Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
36 202 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023)
Nr. 22 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 19 oktober 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In de derde kolom van de in onderdeel A voorgestelde tabel wordt «€ 16.268» vervangen
door «€ 16.698».
b. In onderdeel X wordt «€ 50.650» vervangen door «het in dit artikel vermelde bedrag».
2
Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste en derde kolom van de in de onderdelen E en F voorgestelde tabellen
wordt «inkomen uit werk en woning» vervangen door «loon».
b. In de derde kolom van de in onderdeel E voorgestelde tabel wordt «€ 16.268» vervangen
door «€ 16.698».
c. In onderdeel J wordt het voorgestelde vijfde lid vernummerd tot zesde lid.
d. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ja
Artikel 38p, zesde lid, wordt vernummerd tot vijfde lid.
3
Artikel XLIII wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel A komt te luiden:
A
Artikel 25, achtste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen
houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld, voor een bedrag ter grootte
van het bedrag van die uitgedeelde reserves, vermenigvuldigd met:
1°. het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001
opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de uitgedeelde
reserves op de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen
niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
en
2°. het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover
het bedrag van die uitgedeelde reserves meer bedraagt dan het in de eerste en tweede
kolom van die tabel vermelde bedrag;
verminderd met de over die uitgedeelde reserves in Nederland verschuldigde dividendbelasting
of inkomstenbelasting en de daarover in het buitenland feitelijk geheven belasting;.
b. Onderdeel B komt te luiden:
B
Artikel 26, vijfde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. indien de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen is
gedaald, anders dan door uitkering van winstreserves, teruggaaf van wat is gestort
of ingelegd of overgang van rechten op andere aandelen of winstbewijzen, in vergelijking
tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag
is vastgesteld – tot een bedrag gelijk aan die waardedaling, vermenigvuldigd met:
1°. het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001
opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de hiervoor
bedoelde waardedaling niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van
die tabel vermelde bedrag; en
2°. het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover
het bedrag van die waardedaling hoger is dan het in de eerste en tweede kolom van
die tabel vermelde bedrag;.
4
Na artikel XLIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XLIVBIS
In de Wet loonbelasting BES wordt in artikel 9a, eerste lid, «USD 14 000» vervangen
door «USD 25 000».
5
Na artikel LIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel LIIIA
Bij de toepassing van artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d
van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2023 met betrekking
tot:
a. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting
2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964
vermelde bedrag wordt dat bedrag berekend door het vóór toepassing van artikel I,
onderdeel DD, onder 1, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel a, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 vermelde bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor,
bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens te verhogen
met het in artikel I, onderdeel DD, onder 1, vermelde bedrag;
b. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964
als tweede vermelde bedrag wordt dat bedrag berekend door het vóór toepassing van
artikel I, onderdeel DD, onder 2, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen
met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, en vervolgens te verhogen met het in artikel I, onderdeel DD, onder 2, vermelde
bedrag;
c. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting
2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964
als tweede vermelde bedrag wordt dat bedrag berekend door het vóór toepassing van
artikel I, onderdeel DD, onder 3, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel c,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen
met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, en vervolgens te verhogen met het in artikel I, onderdeel DD, onder 3, vermelde
bedrag.
6
Artikel LIX, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
ca. artikel IX, onderdeel Ja, terugwerkt tot en met 1 januari 2020;.
b. In onderdeel e wordt «artikel I, onderdelen A, B, X en DD, en artikel IX, onderdeel G»
vervangen door «artikel I, onderdelen A, B en X».
I. Algemene toelichting
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt enkele technische wijzigingen aan te brengen.
Deze wijzigingen raken niet de inhoud van het wetsvoorstel en zijn toegelicht in de
onderdeelsgewijze toelichting op deze wijzigingen.
Budgettair
De wijzigingen hebben geen budgettaire consequenties tenzij anders hieronder is toegelicht.
Verhoging gebruikelijk loon op Caribisch Nederland
De minimale omvang van het gebruikelijk loon in de Wet loonbelasting BES wordt verhoogd
van USD 14.000 naar USD 25.000. De verhoging van het gebruikelijk loon kent twee tegengestelde
budgettaire effecten. Enerzijds neemt de grondslag van de loon- en inkomstenbelasting
toe, wat leidt tot extra belastingopbrengsten. Anderzijds leidt een hoger gebruikelijk
loon tot een lagere winst en daarmee tot een lagere grondslag en derving voor de opbrengstbelasting.
