Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 208 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning en tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW’ers
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 14 oktober 2022
1. Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het
wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse
kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze
leden onderschrijven het belang, in roerige tijden, om
bepaalde kwetsbare groepen extra te stutten. De leden
van de D66-fractie zien het voorgestelde groei- en
afbouwpad van de Algemene Ouderdomswet (AOW)
respectievelijk de Inkomensondersteuning AOW’ers (IOAOW)
als een faire balans richting gepensioneerden.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het
wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het
wetsvoorstel tot verhoging van het kindgebonden budget
(kgb) en afschaffen van de inkomensondersteuning voor
AOW’ers (IOAOW), als gevolg van de verhoging van het
wettelijk minimumloon die is gekoppeld aan de AOW. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het
wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vinden het
bizar dat de regering de IOAOW wil afschaffen en daarmee
ouderen tijdens deze historische koopkrachtcrisis en na
jaren achterblijvende indexatie financieel
benadeelt.
De leden van de GroenLinks-fractie en PvdA-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele
vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met
belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt voor veel
Nederlandse gezinnen een forse verhoging van het
kindgebonden budget gerealiseerd wat met de huidige
inflatiecijfers cruciaal is om te voorkomen dat de
bestaanszekerheid van veel gezinnen onder druk komt te
staan. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben
begrip voor de gemaakte keuzes van de regering voor het
afschaffen van de IOAOW, zeker in het licht van de
bredere context van de koopkrachtpositie van ouderen ten
opzichte van andere inkomensgroepen. Daarnaast wordt met
de afschaffing van de IOAOW een klein stapje gezet in
het vereenvoudigen van het belastingstelsel; volgens de
leden van de ChristenUnie-fractie is het noodzakelijk om
te werken aan een belastingstelsel dat eenvoudig is
zonder allerlei aanvullende
uitzonderingsregelingen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het
voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn verheugd te lezen
dat het kindgebonden budget verhoogd wordt. Deze leden
hebben nog wel enkele vragen.
Het lid
Omtzigt heeft kennisgenomen van het
wetsvoorstel en heeft nog enkele vragen.
Met veel belangstelling heeft de regering kennisgenomen
van de vragen die de leden van de hiervoor genoemde
fracties hebben gesteld over dit wetsvoorstel. In deze nota
naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de
vragen en opmerkingen van de leden van de fracties. Voor de
beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag
aangehouden. De oorspronkelijke tekst van het verslag is
integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven.
Daar waar vragen of opmerkingen zich lenen voor
gezamenlijke beantwoording zijn zij gegroepeerd. Na de
passages met de vragen en opmerkingen volgt telkens de
reactie van de regering.
De leden van de D66-fractie vragen naar
het beeld van de regering over de betaalbaarheid van de
AOW op langere termijn, met het oog op het groeiende
aantal gepensioneerden, die steeds langer van hun
pensioen kunnen genieten en door een relatief steeds
kleinere groep werkenden gedragen moeten worden. Ook
vragen de leden van de D66-fractie de regering te
reflecteren op instrumenten om de koopkracht van ouderen
gerichter te stutten, daarbij ook ingaand op de
verzilveringsproblematiek in de ouderenkorting en de
mogelijkheid van een verzilverbare
heffingskorting.
Het primaire instrument om de betaalbaarheid van de AOW en
het arbeidsaanbod, ondanks de vergrijzing, op de lange
termijn te borgen is de koppeling van de AOW-leeftijd aan
de ontwikkeling van de levensverwachting. Hierdoor werken
mensen langer door en wordt het aantal mensen dat aanspraak
kan maken op AOW beperkt. De verhouding tussen werkenden en
gepensioneerden blijft daardoor meer in balans, dan zonder
de koppeling het geval zou zijn geweest. Voor wat betreft
de hoogte van de AOW, is van belang dat dit niet los gezien
kan worden van het totaal aan instrumenten voor
inkomensondersteuning aan gepensioneerden. Het vraagstuk
van betaalbaarheid is in dat perspectief een vraag naar het
totaal van inkomensondersteunende instrumenten en
maatregelen. Het kabinet is van oordeel dat met de
voorgenomen stijging van de hoogte van de AOW, als gevolg
van de koppeling aan de verhoging van het WML, in
combinatie met de in het onderhavige wetsvoorstel
voorgestelde afschaffing van de IOAOW, een goede balans is
gevonden tussen verschillende groepen en generaties vanuit
het perspectief van inkomensontwikkeling en
betaalbaarheid.
Binnen het bestaande stelsel is het mogelijk om
inkomensondersteuning aan gepensioneerden te geven via
fiscale instrumentarium – zoals de fiscale tarieven en de
heffingskortingen, zoals de algemene heffingskorting en de
(alleenstaande) ouderenkorting. Een aanpassing van het
eerste schijftarief of de algemene heffingskorting heeft
impact op de hoogte van de AOW-uitkeringen en is derhalve
voor alle AOW-gerechtigden te gelde te maken. Een
aanpassing van de ouderenkorting is voor sommige
gepensioneerden niet verzilverbaar, met name voor
AOW-gerechtigden zonder of met een klein aanvullend
pensioen (in 2023 ca. € 2.300 aanvullend pensioen op
jaarbasis). Het verzilverbaar maken van een heffingskorting
kan bijvoorbeeld door deze uitkeerbaar te maken. Dit vergt
een systeemaanpassing bij de Belastingdienst en is binnen
deze kabinetsperiode niet realiseerbaar.
2. Achtergrond van het wetsvoorstel
2.1 Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1.1 Verhoging kindgebonden budget
De leden van de VVD-fractie lezen in
de memorie van toelichting dat de Sociale
Verzekeringsbank (SVB) het belang en de urgentie van
een andere inrichting van het huidige
(gezins)toeslagenstelsel benadrukt. Voorgenoemde
leden vragen zich af hoe de regering het
onderstreepte belang en de urgentie van het voornemen
in het coalitieakkoord om het toeslagenstelsel anders
in te richten beoordeelt. De leden van de VVD fractie
vragen zich af op welke gesprekken gedoeld wordt in
de uitvoeringstoets. Ze ontvangen hier graag een
toelichting op. Tussen welke ketenpartners vinden
deze gesprekken plaats? Wat is het onderwerp van deze
gesprekken? Hebben deze gesprekken tot nu toe tot
enige uitkomsten of inzichten geleid? Op welke wijze
wordt de Kamer over deze uitkomsten of inzichten
geïnformeerd in de toekomst?
De leden van de SGP-fractie zijn
positief over de verhoging van het kindgebonden
budget. De doelgroep wordt hierdoor fors uitgebreid.
Tegelijk was het kindgebonden budget oorspronkelijk
bedoeld als inkomensondersteuning voor de laagste
inkomens, terwijl de kinderbijslag voor iedereen
geldt. Door de ophoging van het kindgebonden budget
krijgt het kindgebonden budget echter wel steeds meer
het karakter van de kinderbijslag. Staat de regering
open voor een bredere herziening van de
kindregelingen, waardoor het stelsel eenvoudiger en
begrijpelijker wordt, en waardoor mogelijk zelfs met
minder regelingen volstaan kan worden? En is de
regering voornemens dit te betrekken bij een
herziening van het toeslagenstelsel?
