Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tielen over draagvlak voor de modernisering van het Geneesmiddelvergoedingssysteem (GVS)
Vragen van het lid Tielen (VVD) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over draagvlak voor de modernisering van het Geneesmiddelvergoedingssysteem (GVS) (ingezonden 19 augustus 2022).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 12 oktober
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3858.
Vraag 1
Welke signalen krijgt u van de (beroepsorganisaties van) huisartsen, medisch-specialisten,
apothekers en apothekersassistenten over de door u geplande modernisering van het
Geneesmiddelvergoedingssysteem? Kunt u beschrijven of deze overwegend positief danwel
kritisch van aard zijn? En gaan deze signalen over het algemene beleidsvoornemen of
over specifieke clusters van geneesmiddelen?
Antwoord 1
Vanuit het veld ontving en ontvang ik geregeld (zeer) kritische signalen over de modernisering
van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). In mijn brief van 27 september 2022,
waarin ik bekend maakte de invoering van de GVS-modernisering uit te stellen tot 1 januari
2024, heb ik aangegeven dat ik de aankomende tijd wil gebruiken om de signalen die
ik heb ontvangen nader te bestuderen, dat ik intensief in gesprek met partijen ben
en dat ik dat de komende maanden blijf doen.1 In reactie op de internetconsultatie van de ministeriele regeling waarmee de GVS-modernisering
vastgelegd zou worden en ook in twee bijeenkomsten op 8 en 9 september 2022 naar aanleiding
van de motie Den Haan2, hebben partijen hun zorgen recentelijk nog toegelicht. Ik haal vier elementen uit
de reactie van veldpartijen. Allereerst hebben partijen voorbeelden gegeven waarin
kwetsbare patiënten geraakt worden door de GVS-modernisering. Dat kan gebeuren door
zorgmijding, verminderde therapietrouw en uitstel van zorg als gevolg van bijbetaling,
en door (ernstige) bijwerkingen wanneer patiënten wisselen van geneesmiddel. Ten tweede
spreken partijen hun zorgen uit over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, in het
bijzonder de beschikbaarheid van geneesmiddelen met specifieke toedieningsvormen en
lage sterktes die voor specifieke patiëntgroepen op de markt gebracht zijn. Eén fabrikant
stelt toekomstige geneesmiddelen, die een incrementele innovatie betekenen ten opzichte
van het bestaande aanbod (zoals een geneesmiddel met dezelfde uitkomsten maar bijvoorbeeld
een verbeterd gebruiksgemak), niet meer in Nederland aan te bieden. Ten derde noemen
met name zorgverleners de mogelijke extra werkdruk en verwijzen zij daarbij naar het
onderzoek van SIRA Consulting en het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk3. Zo zijn zij van mening dat in de proportionaliteitsafweging van de GVS-modernisering
onvoldoende rekening wordt gehouden met de kosten van mogelijke negatieve neveneffecten,
zoals in het eerste element hierboven genoemd. Tot slot uiten voorschrijvers en apothekers,
fabrikanten en patiëntenverenigingen in het algemeen kritiek op de clustercriteria
en daarmee de clusterindeling van het GVS, met name daar waar deze niet aansluiten
op behandelrichtlijnen, waaronder ook de Leidraad Verantwoord Wisselen.
Vraag 2 en 3
Wat heeft u gedaan met het signaal dat als noot 23 is opgenomen in het rapport van
SIRA-consulting «Regeldruk modernisering GVS»4, waarin het NHG schrijft dat «artsen en apothekers duidelijk aangeven zich niet gehoord
te voelen in het traject van modernisering van het GVS»?
Bent u het ermee eens dat – hoe groot of klein de keuze ook is – het van belang is
dat keuzes binnen de zorg worden gesteund door (maatschappelijk) draagvlak, zoals
overigens ook de WRR bepleit in haar rapport «Kiezen voor houdbare zorg»?5 Zo ja, op welke wijze heeft u voor de modernisering van het GVS aan draagvlak gewerkt
bij de betrokken beroepsbeoefenaars? En bij patiënten, verzekerden en zorgverzekeraars?
Antwoord 2 en 3
Voorschrijvers, apothekers en fabrikanten geven dit signaal ook aan in de informatiebijeenkomsten
over de GVS-modernisering die op regelmatige basis met alle genoemde partijen plaatsvinden,
meest recentelijk zoals gezegd in het kader van de motie Den Haan. Ik vind het vervelend
dat deze partijen zich niet gehoord voelen en vind het uiteraard belangrijk om voor
zoveel mogelijk draagvlak te zorgen.
Vanaf de start van de GVS-modernisering, dat wil zeggen, sinds dit beleidsvoornemen
is opgenomen in het Regeerakkoord van het Kabinet Rutte III in 2017, is het veld regelmatig
op de hoogte gehouden en ook betrokken en om input gevraagd in verschillende bijeenkomsten.
Ik vind dat van groot belang en blijf dat doen. Ik heb ook gezorgd voor tijdige publicatie
van de nieuwe vergoedingslimieten (in concept), mede op verzoek van veldpartijen,
en ik heb alle partijen nadrukkelijk uitgenodigd om samen met mij een communicatieplan
op te stellen. Via verschillende wegen hebben partijen regelmatig hun zorgen en onvrede
geuit. Ik ben hiermee niet lichtvoetig omgegaan. Ik kijk serieus naar de mogelijke
negatieve gevolgen van de GVS-modernisering. Zo zijn de signalen dat het risico op
beschikbaarheidsproblemen groter zijn dan eerder gedacht mijn primaire motivatie om
de invoering van de GVS-modernisering met één jaar uit te stellen6.
Ik wil er tegelijk op wijzen dat het feit dat ik een andere afweging maak in antwoord
op de vraag of een herberekening van het GVS nodig en gewenst is, niet betekent dat
ik partijen niet hoor. Het is mijn taak om de uitgaven aan receptgeneesmiddelen te
beheersen en daarmee bij te dragen aan de houdbaarheid van de Nederlandse zorg. Ik
vind het in dat kader onwenselijk als patiënten onnodig relatief dure geneesmiddelen
gebruiken, daar waar zij ook met goedkopere middelen uit de voeten kunnen. En naast
andere instrumenten om doelmatigheid te stimuleren en prijzen te matigen zoals de
Wet geneesmiddelenprijzen en inkoop- en preferentiebeleid van zorgverzekeraars en
zorgaanbieders, vind ik het GVS en de daarin gehanteerde vergoedingslimieten voor
op populatieniveau vergelijkbare producten nog steeds van meerwaarde.
Ook de WRR wijst op de spanning tussen het maatschappelijk draagvlak en de noodzaak
tot het maken van scherpe keuzes door de politiek. Partijen erkennen overigens wel
dat de met de GVS-modernisering te realiseren doelmatigheid nastrevenswaardig is,
en dat er een gezamenlijke opdracht ligt om niet meer te betalen voor geneesmiddelen
dan nodig. Zij vinden echter een herberekening van de vergoedingslimieten van het
GVS niet het geschikte instrument, omdat zij zoals gezegd de mogelijke nadelige gevolgen
niet vinden opwegen tegen de baten.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de afweging tussen de verwachte financiële baten van de modernisering
van het GVS (ongeveer 140 miljoen euro) enerzijds en de te verwachten kosten, zoals
berekend door Sira (in het berekende scenario 55 miljoen euro) plus de nog niet berekende
kosten voor bijvoorbeeld het opnieuw instellen van diabetespatiënten ten behoeve van
nieuwe medicatie, anderzijds?
Antwoord 4
De verwachte besparing is structureel, terwijl de kosten eenmalig zijn. Stel dat gerekend
wordt met een periode van 10 jaar, dan ligt de verwachte besparing dus fors hoger
dan de kosten. Daarnaast is het zo dat als patiënten van geneesmiddel wisselen om
een bijbetaling te voorkomen, de eenmalige kosten voor met name zorgverleners inderdaad
toenemen, maar daarmee ook de structurele besparing. Met andere woorden, het bedrag
van € 140 miljoen is geen maximumbesparing, maar is de uitkomst van een conservatieve
inschatting van de gevolgen waarbij voor verschillende factoren correcties zijn toegepast,
zoals voor de kosten van de maximeringsregeling en de invloed van prijsarrangementen,
inkoopbeleid verzekeraars, prijsaanpassingen en overstapgedrag. Ik wijs er daarnaast
op dat een minder hoge premie als gevolg van de GVS-modernisering ook baten oplevert
voor de premiebetaler. Ik ben van mening dat de structurele baten van een GVS-modernisering
daarom opwegen tegen de kosten, ook al besef ik dat die kosten, zoals het rapport
van SIRA Consulting ook aangeeft, incidenteel fors kunnen zijn. Omdat ik op basis
van recente signalen concludeer dat het risico op problemen met de beschikbaarheid
van geneesmiddelen als gevolg van de modernisering groter is dan eerder gedacht en
het niet mogelijk is hiervoor een oplossing uit te werken in de korte tijd die nog
beschikbaar is tot 1 januari 2023, heb ik echter wel de ingangsdatum van de modernisering
heroverwogen en besloten de invoering van de GVS-modernisering uit te stellen tot
1 januari 2024.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat betrokkenen inzicht hebben in de afweging
van baten en kosten bij het maken van keuzes in de zorg, omdat dat bijdraagt aan het
benodigde draagvlak? Zo ja, hoe borgt u dat structureel inzicht in de afwegingen mogelijk
is?
Antwoord 5
Ja, daar ben ik het mee eens. Ik heb daar bij de GVS-modernisering naar gestreefd
en dat blijf ik doen. In de afgelopen jaren is er veelvuldig contact geweest met de
betrokken partijen over de GVS-modernisering. In dit contact heb ik niet alleen om
input gevraagd, maar heb ik ook inzicht gegeven in de verwachte effecten van de modernisering.
Ook in brieven over de stand van zaken aan uw Kamer en in antwoord op vragen van uw
Kamer heb ik dat gedaan, omdat ik het belangrijk vind te laten zien wat mijn afwegingen
zijn. En nog voor het zomerreces heb ik het SIRA-rapport over regeldruk gedeeld met
uw Kamer en de betrokken veldpartijen. Daarnaast heb ik het veld nadrukkelijk betrokken
bij de verschillende waarden die ik nastreef in mijn beleid ten aanzien van de extramurale
geneesmiddelenzorg (kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid), en de balans daartussen.
De modernisering betreft een maatregel die primair de betaalbaarheid te goede moet
komen, andere maatregelen zijn weer gericht op de kwaliteit en de toegankelijkheid.
Ik blijf daarbij benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van ons allemaal is om
de zorg houdbaar en betaalbaar te houden.
Vraag 6
Is het mogelijk om (maatschappelijk) draagvlak mee te nemen als factor bij de afwegingen
die ten grondslag liggen aan (beleids)keuzes voor de zorg? Zo ja, kunt u de Kamer
informeren op welke wijze u hieraan invulling gaat geven?
Antwoord 6
Dat draagvlak mee wordt gewogen bij het maken van beleidskeuzes is staand beleid en
al jaren een vast onderdeel van beslisnota’s. Niet alleen in het kader van de Wet
open overheid kan uw Kamer kennisnemen van de weging van het draagvlak bij beleidskeuzes,
maar ook in Kamerbrieven heb ik daar aandacht voor. Het is, gelet op de grote uitdagingen
die er op het terrein van de zorg liggen (zie ook het in vraag 3 genoemde WRR-rapport),
mijn verwachting dat er de komende jaren soms scherpe keuzes gemaakt moeten worden.
Ik kan daardoor, net zoals bij de GVS-modernisering, niet toezeggen dat elke keuze
altijd op veel steun kan rekenen. Wel kan ik toezeggen het veld altijd te betrekken
bij afwegingen die tot een beleidskeuze leiden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.