Het gecombineerde budgettaire effect betreft een budgettaire opbrengst van afgerond
€ 1 miljoen.
Uitvoeringsgevolgen
De wijzigingen in deze nota van wijziging zijn beoordeeld met de uitvoeringstoets.
Voor de wijzigingen in de Wet loonbelasting BES zijn de uitvoeringsgevolgen beschreven
in de uitvoeringstoets die als bijlage bij deze nota is gevoegd.1 Voor de overige wijzigingen geldt dat de dienaangaande eerder opgestelde uitvoeringstoets2 onverkort van kracht is.
II. Onderdeelsgewijze toelichting
Onderdeel 1
Artikel I, onderdeel A (artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de wijziging van artikel I, onderdeel A, wordt bewerkstelligd dat het in de derde
kolom als tweede vermelde bedrag van de in artikel I, onderdeel A, opgenomen tarieftabel
behorende bij artikel 2.10 Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangepast naar het juiste
bedrag van € 16.968. Abusievelijk was hier het als tweede vermelde bedrag van kolom
III behorende bij de tabel van artikel 2.10a Wet IB 2001 opgenomen.
Artikel I, onderdeel X (artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
De in artikel I, onderdeel X, opgenomen wijzigingsopdracht wordt zodanig aangepast
dat alsnog rekening wordt gehouden met de in artikel LIX, eerste lid, onderdeel e,
geregelde volgorde van de toepassing van de indexatie op het huidige bedrag van het
heffingvrije vermogen in artikel 5.5 Wet IB 2001 (€ 50.650 in 2022) en de inwerkingtreding
van de in artikel I, onderdeel X, opgenomen verhoging van het heffingvrije vermogen
met ingang van 1 januari 2023.
Onderdeel 2
Artikel IX, onderdelen E en F (artikelen 20a en 20b van de Wet op de loonbelasting
1964)
Met de wijziging van artikel IX, onderdelen E en F, wordt bewerkstelligd dat in deze
onderdelen de juiste tarieftabellen behorende bij de loonbelasting worden opgenomen.
Abusievelijk was dit niet gebeurd en waren de tarieftabellen behorende bij box 1 van
de inkomstenbelasting opgenomen. Daarnaast was het in de derde kolom als tweede vermelde
bedrag van de in artikel IX, onderdeel E, opgenomen tarieftabel behorende bij artikel 20a
van de Wet op de loonbelasting 1964 onjuist. Hier was namelijk het als tweede vermelde
bedrag van kolom III behorende bij de tabel van artikel 20b Wet LB 1964 opgenomen.
Met deze wijziging wordt het juiste bedrag van € 16.968 opgenomen.
Onderdelen 2 en 6
Artikelen IX, onderdelen J en Ja, en LIX (artikel 38p van de Wet op de loonbelasting
1964)
Ingevolge artikel LIX treedt de in artikel IX, onderdeel J, opgenomen toevoeging aan
artikel 38p Wet LB 1964 van een vijfde lid met terugwerkende kracht tot en met 1 april
2017 in werking. Artikel 38p Wet LB 1964 had van 1 april 2017 tot en met 31 december
2019 echter reeds een vijfde lid. Daarom wordt voorgesteld het in artikel IX, onderdeel J,
opgenomen vijfde lid te vernummeren tot zesde lid en deze nummering te laten gelden
van 1 april 2017 tot en met 31 december 2019. Dit laatste wordt bewerkstelligd met
het ingevolge deze nota van wijziging in het wetsvoorstel in te voegen artikel IX,
onderdeel Ja, op grond waarvan genoemd lid wordt vernummerd tot vijfde lid, in combinatie
met de in deze nota van wijziging opgenomen bijbehorende wijziging van artikel LIX,
op grond waarvan de laatstgenoemde vernummering terugwerkt tot en met 1 januari 2020.
Onderdeel 3
Artikel XLIII (artikelen 25 en 26 van de Invorderingswet 1990)
Met de in deze nota van wijziging opgenomen wijzigingen van artikel 25, achtste lid,
onderdeel b, van de Invorderingswet 1990 en artikel 26, vijfde lid, onderdeel a, van
die wet wordt de in het wetsvoorstel opgenomen wettekst in overeenstemming gebracht
met de beoogde wijziging zoals is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting op
artikel XIII. Per abuis was dit niet juist verwerkt in de wijzigingsopdrachten.