Gelet op de in het coalitieakkoord afgesproken wens om
het toeslagenstelsel op termijn af te schaffen en het
gegeven dat het kindgebonden budget hier onderdeel van
uitmaakt, zal deze kabinetsperiode nader onderzoek
worden gedaan naar een alternatief voor het kindgebonden
budget, zodat deze gereed is ten behoeve van een
volgende formatie. In het commissiedebat Financiën van
22 juni 2022 en in lijn met de door uw Kamer aangenomen
motie Van Dijk-Maatough1 is bovendien toegezegd dat de regering vanwege
deze ambitie om de toeslagen op termijn af te schaffen
met beleidsopties zal komen, in ieder geval door
actualisatie van de probleemanalyse en de eerdere
varianten voor een nieuw stelsel.
In het coalitieakkoord is afgesproken dat in deze
regeerperiode wordt ingezet op verbeteringen van het
huidige toeslagenstelsel. Hieronder wordt ook het
kindgebonden budget verstaan. Tussen de betrokken
ketenpartners, waaronder Financiën, Toeslagen, SZW en de
SVB, vinden er gesprekken plaats over de gesignaleerde
knelpunten in de uitvoering van het kindgebonden budget.
Naar aanleiding van de motie Lodders is in de
augustusbesluitvorming geld vrij gemaakt voor een deel
van de knelpunten. Voor het eventueel aanpakken van de
overige knelpunten is geen geld beschikbaar gesteld. Een
alternatief zou het herschikken van financiële middelen
binnen het toeslagenstelsel zijn. Dit zal leiden tot
inperkingen van rechten elders in het stelsel, en is
daarmee niet eenvoudig. De Staatssecretaris van
Financiën, Toeslagen en Douane heeft in het
commissiedebat Toeslagen op 22 juni jongstleden
aangegeven dat zij eventuele dekkingsopties, gevolgen
hiervan binnen het huidige stelsel en alternatieve
oplossingen binnen het toeslagenstelsel en de huidige
budgettaire middelen samen met de bewindslieden van SZW,
VRO en VWS dit najaar zal verkennen.
Een ambtelijke werkgroep heeft reeds onderzoek gedaan
naar hoe de inkomensondersteuning verbeterd kan worden.
Van de uitkomsten is in twee deelrapporten verslag
gedaan. Het eerste deelrapport van Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen betreft de uitkomsten
gericht op de verbetermogelijkheden binnen het bestaande
stelsel, het tweede deelrapport onderzoekt ook opties
daarbuiten. In december 2020 is de Eindrapportage
«Alternatieven voor het toeslagenslagenstelsel» met uw
Kamer gedeeld. Deze varianten zien ook op een breder
bereik van regelingen dan de toeslagen zelf, waaronder
die waarbij kinderbijslag en kindgebonden budget
gezamenlijk in beeld zijn.
Uw Kamer wordt hierover verder geïnformeerd in het
voorjaar van 2024.
Ten aanzien van de verhoging van het
kgb lezen de leden van de CDA-fractie dat in 2023
90.000 huishoudens voor het eerst (of opnieuw) recht
hebben op kgb, omdat door de verhoging van het
maximumbedrag van het kgb het afbouwtraject van het
kgb langer wordt. Deze leden vragen of er ook een
groep huishoudens is die minder recht op kgb heeft
als gevolg van een hoger wettelijk minimumloon. Zo
ja, hoe groot is deze groep en hoeveel gaan zij er
ongeveer netto op voor- of achteruit?
In 2023 leiden twee ontwikkelingen ertoe dat
toeslaghuishoudens – bij een gelijkblijvend
toetsingsinkomen – meer kindgebonden budget ontvangen.
Ten eerste zorgt de verhoging van de kindbedragen en de
alleenstaande-ouderkop voor recht op een hoger bedrag
aan kindgebonden budget. Ten tweede stijgt het
afbouwpunt van het kindgebonden budget mee met de
verhoging van het minimumloon per 1-1-2023. Hierdoor
bouwt het kindgebonden budget pas vanaf een hoger
toetsingsinkomen af, waardoor een minimumloonverdiener
recht houdt op het relevante maximale kindgebonden
budget. Veranderingen in de huishoudsituatie
(bijvoorbeeld geen recht meer op alleenstaande-ouderkop,
of een kind dat 18 jaar wordt) of het toetsingsinkomen
(bijvoorbeeld hoger inkomen door promotie,
werkaanvaarding partner, of verhoging van het CAO-loon)
kunnen, net zoals in andere jaren, ertoe leiden dat
huishoudens in 2023 minder kindgebonden budget ontvangen
dan in 2022.
De leden van de CDA-fractie zijn blij
dat de bedragen voor gezinnen met drie of meer
kinderen nu ook omhoog zijn, voor die gezinnen is
armoede het meest reëel vanwege meer kosten.
De leden van de GroenLinks-fractie en
de PvdA-fractie vragen welk deel van de verlaging van
de armoede en kinderarmoede (ten opzichte van het
basispad) in 2023 voortkomt uit de verhoging van het
kindgebonden budget.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen verder wat de armoede en
kinderarmoede in 2024 en in de rest van deze
kabinetsperiode zou zijn, en in hoeverre de armoede
en kinderarmoede daalt door een hoger kindgebonden
budget ten opzichte van 2022.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen daarnaast hoe veel lager de
armoede en kinderarmoede zou zijn als de verhoging
van het kindgebonden budget niet zou aflopen en
gelijk zou blijven aan het bedrag in 2023.
Zoals aangegeven in de brief over de nadere uitwerking
van het tijdelijk prijsplafond energie is het op dit
moment niet mogelijk om actuele armoedecijfers te geven.
Dit komt doordat zowel de ontwikkeling van de
energieprijzen ten opzichte van waar het CPB rekening
mee houdt in de MEV-raming als het prijsplafond
macro-economische doorwerking hebben. Om toch een
indicatie van het effect van de maatregelen in het
kindgebonden budget, en de fasering daarvan, te geven,
is hieronder gebruik gemaakt van de armoederaming bij de
MEV (dus exclusief prijsplafond). De armoedecijfers
kunnen alleen worden geactualiseerd na een nieuwe
macro-economische raming van het CPB.
Het aandeel personen en kinderen in armoede ligt in
2022 op respectievelijk 6,7% en 9,3%. Inclusief het
volledige maatregelenpakket uit de Miljoenennota neemt
dit in 2023 af tot respectievelijk 5,1% en 6,9%. De
maatregelen in het kindgebonden budget leveren hier een
belangrijke bijdrage aan. Zonder maatregelen in het
kindgebonden budget zou het aandeel personen in armoede
in 2023 op 5,4% liggen en het aandeel kinderen in
armoede op 7,7%. Er is geen actuele armoederaming voor
de jaren na 2024. Ter illustratie van het effect op de
armoedecijfers van het afbouwen van de incidentele
verhoging in het kindgebonden budget tot 2028 – waarbij
een deel structureel behouden blijft – is gekeken wat
het aandeel personen en kinderen in armoede zou zijn als
in 2023 dezelfde intensivering van het kindgebonden
budget zou plaatsvinden als in 2028. Dit zou ertoe
leiden dat het aandeel personen in armoede op 5,4% en
het aandeel kinderen in armoede op 7,6%.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen waarom het kindgebonden budget
daalt in de jaren na 2023, tot (in de woorden van de
SVB en Toeslagen) een «klein» bedrag, gezien het
kindgebonden budget een effectieve manier is om
armoede te bestrijden.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen daarnaast of de regering van
mening is dat armoede en kinderarmoede geen
structureel probleem is.
