Brief Algemene Rekenkamer : Aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2023 (begrotingshoofdstuk XIV) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
36 200 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2023
Nr. 4
                   BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2022
De ontwerpbegroting geeft budgettaire kaders voor de ontvangsten, uitgaven en verplichtingen
                  voor het komende jaar weer. Een goede begroting legt de basis voor een goede verantwoording,
                  en die verantwoording is vervolgens weer de basis voor de begroting van het volgende
                  jaar.
               
Met deze brief ontvangt u enkele aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2023 (begrotingshoofdstuk
                  XIV (Kamerstuk 36 200 XIV)) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) die de Tweede
                  Kamer kan gebruiken bij de begrotingsbehandeling.
               
De Minister van LNV is verantwoordelijk voor toezicht en controle op de kwaliteit
                  van ons voedsel, het behoud en de bescherming van onze natuur en het uitvoeren van
                  het EU-beleid voor de landbouw- en visserijsector. Daarnaast is de Minister ook verantwoordelijk
                  voor het monitoren, signaleren, bewaken en bestrijden van dierziekten. Alle uitgaven
                  hiervoor lopen via het Diergezondheidsfonds (begrotingshoofdstuk F).
               
De begroting van het Ministerie van LNV omvat € 2.776 miljoen aan uitgaven, € 2.206 miljoen
                  aan verplichtingen en € 79 miljoen aan ontvangsten, en betreft ook de portefeuille
                  van de Minister voor Natuur en Stikstof.
               
Fiscale regelingen
De Minister van LNV is ook beleidsmatig verantwoordelijk voor 7 fiscale regelingen
                  die volgens de Miljoenennota 2023 (Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2) tot een geraamde belastingderving leiden van in totaal € 1.544 miljoen1. Fiscale regelingen vormen geen onderdeel van de begroting van een ministerie zelf
                  omdat het geen begrotingsuitgaven zijn. Fiscale regelingen leiden wel tot minder belastingontvangsten.
                  Dit is zichtbaar in bijlagen 9 en 10 van de Miljoenennota.
               
Het kabinet zoekt naar mogelijkheden om het belastingstelsel minder complex te maken
                  en wil daartoe onder andere niet-doelmatige regelingen versoberen of afschaffen.2 In ons verantwoordingsonderzoek 2020 onderzochten we diverse fiscale regelingen,
                  waaronder de landbouwvrijstelling. Dit is een fiscale regeling die in 1918 is ingevoerd.
                  Gebruikers van de regeling zijn ondernemers die een landbouwbedrijf uitoefenen op
                  eigen grond. Het gaat om bedrijven met een sterk grondgebonden karakter, zoals akkerbouw
                  en veeteelt. In de rijksbegroting van 2023 wordt het financieel belang van deze regeling
                  voor 2023 geraamd op € 788 miljoen. Wij concludeerden op basis van ons onderzoek dat
                  de landbouwvrijstelling sinds de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001 geen
                  specifiek beleidsdoel heeft. De voortzetting van de fiscale regeling is sindsdien
                  een doel op zich geworden. In reactie op ons rapport erkende de toenmalige Minister
                  dat het oorspronkelijke doel van de landbouwvrijstelling is vervallen. Ze gaf aan
                  dat de vrijstelling opnieuw geëvalueerd wordt in 2022. Een eventueel besluit over
                  aanpassen of afschaffen van de regeling op basis van deze evaluatie liet zij aan het
                  huidige kabinet. Deze evaluatie heeft nog niet plaatsgevonden.
               
Niet-belastingontvangsten
De niet-belastingontvangsten van het Ministerie van LNV bedragen in totaal ongeveer
                  € 79 miljoen. Dit betreft onder andere inkomsten uit boetes (op grond van de Wet Dieren
                  en het mestbeleid), leges (bijvoorbeeld voor visserijvergunningen en toetsing van
                  pachtovereenkomsten) en rente (bijvoorbeeld landinrichtingsrente).
               
Onderzoek van de Algemene Rekenkamer
Wij gaan hierna in op enkele aandachtspunten voortkomend uit onze onderzoeken, die
                     relevant kunnen zijn voor de begrotingsbehandeling dit najaar, te weten:
                  
1. Opkoopregelingen voor de veehouderij;
2. Zoönosen;
3. Biologische productie;
4. Instelling Transitiefonds – budgetrecht parlement.
We sluiten deze brief af met een vermelding van nog te publiceren onderzoek van de
                  Algemene Rekenkamer op het terrein van de Minister van LNV.
               
1 Opkoopregelingen voor de veehouderij
In onze verantwoordingsonderzoeken over 20203 en 20214 hebben we de subsidieregeling sanering varkenshouderijen onderzocht. In het verantwoordingsonderzoek
                     2020 deden we de volgende aanbevelingen:
                  
• Overweeg om, met inachtneming van de Europese staatssteunregels, de hoogte van het
                           subsidiebedrag bij een volgende saneringsregeling meer afhankelijk te maken van de
                           bijdrage aan het beleidsdoel in plaats van alleen afhankelijk van het kapitaalverlies
                           van de ondernemer.
                        
• Zorg voor een betere afstemming tussen het rijksbeleid en de rol van de gemeente en
                           provincie. Stimuleer ook dat ondernemers vroeg gaan nadenken over al dan niet deelnemen
                           aan een saneringsregeling. Stoppen met een (familie)bedrijf is een ingrijpend besluit
                           dat ondernemers samen met het gezin, financiers en de gemeente nemen en waarvoor tijd
                           nodig is.
                        
• Geef concreet aan in welke mate een doel wordt nagestreefd, bijvoorbeeld door het
                           uit te drukken in termen van vermindering van emissies, aantallen dieren of hoeveelheid
                           mest.
                        
In het verantwoordingsonderzoek 2021 deden we aanbevelingen over de uitvoerbaarheid
                     en controleerbaarheid van de regeling. We benadrukten onder meer dat het belangrijk
                     is om in een vroeg stadium na te denken over het handhavingsbeleid van alle subsidievoorwaarden
                     en om subsidievoorwaarden zo simpel en controleerbaar mogelijk te maken. Deze uitgangspunten
                     zijn ook van toepassing op toekomstige opkoopregelingen.
                  
2 Zoönosen
Nederland is kwetsbaar voor zoönosen, onder andere doordat in sommige regio’s veel
                  veehouderijen niet alleen dicht bij elkaar staan, maar ook veel dieren houden. In
                  ons Verantwoordingsonderzoek 2021 hebben we het beleid voor zoönosen onderzocht. We
                  stelden dat we het zorgelijk vinden dat het Rijk provincies en gemeenten geen instrumenten
                  biedt voor het wegen van zoönoserisico’s bij besluiten van vergunningsaanvragen. In
                  juli dit jaar hebben de Ministeries van VWS en LNV gezamenlijk het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid uitgebracht en aan de Tweede Kamer aangeboden.5 Een van de actiepunten in dit plan is om handreikingen op te stellen voor decentrale
                  overheden, zodat die zoönoserisico’s bij de inrichting van het landelijk en stedelijk
                  gebied mee kunnen wegen – zoals wij aanbevalen in ons rapport.
               
Bij een uitbraak van zoönose hebben de Ministers van LNV en VWS ieder hun eigen taken
                  en bevoegdheden en daarmee samenhangende politieke verantwoordelijkheid. We stelden
                  in het Verantwoordingsonderzoek dat de Minister van VWS doorzettingsmacht zou moeten
                  hebben bij de aanpak van een snelle uitbraak van een zoönose. Tijdens een crisis zijn
                  immers snel daadkrachtige beslissingen nodig en is er vaak weinig tijd en ruimte voor
                  overleg. Dit was ook een aanbeveling van de commissie van Dijk6 die de aanpak van de Q-koortsuitbraak evalueerde. De Ministers van LNV en VWS gaven
                  geen gehoor aan deze aanbeveling.
               
3 Biologische productie
In de Europese biologische verordening7 staan regels voor het produceren, verwerken, verhandelen en etiketteren van biologische
                  producten in de Europese Unie. Eén van de doelen van de verordening is het behoud
                  van het vertrouwen in het Europees biologisch keurmerk. Tussen de vele (private) keurmerken
                  is het Europees biologisch keurmerk het enige keurmerk voor duurzame voeding dat wordt
                  gewaarborgd door de overheid. In ons verantwoordingsonderzoek 2019 bevalen we de Minister
                  van LNV aan om doelgerichter te sturen op het behoud van het consumentenvertrouwen
                  in het biologisch keurmerk8. We constateerden onder andere dat de Minister het consumentenvertrouwen niet monitort.
                  In de ontwerpbegroting 2023 geeft de Minister van LNV met kengetallen de ontwikkeling
                  weer van het vertrouwen van Nederlandse consumenten in de veiligheid van voedsel,
                  maar niet over de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen in biologische producten.
               
In de ontwerpbegroting 2023 staat dat het Ministerie van LNV in 2023 aan de slag gaat
                  met het nationaal actieplan biologische landbouw en consumptie. Dit plan wordt naar
                  verwachting van het ministerie in het najaar van 2022 aan de Tweede Kamer gezonden.
                  Uit de ontwerpbegroting 2023 blijkt niet duidelijk of er middelen zijn gereserveerd
                  voor de uitvoering van dit actieplan.
               
4 Instelling Transitiefonds – budgetrecht parlement
In de ontwerpbegroting 2023 wordt aangekondigd dat voor het Transitiefonds landelijk
                  gebied en natuur een Instellingswet wordt ingediend, opdat het fonds per 1 januari
                  2024 operationeel is. Wij hebben met instemming kennisgenomen van het besluit over
                  een aparte instellingswet voor het transitiefonds. Daarmee krijgt dit fonds een wettelijke
                  basis zoals bedoeld in artikel 2.11 van de CW 2016. Een aparte instellingswet biedt
                  de ruimte om een aantal zaken, waaronder de fondsdoelstellingen en een evaluatieverplichting
                  wettelijk, en dus structureel te waarborgen. De doelstellingen van het fonds bepalen
                  waaraan het geld kan worden uitgegeven (de allocatie van de middelen). Het parlement
                  kan als medewetgever in het wetgevingsproces besluiten over vormgeving en doelstellingen
                  van het fonds.
               
In de conceptmemorie van toelichting (consultatieversie) van het fonds staat dat tegelijk
                  met de ontwerpbegroting van het transitiefonds het meerjarenprogramma wordt aangeboden
                  aan het parlement, dat daarmee ook in de gelegenheid zou worden gesteld om de uitgaven
                  van het fonds (bij) te sturen en het budgetrecht uit te oefenen. Het opstellen van
                  een meerjarenprogramma kan volgens ons veel mogelijkheden bieden om het parlement
                  inzicht te geven, mits op landelijk niveau inzicht wordt gegeven in concrete doelstellingen
                  en indicatoren en de manier waarop deze zijn gekoppeld aan begrotingsmiddelen. Wij
                  merken echter op dat het meerjarenprogramma de (toelichting in de) begroting niet
                  kan vervangen. Het betreft namelijk een zogenaamd «extracomptabel document» waarop
                  de Rijksbegrotingsvoorschriften niet van toepassing zijn. De bruikbaarheid van het
                  meerjarenprogramma voor de ondersteuning van het budgetrecht is afhankelijk van de
                  kwaliteit en relevantie van de inhoud ervan. Het helpt dan als de structuur van het
                  meerjarenprogramma herkenbaar terugkomt in de begroting en de memorie van toelichting
                  van het fonds.
               
We vragen verder aandacht voor de vaststelling van concrete doelen en indicatoren
                  en (tijdige) monitoring en evaluatie van doelmatigheid en doeltreffendheid van het
                  fonds.
               
De fondsbeheerder is verantwoordelijk voor het begrotingsbeheer van het fonds. Volgens
                  artikel 4.1 van de Comptabiliteitswet is de fondsbeheerder primair verantwoordelijkheid
                  voor het onderzoeken van doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid.
               
We merken op dat in het geval de Minister voor Natuur en Stikstof als enige fondsbeheerder
                  wordt aangewezen er een spanningsveld zou kunnen ontstaan tussen de ministeriële verantwoordelijkheden
                  van de Minister voor Natuur en Stikstof en die van de Minister van Landbouw, Natuur
                  en Voedselkwaliteit. De Minister van LNV is namelijk verantwoordelijk voor het dagelijkse
                  begrotingsbeheer en de daartoe gevoerde administraties. We adviseren u om er alert
                  op te zijn dat er goede afspraken worden gemaakt tussen de beide Ministers over de
                  ondersteuning die nodig is voor het beheer van het Transitiefonds.
               
Meerjarenramingen
In ons rapport
                     Ruimte in de ramingen? Meerjarenramingen onderzocht
                   (Bijlage bij Kamerstuk 
                     31 865, nr. 192) van 22 juni 2021 concludeerden wij dat veronderstellingen en gegevens onder uitgavenramingen
                  in begrotingen soms onjuist en gedateerd zijn. Het parlement mist informatie om de
                  onderbouwing en de kwaliteit van meerjarenramingen in de begrotingen goed te kunnen
                  beoordelen. Het gevolg is dat het voor het parlement lastig is om met een Minister
                  het debat aan te gaan over de vraag of er voldoende geld wordt uitgetrokken voor bepaalde
                  publieke taken en beleidsambities. Daarom hebben wij een interactief hulpmiddel ontwikkeld
                  dat uw Kamer kan helpen om de juiste vragen hierover aan de Minister te stellen.
               
Nog te publiceren onderzoek van de Algemene Rekenkamer
Tot de publicatie van ons verantwoordingsonderzoek over 2022 op 17 mei 2023 verwachten
                     we op het terrein van de Minister van LNV nog de volgende onderzoeken te publiceren:
                  
• Toegevoegde waarde van EU-subsidies (publicatie verwacht in oktober 2022);
• Duurzaam bosbeheer (publicatie verwacht in december 2022);
• Uitvoering EU-regelgeving in Nederland (publicatie verwacht in februari 2023).
Wij vertrouwen erop dat deze begrotingsbrief behulpzaam is bij de begrotingsbehandeling
                  in uw Kamer.
               
Algemene Rekenkamer, President, Visser Secretaris, Van der Werf
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 A.P. Visser, president van de Algemene Rekenkamer