Het voorstel wijzigt inhoudelijk niet. In verband met de invoering van het progressieve
tarief in box 2 per 2024 wordt beoogd om de betreffende leden aan te laten sluiten
bij de twee schijven. Dit tarief bedraagt 24,5% voor de eerste € 67.000 aan inkomsten
uit aanmerkelijk belang en 31% voor het meerdere. Voor artikel 25, achtste lid, onderdeel b,
IW 1990 betekent dit concreet dat de conserverende aanslag wordt ingevorderd voor
een bedrag ter grootte van de uitgedeelde reserves vermenigvuldigd met, voor zover
het bedrag van de uitgedeelde reserves niet meer bedraagt dan € 67.000, 24,5% en,
zover het bedrag van de uitgedeelde reserves meer bedraagt dan € 67.000, met 31%.
De invordering van de conserverende aanslag wordt daarna – conform de huidige wettekst
– verminderd met de over de uitdeling in Nederland verschuldigde dividend- of inkomstenbelasting
en met de daarover in het buitenland feitelijk geheven belasting. Voor wat betreft
het berekenen van het bedrag van de kwijtschelding van belasting indien uitstel van
betaling wordt beëindigd (op grond van artikel 25, achtste lid, IW 1990) omdat aandelen
of winstbewijzen worden vervreemd en de waarde in het economische verkeer van die
aandelen of winstbewijzen is gedaald (anders dan door teruggaaf van gestort kapitaal,
uitkering van reserves of overgang van rechten op andere aandelen of winstbewijzen)
wordt beoogd vanaf 2024 eveneens aan te sluiten bij de twee schijven en de voorgestelde
tarieven van artikel 2.12 Wet IB 2001.
Onderdeel 4
Artikel XLIVBIS (artikel 9a van de Wet loonbelasting BES)
De in artikel 9a van de Wet loonbelasting BES opgenomen gebruikelijkloonregeling beoogt
te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders zichzelf geen (zakelijk) loon toekennen
en de winst van de vennootschap waarin zij een aanmerkelijk belang bezitten enkel
in de vorm van vervreemdingsvoordelen en reguliere voordelen genieten. De minimale
omvang van het gebruikelijk loon bedraagt op grond van artikel 9a, eerste lid, van
de Wet loonbelasting BES USD 14.000.3 De belastingvrije som in de Wet inkomstenbelasting BES is door de jaren heen geleidelijk
toegenomen richting het genoemde bedrag van USD 14.000.4 Dit leidt ertoe dat aanmerkelijkbelanghouders met een gebruikelijk loon van USD 14.000
nagenoeg geen inkomstenbelasting of loonbelasting meer betalen. Hierdoor wordt de
aan de gebruikelijkloonregeling ten grondslag liggende gedachte steeds minder recht
gedaan. Dit acht het kabinet ongewenst. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft
het besteedbare inkomen in 2020 van een werknemer/zelfstandige in Caribisch Nederland
op USD 35.800 berekend. Dientengevolge wordt voorgesteld om de minimale omvang van
het gebruikelijk loon te verhogen van USD 14.000 naar USD 25.000.5 Opgemerkt moet daarbij worden dat de minimale omvang van het gebruikelijk loon sinds
de invoering van de Wet loonbelasting BES op 1 januari 2011 – ondanks inflatie – nimmer
verhoogd is. De minimale omvang van het gebruikelijk loon wordt de facto dus met minder
dan USD 1.000 per jaar verhoogd. Opgemerkt moet daarbij ook worden dat aanmerkelijkbelanghouders
die aannemelijk maken dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een
aanmerkelijk belang geen rol speelt in het economische verkeer een lager loon dan
USD 25.000 gebruikelijk is, hun loon nog steeds op dat lagere loon kunnen stellen.
Onderdelen 5 en 6
Artikelen LIIIA en LIX (artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d
van de Wet op de loonbelasting 1964)
Met het ingevolge deze nota van wijziging in het wetsvoorstel in te voegen artikel LIIIA
en de bijbehorende wijziging van artikel LIX, eerste lid, onderdeel e, wordt bewerkstelligd
dat de verhoging van de maximale arbeidskorting bij de verschillende knikpunten van
artikel 8.11 Wet IB 2001 en artikel 22a Wet LB 1964 toepassing vindt nadat de inflatiecorrectie
is toegepast en die inflatiecorrectie op een andere wijze dan gebruikelijk plaatsvindt
teneinde de juiste opbouwpercentages van de arbeidskorting te bewerkstelligen. Dit
was abusievelijk niet correct geregeld.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën