikbare
stappen in gezet zouden kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de visie
van de regering op het realiseren van negatieve emissies? De regering lijkt erop voor
te sorteren dat Nederland ook in 2050 nog broeikasgassen zal uitstoten, maar dat dit
gecompenseerd zal kunnen worden door andere lidstaten. Erkent de regering dat het
juridisch noch praktisch zeker is dat er gesaldeerd zal kunnen worden tussen lidstaten?
Erkent de regering tevens dat het onrechtvaardig is wanneer rijke landen zoals Nederland,
met een hoge (historische) uitstoot en een hoge uitstoot per inwoner, hun reductieverplichting
afschuiven op andere landen? Kent de regering het zeer bruikbare advies van de Finse
klimaatraad over de vraag hoe klimaatdoelen in lijn gebracht kunnen worden met het
Parijsakkoord en de klimaatwetenschap?9 In dit advies wordt onder andere invulling gegeven aan routes die leiden tot negatieve
emissies en doelen boven de 100% emissiereductie. Wat vindt de regering van dit rapport?
Wat kan Nederland daarvan leren volgens de regering? Is de regering bereid om de onafhankelijke
wetenschappelijke adviesraad, die momenteel wordt opgericht naar model van de Britse
Committee on Climate Change, te vragen om een Nederlandse variant van dit rapport
op te stellen, eventueel in samenwerking met de Finse klimaatraad? Zo nee, waarom
niet? In het raamwerk van de Finse klimaatraad wordt rekening gehouden met drie principes:
gelijkheid, mitigatiemogelijkheden en historische verantwoordelijkheid.10 Finland heeft inmiddels wettelijk vastgelegd dat het land in 2035 klimaatneutraal
moet zijn en vanaf 2040 een netto negatieve uitstoot dient te hebben. Wat vindt de
regering van deze Finse klimaatwetgeving? Wat kan Nederland daarvan leren volgens
de regering? Is de regering bereid om de in oprichting zijnde Nederlandse onafhankelijke
wetenschappelijke adviesraad te vragen om in haar werkprogramma relgelmatig de internationale
samenwerking op te zoeken met reeds bestaande en gerenommeerde klimaatadviesraden,
zoals die van Finland en mogelijk ook van andere landen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben, behalve kritiek op de huidige
Klimaatwet, ook een hoopvol alternatief geschreven: de Klimaatwet 1.5. In deze initiatiefwet
van het lid Van Raan wordt vastgelegd dat Nederland zo spoedig mogelijk een zo groot
mogelijke bijdrage gaat leveren aan het voorkomen van een verdere opwarming van de
aarde. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen dat de klimaatcrisis daadwerkelijk
als crisis wordt behandeld. Een crisisaanpak vraagt een aantal scherpe keuzes inzake
doelstellingen en instrumenten. De Klimaatwet 1.5 is daarbij gebaseerd op de klimaatwetenschap
van het IPCC en de door Nederland ondertekende internationale klimaatverdragen zoals
het Parijsakkoord (Kamerstuk 35 953, nr. 6).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het in de Europese Klimaatwet opgenomen
streven naar een negatieve emissie na 2050 ontbreekt in het voorstel als Nederlands
streven? Op dit punt is de in het voorstel opgenomen reductiedoelstelling minder ambitieus
dan die in de Europese Klimaatwet. Hoe verhoudt zich dit voorstel daarom tot de Europese
Klimaatwet? Daarnaast werd in het coalitieakkoord gesproken over het in beleid streven
naar 60% reductie in 2030. Hoe wordt dit beleidsstreven gereflecteerd in wet- en regelgeving?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ook of de regering de mening deelt dat
de 55%-reductiedoelstelling weliswaar een uitvoering van een afspraak in het coalitieakkoord
is, maar niet per definitie een implementatie van de Europese Klimaatwet. Alhoewel
de Europese Klimaatwet niet per se betekent dat iedere lidstaat 55% moet reduceren,
is de Europese overkoepelende 55%-reductie niet vrijblijvend. Hoe gaat de regering
hiermee om? De regering geeft bij artikel 2, tweede lid, onder b aan dat deze zin
directe werking heeft, is hiermee de Europese verplichting, welke nog nader ingevuld
wordt, voldoende verplichtend en ook afdwingbaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens hoe rekening gehouden wordt met
actuele ontwikkelingen in de klimaatwetenschap. Zij doelen hier op recente inzichten
dat veel tipping points al in gang gezet zijn, bij een kleinere wereldwijde temperatuurstijging
dan eerder is voorzien. Hoe kunnen actuele wetenschappelijke inzichten over de benodigde
CO2-reductie om de planeet te beschermen tegen verwoestende en onomkeerbare klimaatverandering
snel worden meegenomen in beleid?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat het Europese doel van
55% voor Nederland een opgave kan betekenen die zowel hoger als lager kan uitkomen
als 55%. Wordt het nationale wettelijke streefdoel voor 2030 bijgesteld naar boven
dan wel naar beneden als blijkt dat de opgave hoger respectievelijk lager uitvalt
dan 55%, zo vragen deze leden. Waarom wel/niet? Als Nederland meer reduceert dan Europees
gezien nodig is, betekent dit dan dat andere lidstaten minder hoeven te doen en kunnen
salderen met Nederland? Acht de regering dit wenselijk?
De leden van de SGP-fractie missen de onderbouwing van de haalbaarheid van de voorgestelde
aanscherping van het streefdoel. Deze leden constateren dat de haalbaarheid van het
streefdoel onder meer sterk afhankelijk is van uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet
en de beschikbaarheid van vakmensen voor noodzakelijke installatiewerkzaamheden. Deze
uitbreiding en verzwaring loopt achter op schema, onder meer omdat de noodzakelijke
capaciteit ontbreekt. Het tekort aan vakmensen en wachttijden voor installatie van
onder meer warmtepompen en elektrische boilers lopen op. Op basis waarvan heeft de
regering vastgesteld dat het streefdoel van 55% en daarachter het beleidsdoel van
60% technisch en procedureel haalbaar is, nog los van de economische gevolgen? Wat
betekent de sterk verminderde beschikbaarheid van relatief schoon aardgas waarschijnlijk
ook op langere termijn voor de haalbaarheid van 55% reductie?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag op basis van beschikbare analyses en rapporten
een inschatting van de extra opgave waar Nederland voor staat bij aanscherping van
het streefdoel voor 2030 en de potentiële (economische) gevolgen daarvan.
De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij het opnemen van de wettelijke bepaling
dat passende maatregelen genomen moeten worden om te voldoen aan Europese reductieverplichtingen.
De Europese Klimaatverordening heeft een directe werking. Wat is dan de juridische
toegevoegde waarde van de genoemde bepaling? Welke juridische gevolgen heeft de genoemde
bepaling ten opzichte van de directe werking van de Europese Klimaatverordening?
Het lid van de BBB-fractie vraagt waar de grens ligt, als bijstelling van de doelen
in Europa volgens de regering over lokaal (Nederlands) beleid gaat. Is de regering
van mening dat voortdurend bijsturen van beleid en verhogen van eerder vastgestelde
doelen geen kenmerk is van een betrouwbare overheid? Hoe gaat de regering voorkomen
dat de spelregels tijdens de wedstrijd gewijzigd gaan worden?
Het lid van de BBB-fractie vraagt of het salderen tussen lidstaten zal gaan op basis
van een systematiek waar een vergoeding tegenover staat?
3. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
De leden van de D66-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat nodig zou zijn
om Nederlandse rechtspersonen in staat te stellen zich te beroepen op de Klimaatwet,
in plaats van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM)?
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de regering de doelstelling ziet, ook in het
licht van de beperkingen in de uitvoering, zoals nu er netcongestieproblemen zijn
door het gehele land waardoor bedrijven geen zonnepanelen op het dak zouden kunnen
plaatsen, al zouden ze dat willen. Moet dat wat er in de wet wordt vastgelegd niet
veel meer gestaafd worden aan wat er uitvoeringstechnisch haalbaar is? Op welke wijze
wordt daar rekening mee gehouden in de juridische afdwingbaarheid ten gevolge van
deze wetswijziging?
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.