Het lid Omtzigt kan zich vinden in de
intensivering van het kindgebonden budget maar
ontvangt wel graag een toelichting waarom dit
eenmalig gebeurt en daarna weer wordt afgebouwd.
Zullen huishoudens dat begrijpen zo vraagt het lid
Omtzigt zich af. En als de regering vasthoudt aan die
eenmaligheid zal de regering dat ook helder aan de
ouder communiceren of niet?
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen waarom er in 2024 tot en met 2028
een verlaging van het kindgebonden budget is, met
uitzondering van 2027, en waarop de afbouwbedragen
zijn gebaseerd.
De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks en het
lid Omtzigt vragen naar de intensivering van het
kindgebonden budget en het feit dat deze incidentele en
structurele componenten bevat. In het pakket uit de
augustusbesluitvorming zit een beleidsmatige verhoging
van het bedrag voor het eerste en tweede kind en de
alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. Vanaf
2028 stijgen deze met € 39 per jaar ten opzichte van het
basispad. Het bedrag vanaf het derde kind stijgt per
2028 met € 151 euro ten opzichte van het basispad,
hiermee wordt dit gelijkgetrokken met het bedrag voor
het tweede kind. Dit is een structurele intensivering
van € 100 miljoen. Dit is een kleinere stijging dan de
incidentele beleidsmatige verhogingen in de jaren
2023–2027, maar er is wel sprake van een verruiming ten
opzichte van het basispad in alle jaren vanaf 2023. Met
name voor grote gezinnen (3 kinderen of meer) en
alleenstaande ouders is ook vanaf 2027 sprake van een
verhoging van het kindgebonden budget. Hiermee zet het
kabinet met name in op de gezinnen met het hoogste
armoederisico. Door de structurele intensivering van het
kindgebonden budget wordt ook structureel het
armoederisico van huishoudens met kinderen en van
kinderen verlaagd.
De regering heeft voor de vormgeving met een
incidentele en ook een structurele verhoging gekozen om
huishoudens met kinderen en een laag of middeninkomen –
tegen de achtergrond van het momenteel hoge prijsniveau – op korte termijn een ruimere
vergoeding te geven voor
de kosten van kinderen. Dit komt bovenop de jaarlijkse
inflatie-aanpassing. Hierbij is het doel om huishoudens
in staat te stellen het huidige hoge prijsniveau beter
te kunnen dragen. De afbouwbedragen vormen een balans
tussen het zo snel mogelijk teruggaan naar de nieuwe
structurele situatie en inkomensschokken bij gezinnen
zoveel mogelijk voorkomen. Het is van belang dat dit
bekend is bij ontvangers van het kindgebonden budget,
zodat zij zich hier ook op kunnen voorbereiden. Het
kabinet zet zich ervoor in om hierover zo helder en
breed mogelijk te communiceren.
2.1.2. Voorgestelde regeling
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen waarom het kindgebonden budget
voor het tweede en derde (en opvolgende) kind niet
gelijk is getrokken met het bedrag voor het eerste
kind.
Het kindgebonden budget kent aflopende bedragen per
kind, omdat de kosten van een tweede en volgend kind
door schaalvoordelen iets lager zullen zijn. In 2021 en
2022 zijn die bedragen steeds meer naar elkaar
toegegroeid. In 2021 heeft er, als onderdeel van de
maatregelen uit de augustusbesluitvorming ten behoeve
van een evenwichtige koopkrachtontwikkeling een extra
verhoging van het tweede kindbedrag plaatsgevonden. Per
2022 is het derde (en volgende) kindbedrag verhoogd.
Deze verhoging voor gezinnen met drie of meer kinderen
heeft tot doel om op een effectieve manier de armoede
onder kinderen te bestrijden. Met dit oogmerk wordt ook
vanaf 2023 structureel het maximumbedrag voor het tweede
kind gelijk getrokken aan dat van ieder volgend kind.
Het maakt daarmee onderdeel uit van een pakket
koopkrachtmaatregelen om de koopkracht van kwetsbare
groepen in 2023 te ondersteunen.
De leden van de ChristenUnie-fractie
lezen in de memorie van toelichting dat door de
regering wordt gekozen om de maatregelen specifiek te
richten op huishoudens met een verhoogd armoederisico
en dat zij daarmee dus niet kiest om ook de
leeftijdgebonden maximumbedragen te verhogen. Dit kan
worden opgevat als een tegenstelling. Kan de regering
deze passage nader toelichten?
Uit onderzoek is gebleken dat huishoudens hogere kosten
maken voor oudere kinderen. Wel neemt het armoederisico
van gezinnen met oudere kinderen af. Het gezinsinkomen
neemt doorgaans toe, onder andere doordat het
makkelijker is om (meer uren) te werken met oudere
kinderen. De leeftijdgebonden bedragen zijn bedoeld als
tegemoetkoming in de schoolkosten. De huidige
koopkrachtontwikkelingen hebben met name een directe
impact op de kosten van het levensonderhoud. Daarom
kiest de regering ervoor zich hierop te richten via een
generieke verhoging van het kindgebonden budget.
De leden van de SGP-fractie zijn
positief over het feit dat het kindgebonden budget
verhoogd wordt. Ook zijn de leden verheugd te lezen
dat de bedragen voor het derde kind op gelijke hoogte
komen met het bedrag voor het tweede kind. De leden
constateren echter wel dat een groot deel van de
verhoging tijdelijk is. Waarom is gekozen voor deze
tijdelijkheid? Waarom is niet gekozen voor een
structurele verhoging, met eventueel een lagere
ophoging in de komende jaren? Wat zou het structureel
maken van deze verhoging op de lange termijn
kosten?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van het
lid Omtzigt adresseert de intensivering van het
kindgebonden budget een tijdelijke situatie die is
ontstaan door de hoge kosten als gevolg van stijgende
prijzen van energie en consumptiegoederen. De huidige
koopkrachtontwikkelingen treffen onder andere gezinnen
met kinderen. Met name grotere gezinnen en alleenstaande
ouders lopen hierdoor een groter risico op een leven
onder de armoedegrens. Het kabinet heeft de ambitie om
het aantal huishoudens met kinderen dat onder de
armoedegrens leeft te verlagen. Met de huidige
ontwikkelingen komt dit streven onder druk te staan. De
regering stelt daarom voor het kindgebonden budget
gericht op deze groepen tijdelijk te verhogen.
In het wetsvoorstel dat de verhoging van het
kindgebonden budget regelt, is rekening gehouden met
€ 732 miljoen meeruitgaven in 2023 en € 100 miljoen in
2028. Het structureel maken van de tijdelijke verhoging
van het kindgebonden budget zou op de lange termijn
aanvullend circa € 630 miljoen per jaar kosten. Dit
bedrag betreft de structurele meerkosten (boven de € 100
miljoen als gevolg van dit wetsvoorstel) om de bedragen
van het kindgebonden budget voor 2023 ook toe te passen
in latere jaren.
De leden van de SGP-fractie wijzen
erop dat de groep huishoudens met recht op
kindgebonden budget sterk schommelt in de komende
jaren. Het kan daardoor bijvoorbeeld voorkomen dat
een huishouden dat in 2022 geen recht heeft, in 2023
wel aanspraak kan maken op kindgebonden budget en in
2024 geen recht meer heeft op het budget. Daarnaast
is de hoogte van de aanspraak afhankelijk van het
inkomen en moeten huishoudens zelf handelingen
verrichten om het budget te ontvangen. Deze leden
maken zich om onder andere deze redenen zorgen over
de uitwerking van de schommelingen in het
kindgebonden budget. Het niet-aanvragen van
kindgebonden budget kan hiervan bijvoorbeeld het
gevolg zijn. Of het leidt juist tot (hoge)
terugvorderingen doordat huishoudens plotseling geen
of minder recht hebben op het budget. Hoe ziet de
regering deze problemen? Welke extra inzet doet de
regering om niet-aanvragen of terugvorderingen te
voorkomen?
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen daarnaast of de regering zich kan
inspannen om terugvorderingen tegen te gaan. De leden
van de GroenLinks-fractie en PvdA-fractie vragen
voorts of de regering kan beoordelen in hoeverre
terugvorderingen kunnen leiden tot praktijken zoals
in de toeslagenaffaire.
Het kabinet herkent dat de voorgestelde verhoging en
gedeeltelijke afbouw aanleiding kan geven tot
schommelingen in de doelgroep en toenemende complexiteit
voor de burger. Het streven is om te voorkomen dat meer
gezinnen onder de armoedegrens komen te leven, met name
grotere gezinnen en alleenstaande ouders, of
geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen.
Het ontstaan van nabetalingen en terugvorderingen hangt
onlosmakelijk samen met het huidige toeslagenstelsel,
waarin eerst voorschotten worden uitgekeerd en op een
later moment de definitieve toekenning volgt.
Schommelingen in het inkomen, en in een toeslag zelf,
vragen om extra alertheid van burgers en inspanning van
de overheid. SZW en Toeslagen zetten zich in om burgers
hierin te ondersteunen en zo problemen omtrent
niet-gebruik en terugvorderingen zoveel als mogelijk te
voorkomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een uitgebreide
communicatiecampagne en (terugkerende) aandacht voor het
goed en tijdig doorgeven van het actuele inkomen. Zo wil
Toeslagen burgers in 2023 eerder en vaker attenderen op
bijvoorbeeld afwijkingen in het inkomen. Dit helpt
burgers om te bepalen of zij gegevens in hun aanvraag
aan moeten passen, zodat de voorschotten beter
aansluiten op de actuele inkomenssituatie. Hiermee kan
worden voorkomen dat er terugvorderingen ontstaan of dat
deze verder oplopen. Toeslagen en haar opdrachtgevers
werken dit voorstel in gezamenlijkheid uit, inclusief
personele consequenties en prioritering van andere
werkzaamheden. Verder kan Toeslagen in bijzondere
omstandigheden de terugvordering matigen. Tevens wordt
bij de terugbetaling van de terugvordering rekening
gehouden met de betalingscapaciteit, waardoor burgers
niet méér terug hoeven te betalen dan zij maandelijks
kunnen missen.
Ten slotte, op dit punt wijzen de
leden van de SGP-fractie op de uitvoeringsuitdagingen
die de SVB constateert, als het gaat om huishoudens
die buitenlandse gezinsbijslag ontvangen. Een deel
van deze huishoudens zal een (hernieuwd) recht op
kindgebonden budget krijgen, doordat deze uitstijgt
boven de gezinsbijslag op basis van een hoger
buitenlands recht. Hoe wordt geborgd dat deze
huishoudens daadwerkelijk krijgen waar zij recht op
hebben? Is hier aanvullende actie op nodig?
Voor de meeste burgers wordt de verhoging automatisch
verwerkt. Een kleine groep potentieel gerechtigden zal
zelf (opnieuw) gezinsbijslagen moeten aanvragen. Dit
gaat om burgers met zogenaamde nihil betalingen waarvoor
het gezinsbijslagrecht eerder is beëindigd. Tot voor
kort2 werd het recht op gezinsbijslag om praktische
redenen beëindigd indien dit recht een jaar lang niet
tot uitbetaling kwam wegens een hoger buitenlands recht.
Door de voorgenomen verhoging kan het zijn dat zij per
2023 weer aanspraak kunnen maken op een uitbetaling.
Omdat deze burgers niet meer in de gegevensuitwisseling
tussen SVB en Toeslagen zitten, worden zij niet
automatisch betrokken in de verhoging en moeten zij zelf
gezinsbijslag aanvragen. De SVB heeft daarom actie
ondernomen en in haar gegevensbestand deze huishoudens
gevonden. Deze groep burgers zal door de SVB worden
aangeschreven en gewezen op de mogelijkheid om
Nederlandse gezinsbijslag aan te vragen.
2.1.3. Begunstigden
De leden van de ChristenUnie-fractie
zijn kritisch op het toeslagenstelsel, onder andere
vanwege het risico op niet-gebruik. Wat is voor het
kindgebonden budget het geschatte niet-gebruik? Ligt
dit hoger of lager ten opzichte van andere toeslagen?
Hoe wordt niet-gebruik zo veel als mogelijk
tegengegaan?
Het IBO Toeslagen (2019) beschrijft dat niet-gebruik
van toeslagen gemiddeld 10% is. Voor het kindgebonden
budget werd op peildatum 2015 het niet-gebruik op 12%
geschat. Van belang is dat er toen nog geen sprake was
van ambsthalve toekenning. Tegenwoordig wordt het
kindgebonden budget op andere wijze toegekend dan de
overige toeslagen, namelijk ambtshalve. Dit heeft
invloed op het huidige niet-gebruik. In het IBO is
namelijk de verwachting uitgesproken dat ambtshalve
toekennen tot een aanzienlijke verlaging van het
niet-gebruik leidt. In de aankomende evaluatie van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir),
uitvoering en dienstverlening toeslagen worden de
cijfers over het niet-gebruik van het kindgebonden
budget geactualiseerd. Dit onderzoek wordt naar
verwachting in november met de Kamer gedeeld.
Op dit moment wordt binnen Toeslagen gewerkt aan een
stimuleringsstrategie om niet-gebruik van toeslagen
terug te dringen. Toeslagen heeft geen compleet beeld
van de groep niet-gebruikers, aangezien Toeslagen alleen
gegevens mag gebruiken van mensen die gebruik maken van
een toeslag.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen hoeveel gezinnen recht hebben op
het kindgebonden budget in 2023 en hoeveel in
2028.
De leden van de SGP-fractie
constateren dat in 2023 circa 90.000 huishoudens voor
het eerst (of opnieuw) recht hebben op kindgebonden
budget. Kan de regering toelichten hoeveel
huishoudens naar verwachting recht hebben op
kindgebonden budget per jaar in alle jaren van 2022
tot en met 2028? Daarnaast ontvangen deze leden graag
een grafiek waarin de hoogte van het kindgebonden
budget afgezet is tegen het inkomen, in het geval van
een gezin met twee kinderen, en voor de jaren 2022
tot en met 2028.
De tabel hieronder geeft het verwachte aantal
huishoudens met recht op kindgebonden budget vanaf 2022
tot en met 2028.
Aantal huishoudens met kindgebonden budget (x1000)
2022
20231
2024
2025
2026
2027
2028
Huishoudens met WKB
912
1.046
1.026
983
966
964
957
X Noot
1
Dit betreft een herzien aantal
t.o.v. het aantal zoals opgenomen in de
begroting SZW 2023.
Onderstaande figuur toont de hoogte van het
kindgebonden budget (voor 2 kinderen, van 6 en 11 jaar)
voor alleenstaande ouders en paren in de jaren 2022,
2023 en 20283:
2.1.4. Inkomenseffecten
De leden van de ChristenUnie-fractie
lezen dat het grootste deel van de verhoging van het
kindgebonden budget stapsgewijs wordt afgebouwd
tussen 2023 en 2028. Kan de regering toelichten wat
het koopkrachteffect is van deze stapsgewijze afbouw?
Het kindgebonden budget wordt jaarlijks geïndexeerd.
Op basis waarvan wordt het kindgebonden budget
jaarlijks geïndexeerd? Met welk percentage zou het
kindgebonden budget geïndexeerd moeten worden om de
afbouw goed te maken c.q. om nominaal op hetzelfde
bedrag uit te komen?
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen naar de inkomenseffecten van de
afbouw van het kindgebonden budget (ten opzichte van
het jaar 2023).
De leden van de SGP-fractie hebben
nog andere vragen over de tijdelijkheid van de
ophoging. Feitelijk wordt hierdoor al een
koopkrachtverlies in de jaren 2024 tot en met 2028
ingeboekt. Wat is de reflectie van de regering
daarop? Tevens ontvangen deze leden graag een
overzicht van het koopkrachtverlies per jaar van de
afbouw van het kindgebonden budget in de jaren 2024
tot en met 2028.
Ten opzichte van het basispad komt het kindgebonden
budget in elk jaar vanaf 2023 hoger uit, dan dit zonder
deze voorgestelde maatregel zou zijn. Dit bestaat deels
uit een incidentele verhoging in 2023–2027 en een
structurele verhoging in 2028. Dit is vormgegeven door
een stapsgewijze afbouw van de verhoging in 2023.
Hierdoor neemt het kindgebonden budget in de periode
tussen 2023 en 2028 in stappen af. Het doel van deze
vormgeving is om huishouden op korte termijn, tegen de
achtergrond van een hoog prijsniveau, een hogere
tegemoetkoming te geven in de kosten van kinderen. Het
inkomen van huishoudens is afhankelijk van meer factoren
dan enkel de ontwikkeling van het kindgebonden budget;
het is nog niet te zeggen of een koopkrachtverlies zich
zal voordoen. De stapsgewijze afbouw heeft een totaal
inkomenseffect voor de huishoudens met kindgebonden
budget van –1,2% tussen 2023 en 2028. Dat is een
jaarlijks effect van –0,2%. Het totale effect voor de
laagste inkomensgroep ligt op 2,5% (circa 0,5% per jaar)
en voor de hogere inkomensgroepen rond 1,0% (0,2% per
jaar.) De bedragen in het kindgebonden budget worden
jaarlijks verhoogd met de tabelcorrectiefactor.
Om inzicht te geven met welk percentage het
kindgebonden budget geïndexeerd moet worden om nominaal
op hetzelfde bedrag uit te komen als 2023, zijn om te
beginnen in onderstaande tabel de bedragen van het
kindgebonden budget voor de jaren van 2022–2028 op basis
van het wetsvoorstel weergegeven. De bedragen zijn in
het prijspeil 2022. Dat wil zeggen dat de reguliere
verhoging niet is meegenomen (ook niet voor 2023), er is
dus alleen rekening gehouden met de stapsgewijze
afbouw.
Bedragen van het kindgebonden budget
voor de jaren van 2022–2028 op basis van het
wetsvoorstel weergegeven
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
1e kind
1220
1555
1443
1331
1273
1273
1257
Vanaf het 2e kind
1106
1441
1329
1217
1159
1159
1143
Om nominaal op hetzelfde bedrag als in 2023 uit te
komen, zou het kindgebonden budget vanaf 2024 met een
ander percentage dan de tabelcorrectiefactor verhoogd
moeten worden. De benodigde verhogingspercentages
verschillen per jaar en ook voor het bedrag voor het
1e kind en vanaf het 2e
kind:
2024
2025
2026
2027
2028
Verhogingspercentage
Bedrag 1e kind
7,8%
8,4%
4,6%
0,0%
1,3%
Bedrag vanaf 2e kind
8,4%
9,2%
5,0%
0,0%
1,4%
De alleenstaande-ouderkop wordt
ook verhoogd, zo lezen de leden van de SGP-fractie.
Tegelijk profiteren alleenstaande ouders reeds van de
generieke ophoging van de maximumbedragen. Waarom is
gekozen om tevens de alleenstaande ouderkop te verhogen?
Wat is het doel daarvan? En welke argumenten liggen aan
deze ophoging ten grondslag?
De huidige koopkrachtontwikkelingen treffen gezinnen
met kinderen in allerlei situaties. De
alleenstaande-ouderkop is specifiek gericht op
alleenstaande ouders. Het armoederisico van
alleenstaande ouders is fors hoger waardoor zij een
groter risico lopen op een leven onder de armoedegrens.
Het kabinet stelt daarom voor het kindgebonden budget
voor deze groep ouders te verhogen.
Wil de regering de cijfers
actualiseren over inkomensbeeld naar aanleiding van
de fors hogere inflatie, vraagt het lid Omtzigt.
Welke gevolgen heeft dat voor de koopkracht en
armoede voorspelling van het komend jaar, vraagt het
lid Omtzigt. Graag ziet het lid Omtzigt
herberekeningen.
Het meest recente beeld omtrent de
koopkrachtontwikkeling en de ontwikkeling van het aantal
huishoudens in armoede is opgenomen in de begroting van
het Ministerie van SZW (Tweede Kamer, 2022–2023, 36 200-XV, nr. 2). Hierin is het
aanvullende energiepakket niet verwerkt. Voor inzicht in
de effecten van het aanvullende energiepakket verwijs ik
door naar de brief van 4 oktober 2022 van de Minister
voor Klimaat en Energie en de Minister van Economische
Zaken en Klimaat.4
2.1.5. Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen of de kinderbijslag voor het
Caribisch gebied een vergelijkbaar verloop van op- en
afbouw kent.
Uit tabel 3 van de koopkrachtbrief van 20 september
2022 blijkt dat de verhoging van het bedrag
kinderbijslag BES een structurele maatregel is. Het
ingangsjaar is 2023. Van een voorgenomen afbouwtraject
is geen sprake. Caribisch Nederland komt vanuit een
achterstandsituatie, waarin er gelet op het belang van
het verlichten van de armoedeproblematiek aanleiding is
om niveaus structureel te verhogen.
2.2. Afschaffen inkomensondersteuning AOW-ers
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen waarom is gekozen voor het
afschaffen van de IOAOW in plaats van het verlagen
van het bedrag naar nul euro.
Het verlagen van de IOAOW naar nul euro bij algemene
maatregel van bestuur zou in strijd zijn met de wet,
omdat uit artikel 33a van de Algemene Ouderdomswet
voortvloeit dat er een recht op inkomensondersteuning
bestaat. Artikel 33a, vijfde lid, van de Algemene
Ouderdomswet regelt weliswaar dat bij algemene maatregel
van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de
hoogte, de indexering en de wijze van betaling van de
inkomensondersteuning. Maar deze bepaling biedt geen
ruimte om deze op 0 euro te zetten, omdat er dan
feitelijk geen recht op IOAOW meer zou bestaan. Zoals
aangegeven in de memorie van toelichting is het kabinet
van mening dat met het meestijgen van de AOW-uitkering
met het Wml de noodzaak tot een aanvullende
Inkomensondersteuning AOW als extra kop bovenop de
AOW-uitkering vervalt. Uit de meest recente
beleidsdoorlichting van de publieke
Oudedagsvoorzieningen blijkt bovendien dat de
AOW-uitkering momenteel ruimer is dan het sociaal
minimum (bijstand en specifiek voor AOW-gerechtigden: de
AIO). Dit heeft zijn weerslag in het lagere
armoederisico dat huishoudens vanaf de AOW-gerechtigde
leeftijd hebben ten opzichte van jongere huishouden. In
de beleidsdoorlichting wordt geconcludeerd dat de IOAOW
met het oog op de armoede reducerende doelstelling van
de AOW niet doelmatig is en kan worden afgeschaft.
Als gevolg van de bijzondere minimumloonsverhoging per
1 januari 2023 stijgt de AOW-uitkering. De AOW-uitkering
stijgt meer dan de IOAOW afneemt, hierdoor pakken deze
maatregelen per saldo positief uit voor
AOW-gerechtigden. Het voorgaande maakt dat het kabinet
voor de toekomst geen reden ziet voor een extra
inkomensondersteuning voor AOW’ers bovenop de
AOW-uitkering. Daarom wordt voorgesteld deze af te
schaffen.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen daarnaast hoeveel van het
brutobedrag van vijf euro IOAOW per maand doorgaans
netto resteert.
Dit is afhankelijk van de vraag of nog andere inkomen
naast de AOW-uitkering wordt genoten. Indien alleen een
AOW-uitkering wordt ontvangen en rekening houdend met de
inkomensafhankelijke bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet, resteert voor een alleenstaande
AOW-gerechtigde van de bruto IOAOW van € 5 per maand,
netto ca. € 4,75 per maand. Voor een alleenstaande
AOW-gerechtigde met 10.000 euro aanvullend pensioen per
jaar resteert ca. € 3,60 netto per maand.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen of het klopt dat de voorgestelde
koppeling aan de verhoging van het minimumloon op
deze wijze via de achterdeur ongedaan wordt gemaakt.
De leden vragen waarom de regering hiervoor heeft
gekozen, gezien ouderen met alleen AOW of een klein
pensioen het toch al jaren lastig hebben om rond te
komen. Deze leden vragen voorts of het klopt dat een
groot deel van de verhoging van de AOW weer verdwijnt
door de afschaffing van de IOAOW, waardoor slechts
een minimale verhoging voor ouderen
overblijft.
De leden van de SGP-fractie hebben
vragen over de afschaffing van de IOAOW. Zij zijn van
mening dat vooral gepensioneerden met een klein
pensioen financiële ondersteuning moeten krijgen.
Door de IOAOW af te schaffen gaat ook deze groep er
op achteruit. Door de verhoging van het minimumloon
stijgt ook de AOW-uitkering met 8,05 procent in 2023.
Hoeveel blijft er van dit percentage over na
afschaffing van de IOAOW? En wat is de gecumuleerde
stijging in 2024 en 2025?
Ten aanzien van afschaffing van de
IOAOW lezen de leden van de CDA-fractie dat het
inkomen van AOW-gerechtigden per saldo toeneemt door
de minimumloonsverhoging. Kan de regering aangeven
wat (gemiddeld) de netto-stijging is voor AOW-ers die
recht hadden op de IOAOW?
De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen de regering om toe te lichten wat het
netto-effect is van zowel het afbouwen als het
afschaffen van de IOAOW. Wat is de huidige hoogte van
de IOAOW? Wat is het koopkrachteffect van het
afbouwen en afschaffen van de IOAOW?
Kan de regering aan de leden van de
PVV-fractie aangeven waarom er in de memorie van
toelichting wordt gesproken over een stijging van
8,05 procent per 1 januari 2023 en niet van tien
procent? Kan de regering aan de leden van de
PVV-fractie aangeven in welke mate het inkomen van
AOW-gerechtigden per saldo toeneemt? Hoeveel gaat een
AOW-gerechtigde er maandelijks c.q. jaarlijks netto
op vooruit?
De leden van de fracties van PVV, PvdA, GroenLinks,
CDA, ChristenUnie en SGP vragen naar de ontwikkeling van
het inkomen van AOW-gerechtigden als gevolg van de
bijzondere minimumloonsverhoging per 1-1-2023 en het
verlagen op dezelfde datum en vervolgens afschaffen per
1-1-2025 van de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW). Het
stapsgewijs afschaffen van de IOAOW kan niet los worden
gezien van het bredere pakket aan
koopkrachtondersteunende maatregelen waar het kabinet
toe heeft besloten. De IOAOW is een extra bedrag dat
alle AOW-gerechtigden ontvangen boven op hun
AOW-uitkering ter ondersteuning van hun
bestedingsmogelijkheden. De hoogte van de IOAOW is voor
alle AOW-gerechtigden met een volledig AOW-opbouw gelijk
en bedraagt in 2022 op jaarbasis 316,56 euro bruto.
Onderdeel van het koopkrachtpakket is ook dat de AOW
meestijgt met de bijzondere verhoging van het
minimumloon van 10,15%. Op 1-1-2023 wordt het
minimumloon bijzonder verhoogd met 8,05% en vervolgens
geïndexeerd. Hierdoor stijgt het minimumloon in totaal
met 10,15% op 1-1-2023, dit werkt door in de
AOW-uitkering. De hogere AOW-uitkering door het
meestijgen met de minimumloonsverhoging compenseert het
stapsgewijs afschaffen van de IOAOW meer dan volledig.
Volgens de huidige inzichten neemt de AOW-uitkering voor
een alleenstaande – door het meestijgen met de
minimumloonsverhoging – in 2023 met circa 880 euro bruto
toe ten opzichte van het coalitieakkoord. Hier staat
tegenover dat het IOAOW-bedrag in 2023 wordt verlaagd
naar 5,00 euro bruto per maand. Dit komt op jaarbasis
neer op een verlaging van circa 280 euro. Ook stijgt de
inkomensafhankelijke bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet met circa 30 euro. Per saldo stijgt
het netto-inkomen van een alleenstaande AOW-gerechtigde
zonder aanvullend pensioen ten opzichte van het
coalitieakkoord dus met circa € 570 in 2023. Vanaf 2025
daalt het bruto-inkomen van AOW’ers met € 5 per maand als
gevolg van de afschaffing van de inkomensondersteuning,
hier staat tegenover dat de AOW op hetzelfde moment (en
elk halfjaar tussendoor) wordt geïndexeerd. Per saldo
pakken de maatregelen dus gunstig uit voor het inkomen
van AOW-gerechtigden.
De leden van de ChristenUnie-fractie
zijn benieuwd naar de nettoverschillen tussen de
AOW-uitkering en het sociaal minimum. Kan de regering
dit toelichten?
De leden van de VVD-fractie vragen of
de regering nader kan uitwerken in welke mate de
AOW-uitkering na inwerkingtreding van de met dit
wetsvoorstel voorgestelde maatregelen ruimer blijft
dan de bijstand?
De leden van de fracties van VVD en ChristenUnie vragen
naar de netto-verschillen tussen de AOW-uitkering en het
sociaal minimum (bijstand). Onderstaande tabel toont het
(verwachte) netto-inkomen van een alleenstaande
bijstandsgerechtigde en alleenstaande AOW-gerechtigde
(incl. IOAOW) zonder aanvullend pensioen in 2022 en
2023, beide inclusief vakantiegeld en afgerond op
honderden euro’s. Hierbij is geabstraheerd van de
energietoeslag in beide jaren waar beide huishoudens in
principe voor in aanmerking komen:
2022
2023
Netto-inkomen alleenstaande
bijstandsgerechtigde
€ 13.200
€ 14.400
Netto-inkomen alleenstaande
AOW-gerechtigden zonder aanvullend
pensioen
€ 15.800
€ 17.200
Verhouding AOW/bijstand
120%
119%
Hieruit blijkt dat de netto-AOW (incl. IOAOW) ruimer
blijft dan de bijstand en dat de mate waarin dit het geval
is ongeveer gelijk blijft.
De leden van de SGP-fractie
constateren dat de hoogte van de IOAOW in de jaren 2023 en
2024 beperkt is tot vijf euro bruto per maand. Daarbij is
de verhoging van het minimumloon naar voren gehaald,
namelijk naar 1 januari 2023. Nu de regering besloten heeft
de IOAOW af te schaffen, waarom is daarbij niet besloten de
financiële pijn die AOW’ers hierdoor hebben in één keer te
nemen? Door de geleidelijke afschaffing ervaren zij zowel
in 2024 en 2025 een inkomensverlies. De regering stelt dat
deze «weg der geleidelijkheid» ouderen de gelegenheid biedt
om te wennen aan de afbouw. Maar door twee extra
afbouwmomenten in te voeren, wordt dat beginsel juist
doorkruist. Waarom is daar dan toch voor
gekozen?
Door de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon
per 1-1-2023, in combinatie met de reguliere indexatie op
dat moment, stijgt het minimumloon met 10,15%. Dit werkt
door in de AOW-uitkering, zodat deze op dat moment voor een
alleenstaande met circa 880 euro bruto stijgt. Het kabinet
acht hierdoor de IOAOW – als extra inkomensondersteuning
aan alle AOW-gerechtigden – niet langer nodig en heeft
daarom besloten om deze af te schaffen. Per saldo pakken de
hogere AOW-uitkering en het afschaffen van de IOAOW voor
elke AOW-gerechtigde positief uit. De bijzondere
minimumloonsverhoging per 1-1-2023 gebeurt bij AMvB. Het
afschaffen van de IOAOW kan echter niet bij AMvB, maar
vergt een wetswijziging. Om AOW-gerechtigden tijd te geven
om aan het afschaffen van de IOAOW te wennen, kiest het
kabinet ervoor om niet op het eerstvolgende moment de IOAOW
af te schaffen maar dit te doen per 1-1-2025. Hierdoor is
inderdaad sprake van twee afbouwmomenten (1-1-2023 en
1-1-2025), maar dit stelt AOW-gerechtigden in staat om zich
hierop voor te bereiden. Bijkomend voordeel is dat de
AOW-uitkering tussen 1-1-2023 en 1-1-2025 elk halfjaar
wordt geïndexeerd, waardoor het verlies van de laatste 5 euro IOAOW per maand wordt
gecompenseerd door een hogere
AOW-uitkering.
3. Financiële gevolgen voor het Rijk
3.1. Verhoging kindgebonden budget
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen naar een toelichting op het budget
van de meeruitgaven Wet op het kindgebonden budget (Wkb)
in 2022.
Vanwege de voorschotsystematiek krijgen ouders het
kindgebonden budget over een bepaalde maand reeds in de
maand daarvoor uitgekeerd. Het kindgebonden budget voor
januari 2023 ontvangen ouders dus in december 2022.
3.2. Afschaffing inkomensondersteuning AOW-ers
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen waarom de verlaging van de IOAOW in
2023 en 2024 niet leidt tot een besparing. Deze leden
vragen voorts of er wel een positief inkomenseffect kan
zijn voor begunstigden van de IOAOW van vijf euro als
het verlagen van dit bedrag niet tot een besparing
leidt.
Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot het afschaffen
van de IOAOW per 1 januari 2025. De verlaging van de IOAOW
voor de jaren 2023 en 2024 wordt in een separate AmvB
geregeld. In de financiële paragraaf in de memorie van
toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel zijnde
financiële gevolgen getoond van het afschaffen van de IOAOW
per 2025. Bij het berekenen van het budgettaire effect
daarvan is reeds rekening gehouden met de verlaagde IOAOW
van 5 euro per maand. De IOAOW van 5 euro per maand heeft
zo lang zij bestaat uiteraard een positief effect op het
inkomen van begunstigden.
4. Uitvoerbaarheid
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen in hoeverre de wijziging uitvoerbaar
is, gezien de wijziging voor 15 oktober nog niet volledig
is behandeld in de Kamer.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen de regering om tijd in te bouwen en
rekening te houden met de uitkomst van de volgende en
uitgebreidere uitvoeringstoets die SVB en Toeslagen op dit
onderwerp gaan doen (ten opzichte van de huidige, reeds
opgestelde toetsen, die vanwege tijdgebrek kort zijn). De
leden van de GroenLinks-fractie en PvdA-fractie vragen de
regering om de uitvoerbaarheid van de wijziging van het
kindgebonden budget te beoordelen in het licht van de
tijdelijkheid van de maatregel.
Het verlagen van de IOAOW per 1 januari 2023 gevolgd door het
afschaffen ervan per 1 januari 2025 in combinatie met
verhoging van de uitkeringshoogte AOW is voor de SVB goed
uitvoerbaar. De nieuwe bedragen kunnen eenvoudig worden
aangepast in het uitkeringssysteem. De daarmee samenhangende
werkzaamheden behoren tot het reguliere beheer en onderhoud.
Er worden geen andere gevolgen voorzien voor de uitvoering van
de AOW.
Voor de intensivering van het kindgebonden budget ligt dit
gecompliceerder. Met het oog op de koopkrachtontwikkelingen
heeft de regering tijdens de augustusbesluitvorming besloten
om gezinnen met lage en middeninkomens te ondersteunen. Dit
betekent dat het normale wetgevingsproces, waarin voor alle
stappen voldoende tijd is, niet gevolgd kan worden. Hoewel
niet gewenst, hebben uitvoeringsorganisaties hier wel ervaring
mee. Op basis van deze ervaring hebben Toeslagen en SVB snel
een inschatting kunnen maken dat het voorstel technisch
uitvoerbaar is. De snelheid die in de uitvoeringstoetsen
gevraagd werd, betekende dat het niet mogelijk was de
volledige omvang van de extra werkzaamheden, bijvoorbeeld door
extra telefoonverkeer, communicatie en voorlichting in te
schatten. Daar is inderdaad meer tijd voor nodig.
Verschillende landen nemen bijvoorbeeld ook
koopkrachtmaatregelen die op hun beurt weer van invloed kunnen
zijn op de uitvoering van het kindgebonden budget. Dit staat
echter los van de uitvoerbaarheid.
Voor de uitvoerbaarheid is het wel van belang dat SVB en
Toeslagen op tijd duidelijkheid hebben. Uiterlijk 15 oktober
zullen zij de voorbereidingen voor de aanpassing in gang
moeten zetten. Dit gaat niet alleen over het verhogen van
bedragen in systemen, maar ook het aanpassen van bijvoorbeeld
voorlichting. Mocht de Kamer onverhoopt besluiten de
intensivering niet te willen, dan zou dit voorbereidende werk
voor niets zijn geweest. Er zou dan teruggevallen kunnen
worden op de situatie zoals die in 2022 was. Mocht de Kamer
substantiële wijzigingen in het wetsvoorstel willen, dan is
het echter niet mogelijk om dit per 2023 gerealiseerd te
hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie en
PvdA-fractie vragen de regering te reflecteren op de
genoemde risico’s en foutgevoeligheid die de SVB in dit
kader en met betrekking tot Europese gezinsbijslagen
noemt.
Het recht op en de hoogte van het kindgebonden budget is voor
de SVB relevant in geval van samenloop met een buitenlandse
gezinsuitkering van dezelfde aard.5 Als er samenloop is met een Europese gezinsuitkering,
stelt de SVB vast welk land met voorrang uitbetaalt. Als het
buitenland bij voorrang uitbetaalt, brengt de andere lidstaat
de buitenlandse gezinsuitkering in mindering op de eigen
gezinsuitkering en betaalt alleen het positieve verschil uit.
Op deze manier krijgen deze klanten niet dubbel uitbetaald,
maar lopen ze ook geen gezinsuitkering mis. Als Nederland bij
voorrang uitbetaalt, betaalt Toeslagen het kindgebonden budget
zelf uit. Als Nederland aanvult, betaalt de SVB na
anticumulatie naast de kinderbijslag ook het kindgebonden
budget uit. Toeslagen levert de SVB de benodigde gegevens over
het vastgestelde bedrag aan kindgebonden budget.
Situaties waarin sprake is van een buitenlandcomponent is
zowel voor de uitvoering door de SVB als ook voor de burgers
die het betreft erg complex. Door het ontbreken van
registraties met buitenlandse partner- en inkomensgegevens is
het vaak onmogelijk voor het geautomatiseerde proces van
Toeslagen om het recht op kindgebonden budget in deze
situaties correct vast te stellen. De toeslagensystematiek
waarin het recht voorlopig wordt toegekend (voorschot) kan
leiden tot vaststellingen op basis van op dat moment
ontbrekende partner- en inkomensgegevens en daarmee tot een te
hoge uitkering. Gevolg is dat veelal handmatig en foutgevoelig
herstelwerk nodig is als de gegevens alsnog beschikbaar komen.
Voor de SVB betekent dit het opnieuw anticumuleren, informeren
van buitenlandse zusterorganen en van de betrokken burgers.
Voor burgers is lang onduidelijk waarop zij recht hebben. Zij
ontvangen beschikkingen van twee uitvoerders en worden
geconfronteerd met nabetalingen en/of invorderingen van de SVB
en/of Toeslagen. Over deze hardnekkige problematiek, de
(resterende) risico’s en de getroffen maatregelen is uw Kamer
eerder geïnformeerd.6
De voorgenomen verhoging van de bedragen in 2023 kan er toe
leiden dat de Nederlandse gezinsbijslagen hoger zijn dan het
buitenlandse recht. Waar in 2022 vanwege het hogere bedrag aan
buitenlandse bedrag de Nederlandse gezinsbijslag niet tot
uitbetaling kwam, resulteert de verhoging in 2023 dan in een
uitbetaling. Voor personen met actueel recht op gezinsbijslag
gebeurt dit automatisch, maar voor personen met een beëindigd
recht niet. Deze burgers moeten opnieuw een aanvraag indienen. Daarnaast kunnen de
tijdelijke
verhogingen leiden tot terugvorderingen door het buitenland en
leiden de schommelingen in bedragen tot extra werk voor de
SVB.
5. Inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie vragen of de
regering nadere toelichting kan geven op het feit dat in de
memorie van toelichting van het wetsvoorstel wordt
voorgesteld om de IOAOW per 1 januari 2025 af te schaffen
maar dat in artikel VI van het wetsvoorstel staat dat dit
onderdeel van het wetsvoorstel inwerking treedt op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip? Waarom wordt de
datum van 1 januari 2025 niet vastgelegd in het
wetsvoorstel? Op welk moment is de regering van plan het
onderdeel in te laten gaan?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de
wet als het gaat om de afschaffing van de IOAOW volgens de
wettekst in werking treedt op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip. De beoogde inwerkingtreding van de
afschaffing van de IOAOW is echter 1 januari 2025. Waarom
is deze datum niet opgenomen in het wetsvoorstel?
De wijziging van de Wet op het kindgebonden budget treedt in
werking met ingang van 1 januari 2023, welke datum ook in de
inwerkingtredingsbepaling wordt genoemd. De reden daarvan is
dat er mogelijk na aanvaarding van het wetsvoorstel in de
Eerste Kamer onvoldoende tijd resteert voor het vaststellen en
publiceren van een koninklijk besluit. Voor wat betreft de
wijziging met betrekking tot de afschaffing van de
inkomensondersteuning voor AOW-ers gekozen voor de
gebruikelijke wijze van inwerkingtreding bij koninklijk
besluit. Omdat de inwerkingtreding van de afschaffing van de
inkomensondersteuning AOW-ers per 1 januari 2025 is voorzien,
is voor die wijziging wel voldoende tijd om een koninklijk
besluit vast te stellen. De keus voor inwerkingtreding bij
koninklijk besluit vloeit voor uit aanwijzing 4.21 van de
Aanwijzingen voor de regelgeving, die voorschrijft dat voor de
inwerkingtredingsbepaling van een wet zo veel mogelijk wordt
gekozen voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit.
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ondertekend
mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen.
De Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid