Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22112-3472)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3498
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 oktober 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 8 september 2022 inzake Nederlandse inzet voor Raadsbesprekingen
Commissievoorstel duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3481), over de brief van 15 juli 2022 over het BNC-Fiche Verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3472) en het EU-voorstel: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen van 23 juni
2022 (COM (2022) 305).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 6 oktober 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel over de Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen COM (2022) 305 en het bijbehorende BNC-fiche
van het kabinet.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen. Allereerst spreken deze leden weliswaar begrip uit voor
het standpunt van het kabinet dat het ongewenst is om helemaal geen inbreng te leveren
tijdens de inhoudelijke raadswerkgroep-besprekingen, maar wijzen er desondanks op
dat de vaste Kamercommissie eerder heeft uitgesproken nauw betrokken te willen zijn
bij de verschillende processtappen in aanloop naar de uiteindelijke start van het
tripartiete overleg tussen Raad, EP en EC. Deze leden horen daarom graag van de regering
op welke momenten zij verantwoording aflegt over de voortgang van de besprekingen
en op welke momenten de Tweede Kamer haar controlerende en kaderstellende verantwoordelijkheden
kan vervullen.
Antwoord
Het is mijn voornemen om uw Kamer tussen de Raadswerkgroepbesprekingen te informeren
over het verloop van de laatst gehouden bespreking en een vooruitblik te geven op
de komende bespreking. Daarbij voldoe ik aan het informatieverzoek van de rapporteurs,
zoals gedaan in hun brief van 5 oktober 2022; liefst doe ik dit aanhakend bij de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Dit is mede afhankelijk van de planning van
de besprekingen door de voorzitter van de Raad – momenteel Tsjechië. Recent heeft
Tsjechië een aangepaste planning bekend gemaakt met een bespreking op 3 en 25 november.
De komende voorzitter – Zweden – heeft nog geen planning bekend gemaakt.
De leden van de VVD-fractie delen de kanttekeningen van het kabinet bij het voorstel
en maken zich daar op enkele punten ook zorgen over. De Europese Commissie spreekt
immers van wettelijk vast te stellen reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen,
zonder een ambitie te formuleren op toelating van nieuwe werkzame stoffen en nieuwe
alternatieven. Op nationaal niveau is bekend dat het College voor de Toelating van
Gewasbeschermingsmiddelen (CTGB) slechts beperkt capaciteit heeft voor toelating van
nieuwe middelen. Herkent het kabinet de onwenselijke geluiden uit de sector dat het
CTGB vanwege haar goede reputatie een onevenredig zware toelatingsportefeuille in
de wacht heeft staan ten opzichte van andere Europese lidstaten? Kan het kabinet daarnaast
beschrijven hoe ze de snelheid en efficiëntie van de beoordelingsprocedure van de
European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt?
Antwoord
Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten van Europa en heeft daarom een
relatief grote portefeuille van onderhanden aanvragen voor beoordeling. Uw Kamer is
geïnformeerd over het feit dat er in de Europese Unie een tekort is aan wetenschappelijke
beoordelaars. De Europese Commissie heeft budget beschikbaar gesteld voor de bevoegde
autoriteiten om hun capaciteit uit te breiden, waarbij als voorwaarde zal worden gesteld
dat lidstaten toe moeten werken naar een tariefgestuurd systeem (zoals bij Ctgb) om
daarmee de benodigde capaciteit te kunnen financieren. In de praktijk blijkt het echter
wel steeds moeilijker om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven.
Ik ben in gesprek met de Europese Commissie en het Ctgb om de mogelijkheden te bespreken
om de goedkeurings- en toelatingsprocedure te versnellen (Kamerstuk 27 858, nr. 573). Ik zal daarnaast het Ctgb en de Europese Commissie aanbieden om extra personele
capaciteit te financieren voor het sneller beschikbaar krijgen van laag-risicomiddelen.
En wat vindt het kabinet van de geluiden uit de sector dat met de reductiedoelen van
de verordening zou moeten worden gestuurd op vermindering van de milieu-impact van
gewasbeschermingsmiddelen, in plaats van de gebruikte hoeveelheid kilogrammen? Op
welke wijze zou het kabinet die vermindering willen monitoren, en met welke frequentie?
Antwoord
Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s
van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen
aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds
een aparte reductiedoel voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om vervangen
te worden (candidates for subsitution). Dat risicoprofiel heeft niet alleen betrekking
op het milieu, maar ook op de risico’s voor de gezondheid van mensen. Ik vind het
goed dat met beide aspecten (milieu en gezondheid) rekening wordt gehouden bij het
vaststellen van doelen en het volgen van de trend. Daarnaast kan ik ook instemmen
met reductie in het gebruik, omdat dit aansluit bij nationaal beleid in het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 518).
Het voorstel beoogt jaarlijks te monitoren over het doelbereik en sluit daarmee aan
bij de jaarlijkse monitoring van de afzet van gewasbeschermingsmiddelen. De afzet
kan ook gezien worden als een indicator voor gebruik.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat vast te leggen reductiedoelen op het
gebied van de toepassing van chemische gewasbeschermingsmiddelen alleen acceptabel
zijn wanneer de beschikbaarheid van alternatieven ook juridisch geborgd is. Ziet het
kabinet met deze leden iets in het koppelen van deze doelstelling: bijvoorbeeld, voor
ieder verdwijnend chemisch gewasbeschermingsmiddel dient een alternatief voorhanden
te zijn. Immers, oude schoenen gooi je ook niet weg voordat je nieuwe hebt. Hierbij
vinden deze leden dat de toelatingsinstanties van alle lidstaten een evenredige bijdrage
moeten leveren aan toelating van nieuwe middelen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en
ziet zij hierin een rol voor zichzelf weggelegd om dit onderdeel te laten zijn van
de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen?
Antwoord
Het kabinet vindt de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven,
nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort),
maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken
(bijvoorbeeld CRISPR-Cas) onderbelicht in het voorstel van de Commissie.
Het voorstel met reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen beoogt de
risico’s van deze middelen te verminderen en de beschikbaarheid van niet-chemische
middelen en maatregelen te stimuleren. Het gaat mij te ver om het vaststellen van
reductiedoelen af te laten hangen van de beschikbaarheid van alternatieven. Daarmee
wordt de beoogde en gewenste reductie afhankelijk van marktpartijen die mogelijk ook
baat hebben bij productie en verkoop van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Dat
neemt niet weg dat het voorstel meer aandacht zou moeten geven aan de ontwikkeling
en beschikbaarheid van niet chemische alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten van Europa en heeft daarom een
relatief grote portefeuille van onderhanden aanvragen. De Europese Commissie heeft
budget beschikbaar gesteld voor de bevoegde autoriteiten om hun capaciteit uit te
breiden, waarbij als voorwaarde zal worden gesteld dat lidstaten toe moeten werken
naar een tariefgestuurd systeem (zoals bij Ctgb) om daarmee de benodigde capaciteit
te kunnen financieren. Dit moet ook leiden tot een meer evenredige bijdrage van de
verschillende bevoegde autoriteiten.
Voorts stelt het kabinet dat in het EC-voorstel lidstaten een keuze zouden moeten
krijgen tussen enerzijds het voorschrijven van telers om principes van geïntegreerde
gewasbescherming toe te passen indien dit aantoonbaar en controleerbaar kan, en anderzijds
het volgen van door de overheid vastgestelde gewasspecificaties door telers. Kan het
kabinet toelichten waarom die keuzemogelijkheid nu ontbreekt? Begrijpen deze leden
goed dat geïntegreerde gewasbescherming helemaal geen keuzemogelijkheid is in het
EC-voorstel? Immers, de EC lijkt generieke voorschriften als uitgangspunt te stellen.
Deze leden vernemen graag welke stappen het kabinet neemt om de in het coalitieakkoord
afgesproken beweging naar geïntegreerde gewasbescherming te laten aansluiten op het
EC-voorstel.
Antwoord
Zowel het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) als het voorstel van de Europese Commissie beoogt de toepassing van geïntegreerde
gewasbescherming te versterken. Ik vind dat lidstaten meer ruimte dienen te krijgen
op welke wijze een aantoonbare en controleerbare toepassing van de principes van geïntegreerde
gewasbescherming wordt gerealiseerd. Het voorstel schrijft lidstaten voor dat de overheid
voor 90% van het landbouwareaal bindende teeltvoorschriften vaststelt en dit jaarlijks
evalueert. Ik vind dat daarmee de overheid teveel op de stoel van de individuele ondernemer
gaat zitten en dat dit een grote administratieve last veroorzaakt. Mijn inzet is er
op gericht dat ondernemers meer eigen verantwoordelijkheid nemen en krijgen om op
een aantoonbare en controleerbare wijze invulling te geven aan de principes van geïntegreerde
gewasbescherming.
De leden van de VVD-fractie stellen serieuze vraagtekens bij de ecologische effectiviteit
van het instellen van de drie voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan
water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen worden
gebruikt. Welke onderbouwing hanteert de Europese Commissie voor de effectiviteit
hiervan en welke waterlichamen worden hiermee bedoeld? Gaat het om rivieren, kanalen,
grachten, of zelfs om slootjes? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de vereiste bufferstroken
zoals voorgesteld in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking (Bijlage bij Kamerstuk
33 037, nr. 431)?
Antwoord
De Europese Commissie hanteert het uitgangspunt dat bufferstroken minimaal 3 meter
moeten zijn langs alle (soorten) Europese wateren, omdat dit de waterkwaliteit verbetert.
Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet
dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde
drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen
geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering
met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.
Is het kabinet voornemens een impactstudie te doen naar dit voornemen en kan het kabinet
aangeven hoeveel landbouwareaal hiermee onbruikbaar wordt voor de teelt van gewassen?
Bij deze leden bestaat grote zorg over de bedrijfseconomische effecten op het boerenbedrijf.
Erkent het kabinet dat dit leidt tot grote inkomstenderving op bedrijfsniveau en is
het kabinet voornemens er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat hiervoor
compensatie moet worden geboden?
Antwoord
Zoals is aangekondigd in het BNC-fiche over het voorstel, zal een impact assessment
worden uitgevoerd naar de gevolgen van het voorstel voor overheden en ondernemers,
met name gericht op lastenverzwaring en kosten. Een reductie van gebruik en risico’s
van chemische gewasbeschermingsmiddelen en versterkte toepassing van geïntegreerde
gewasbescherming of andere systemen die de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen
verminderen, zoals biologische landbouw, zal naar mijn verwachting niet leiden tot
onbruikbaar landbouwareaal. Het voorstel beoogt niet om de beschikbaarheid van chemische
gewasbeschermingsmiddelen te verminderen, maar het gebruik en de risico’s ervan. Lidstaten
worden in de gelegenheid gesteld om agrarische ondernemers financieel te ondersteunen
via het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor een periode van vijf jaar. Dit is om
te voorkomen dat de prijzen van voedsel stijgen.
En is het kabinet voornemens om in de onderhandelingen te pleiten voor uitzonderingsregelingen
van bufferstroken in situaties waar deze eis onwerkbaar of ineffectief is, zoals bij
erg smalle percelen of in de glastuinbouw? Daarnaast is het voor deze leden nog onduidelijk
of het gebruik van groene middelen ook zal worden geweerd van de voorgestelde bufferstroken.
Is dit het geval? Graag een reactie.
Antwoord
Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet
dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde
drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen
geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Ik vind het belangrijk dat bredere
zones juist daar worden ingesteld waar ze de waterkwaliteit verbeteren. Daarbij is
een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Commissie er in het voorstel voor kiest
om enkele resultaatsverplichtingen op Europees niveau en op nationaal niveau vast
te leggen. Ten opzichte van welke referentiedatum zou dit worden afgemeten en is het
kabinet bereid tot het uitvoeren van een onafhankelijke nulmeting? En hoe verhouden
de Europese resultaatverplichtingen zich tot de reeds bestaande Nederlandse Toekomstvisie
gewasbescherming 2030?
Antwoord
Het voorstel vraagt lidstaten om in nationale actieplannen, naast de beoogde reductiedoelen,
ook doelen en maatregelen op te nemen om aspecten van geïntegreerde gewasbescherming
te stimuleren. Het voorstel noemt de periode van drie jaar voorafgaand aan de vaststelling
van het eerste nationaal actieplan volgens de vereisten van het voorstel, als referentieperiode
voor die doelen en resultaten. De jaarlijkse monitoring die uitgevoerd gaat worden
in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 kan
worden benut om de situatie in dat referentiejaar te bepalen.
Deze leden wijzen er daarnaast op dat het voorstel geen rekening houdt met het middelengebruik
per kilogrom voedselproductie. Hoe beoordeelt het kabinet dat dit principe niet is
meegenomen in de berekeningsmethode van de reductiedoelstellingen? Deelt de regering
de mening van de leden dat het meenemen van deze gegevens bij kan dragen aan de wereldwijde
reductie van middelen? Hoe schat de regering in dat het gelijk speelveld tussen lidstaten
wordt gewaarborgd als het middelengebruik per kilogram geproduceerd voedsel niet wordt
meegenomen?
Antwoord
Het kabinet vindt het jammer dat de Europese Commissie het principe van middelengebruik
per kilogram geproduceerd voedsel niet heeft meegenomen in de berekeningsmethode in
het voorstel. In EU-overleg heeft de Nederlandse delegatie gewezen op dit principe
in relatie tot voedselzekerheid en het benutten van beschikbaar landbouwareaal. Nadeel
van dit principe is dat bijvoorbeeld het gebruik in de sierteelt en bollenteelt, biomassa
en veevoedergewassen niet kan worden meegenomen of moeilijk te vergelijken is met
kilogram voedselproductie. In Nederland vindt een substantieel deel van het gebruik
plaats in deze sectoren.
Tot slot wijzen deze leden de regering op het belang van nieuwe technologieën. In
zowel het EU-fiche, als in het voorstel van de Europese Commissie is hierover vrijwel
niets te lezen. Dit vinden deze leden een gemiste kans. Hoe denkt de regering bijvoorbeeld
over de kansen van precisielandbouw? Hiermee kan immers veel gerichter worden ingezet
op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, tot zelfs op plantniveau. In de motie
van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 423) heeft de Kamer reeds uitgesproken dat precisielandbouw momenteel op geen enkele
wijze wordt beloond en de regering verzocht om kansen van precisielandbouw benut dienen
te worden. Deze leden vernemen graag hoe de regering deze motie heeft uitgevoerd.
Ditzelfde geldt voor deze leden voor CRISPR-Cas. Vindt de regering het met de leden
van de VVD-fractie niet onbegrijpelijk dat deze techniek nog steeds niet is toegestaan?
Ziet de regering in het EU-voorstel kansen om dit weer hoog op de agenda te zetten?
Antwoord
Het stimuleren van precisielandbouw is belangrijk om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
te verminderen. Hiervoor lopen verschillende initiatieven. Zoals het nationaal programma
precisielandbouw en onderzoek van het Ctgb hoe innovatieve precisietechnieken kunnen
worden meegenomen in de beoordelingsmethodiek. Uw Kamer is geïnformeerd over het openstellen
van een subsidieregeling voor het stimuleren van innovatie en investeringen door agrarische
ondernemers voor onder andere precisielandbouw.
Daarnaast heeft een nieuwe techniek zoals CRISPR-Cas ook een rol te vervullen. Geschikte
nieuwe regelgeving voor nieuwe veredelingstechnieken (ook wel New Genomic Techniques
genoemd) zijn daarom opgenomen als ambitie in de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Ik volg de Europese ontwikkelingen op dit onderwerp nauwlettend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda
rondom dit overleg. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Reductiedoelstelling
De leden van de D66-fractie verwelkomen de ambitie van de Europese Commissie om het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met 50% te reduceren tot 2030. In het BNC-fiche
lezen de leden dat het kabinet positief tegenover het vaststellen en vastleggen van
een kwantitatieve reductiedoelstelling door de EU en nationale lidstaten staat. Kan
worden verduidelijkt dat door Nederland expliciete steun zal worden uitgesproken voor
50% reductie en dat ook actieve inspanning zal volgen om deze ambitie op peil te houden?
Antwoord
Nederland zal steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau en heeft zich ook
uitgesproken voor een evenwichtige verdeling over lidstaten om dat EU-reductiedoel
te behalen. Momenteel is er veel discussie tussen lidstaten hoe dit moet worden vertaald
naar reductiedoelen voor de lidstaten. Het voorstel van de Europese Commissie heeft
getracht rekening te houden met enerzijds het gemiddeld (gewogen) gebruik per hectare
landbouwareaal en anderzijds al gerealiseerde reductie in de periode voorafgaande
aan de referentieperiode van 2015–2017. Enkele lidstaten hebben tegenvoorstellen gedaan
of opmerkingen geplaatst die vragen om rekening te houden met nationale omstandigheden,
veelal met als oogmerk om hun reductiedoelen te beperken. Vooralsnog is tussen de
lidstaten geen breed gedragen alternatief voor de voorgestelde berekeningsmethode.
De leden hebben vernomen dat op dit moment naast de 50% in 2030, geen tussendoelen
worden gesteld in het tijdspad daar naartoe. Ook wordt geen horizon geschetst over
een afname van gebruik na 2030. Erkent de regering dit gebrek in het voorstel en zo
ja, welke voorstellen gaat Nederland doen om dit aan te passen? Welke tussendoelen
en doelen na 2030 ziet de regering hierbij voor zich?
Antwoord
Alle lidstaten dienen in hun nationaal actieplan aan te geven op welke wijze de kwantitatieve
reductiedoelen in 2030 gerealiseerd kunnen worden en dienen elk jaar inzicht te geven
in de voortgang voor het realiseren van de kwantitatieve reductiedoelen in 2030. Het
voorstel voorziet in monitoring hiervan door de Europese Commissie elke twee jaar.
Het ligt niet voor de hand dat Nederland voorstellen gaat doen om het voorstel van
de Europese Commissie op dit punt aan te passen.
De lidstaten in de Europese Unie zijn op dit moment verplicht om jaarlijks op een
uniforme wijze de gegevens te verzamelen over de verkochte hoeveelheden werkzame stoffen
in gewasbeschermingsmiddelen en deze gegevens te verstrekken aan de Europese Commissie.
Deze gegevens worden vervolgens gebruikt voor het berekenen van kwantitatieve reductiedoelen
en bieden inzicht in de voortgang. Aangezien deze verplichting op dit moment niet
geldt voor het verzamelen van gegevens over de gebruikte hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen
ligt het niet voor de hand om op dit punt voorstellen te doen voor het aanpassen van
het voorstel van de Europese Commissie. Bovendien leidt een afname in de verkochte
hoeveelheden tot een afname in de gebruikte hoeveelheden.
Kan de regering tenslotte toelichten of de reductiedoelstelling van 50% haalbaar is
met het huidige Nederlandse gewasbeschermingsbeleid? Indien dit niet zo is, welke
aanscherpingen zijn op welke termijn nodig om de doelen te halen?
Antwoord
Vooralsnog kan ik die vraag niet beantwoorden omdat nog niet duidelijk is wat het
Nederlandse reductiedoel zal zijn. Daarvoor is eerst overeenstemming nodig over de
berekeningsmethodiek.
Met de ambities van het coalitieakkoord, de doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030, het NPLG en de waterkwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen
van de
Kaderrichtlijn water in 2027, denkt het kabinet dat de reductiedoelstelling van 50%
in zijn algemeenheid voor een groot deel haalbaar is.
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de risicoberekeningsmethode in Annex
1 (de HRI1) van het huidige voorstel op dit moment veel gewicht hangt aan een reductie
in het aantal kilo’s, en te weinig aan de werkelijke toxiciteit van een middel. Zo
wordt de milieu impact onvoldoende gewogen in de risicoberekening, waardoor situaties
kunnen ontstaan waarin baking soda op schrift een 800% groter risico vormt dan Difenoconazol,
een heel toxisch middel met een grote milieu impact, dat zelfs kandidaat is voor vervanging.
Het risico bestaat daarmee tevens dat in de 50% reductie doelstelling in de praktijk
vooral zal worden gestuurd op het verminderen van de minder toxische middelen, omdat
hiervan vaak meer kilo’s worden gebruikt en omdat de risicoberekeningsmethode deze
nu bevoordeelt. Dit lijkt de leden van de D66-fractie uiterst onwenselijk. Erkent
de regering dit risico? Zo ja, hoe gaan zij dit ter sprake brengen in de overleggen
over de verordening? Welke wijzigingsvoorstellen gaan zij doen?
Antwoord
Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een
uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar
het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de
HRI 1.
De geharmoniseerde risico-indicator 1 (HRI 1) geeft een gewogen trend weer in de verkochte
hoeveelheid van werkzame stoffen. Om deze trend te kunnen berekenen, zijn de werkzame
stoffen ingedeeld in vier groepen op basis van de risicoprofielen. Op basis van het
risicoprofiel krijgt de werkzame stof een wegingsfactor, als het risicoprofiel hoger
is dan heeft de stof een hogere wegingsfactor. De werkzame stof difenoconazool is
ingedeeld in groep 3, die de wegingsfactor 16 heeft. Voor natriumbicarbonaat geldt
dat dit een basisstof is, basisstoffen worden niet meegenomen in de berekening van
de HRI 1. De regering ziet gelet op de hogere wegingsfactor voor werkzame stoffen
met een hoger risicoprofiel geen risico op een focus van de afname van minder toxische
middelen.
Bufferzones en gebiedsverboden
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat het kabinet in beginsel
positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater
geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom
deze gebieden en oppervlaktewater. Wel lezen zij nog een aantal kanttekeningen. Zo
begrijpen de leden dat de regering vindt dat de milieuomstandigheden in de onderscheiden
regio’s van de EU te weinig is meegenomen. Kan hierover nadere toelichting worden
gegeven? Hoe benadeelt dit Nederland volgens de regering? En welke aanpassing wensen
zij hierin te zien? Hoe verandert dit het voorgestelde beleid? Ook lezen zij zorgen
van de regering over de gebruiksvrije zone, omdat wordt gemeend dat dit in de praktijk
mogelijk niet uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar is, met name in situaties waarin
percelen lang en smal zijn, waardoor er nauwelijks agrarische productieruimte overblijft.
Hoe ziet de regering hier zelf de samenhang met de afspraken die voortvloeien uit
de Nitraatrichtlijn?
Antwoord
De Europese Commissie hanteert het uitgangspunt dat de verbreding van de bufferzones
langs alle Europese wateren leidt tot een verbetering van de waterkwaliteit. Ten aanzien
van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet dat er
slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde drie
meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen geen
gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering met de
derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.
De leden willen de regering wijzen op het feit dat volgens het Europese Milieu Agentschap
op dit moment in 56% van de oppervlaktewateren te veel bestrijdingsmiddelen wordt
gevonden, wat Nederland tot het slechtste jongetje van de klas maakt. Zeker gezien
de drinkwaterwinning onder druk staat, zoals recent werd gesteld door de drinkwaterbedrijven,
is deze ontwikkeling uiterst onwenselijk. Het instellen van effectieve bufferzones
is essentieel in het reduceren van de vervuiling van het (drink)water en het behalen
van de KRW. Ook voor de instandhouding van Natura2000 gebieden en de Vogel en Habitatrichtlijn
is het essentieel dat het gebruik in elk geval in en nabij Natura2000 gebieden verminderd
wordt. Op dit moment zijn de bufferzones die zijn ingesteld naar aanleiding van de
Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden slechts 50 cm tot 5 meter, terwijl onderzoek
van de EFSA recent nog liet zien dat voor 80% reductie van afspoeling een buffer van
20 meter nodig is, voor 72% reductie 15 meter en voor 60% reductie 10 meter. Hoe kijkt
de regering aan tegen dit EFSA onderzoek? Wil de regering aanvullend aan dit onderzoek,
onderzoek laten uitvoeren naar de effectiviteit van bufferzones tot aan gevoelige
gebieden, kwetsbare groepen en oppervlaktewater? En is de regering bereid zich in
EU-verband inzetten voor bredere en vooral effectievere bufferzones (dan de voorgestelde
3 meter) tot aan gevoelige gebieden, kwetsbare groepen en oppervlaktewater? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, hoe gaat de regering zich hiervoor inzetten?
Antwoord
Het coalitieakkoord bevat de afspraak om de normen van het gebruik van middelen af
te stemmen op de KRW. Naar aanleiding van deze afspraak hebben IenW en LNV een aanpak
op hoofdlijnen opgesteld. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober jl.
Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet
dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde
drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen
geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering
met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.
Het voorstel van de Commissie kent, zo begrijpen de leden van de D66-fractie, verschillende
verbodsbepalingen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Kan de Minister
per type verbodsbepaling ingaan op de huidige situatie in Nederland? In hoeverre komt
dit overeen met reeds bestaande beperkingen en verbodsbepalingen in Nederland? Kan
de Minister vervolgens per type verbodsbepaling schetsen wat de impact is van het
voorstel in Nederland?
Antwoord
Nederland kent een verbod op vliegtuigtoepassingen, een verbod op gebruik in teeltvrije
zones langs watergangen (variërend van 0.5 tot 5 meter) en een verbod op professioneel
gebruik buiten de landbouw.
De gevolgen van het voorstel in vergelijk met de huidige situatie in Nederland zijn
naar verwachting het grootst op gebied van de drie meter bufferzone, op professioneel
gebruik buiten de landbouw en professioneel gebruik binnen de landbouw in of in de
nabijheid van natuurgebieden. Ten aanzien van professioneel gebruik buiten de landbouw
geldt in Nederland een gebruiksverbod, echter met meer mogelijkheden voor uitzonderingen.
Ten aanzien van professioneel gebruik in de landbouw in of in de nabijheid van natuurgebieden
zijn in Nederland de beheerplannen voor die gebieden leidend.
Zo begrijpen deze leden dat op dit moment al mogelijkheden en zelfs verplichtingen
bestaan om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Natura2000 terug te dringen,
maar dat Nederland in het NAP slechts de mogelijkheid geeft aan provincies om dit
te doen, zonder hierbij te sturen. Op dit moment blijkt uit steekproeven dat de meeste
natuurbeheerplannen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gewoon toestaan, omdat
vertrouwd wordt op het Cgtb. Dit terwijl het Cgtb aangeeft dat het bij de toelating
niet oordeelt over het veilig gebruik van bestrijdingsmiddelen bij Natura 2000. Kan
de regering nader toelichten waarom is gekozen voor deze aanpak? Is de regering het
eens met de leden van de D66-fractie dat Nederland zich aan de wet moet houden? Voldoet
deze aanpak volgens de regering aan de (Europese) wet en voorschriften?
Antwoord
Nederland heeft de Europese regels over Natura-2000-gebieden geïmplementeerd in natuurwetgeving.
Omwille van de eenduidigheid is er daarom voor gekozen om eventuele risico’s voor
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in natuurgebieden te laten regelen via natuurwetgeving.
De meest recente audit van de Europese Commissie in 2020 heeft overigens niet tot
vragen of correcties op dit punt geleid.
De leden van de D66-fractie begrepen tevens dat het het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in grondwaterbeschermingsgebieden op grond van artikel 18 nog niet expliciet is verboden.
Klopt dit? Zo nee, wil de Minister zich inzetten voor een herintroductie van dit verbod
zoals nu wel opgenomen in artikel 11(c) van de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden?
Antwoord
Artikel 11, lid 2, onderdeel c van Richtlijn 2009/128/EG bevat op zichzelf geen verbod
op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Artikel
18 van het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen bevat
een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, waaronder
grondwaterbeschermingsgebieden. Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het beoordelen
van de risico’s op uitspoeling naar het grondwater. Het Ctgb hanteert daarbij voor
grondwaterbeschermingsgebieden een strengere norm dan in de overige gebieden.
Verbod voor particulieren
De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche dat het kabinet een verbod op het
particuliere gebruik ongeschikt vindt vanwege het risico dat particulieren overstappen
naar het gebruik van niet-toegelaten producten die schadelijker kunnen zijn dan gewasbeschermingsmiddelen
en voor andere doeleinden vrij verkrijgbaar zijn in bijvoorbeeld supermarkten. Kan
hiervoor een nadere onderbouwing worden gegeven? Waarom is niet gekozen wel een verbod
in te stellen, maar gekoppeld met voorlichting?
Antwoord
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de brief van 16 oktober
2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 519), met verwijzingen naar andere brieven, toegelicht waarom niet is gekozen voor een
verbod op het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Gekozen is voor een
twee-sporenaanpak. Onderdeel van die aanpak was een concrete beleidsdoelstelling,
inhoudende dat een gebruiksverbod niet zou worden overwogen, indien de verkoop van
glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen aan particulieren met ten minste 50%
zou worden verminderd. Met een reductie van meer dan 70% is die doelstelling ruimschoots
gehaald.
In die brief is voorts gewezen op het risico dat een verbod ertoe kan leiden dat particulieren
overstappen op het gebruik van niet-toegelaten producten, dus producten die niet door
het Ctgb zijn beoordeeld op effectiviteit en gevolgen voor het milieu. Een overstap
is ongewenst omdat aan het gebruik van dergelijke producten, zoals chloor of formaline,
risico's zijn verbonden.
Toelatingsbeleid
De leden van de D66-fractie menen dat met deze nieuwe verordening een kans bestaat
om op nationaal niveau beter te sturen op bepaalde toepassingen van hoogrisicomiddelen
zoals glyfosaat als dit nodig wordt geacht in lijn met het voorzorgsbeginsel. Alhoewel
deze mogelijkheid reeds geboden werd in artikel 2(3) van de richtlijn voor het duurzaam
gebruik van pesticiden, lijkt een dergelijke mogelijkheid niet te zijn opgenomen in
het voorliggende voorstel. Is de regering bereid te pleiten om dit alsnog op te nemen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de regering hierbij strategische allianties met
lidstaten die in het verleden hebben gepoogd de toepassing van bepaalde middelen in
te perken? Hoe houdt de regering de Kamer op de hoogte van de vorderingen op dit gebied?
Antwoord
Verordening (EG) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
gaat uit van het voorzorgsbeginsel. Het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen leidt niet tot een wijziging van Verordening (EG) 1107/2009
en is complementair aan dit voorstel. Het voorstel voor de verordening is bovendien
gebaseerd op artikel 192 van het Verdrag. Met dit artikel wordt uitvoering gegeven
aan de milieudoelstellingen van artikel 191 van het Verdrag. Hierbij is toepassing
van het voorzorgbeginsel uitgangspunt. Het ligt niet voor de hand dat Nederland voorstellen
gaat doen om het voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.
Dit voorstel bevat kwantitatieve reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Het gebruik zal dus in zijn algemeenheid moeten afnemen. Hierbij wordt rekening gehouden
met het risicoprofiel van de werkzame stoffen. De Europese Commissie heeft de werkzame
stof glyfosaat ingedeeld in risicoprofiel 2. Daarnaast bevat het voorstel restricties
voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot oppervlaktewater en
gevoelige gebieden.
Definitie geïntegreerde gewasbescherming
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het kabinet in de keuze tussen het toepassen
van geïntegreerde gewasbescherming enerzijds of het ontwikkelen en toepassen van teeltvoorschriften
anderzijds, de voorkeur uitgaat naar het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming.
Tegelijkertijd is de definitie hiervan in de verordening niet erg scherp gesteld naar
de mening van de leden, omdat er wordt gesteld dat het gebruik moet worden gelimiteerd
tot economisch en ecologisch verantwoorde niveaus. Dit laat naar de mening van de
leden te veel ruimte over aan de interpretatie. Hoe ziet de regering dit? Is de regering
bereid te pleiten voor duidelijke voorschriften over welke IPM-praktijken verplicht
zouden moeten worden gesteld en welke praktijken niet in lijn zijn met IPM? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, hoe ziet de regering daarbij bijvoorbeeld toepassingen als kalenderspuiten
of het resetten van grasland?
Antwoord
Het voorstel voorziet in concrete en controleerbare voorschriften over de toepassing
van geïntegreerde gewasbescherming. Nederland steunt dit maar pleit er wel voor dat
telers een keuze kunnen maken tussen een eigen controleerbare toepassing van IPM principes
óf het volgen van door de overheid vastgestelde teeltvoorschriften. IPM voorziet in
het eerst overwegen en indien mogelijk toepassen van preventieve en niet-chemische
maatregelen en middelen, voordat doelgericht chemische gewasbeschermingsmiddelen worden
ingezet. Dat geldt ook voor onkruidbestrijding in grasland en beheersing van ziekten
die moeilijk curatief te bestrijden zijn.
Status coalitieakkoord
De leden van de D66-fractie lezen in het BNC-fiche ook veel over de voortgang op het
coalitieakkoord en hebben hierover nog enkele vragen. Zo wordt herhaald dat de normen
voor het gebruik van middelen zullen worden afgestemd op de KRW. Kan hiervan de status
van uitvoering worden gedeeld? In hoeverre heeft afstemming reeds plaatsgevonden?
Antwoord
Het coalitieakkoord bevat de afspraak om de normen van het gebruik van middelen af
te stemmen op de KRW. Naar aanleiding van deze afspraak hebben IenW en LNV een aanpak
op hoofdlijnen opgesteld. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober jl.
Ook de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische middelen is groot onderdeel
van het coalitieakkoord. Hoe is dit volgens de regering ingebouwd in het voorstel
voor de verordening? En wat is hierop op het nationale niveau de voortgang? Op welke
andere wijze verwerkt de regering de principes uit het coalitieakkoord ook in de Europese
richtlijn?
Antwoord
Het kabinet vindt de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven,
nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort),
maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken
(bijvoorbeeld CRISPR-Cas) onderbelicht in het voorstel van de Commissie. Deze alternatieven
zijn essentieel voor het daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het
verminderen van het gebruik én het risico van gewasbeschermingsmiddelen.
In Nederland zijn juist op deze punten ambities opgenomen in het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Hoe komt bijvoorbeeld de loskoppeling van verkoop en advies terug in de verordening?
Antwoord
Ik maak werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies van
gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen. Hierbij verken ik momenteel of er een koppeling
te maken is met de mogelijkheid verplichting uit de nieuwe concept-verordening om
gebruik te maken van de verplichtingen om jaarlijks een onafhankelijke adviseur te
raadplegen omtrent de advisering over gewasbescherming. Ik streef ernaar uw Kamer
voor het einde van het jaar te informeren over het los koppelen van de verkoop en
het advies van gewasbeschermingsmiddelen.
Tenslotte zijn de leden van de D66-fractie benieuwd naar de status van uitvoering
van de motie van de leden Tjeerd De Groot en Boswijk over het benchmarken van gewasbeschermingsmiddelengebruik,
analoog aan de aanpak destijds van antibiotica (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 135). Wordt het idee achter deze motie ook meegenomen naar de onderhandelingen over deze
verordening? Zo ja, hoe?
Antwoord
Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestart is met een traject voor het realiseren
van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming binnen de landbouw. Het blijkt mogelijk te zijn om in dit traject
een benchmark te ontwikkelen voor individuele agrarische ondernemers. Er zal daarbij
gezorgd worden voor het waarborgen van de privacy van de indieners van de gegevens.
Het streven is om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde
gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit
systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 573).
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
het schriftelijk overleg over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
van 5 oktober 2022 en hebben nog enkele vragen.
Ondanks het slechte imago van gewasbeschermingsmiddelen, als het gaat om het effect
op het milieu en de gezondheid, zien de leden van de CDA-fractie ook het belang van
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zou immers niet genoeg voedsel zijn
om de wereldbevolking te voeden wanneer we deze middelen niet zouden hebben. Daarom
willen deze leden nogmaals benadrukken dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
met een negatieve impact op het milieu pas afgebouwd kan worden wanneer er een effectief
en betaalbaar alternatief beschikbaar is. Is de Minister het hiermee eens, en zo ja,
wat wordt de inzet op dit punt in Brussel? Kan de Minister aangeven hoe het staat
met de uitvoering van de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk (Kamerstuk
27 858, nr. 539), die verzoekt om een apart loket bij het Ctgb waarbij groene laagrisicomiddelen
voorrang krijgen?
Antwoord
Uw Kamer is schriftelijk geïnformeerd over de uitvoering van de motie van de leden
Tjeerd de Groot en Boswijk (Kamerstuk 27 858, nr. 556). Hierin staat dat het Ctgb al een «green team» heeft dat goed geëquipeerd is om
aanvragen van laag-risicomiddelen snel te kunnen beoordelen en dat het Ctgb de capaciteit
van het «green team» tijdig mee te laten ontwikkelen met de groei van het aantal laag-risicomiddelen.
Het Ctgb heeft inmiddels een versnelde procedure ontwikkeld voor aanvragen van een
uitbreiding van een etiket van een reeds toegelaten laag-risicomiddel met kleine toepassingen,
zodat deze sneller beschikbaar komen.
Uitgangspunt 1: het reduceren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
In het voorstel lezen de leden van de CDA-fractie dat het eerste uitgangspunt is om
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen én het risico van gewasbeschermingsmiddelen
met 50% op EU-niveau te reduceren. Waarom wordt zowel gekozen voor het reduceren van
zowel het gebruik als het risico van gewasbeschermingsmiddelen? Waarom wordt niet
alleen gefocust op het verminderen van het gebruik van middelen die schadelijk zijn
voor het milieu? Op welke manier wordt «50% reductie» gekwantificeerd? Wat deze leden
betreft wordt bij de reductie gekeken naar de milieuschade die het middel aanricht,
dat is namelijk waar het uiteindelijk om gaat, in plaats van kilogrammen per hectare.
Antwoord
Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s
van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen
aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds
een apart reductiedoel voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden
vervangen. Dat risicoprofiel heeft niet alleen betrekking op milieu, maar ook op de
risico’s voor de gezondheid van mensen. Ik vind het goed dat met beide aspecten (milieu
en gezondheid) rekening wordt gehouden bij het vaststellen van doelen en het volgen
van de trend. De precieze berekeningsmethode van de reductie wordt nog vastgesteld
in het onderhandelingstraject.
De leden van de CDA-fractie vinden het opvallend dat het doel voor het reduceren van
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorgesteld door een land dat zelf
juist relatief veel vrijstellingen heeft op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Hoe verhoudt zich dit tot elkaar volgens de Minister?
Antwoord
Het voorstel van de Europese Commissie bevat een methodiek voor het vaststellen van
de kwantitatieve reductiedoelen. Deze methodiek geldt voor alle lidstaten. Bovendien
biedt het voorstel de Commissie de mogelijkheid om lidstaten eventueel aanwijzingen
te geven op dit punt als het «overall» Europese kwantitatieve doel van 50% niet wordt
gerealiseerd.
De leden van de CDA-fractie vinden het een gemiste kans dat het voorstel erg generiek
is en dat er weinig maatwerk wordt toegepast. Is de Minister er bijvoorbeeld van op
de hoogte dat open teelten iets wezenlijk anders zijn dan binnenteelten en ook als
zodanig behandeld zouden moeten worden? Duurzaamheidsmaatregelen voor de open teelten
dragen niet altijd bij aan duurzaamheid in de binnenteelten. Kan de Minister aangeven
op welke manier doelen op bedrijfsniveau worden gesteld, aangezien sommige bedrijven
al heel veel gereduceerd hebben en zijn overgestapt op meer biologische middelen,
maar straks wel dezelfde reductieopgave krijgen als bedrijven waar het gebruik nog
niet of nauwelijks is afgenomen? Hetzelfde geldt voor maatwerk per lidstaat, aangezien
niet alle lidstaten evenveel gebruik maken van schadelijke middelen. Op welke manier
wordt maatwerk toegepast bij het opstellen van nationale doelen? Is de Minister bereid
om in Brussel te pleiten voor meer maatwerk?
Antwoord
Ik heb begrip voor uw redenering dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen anders
is in open teelten en gesloten teelten. Ik ben ervan op de hoogte dat de open teelten
iets wezenlijks anders zijn dan de bedekte teelten. Het voorstel voor Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen bevat echter kwantitatieve doelen op nationaal
niveau en niet op bedrijfsniveau.
Het voorstel van de Europese Commissie bevat een methodiek voor het vaststellen van
kwantitatieve reductiedoelen en voor het monitoren van het realiseren van deze doelen
ten opzichte van een referentieperiode (2015–2017). Bij het vaststellen van de doelen
kan rekening worden gehouden met de behaalde progressie (reductie van het gebruik)
in de periode 2011–2014, waarop u doelt in uw vraag.
Deze methodiek – die door alle lidstaten wordt gebruikt – leidt tot doelen per individuele
lidstaat en dus tot maatwerk.
Impact assessment Commissie
De leden van de CDA-fractie lezen in het voorstel van de Commissie dat de vier uitgangspunten
die zij centraal stellen gevolgen hebben voor professionele gebruikers. Hierbij valt
te denken aan hogere productiekosten door strengere en meer gedetailleerde rapportagevereisten,
lagere opbrengsten door verminderd verbruik van gewasbeschermingsmiddelen en extra
kosten voor professionele gebruikers die op dit moment nog geen of in ieder geval
niet jaarlijks een onafhankelijke adviseur raadplegen. Kan de Minister deze gevolgen
kwantificeren? Hoeveel zullen de productiekosten stijgen, hoe hoog zal de opbrengstderving
zijn (zowel financieel als in de hoeveelheid voedsel die minder geproduceerd zal kunnen
worden) en hoeveel zullen professionele gebruikers kwijt zijn aan het inwinnen van
advies van een onafhankelijke adviseur?
Antwoord
Zoals aangekondigd in het BNC-fiche over het voorstel, zal een impact assessment worden
uitgevoerd naar de gevolgen van het voorstel voor overheden en ondernemers, met name
gericht op lastenverzwaring en kosten.
Kan de Minister aangeven op welke manier invulling gegeven wordt aan het instellen
van onafhankelijke adviseurs die professionele gebruikers adviseren over niet-chemische
alternatieven en geïntegreerde gewasbescherming? Op welke manier wordt de onafhankelijkheid
van deze personen geborgd en in hoeverre zijn zij onafhankelijk wanneer zij in dienst
van de overheid zijn?
Antwoord
De precieze nationale uitwerking van de verplichtingen uit de concept-verordening
over de rol/onafhankelijkheid adviseurs moet nog worden uitgewerkt. Ik maak verder
werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen
los te koppelen. Ik wil uw Kamer hierover voor het einde van het jaar informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat het streven bestaat om, ook binnen
EU-verband, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen drastisch terug te dringen.
Deze leden zijn in beginsel dan ook positief over het streven om in 2030 het middelengebruik
en risico met 50 procent terug te brengen, al kan het volgens deze leden nog ambitieuzer
dan nu het geval is. Kan onderdeel van de Nederlandse inzet bij dit Europese voorstel
zijn dat het minimale reductiedoel van 50 procent in 2030 blijft staan, zo vragen
deze leden. Er is op dit moment al een lobby op gang gekomen om deze reductiedoelstellingen
aan te passen. Kan uitsluitsel worden gegeven over de voorlopige Nederlandse inzet
met betrekking tot dit deel van de doelstellingen zoals geformuleerd in het EU-voorstel?
Antwoord
Nederland kan steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau. Daarbij is van
belang dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de inspanning over lidstaten
om dat EU-reductiedoel te behalen.
De leden van de SP-fractie maken zich daarnaast ernstige zorgen over de zogeheten
«kandidaten voor vervanging». Veel van deze stoffen die al meer dan een decennium
in aanmerking komen om vervangen te worden, omdat ze ontzettend schadelijk zijn voor
mens en milieu, zijn nog steeds aanwezig op de markt en in Nederlandse bodem. Kunnen
we de Nederlandse inzet in Europa met betrekking tot deze kandidaten voor vervanging
ook op 100 procent reductie stellen in 2030, zo vragen deze leden.
Antwoord
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het feit dat de meningen over de kwantitatieve
reductiedoelstellingen van gemiddeld 50% voor de werkzame stoffen die in aanmerking
komen om vervangen te worden uiteenlopen in de verschillende lidstaten. Ik acht de
kans niet groot dat een voorstel van Nederland om dit doel te verhogen naar 100% gesteund
zal worden door een meerderheid van de lidstaten.
De leden van de SP-fractie vragen of onderdeel van de Nederlandse inzet kan zijn om
in het EU-voorstel een tussendoel in 2028 op te nemen. Zo kan er makkelijker worden
bijgestuurd mocht er dreiging zijn dat het 50 procent reductiedoel in 2030 niet wordt
gehaald. Voorts vragen deze leden hoe de Minister aankijkt tegen langere termijn reductiedoelen.
Volgens deze leden is het wenselijk dat ook voor na 2030 reductiedoelen worden gesteld
die het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nog verder terugdringt. Kan hier
worden ingegaan op de doelen na 2030, zo vragen deze leden.
Antwoord
Een tussendoel voor 2028 lijkt niet realistisch omdat de implementatie van dit voorstel
voor deze verordening mogelijk nog enkele jaren zal duren. Voor de vaststelling van
de reductiedoelen voor de periode na 2030 daarna lijkt het mij goed om eerst de evaluatie
af te wachten die de Commissie voorstelt om vier jaar na vaststelling van de verordening
uit te voeren.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er kan worden gereflecteerd op het
Nederlandse uitvoeringsprogramma in relatie tot het 50 procent reductiedoel in 2030
in het huidige EU-voorstel.
Antwoord
Het voorstel van de Commissie lijkt zich vooral te richten op het verminderen van
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en lijkt minder oog te hebben voor het verminderen
van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen via het ontwikkelen van weerbare planten
en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en nagenoeg geen
emissies naar het milieu. Indien de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt,
leidt dit tot een verminderd gebruik. Het nationale beleid richt zich meer op de ontwikkeling
en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven, nieuwe technologieën (bijvoorbeeld
precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), maatregelen om land- en tuinbouw
met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken (bijvoorbeeld CRISPR-Cas).
Deze lijn lijkt onderbelicht in het voorstel van de Commissie. Bij Europese Commissie
zal ik pleiten om deze lijn te versnellen, te versterken en te ondersteunen met bijvoorbeeld
ontwikkelingsprogramma’s die hierop zijn gericht.
De leden van de SP-fractie constateren dat er vrij uitvoerig onderzoek is gedaan naar
de rol van de pesticidenlobby, onder andere door Corporate Europe Observatory. Kan
er in Europees verband ook worden gepleit voor het aan banden leggen van deze lobby
door de bestrijdingsmiddelenindustrie zo vragen deze leden.
Antwoord
Het staat individuele bedrijven of organisaties vrij op te komen voor hun belangen.
Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt
aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister1.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van het voorstel
voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). De leden van
deze fracties hebben hier een aantal vragen en opmerkingen over.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties juichen de reductiedoelstellingen voor
2030 toe. Deze leden verbazen zich er echter over dat de doelstellingen voor middelen
die onder categorieën 1 (laag risico) en 2 (toegelaten middelen) niet zijn gedifferentieerd.
Is de Minister het ermee eens dat de reductie van sommige middelen meer haast heeft
dan de reductie van andere middelen? Is de Minister bereid om te pleiten voor een
reductiedoelstelling voor specifiek categorie 2? Deze leden stellen tevens vraagtekens
bij de – in hun ogen – beperkte ambitie in de uitbanning van middelen onder de derde
categorie (kandidaten voor vervanging). Ook voor deze categorie geldt een 50 procent
reductiedoelstelling. Is de Minister het ermee eens dat minder van deze stoffen een
groter effect hebben op de milieukwaliteit, deze reductiedoelstelling daarom onvoldoende
is en gaat hij zich hard maken voor meer ambitie in deze categorie? Hoe gaat de Minister
dit invullen voor Nederland?
Antwoord
Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een
uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar
het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de
HRI 1.
De reductie van chemische middelen die het meest risicovol (voor mens, dier en milieu)
worden geacht, dat zijn de stoffen die voor vervanging in aanmerking komen, krijgen
extra aandacht in het voorstel. Een reductie van het gebruik daarvan werkt door in
beide voorgestelde reductiedoelen. Dat betekent dus een extra stimulans om het gebruik
van deze middelen terug te dringen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn benieuwd hoe de Minister kijkt naar
de wenselijkheid van meer doelen doorheen de tijd. Tussentijdse doelen kunnen ertoe
leiden dat de sector eerder vervuilende middelen uit bant of reduceert en aan alternatieven
werkt. Dit is van belang vanwege het cumulatieve effect van sommige van deze middelen.
Wat is wat de Minister betreft een wenselijk tijdpad voor de afbouw van middelen,
en is de Minister het ermee eens dat het wenselijk is om aan dit gewenste tijdpad
ook doelen te verbinden? De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn ook van
mening dat doelen voor na 2030 wenselijk zijn, omdat de sector zich dan beter kan
voorbereiden op de toekomst. Deelt de Minister die stelling, en welke consequenties
verbindt de Minister daaraan?
Antwoord
Alle lidstaten dienen in hun nationaal actieplan aan te geven op welke wijze de kwantitatieve
reductiedoelen in 2030 gerealiseerd kunnen worden en dienen elk jaar inzicht te geven
in de voortgang voor het realiseren van de kwantitatieve reductiedoelen in 2030. Het
voorstel voorziet in monitoring hiervan door de Europese Commissie elke twee jaar.
In dit licht ligt het niet voor de hand dat Nederland voorstellen gaat doen om het
voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties achten het van belang dat het voorzorgsbeginsel
van kracht blijft, waarmee lidstaten middelen kunnen verbieden als deze nadelige effecten
hebben onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gebieden. Dit beginsel is wel
opgenomen in de huidige verordening onder artikel 2(3), maar komt niet of niet zo
expliciet terug in de voorgestelde nieuwe verordening. Is de Minister ertoe bereid
om ervoor te pleiten dat dit voorzorgsbeginsel expliciet landt in de nieuwe verordening?
Antwoord
Verordening (EG) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
gaat uit van het voorzorgsbeginsel. Het voorstel voor Verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen leidt niet tot een wijziging van Verordening (EG) 1107/2009
en is complementair aan dit voorstel. Het voorstel voor de verordening is bovendien
gebaseerd op artikel 192 van het Verdrag. Met dit artikel wordt uitvoering gegeven
aan de milieudoelstellingen van artikel 191 van het Verdrag. Hierbij is toepassing
van het voorzorgbeginsel uitgangspunt. Het ligt niet voor de hand dat Nederland voorstellen
gaat doen om het voorstel van de Europese Commissie op dit punt aan te passen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties steunt het idee achter de geïntegreerde
bestrijding van ziektes en plagen (IPM), waarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen
alleen als laatste redmiddel zijn toegestaan. De leden constateren tegelijkertijd
dat de huidige IPM onvoldoende concreet aangeeft wanneer precies tot het gebruik van
chemische middelen overgegaan mag worden. Deelt de Minister dat dit een kwetsbaarheid
is van de huidige IPM? Is de Minister bereid om Europees te pleiten voor een nadere
concretisering van de stappen en bijbehorende voorwaarden van de IPM? Mocht deze concretisering
er niet komen op Europees niveau, is de Minister dan bereid om de IPM nader uit te
werken voor de Nederlandse context? Wat zijn nu de obstakels voor boeren om IPM zo
goed mogelijk toe te passen en bestrijdingsmiddelen pas als allerlaatste redmiddel
in te zetten? En wat kan de Minister daaraan doen?
Antwoord
Het kabinet kan zich vinden in de mogelijkheid om de lidstaten te laten kiezen tussen
het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming (en vindt het stellen van aantoonbare
en controleerbare voorwaarden daaraan acceptabel) óf het ontwikkelen en toepassen
van teeltvoorschriften. Het kabinet is voorstander van het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming, omdat dit enerzijds het gebruik en de risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen
vermindert, maar tegelijkertijd een adequate gewasbescherming mogelijk houdt, door
waar mogelijk de inzet van preventieve en niet-chemische maatregelen.
Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestart is met een traject voor het realiseren
van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming binnen de landbouw. Het blijkt mogelijk te zijn om in dit traject
een benchmark te ontwikkelen voor individuele agrarische ondernemers. Er zal daarbij
gezorgd worden voor het waarborgen van de privacy van de indieners van de gegevens.
Het streven is om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde
gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit
systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 573).
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Europese Commissie een bufferzone
voorstelt van 3 meter bij kwetsbare gebieden, zoals oppervlaktewater, stedelijk gebied
en ecologisch kwetsbare gebieden, waarin geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden
gebruikt. Deze leden zijn van mening dat zulke buffers van groot belang zijn om de
gezondheid van burgers en van kwetsbare natuur te beschermen. De leden zetten wel
vraagtekens bij de gekozen afstand. Bij een grotere afstand is het risico op uitspoeling
kleiner. Hoe weegt de Minister dit risico? Is hij van plan om hiermee in te stemmen,
of overweegt hij te pleiten voor een grotere dan wel kleinere bufferzone, en welke
afwegingen maakt hij daarbij? Kan de Minister daarbij extra diep ingaan op het gebruik
van chemische gewasbeschermingsmiddelen in waterwingebieden – welke restricties gelden
daar al, wanneer acht de Minister een risico op uitspoeling in deze gebieden onwenselijk,
en waarom geen verbod van deze middelen in deze gebieden? Volgens de EFSA is een bufferzone
van 20 meter nodig om uitspoel met 80% te beperken. Kan de Minister hierop reageren,
en in kaart brengen waar dan nog veilig gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen
worden? Welke afmetingen van bufferzones hanteren andere EU-landen? Is de Minister
bereid om te onderzoeken hoe het minimaliseren van schadelijke gewasbeschermingsmiddelen
kan worden opgenomen in het NPLG? Is de Minister het er ook mee eens dat het gebruik
van deze middelen verboden moet worden in niet alleen Natura 2000-gebieden maar ook
in bijbehorende overgangsgebieden? In Nederland voldoen driekwart van de wateren niet
aan de eisen van chemische kwaliteit. Dit is in belangrijke mate door bestrijdingsmiddelen.
Pleit dat er niet voor om daarom langs alle wateren die nu niet voldoen een bufferzone
in te stellen?
Antwoord
Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet
dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde
drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen
geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Daarbij is een uniformering
met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.
Het coalitieakkoord bevat de afspraak om de normen van het gebruik van middelen af
te stemmen op de KRW. Naar aanleiding van deze afspraak hebben IenW en LNV een aanpak
op hoofdlijnen opgesteld. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober jl.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties stellen vast dat Nederland gemiddeld
scoort op gebruik van bestrijdingsmiddelen. Daarmee zou een halvering van ons gebruik
in lijn zijn met de Europese doelstellingen. Maar Nederland scoort helemaal onderaan
wat waterkwaliteit betreft. Moet dat niet leidden tot grote «spuitvrije» zones en
een veel hoger reductieniveaus dan 50%?
Antwoord
Ik wil mij in het bijzonder inzetten voor het verbeteren van de waterkwaliteit. Nederland
steunt het reductiedoel van 50%. Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige
gebieden is de Nederlandse inzet dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken
mag worden van de voorgestelde drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of
gevoelige gebieden en waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt.
Daarbij is een uniformering met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones
de inzet.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn ook benieuwd hoe de Farm2Fork ambities
voor 25% biologische landbouw samen gaan met de reductiedoelstellingen voor landbouwgif.
Immers gebruiken biologische boeren dit niet. Met slechts enkele procenten biologische
landbouw op dit moment, is een snelle groei naar de beoogde 25% ook nuttig voor het
behalen van de SUR doelen. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat het aandeel biologische
boeren vanaf nu elk jaar gaat verdubbelen?
Antwoord
Het kabinet werkt momenteel – op verzoek van de Europese Commissie – aan een nationaal
actieplan biologische landbouw om het aandeel biologische landbouw te vergroten, zowel
als het gaat om het aanbod van en om de vraag naar biologische producten. Ik verwacht
u hierover in november te kunnen informeren.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden het vreemd dat er geen gesloten
Europese of nationale boekhouding is voor bestrijdingsmiddelen. Deze leden menen dat
dit nodig is voor een goede handhaving. Onder de SUR regels zullen boeren precies
moeten bijhouden waar wanneer ze wat gebruiken. Maar fraude ligt wel op de loer. Is
de Minister bereid om ervoor te zorgen dat van elke liter en kilo die wordt geproduceerd
of geïmporteerd, duidelijk is waar deze terecht komt? Dat de hele keten tussen chemiefabriek
en akker gedocumenteerd wordt?
Antwoord
Op dit moment zijn toelatinghouders jaarlijks verplicht tot het opgeven van de afzet
van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over
het feit dat er binnen LNV een traject is gestart voor de digitale inwinning van gegevens
over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief de gebruikscijfers). Hierdoor wordt
het mogelijk om de gebruikscijfers jaarlijks te publiceren. Ik streef ernaar om het
systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming
(inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari
2024 gebruikt kan worden.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties steunen het voorstel om onafhankelijke
adviseurs de boeren te laten ondersteunen bij het maken van keuzes. De leden vragen
zich wel af, hoe onafhankelijkheid gewaarborgd wordt, hoe dat gecertificeerd wordt
en hoe de kwaliteit van de adviezen wordt bewaakt. Hoe wordt voorkomen dat het advies
zich beperkt tot een keus voor middel A of B, terwijl het beste advies wellicht een
landbouwpraktijken is die zonder bestrijdingsmiddelen uitkomt?
Antwoord
De precieze nationale uitwerking van de verplichtingen uit de concept-verordening
over de rol/onafhankelijkheid adviseurs moet nog worden uitgewerkt.
Ik maak voorts werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies
van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen. Hierbij verken ik momenteel of er een
koppeling te maken is met de verplichting uit de concept-verordening om jaarlijks
een onafhankelijke adviseur te raadplegen. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde
van het jaar te informeren over het los koppelen van de verkoop en het advies van
gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden het van belang dat er ruimte is
voor de ontwikkeling van duurzame gewasbeschermingstechnieken. De leden constateren
ook dat het ontwikkelen, testen en toelaten van zulke technieken soms lang duurt.
Is de Minister van mening dat de verordening hier meer op zou moeten inzetten? Zo
ja, welke concrete voorstellen zal de Minister op Europees niveau hiervoor doen?
Antwoord
De ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven, nieuwe technologieën
(bijvoorbeeld precisielandbouw, mechanische bestrijding, enzovoort), maatregelen om
land- en tuinbouw met natuur te verbinden en nieuwe veredelingstechnieken (bijvoorbeeld
CRISPR-Cas) onderbelicht in het voorstel van de Commissie. Deze alternatieven zijn
essentieel voor het daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen
van het gebruik én het risico van gewasbeschermingsmiddelen van de in het voorstel
omschreven doelen van het gebruik én het risico van gewasbeschermingsmiddelen. Deze
lijn is in het voorstel van de Europese Commissie onder belicht. Bij Europese Commissie
zal ik voorstellen doen om deze lijn te versnellen, te versterken en te ondersteunen
met bijvoorbeeld ontwikkelingsprogramma’s die hierop zijn gericht.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dierenfractie steunen het voorstel van de Europese
Commissie voor de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en roepen
het kabinet op om actief te pleiten voor een stevige Verordening die daadwerkelijk
effectief zal zijn om het gebruik van landbouwgif fors terug te dringen. Deze leden
hebben nog wel een aantal vragen over de Verordening en over de inzet van het kabinet.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herinneren de Minister aan de
gewijzigde motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1346) die verzoekt om kwantitatieve tussendoelen te stellen voor de uitfasering van het
gebruik van pesticiden. Deze leden wijzen erop dat de doelen in deze Verordening (50%
reductie van het gebruik en het risico van pesticiden in 2030) goede kwantitatieve
tussendoelen zijn voor uitfasering, ter uitvoering van deze motie. Gaat de Nederlandse
afvaardiging er bij de Raadswerkgroep van 11 en 12 oktober 2022 actief voor pleiten
om deze doelen in de Verordening te behouden? Gaat Nederland hierbij ook actief samenwerken
met andere lidstaten die voorstander zijn van deze doelen?
Antwoord
Nederland kan steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau. Daarbij is van
belang dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de inspanning over lidstaten
om dat EU-reductiedoel te behalen. Nederland zal daarbij steun zoeken bij lidstaten
met een vergelijkbaar standpunt.
Deze leden wijzen de Minister erop dat Nederland in de EU bij de grootste verbruikers
van landbouwgif per hectare hoort,2 en dat de Europese Commissie en de lidstaten bij een «vrijere» invulling van de Verordening
(met meer flexibiliteit per lidstaat) vooral naar Nederland zullen kijken voor hoge
reductiedoelen. Om het gelijk speelveld binnen de EU zo veel mogelijk te behouden,
is het dan ook in het voordeel van Nederland om voor strikte Europese doelen te pleiten.
Deelt de Minister dit inzicht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nederland kan steun uitspreken voor een 50% reductie op EU-niveau. Daarbij is van
belang dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de inspanning over lidstaten
om dat EU-reductiedoel te behalen.
Deze leden vinden het vreemd en onacceptabel dat ook voor de meest schadelijke landbouwgiffen
een reductie van 50% per 2030 wordt voorgesteld in de Verordening. Het gebruik van
giffen die bewezen zeer giftig zijn, moeilijk biologisch afbreekbaar, kankerverwekkend,
schadelijk voor de voortplanting, hormoonverstorend, die zich ophopen in de voedselketen
en/of die het DNA van mensen kunnen beschadigen, zouden veel sneller afgebouwd moeten
worden. De Europese Commissie heeft deze stoffen in 2015 al op een lijst van «kandidaten
voor vervanging» gezet, met als doel deze zeer schadelijke stoffen op korte termijn
te vervangen. Nederland heeft sindsdien geen enkele van deze stoffen vervangen. Een
stevigere aanpak om tot een reductie van de ze stoffen te komen is dan ook urgent.
De Tweede Kamer heeft het amendement van het lid Vestering (Kamerstuk 35 756, nr. 8) aangenomen, die oproept tot een vermindering van het gebruik van deze meest schadelijke
stoffen van 95% in 2030; een doel waar het Nederlandse volk dus achter staat. Gaat
de Minister in Europees verband, in het kader van een gelijk speelveld binnen de EU,
ook pleiten om het reductiedoel voor deze meest schadelijke stoffen aan te scherpen
naar 95% in 2030»? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het feit dat de meningen over de kwantitatieve
reductiedoelstellingen van gemiddeld 50% voor de werkzame stoffen die in aanmerking
komen om vervangen te worden uiteenlopen in de verschillende lidstaten. Ik acht de
kans niet groot dat een voorstel van Nederland om dit doel te verhogen naar 95% gesteund
zal worden door een meerderheid van de lidstaten. Maar ik zal dit specifiek toetsen
bij andere lidstaten de komende tijd.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben wel zorgen over de voorgestelde
methode om de geharmoniseerde risico-indicator (HRI) te berekenen, waarmee bijgehouden
moet worden in hoeverre het doel voor risicovermindering gehaald wordt. Bij deze HRI
wordt de mate van giftigheid van een stof onvoldoende meegewogen, terwijl dit wel
bepalend is voor het risico. Zo blijkt uit een analyse van milieuorganisatie Global
20003 dat het biologische middel kaliumwaterstofcarbonaat (bakpoeder) volgens de HRI-berekening
een 8 keer zo hoog risico zou hebben dan het zeer giftige difenoconazool.4 De reden dat zeer giftige stoffen met deze HRI-berekening goed scoren, is omdat van
deze sterke stoffen vaak een veel kleinere hoeveelheid nodig is – en de hoeveelheid
gebruikte stof wordt met deze berekening zwaar meegewogen. Deze voorgestelde rekenmethode
kan het averechtse effect hebben dat minder giftige of biologische middelen worden
vervangen door giftigere varianten, en dat dit alsnog het «risico» zou verminderen.
Dit gaat lijnrecht in tegen de Nederlandse inzet om biologische en laag-risicomiddelen
te stimuleren. Deelt de Minister deze zorg en gaat hij zich ervoor inzetten dat de
HRI wordt aangepast? Gaat de Nederlandse delegatie er actief voor pleiten dat de HRI
beter rekening houdt met de giftigheid van stoffen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een
uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar
het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de
HRI 1.
De HRI 1 geeft een gewogen trend weer in de verkochte hoeveelheid van werkzame stoffen.
Om deze trend te kunnen berekenen, zijn de werkzame stoffen ingedeeld in vier groepen
op basis van de risicoprofielen. Op basis van het risicoprofiel krijgt de werkzame
stof een wegingsfactor, als het risicoprofiel hoger is dan heeft de stof een hogere
wegingsfactor. De werkzame stof difenoconazol is ingedeeld in groep 3, die de wegingsfactor
16 heeft. Voor natriumbicarbonaat geldt dat dit een basisstof is, basisstoffen worden
niet meegenomen in de berekening van de HRI 1.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de Nederlandse inzet voor de Raadsbesprekingen over het Commissievoorstel inzake de
Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden willen de Minister
graag het volgende punt meegeven.
De leden van de CU-fractie hebben eerder aangegeven dat op een slimmere manier gemeten
moet worden wat de milieubelasting is van een bepaalde stof bij het behalen van het
2030-reductiedoel. Deze leden lezen dat in de risicoberekenmethode in bijlage 1 bij
de verordening, de HRI1, giftige chemische middelen slechts als acht keer giftiger
beschouwd worden dan laagrisicomiddelen en stoffen die in aanmerking komen om te worden
vervangen maar 16 keer. Dit terwijl ze vaak duizenden keren giftiger zijn dan laagrisicomiddelen.
De voornaamste maatstaf op dit moment is hierdoor niet giftigheid maar het aantal
gebruikte kilo’s, wat te weinig zegt over de milieu-impact van een middel. Wil de
Minister pleiten voor een risico-berekeningsmethode in Annex 1 van het SUR-voorstel
die per individuele stof het risico in kaart brengt en toxiciteit eerlijk meeweegt,
zoals de – in Nederland ontwikkelde – Milieu Indicator Gewasbeschermingsmiddelen (MIG)?
Antwoord
Het gaat hier om het zoeken naar een goede balans voor mens, dier en milieu en een
uitvoerbare systematiek. Hoe meer er wordt verfijnd, hoe complexer en oncontroleerbaar
het wordt. Naar mijn mening is de best mogelijke balans gevonden met behulp van de
HRI 1.
De HRI 1 geeft een gewogen trend weer in de verkochte hoeveelheid van werkzame stoffen.
Om deze trend te kunnen berekenen, zijn de werkzame stoffen ingedeeld in vier groepen
op basis van de risicoprofielen. Op basis van het risicoprofiel krijgt de werkzame
stof een wegingsfactor, als het risicoprofiel hoger is dan heeft de stof een hogere
wegingsfactor. Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik
en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor
toe te kennen aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel
en anderzijds een aparte reductiedoel voor de werkzame stoffen die in aanmerking komen
om te worden vervangen. Dat risicoprofiel heeft niet alleen betrekking op milieu,
maar ook op de risico’s voor de gezondheid van mensen. Ik vind het goed dat met beide
aspecten (milieu en gezondheid) rekening wordt gehouden bij het vaststellen van doelen
en het volgen van de trend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgestelde Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Zij vrezen grote gevolgen voor de landbouw
en onvoldoende ruimte voor ondernemers om de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen
op een passende wijze terug te dringen. Zij roepen de regering op om de voorgestelde
verordening kritisch te beoordelen.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister de mening deelt dat bij aanpak
van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen behoud van voedselproductie en voedselzekerheid
en het voorkomen van importafhankelijkheid een belangrijk uitgangspunt moet zijn.
Daarbij komt dat het milieu niet veel opschiet met minder voedselproductie in Europa
en meer import uit landen waar meer chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Wil de Minister zich ervoor inzetten dat het belang van behoud van voedselproductie
en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening?
Antwoord
Zowel de Europese Commissie als de lidstaten zijn van mening dat rekening moet worden
gehouden met voedselzekerheid en Europese voedselsoevereiniteit. Nederland steunt
dat uitgangspunt. En ik zal mij er zeker voor inzetten dat het belang van behoud van
voedselproductie en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening.
De leden van de SGP-fractie constateren dat milieurisico’s bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
niet alleen verminderen door het gebruik van minder middelen of minder risicovolle
middelen, maar ook door bufferzones en driftreducerende technieken. Is de veronderstelling
juist dat de hoofddoelstellingen in de voorgestelde verordening (50% minder gebruik
van (risicovolle) gewasbeschermingsmiddelen) hier geen rekening mee houden? Wil de
Minister zich er tenminste voor inzetten dat gekoerst wordt op 50% reductie van de
milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen in plaats van 50% reductie van het gebruik?
Antwoord
Het voorstel combineert de reductie van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Nederland steunt die gezamenlijke aanpak. Het is belangrijk dat ook de behoefte aan
chemische middelen afneemt. Dit is ook een uitgangspunt in het Nederlandse beleid
zoals vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Het voorstel houdt nog te weinig rekening met de ontwikkeling en beschikbaarheid van
niet-chemische alternatieven en nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw,
mechanische bestrijding, enzovoort), Deze alternatieven zijn essentieel voor het daadwerkelijk
in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen van het gebruik.
De leden van de SGP-fractie horen graag een nadere duiding van de voorgestelde doelstelling
«a 50% Union-wide reduction of both the use and risk of chemical plant protection
products». Betekent dit dat, ongeacht het gebruik van minder risicovolle gewasbeschermingsmiddelen,
ook het aantal kilogrammen gehalveerd moet worden? Deelt de regering de mening dat
het aantal kilogrammen gewasbeschermingsmiddel nog weinig zegt over daadwerkelijke
risico’s en milieubelasting? Hoe wordt omgegaan met het feit dat chemische laag-risico
middelen vaak een wat hoger gebruik met zich meebrengen, maar onder aan de streep
een lagere milieubelasting?
Antwoord
Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van reductie van gebruik en risico’s
van chemische gewasbeschermingsmiddelen door enerzijds een weegfactor toe te kennen
aan verschillende categorieën werkzame stoffen op basis van hun risicoprofiel en anderzijds
een aparte reductiedoel voor de werkzame stoffen met een hoog risico profiel. Dat
betekent dat het gebruik van chemische laag-risicomiddelen minder zwaar mee telt in
de berekening. De Commissie beoogt met het voorstel het gebruik van laag-risicomiddelen
te bevorderen en hoog-risicomiddelen te ontmoedigen.
De leden van de SGP-fractie kunnen niet goed volgen waarom het kabinet positief staat
tegenover de invoering van brede spuitvrije zones, terwijl het kabinet tevens terecht
aantekent dat er in verschillende situaties nauwelijks agrarische productieruimte
overblijft. Is de veronderstelling juist dat de Nederlandse landbouw door de genoemde
maatregel relatief hard geraakt zou worden, omdat we relatief veel sloten en watergangen
hebben en een relatief hoge productie per hectare? Hoe noodzakelijk is invoering van
brede spuitvrije zones als drift reducerende technieken toegepast worden? Waarom verzet
de regering zich niet tegen de genoemde maatregel?
Antwoord
Ten aanzien van de bescherming van water en gevoelige gebieden is de Nederlandse inzet
dat er slechts onder specifieke omstandigheden afgeweken mag worden van de voorgestelde
drie meter bufferzones die grenzen aan water en/of gevoelige gebieden en waarbinnen
geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Ik vind het belangrijk dat bredere
zones juist daar ingesteld waar het de waterkwaliteit verbetert. Daarbij is een uniformering
met de derogatiebeschikking en de GLB-NSP bufferzones de inzet.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de nationale reductiedoelstellingen afhankelijk
worden gemaakt van de intensiviteit van het gebruik van middelen in een lidstaat.
Deze leden vrezen dat Nederland zo zwaardere doelstellingen opgelegd krijgt dan andere
lidstaten, wanneer niet gekeken wordt naar het gebruik van middelen ten opzichte van
gewasopbrengsten. Gaat de Minister zich ervoor inzetten dat ook de productie per hectare
meegewogen wordt?
Antwoord
Het Kabinet vind het jammer dat de Europese Commissie dit principe niet heeft meegenomen
in de berekeningsmethode in het voorstel. In EU-overleg heeft de Nederlandse delegatie
gewezen op dit principe in relatie tot voedselzekerheid en het benutten van beschikbaar
landbouwareaal en zal dit blijven doen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet een impact assessment zal laten
uitvoeren om de financiële gevolgen en de gevolgen voor de regeldruk in beeld te brengen.
Deze leden horen graag of de Minister daarbij ook de gevolgen voor teelten en voor
de voedselproductie mee wil nemen. Kan de Minister vaart maken met uitvoering van
deze impact assessment en aandringen op voldoende tijd om de uitkomsten van deze impact
assessment mee te kunnen nemen in de onderhandelingen? Gaat de Minister zich aansluiten
bij de lidstaten die een oproep hebben gedaan voor een integrale impact assessment
van de voorgestelde verordening?
Antwoord
Zoals aangekondigd in het BNC-fiche zal een impact assessment worden uitgevoerd naar
de consequenties van het voorstel voor de Nederlandse overheid en ondernemers. De
opdracht daartoe is in voorbereiding. Naar verwachting zal het onderzoek begin 2023
kunnen worden afgerond.
Nederland is terughoudend ten aanzien van het steunen van een aanvullende effectbeoordeling
voor de gehele EU, zoals verzocht door een aantal lidstaten. Dit zal leiden tot een
vertraging van de behandeling van het voorstel en dat acht ik niet wenselijk.
De leden van de SGP-fractie constateren dat, samen met de sector, nationaal werk wordt
gemaakt van reductie van de milieubelasting en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming
via onder meer het Uitvoeringsprogramma gewasbescherming. Wat zou de voorgestelde
verordening naar verwachting betekenen voor het nationale beleid en de stappen die
in het kader van het Uitvoeringsprogramma gezet worden?
Antwoord
Het kabinet is in principe positief over het voorstel van de Commissie, omdat dit
een bijdrage kan leveren aan het realiseren van de ambitie van het coalitieakkoord,
de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma, het Nationaal Programma Landelijk
Gebied (NPLG) en het voldoen aan de waterkwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen
van de Kaderrichtlijn water in 2027. De toegenomen nadruk op toepassing van geïntegreerde
gewasbescherming sluit aan bij de ambitie in het coalitieakkoord om de omslag naar
geïntegreerde gewasbescherming te intensiveren. Het kabinet heeft hierbij wel enkele
kanttekeningen. Het voorstel richt zich vooral op het verminderen van het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen en lijkt minder oog te hebben voor het verminderen van
de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen via het ontwikkelen van weerbare planten
en teeltsystemen, alternatieven voor chemische bestrijding en het verbinden van land-
en tuinbouw met natuur. Indien de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt,
leidt dit tot een verminderd gebruik.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese Commissie verschillende regels
opstelt voor Integrated Pest Management en de manier waarop dit toegepast moet worden.
Deze leden willen erop wijzen dat de wijze waarop IPM door telers toegepast wordt
sterk afhankelijk is van teelten en lokale omstandigheden. De diversiteit is groot.
Deze leden vrezen dat regelgeving vanuit Brussel de toepassing van IPM in de praktijk
eerder frustreert dan stimuleert. Deelt de Minister deze zorg? Gaat hij zich ervoor
inzetten dat de Europese Commissie niet op de stoel van de ondernemer gaat zitten?
Antwoord
Ik deel de zorgen van de leden van de SGP-fractie. In het Nederlandse standpunt is
dit één van de belangrijkste punten waarop de Nederlandse inzet is gebaseerd.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om de Kamer maandelijks te informeren
over de voortgang van de onderhandelingen op de verschillende niveaus en over nieuwe
elementen die in worden gebracht. Deze leden vragen de Minister ook om tijdig aan
te geven wanneer sprake is van beslissende fases in de onderhandelingen.
Antwoord
Het is mijn voornemen om uw Kamer tussen de Raadswerkgroepbesprekingen te informeren
over het verloop van de laatst gehouden bespreking en een vooruitblik te geven op
de komende bespreking. Daarbij voldoe ik aan het informatieverzoek van de rapporteurs,
zoals gedaan in hun brief van 5 oktober 2022; liefst doe ik dit aanhakend bij de geannoteerde
agenda van de LVR. Dit is mede afhankelijk van de planning van de besprekingen door
de voorzitter van de Raad – momenteel Tsjechië. Recent heeft Tsjechië een aangepaste
planning bekend gemaakt met een bespreking op 3 en 25 november. De komende voorzitter
– Zweden – heeft nog geen planning bekend gemaakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de verordening duurzaam gebruik
gewasbeschermingsmiddelen en heeft hier nog enkele vragen over.
Het lid van de BBB-fractie heeft twijfels aan de voorkeursoptie van de commissie.
In de verordening staan drie beleidsopties, die zijn beoordeeld op basis van een plausibel
uitgangsscenario waarin de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden niet wordt gewijzigd.
De voorkeursoptie van de commissie is hierbij optie 3 waarbij de reductiedoelen bindend
zijn. Het lid van de BBB-fractie vindt dit opmerkelijk, zeker in het kader van voedselzekerheid.
Wanneer deze reductiedoelen bindend zijn kan dit grote nadelen hebben op de productie
van voedsel wanneer er geen passende vervangingsmiddelen voor gewasbescherming zijn.
Wanneer er geen goede vervangingsmiddelen zijn en er ook geen gebruik meer gemaakt
kan worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen heeft dit grote impact op de opbrengst
van gewassen. Deze opbrengst zal een stuk lager zijn t.o.v. de opbrengst wanneer er
wel de juiste gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zijn. Het bindend maken van deze
doelstellingen zou mogelijk kunnen lijden tot verslechtering van de voedselzekerheid,
die voedselzekerheid die momenteel al in het geding is. Is de Minister het eens met
het lid dat deze optie een mogelijk gevaar oplevert voor de voedselzekerheid, wanneer
er geen goede alternatieven beschikbaar zijn? En op welke manier is de Minister van
plan om te voorkomen dat deze verordening een gevaar op gaat leveren voor de voedselzekerheid?
Antwoord
Zowel de Europese Commissie als de lidstaten zijn van mening dat rekening moet worden
gehouden met voedselzekerheid en Europese voedselsoevereiniteit. Nederland steunt
dat uitgangspunt. En ik zal mij er zeker voor inzetten dat het belang van behoud van
voedselproductie en voedselzekerheid meegenomen wordt in de voorgestelde verordening.
Het voorstel houdt verder nog te weinig rekening met de ontwikkeling en beschikbaarheid
van niet-chemische alternatieven en nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw,
mechanische bestrijding, enzovoort)., Deze alternatieven zijn essentieel voor het
daadwerkelijk in de agrarische praktijk realiseren van het verminderen van het gebruik.
Het lid van de BBB-fractie is daarom van mening dat optie 1 veel beter aansluit bij
een realistische aanpak om het gebruik van chemische gewasbescherming met 50% te reduceren
en levert geen gevaar op voor de voedselzekerheid. Deze doelstelling zou niet bindend
moeten worden. Het streven naar het doel van 50% reductie is een uitdaging waar niks
mis mee is. Om deze reductie te verwezenlijken moeten er goede alternatieven zijn
die hetzelfde resultaat opleveren. Ook moet er gekeken worden naar de mogelijkheden
die er liggen op het gebied van precisielandbouw. De innovaties in de precisielandbouw
kunnen een rol spelen binnen de reductie van chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Precisielandbouw heeft ook als voordeel dat er doelgerichter gebruik gemaakt wordt
van deze chemische gewasbeschermingsmiddelen, wat ervoor zorgt dat mogelijke nevenschade
wordt verminderd. Is de Minister bereidt om te pleiten voor niet bindende doelstellingen?
Antwoord
Nederland heeft geen principiële bezwaren tegen bindende doelstellingen. Wel is Nederland
van mening dat er verbeteringen van het voorstel mogelijk zijn die tegemoetkomen aan
de kanttekeningen die eerder met uw Kamer zijn gedeeld. Het voorstel houdt nog te
weinig rekening met de ontwikkeling en beschikbaarheid van niet-chemische alternatieven
en nieuwe technologieën (bijvoorbeeld precisielandbouw).
Het lid van de BBB-fractie heeft vraagtekens over de relevantie van de effectbeoordeling.
Tijdens de Landbouw- en visserijraad van 26 september jongstleden is er gesproken
over een aanvullende effect beoordeling duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Het ging er hierbij over of de effectbeoordeling relevant is omdat er geen rekening
is gehouden met de gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de mondiale voedselzekerheid
en voor de bedreiging voor de Europese Unie en de sociaal economische gevolgen van
deze verordening. Het lid van de BBB-fractie vindt dit zorgwekkend omdat deze verordening
ook invloed kan hebben op de voedselzekerheid. Het is daarom ook van belang dat de
lange termijneffecten van de oorlog meegenomen worden zodat de effectbeoordeling relevant
is. Hoe kijkt de Minister aan tegen de relevantie van deze effectbeoordeling?
Antwoord
Zoals aangekondigd in het BNC-fiche zal een impact assessment worden uitgevoerd naar
de consequenties van het voorstel voor de Nederlandse overheid en ondernemers. De
opdracht daartoe is in voorbereiding. Naar verwachting zal het onderzoek begin 2023
kunnen worden afgerond.
Nederland is terughoudend ten aanzien van het steunen van een aanvullende effectbeoordeling
voor de gehele EU, zoals verzocht door een aantal lidstaten. Dit zal leiden tot een
vertraging van de behandeling van het voorstel en dat acht ik niet wenselijk.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen over het opzetten van een register
voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De verordening verplicht lidstaten
om verschillende aspecten te monitoren. Een van deze aspecten is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
door middel van een elektronisch register. In dit register moeten professionele gebruikers
bijhouden welke preventieve maatregelen en interventies zij inzetten, hoe zij gebruik
maken van adviesdiensten, en welke noodzakelijke chemische gewasbeschermingsmiddelen
worden gebruikt. Het is de bedoeling dat Nederland zelf vormgeeft aan dit register.
Op welke manier wordt er vormgegeven aan dit register en hoe is de Minister van plan
om ervoor te zorgen dat er geen hoge administratieve last komt voor gebruikers van
dit register?
Antwoord
Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat er in het kader van het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestart is met een traject voor het realiseren
van het digitaal inwinnen van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming binnen de landbouw. Het blijkt mogelijk te zijn om in dit traject
een benchmark te ontwikkelen voor individuele agrarische ondernemers. Er zal daarbij
gezorgd worden voor het waarborgen van de privacy van de indieners van de gegevens.
Het streven is om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde
gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit
systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden (Kamerstuk 27 858, nrs. 569 en 573).
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat er eerst goede alternatieven moeten zijn
voordat er vermindering van chemische gewasbeschermingsmiddelen plaats kan gaan vinden.
Doordat er momenteel nog weinig tot geen goede vervangers zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen
is het niet zeker hoe deze alternatieven eruit gaan zien en wat deze gaan kosten.
Momenteel kost het proces van goedkeuring voor nieuwe gewasbeschermingsmiddelen erg
veel tijd. Wil de Minister pleiten voor een versnelling in het goedkeuringsproces
van gewasbeschermingsmiddelen, zodat er sneller goede alternatieven op de markt komen
en waardoor er specifieker gestuurd kan worden op de gewenste 50% reductie?
Antwoord
Ik ben in gesprek met de Europese Commissie en het Ctgb om de mogelijkheden te bespreken
om de goedkeurings- en toelatingsprocedure te versnellen (Kamerstuk 27 858, nr. 573).
Het lijkt me niet verstandig om dit onderwerp – dat gerelateerd is aan Verordening
(EG) 1107/2009 – ter sprake te brengen in de onderhandelingen over het voorstel voor
verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Het lid van de BBB-fractie maakt zich ook grote zorgen over de betaalbaarheid van
voedsel en een goed verdienmodel voor boeren. De huidige crisissen laten momenteel
al zien dat de consumenten het steeds krapper bij kas hebben. Deze verordening zou
een verzwaring op kunnen leveren voor de consumenten op de betaalbaarheid van voedsel.
Wanneer er geen juiste alternatieven zijn voor chemische gewasbeschermingsmiddelen
zal dit invloed hebben op de opbrengst van gewassen, wat automatisch leidt tot hogere
marktprijzen. Ook de betaalbaarheid van nieuwe alternatieven speelt een belangrijke
rol, de prijs van deze nieuwe alternatieven moet in verhouding niet meer gaan kosten
dan wat er op dit moment wordt betaald anders zal dit ook kostprijsverhogend werken.
Alle elementen die verzwarend werken binnen deze verordening zorgen voor kostprijsverhoging.
Is de Minister bewust van de mogelijke kostprijsverhogende elementen binnen deze verordening?
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat voedsel betaalbaar blijft voor consumenten
en dat er een goed verdienmodel voor boeren is?
Antwoord
Ja, daar ben ik mij van bewust. Om die reden zullen de financiële consequenties en
gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven en de burger worden meegenomen in
de impact assessment. Hierbij zal rekening worden gehouden met het ingezette beleid
in Nederland (coalitieakkoord en Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030).
Het lid van de BBB-fractie vindt het belangrijk dat er geen oneerlijke concurrentie
gaat plaatsvinden doordat er producten worden geïmporteerd waarbij er wel volledig
gebruik gemaakt kan worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening
zorgt voor andere productie eisen t.o.v. landen buiten de Europese Unie. Het lid is
van mening dat er geen producten geïmporteerd mogen worden met lagere producteisen
dan die in Europa worden toegepast. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er geen
oneerlijke concurrentie plaats gaat vinden en dat productie eisen voor geïmporteerde
producten hetzelfde zijn?
Antwoord
Soms worden er in de landen buiten de EU gewasbeschermingsmiddelen gebruikt die niet,
nog niet of niet meer in de Europese Unie zijn toegelaten. Hierdoor bestaat de mogelijkheid
dat op voedselproducten die in de EU geïmporteerd worden residuen van deze gewasbeschermingsmiddelen
aanwezig zijn. Echter, alle producten die op de Europese markt verhandeld worden (ook
wanneer deze van buiten de EU worden geïmporteerd) moeten voldoen aan de Europese
producteisen, waaronder voedselveiligheid. Zo bevat Verordening (EG) 396/2005 maximale
residulimieten (hierna: MRL’s) waaraan deze producten moeten voldoen en waarop zij
– steekproefsgewijs – bij de invoer worden gecontroleerd (Aanhangsel Handelingen II
2021/22, nr. 3764).
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen dat Nederland binnen zes maanden na
de inwerkingtreding van de verordening in het nationale recht twee reductiedoelstellingen
moet vaststellen om bij te dragen aan de EU-brede doelstelling. Hoe verwacht de Minister
dat deze reductiedoelstellingen ervoor Nederland uit zullen gaan zien, en waarop is
deze verwachting gebaseerd?
Antwoord
Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat nog onduidelijk is wat de reductiedoelen
voor Nederland zullen zijn. Er is veel discussie tussen lidstaten over de berekeningsmethode
waarop de nationale reductiedoelen gebaseerd zullen worden.
Het lid van de BBB heeft kennisgenomen van de verplichting om in gevoelige gebieden
geen gewasbeschermingsmiddelen meer te gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze
gebieden en oppervlaktewater. Er is geen uitzonderingspositie mogelijk voor de glastuinbouw
of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar
het milieu niet kan plaatvinden. Gaat de Minister kijken welke uitzonderingen er mogelijk
zijn voor specifieke gevallen?
Antwoord
Het kabinet staat op zich positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden
en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in
zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Het kabinet plaatst enkele
kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw.
Het kabinet constateert wel dat de zone generiek wordt voorgesteld; er is geen uitzonderingspositie
mogelijk voor de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling
vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden.
Volgens het lid van de BBB-fractie moet er ook gekeken worden naar de mogelijkheden
die er liggen binnen de precisielandbouw. Het lid is van mening dat er uitzonderingen
moeten komen voor precisie technieken met betrekking tot chemische gewasbeschermingsmiddelen
in gevoelige gebieden en in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater.
Hoe kijkt de Minister hiertegen aan en hoe gaat hij zich hiervoor inzetten?
Antwoord
Het stimuleren van de toepassing van nieuwe technologieën (zoals precisielandbouw)
is een belangrijk doel van het voorstel voor een verordening. Ik onderstreep dit doel
en ondersteun het gebruik van niet-chemische alternatieven. Ik zal de precisie-technieken
inbrengen in de onderhandelingen in zijn algemeenheid, zoals hierboven aangegeven,
maar wijs er wel op dat de waterkwaliteitsdoelen nauwlettend in het oog moet worden
gehouden.
Het lid van de BBB is benieuwd welke mogelijkheden er zijn voor onderscheid tussen
diverse type gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in het voorstel van de Europese
Commissie, waardoor de mogelijkheid wordt gecreëerd om middelen met een lage negatieve
impact op het oppervlaktewater dan wel omgeving vrij te kunnen stellen van een eventueel
verbod. Kan de Minister zich hier over uitspreken?
Antwoord
Het voorstel kent, daar waar een verbod aan de orde is, inderdaad geen onderscheid
in het risicoprofiel van gewasbeschermingsmiddelen. Een meer risicogerichte benadering
is wenselijk en waar mogelijk zal ik daarvoor pleiten of voorstellen daartoe ondersteunen.
Het lid van de BBB constateert dat de mogelijkheden voor het gebruik van alternatieven
voor chemische gewasbescherming niet mogelijk zijn of dat het niet gestimuleerd wordt
om alternatieve technieken te gebruiken. Dit zijn alternatieven zoals Crispr-CAS,
biostimulanten en inzet van precisietechnieken (incl. drones), etc. Boeren zien te
veel middelen verdwijnen, terwijl er nog veel te weinig alternatieven voor in de plaats
komen, dit is voor andere soorten middelen en ook voor de ontwikkeling van meer weerbare
teeltsystemen. Door alternatieven een sterkere plaats te geven, wordt het voorstel
van de Europese Commissie een stuk evenwichtiger. Wil de Minister pleiten voor een
evenwichtig beleid doormiddel van het mogelijk maken van gebruik van bovenstaande
alternatieven en dit mee te nemen in de verordening?
Antwoord
Ik ondersteun het gebruik van niet-chemische alternatieven om de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen
te verminderen. Die richting was het vorige Kabinet al ingegaan met het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het is belangrijk deze inzet te versterken. Zo
loopt het nationaal programma precisielandbouw en heb ik aandacht voor nieuwe technieken
zoals CRIPR-cas in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming. Ook kijkt
het Ctgb hoe innovatieve precisietechnieken kunnen worden meegenomen in de beoordelingsmethodiek.
Het lid van de BBB-fractie vindt het van belang dat boeren worden ondersteund in de
transitie naar weerbare, duurzame teeltsystemen en weerbare planten. Boeren moeten
gestimuleerd worden om deze transitie te kunnen realiseren, zowel inhoudelijk als
financieel. Hoe gaat de Minister zorgen voor stimulans en ondersteuning om deze transitie
te kunnen ondergaan en welke mogelijkheden zijn hiervoor beschikbaar vanuit de EU?
Antwoord
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik verwijs u naar mijn antwoord op een van uw eerdere
vragen.
Het lid van de BBB vindt dat er op een andere manier gekeken moet worden naar de meetmethode
van gewasbeschermingsmiddelen. De Europese Commissie kiest in het voorstel voor het
meten van het aantal gebruikte kilogrammen met de Harmonized Risk Indicator (HRI).
De Nederlandse land- en tuinbouw kenmerkt zich door een hoge productie per oppervlakte-eenheid.
Volgens het lid van de BBB-fractie zou er gekeken moeten worden naar het gebruik van
gewasbescherming per geoogst product. Zo is het aantal kilogrammen toegepast middel
per geoogst product laag. Hoe kijkt de Minister tegen deze meet methode aan en wil
de Minister pleiten dat het gebruik van middelen in de land- en tuinbouw door ondernemers
wordt beoordeeld op milieu-impact, en niet op hoeveelheden kilogrammen?
Antwoord
Het Kabinet vind het jammer dat de Europese Commissie het principe van het gebruik
van gewasbescherming per geoogst product niet heeft meegenomen in de berekeningsmethode
in het voorstel. In EU-overleg heeft de Nederlandse delegatie gewezen op dit principe
in relatie tot voedselzekerheid en het benutten van beschikbaar landbouwareaal. Nadeel
van dit principe is dat bijvoorbeeld het gebruik in de sierteelt en bollenteelt, biomassa
en veevoedergewassen niet kan worden meegenomen of moeilijk te vergelijken is met
kilogram voedselproductie. In Nederland vindt een substantieel deel van het gebruik
plaats in deze sectoren.
Het lid van de BBB vindt het belangrijk dat, voorafgaande aan de vaststelling van
de Verordening, er een goed beeld is van de effecten van de voorgestelde reductiedoelstellingen,
de voorgestelde maatregelen en van de specifieke gevolgen van de maatregelen met betrekking
tot de «gevoelige gebieden». Is de Minister bereid een impact analyse met betrekking
tot de gevolgen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen voor
de Nederlandse land- en tuinbouw te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals aangekondigd in het BNC-fiche zal een impact assessment worden uitgevoerd naar
de consequenties van het voorstel voor de Nederlandse overheid en ondernemers. De
opdracht daartoe is in voorbereiding. Naar verwachting zal het onderzoek begin 2023
kunnen worden afgerond. De uitkomsten van dat onderzoek zal input geven voor het Nederlandse
standpunt.
De definitie van en voorschriften voor gevoelige gebieden heeft tot veel vragen en
zorgen geleid bij lidstaten. In de komende Raadswerkgroepbespreking zal dit nader
worden toegelicht door de Europese Commissie. Op basis daarvan zal Nederland zijn
inzet bepalen.
Nederlandse inzet voor Raadsbesprekingen Commissievoorstel duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Kamerstuk 22 112, nr. 3481 – Brief d.d. 8 september 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Fiche: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Kamerstuk 22 112, nr. 3472 – Brief d.d. 15 juli 2022, Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
EU-voorstel: Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen COM (2022) 305
(Engelstalige versie)
EU-voorstel d.d. 23 juni 2022, Europese Commissie
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit