Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 76 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 oktober 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 20 september 2022 inzake de Nota over de toestand
van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36 200, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 september 2022. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vraag 1
Wat is het effect van het pakket op de koopkracht (in euro’s) voor verschillende type
huishoudens?
Vraag 6
Kan het kabinet aangeven per inkomenskwintiel wat het koopkrachteffect van het pakket
(in euro’s) is?
Antwoord op vraag 1 en 6
Onderstaande tabel toont de inkomenseffecten van het koopkrachtpakket uit augustus.
De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk
prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer. Dit effect kan
worden meegenomen na een nieuwe macro-economische doorrekening van het CPB.
Deze inkomenseffecten laten specifiek het verschil voor het mediane huishouden van
dit pakket zien. Maatregelen uit het coalitieakkoord (o.a. verhoging arbeidskorting)
en de voorjaarsbesluitvorming (2,5% WML-verhoging en verlaging IAOW) zijn hierin niet
meegenomen. In de koopkrachttabel in de SZW-begroting staat het integrale koopkrachtbeeld
voor 2023. Het mediane huishouden in deze inkomenseffecten kan verschillen van het
mediane huishouden in de koopkrachttabellen, daarom kan het inkomenseffect niet bij
de koopkrachtontwikkeling worden opgeteld.
In de inkomenseffecten valt met name de energietoeslag sterk op. In het basispad werd
de energietoeslag niet opnieuw in 2023 ingezet, in het koopkrachtpakket uit augustus
is hier alsnog toe besloten. In tegenstelling tot in de koopkrachttabel zijn maatregelen
met betrekking tot de energierekening niet zichtbaar in deze inkomenseffecten, omdat
deze maatregelen alleen effect hebben op de inflatie en niet op de inkomens van huishoudens.
Inkomenseffect pakket augustus in 2023
Inkomensgroep
in %
in euro
1e (<=115% WML)
5,1%
1.518
2e (115–183% WML)
2,8%
896
3e (183–280% WML)
0,9%
613
4e (280–413% WML)
0,6%
623
5e (>413% WML)
0,4%
485
Inkomensbron
Werkenden
0,9%
684
Uitkeringsgerechtigden
11,5%
2.025
Gepensioneerden
2,7%
865
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,9%
713
Alleenstaanden
2,8%
942
Alleenverdieners
1,9%
€ 947
Kinderen
Huishoudens met kinderen
1,6%
€ 1.078
Huishoudens zonder kinderen
0,9%
€ 692
Alle huishoudens
1,4%
€ 827
Bron: Berekeningen SZW
Vraag gesteld tijdens Algemene Politieke Beschouwingen over belastingdruk
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is door de heer Klaver aan de Minister-President
een vraag gesteld over belastingdruk, die als volgt door de Kamervoorzitter geparafraseerd
is: «Hoeveel gaat een verpleegkundige erop vooruit en hoeveel belasting moet een huisjesmelker
betalen?» (Handelingen II 2022/23, nr. debat over de Algemene Politieke Beschouwingen)
Een dergelijke vraag is lastig te beantwoorden. De belastingdruk is voor individuele
gevallen sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Voor een goede vergelijking
van de belastingdruk zou eigenlijk naar de belastingdruk op het totale inkomen uit
arbeid en vermogen van een huishouden moeten worden gekeken.1 Om toch enig inzicht te geven is een aantal voorbeeldsituaties opgesteld die aansluiten
bij de gestelde vraag. In onderstaande tabel is de resulterende belastingdruk getoond
met en zonder de maatregelen uit het Pakket Belastingplan (Kamerstukken 36 202 t/m 36 207), uitgaande van 2023.
Tabel: Belastingdruk voor aantal voorbeeldsituaties
Huidig
Nieuw
Verpleegkundige (loondienst € 38.000)
19,5%
18,1%
Vastgoedbelegger in bv (box 2)
37,9%
40,8%
Vastgoedbelegger in box 3
6,0%
31,7%
Vastgoedbelegger in box 3 met schuld bij eigen bv – zonder gedragseffect in 2023
14,0%
34,0%
Vastgoedbelegger in box 3 met schuld bij eigen bv – met gedragseffect in 2023
14,0%
19,4%
Allereerst is er de alleenstaande verpleegkundige met een bruto inkomen van € 38.000
zonder eigen woning en zonder ander vermogen.2 Hij ziet zijn netto-inkomen in 2023 dankzij de maatregelen stijgen met € 553, overeenkomend
met een daling van de belastingdruk van 19,5% naar 18,1%. Dit komt door de verhoging
van de arbeidskorting en de verlaging van het tarief van de eerste schijf in box 1.
Het besteedbare inkomen stijgt nog meer, met € 87 extra zorgtoeslag. In totaal gaat
hij er dus € 639 op vooruit. Als deze alleenstaande verpleegkundige ook kinderen heeft
is het positieve effect aanmerkelijk groter. Dan kan hij er (bij twee kinderen) € 2.022
op vooruit gaan. Dit bedrag is hoger vanwege extra kindgebonden budget en huurtoeslag.
Voor de vastgoedbelegger zijn vier voorbeelden gekozen waarin steeds € 1 miljoen is
belegd in een vastgoedportefeuille en waarin de helft hiervan is gefinancierd middels
een schuld bij ofwel een externe financier (bijvoorbeeld een bank) ofwel bij de eigen
bv. Er is verondersteld dat het rendement op de vastgoedportefeuille 6% bedraagt en
de rente op de schuld 3%. De getoonde belastingdruk is de belastingdruk op het netto
rendement uit de portefeuille. De belastingdruk op overig inkomen is niet meegenomen
in deze voorbeelden. Verder is ervan uitgegaan dat er geen andere bezittingen zijn.
In het eerste voorbeeld houdt de vastgoedbelegger de portefeuille in een bv en keert
deze de winst meteen in hetzelfde jaar uit. De belastingdruk bestaat uit de combinatie
van Vpb en box-2-belasting. Deze stijgt in 2023 door de verhoging van het lage Vpb-tarief
naar een totale druk van 40,8%. De belegger kan er wel voor kiezen de belasting in
box 2 uit te stellen door de winst vast te houden in de bv.3
In het tweede voorbeeld wordt het vastgoed in box 3 gehouden. In de huidige situatie
is de belastingdruk laag doordat de schuld en de leegwaarderatio de grondslag in box
3 verkleinen. In het overbruggingsstelsel in box 3 dat in 2023 ingaat wordt het effect
van de schuld veel minder groot en wordt de leegwaarderatio geactualiseerd. Daarnaast
wordt het tarief in box 3 verhoogd. Door deze aanpassingen stijgt de belastingdruk
voor dit specifieke geval van 6,0% naar 31,7%. Dit is afhankelijk van de hoogte van
de schuld. Als de belegger niet 50%, maar 100% van de waarde gefinancierd had met
schuld, dan was de belasting in 2022 nihil. Dat blijft zo, omdat ook het overbruggingsstelsel
een heffingvrij vermogen kent.
In het derde voorbeeld wordt de vastgoedportefeuille ook gehouden in box 3, maar wordt
de schuld gefinancierd bij de eigen bv. Door deze constructie wordt minder belasting
betaald dan wanneer de vastgoedportefeuille gefinancierd zou zijn met uitgekeerde
winst.4 Ook in dit voorbeeld stijgt de belastingdruk om dezelfde redenen als in het tweede
voorbeeld en doordat de rente op de schuld in de bv wordt belast tegen een hoger Vpb-tarief5
Het laatste voorbeeld laat zien dat er nog steeds ruimte is om te optimaliseren. Indien
de vastgoedbelegger met een kasrondje via zijn bv de schuld ophoogt in box 3 is het
mogelijk de belastingdruk te drukken naar (in dit voorbeeld) 19,4%. Het wetsvoorstel
Excessief lenen bij eigen vennootschap beperkt wel het uitstel van box-2-belasting
door een fictief voordeel te belasten bij het verhogen van de schuld boven € 700.000,
maar hierdoor wordt niet het grondslagdrukkende effect van de schuld in box 3 voorkomen.
De definitieve oplossing is het belasten van het werkelijke rendement in box 3. Dan
zal het niet of nauwelijks meer lonend zijn om deze constructies op te zetten om te
arbitreren tussen box 2 en box 3, aangezien het tarief in box 3 waar de rente op de
schuld tegen verrekend zal worden waarschijnlijk lager zal zijn dan het gecombineerde
tarief van Vpb en box 2 waar de betaalde rente aan de bv tegen belast wordt.
De voorbeelden laten zien dat de belastingdruk op rendement op vastgoed bij de vastgoedbeleggers
stijgt en de belastingdruk op inkomen uit arbeid bij de verpleegkundige daalt. Dit
is wat het kabinet heeft beoogd met de voorgestelde maatregelen.
Vraag 2
Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van studenten
met een bijbaan?
Antwoord op vraag 2
Het koopkrachtpakket voor 2023 bevat de volgende maatregelen, waarvan ook studenten
baat kunnen hebben.
Allereest zijn er maatregelen die losstaan van de werksituatie. Vrijwel alle studenten
profiteren van de verhoging van de zorgtoeslag tot 1.850 voor alleenstaanden. Daarnaast
trekt het kabinet specifiek voor uitwonende studenten eenmalig 500 mln. euro uit voor
studiejaar 2023/2024. Uitwonende studenten krijgen gedurende dit studiejaar 165 euro
per maand bovenop de basisbeurs die zij vanaf het studiejaar 2023/2024 ontvangen.
De verhoging geldt voor mbo-, hbo- en universitaire studenten die recht hebben op
studiefinanciering. Op jaarbasis in 2023 gaat het dus om circa 4 (september t/m december)
maal 165 euro is 660 euro. De rest van de middelen komen tot uiting in 2024. De huurtoeslag
stijgt daarnaast met 203 euro voor studenten die daar recht op hebben. Recht op huurtoeslag
is echter aan voorwaarden verbonden. Voor uitwonende studenten is in het bijzonder
de voorwaarde van het huren van een zelfstandige woonruimte relevant.
Voor studenten met een bijbaan maakt de leeftijd, het aantal gewerkte uren en het
uurloon uit. Het Nibud Studentenonderzoek 2021 geeft ter illustratie aan dat studenten
in het hoger onderwijs gemiddeld 13 uur per week werken. Naar verwachting zullen veel
studenten een bijbaan hebben op of nabij het wettelijk minimumloon, die voor hen van
toepassing is. De verhoging van het wettelijk minimumloon bedraagt 10,15%. Leeftijd
maakt echter uit en is in het bijzonder relevant voor studenten met een bijbaan. Op
werknemers van 21 jaar en ouder is namelijk het wettelijk minimumloon van toepassing
en op werknemers jonger is het wettelijk minimumjeugdloon van toepassing. Voor werknemers
van 18 jaar is een wettelijk minimumjeugdloon ter hoogte van 50% van het wettelijk
minimumloon van toepassing. Het wettelijk minimumloon bedraagt op 1 januari 2023 1.934,40 euro
per maand bruto. Het wettelijk minimumjeugdloon voor een 18-jarige bedraagt 967,20 euro
per maand bruto. Daarnaast maakt voor het effect in euro’s uit hoeveel uren de bijbaan
van een student bedraagt en het daadwerkelijke uurloon.
Samenvattend is het beeld voor het effect van het koopkrachtpakket op studenten met
een bijbaan zeer divers. In de breedte profiteren studenten van de zorgtoeslag en,
indien zij uitwonend zijn, van de hogere uitwonende beurs. Daarbuiten maken de leeftijd,
uurloon en het aantal gewerkte uren uit voor de extra koopkracht vanwege de verhoging
van het wettelijk minimumloon.
Vraag 3
Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van mensen
met een minimumloon? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is, een
stel is of wel of geen kinderen heeft?
Vraag 5
Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van iemand
in de bijstand? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is, een stel
of wel of geen kinderen heeft?
Vraag 132
Kan het kabinet aangeven wat het koopkrachteffect van het pakket (in euro’s) zal zijn
voor huishoudens op het niveau van het wettelijke minimumloon, modaal, 1,5 keer modaal
en twee keer modaal?
Antwoord op vraag 3, 5 en 132
In onderstaande tabel vindt u de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens6 in 2023 voor het koopkrachtpakket uit augustus, na het koopkrachtpakket en het verschil
tussen deze ramingen in procentpunten en euro’s. Het effect in euro’s toont de ontwikkeling
van het besteedbaar inkomen7 in absolute euro’s tussen 2022 en 2023. Hierin wordt het effect van inflatie niet
meegenomen, dit wordt zichtbaar in de relatieve koopkrachtontwikkeling.
De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk
prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer. Dit effect kan
worden meegenomen na een nieuwe macro-economische doorrekening van het CPB.
Voorbeeldhuishoudens 2023
Koopkrachtontwikkeling 2023 voor pakket (%)
Koopkrachtontwikkeling 2023 na pakket (%)
Verschil pakket
Effect pakket op inkomens in €
Actieven:
Alleenverdiener met kinderen
modaal
1,5
7,3
5,8
€ 1.469
2 x modaal
0,2
3,5
3,3
€ 987
Tweeverdieners
modaal + ½ x modaal met kinderen
0,9
4,2
3,2
€ 995
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen
0,0
1,6
1,5
€ 217
2½ x modaal + modaal met kinderen
0,6
2,1
1,6
€ 339
modaal + modaal zonder kinderen
1,4
3,2
1,8
€ 350
2 x modaal + modaal zonder kinderen
0,7
2,3
1,7
€ 366
Alleenstaande
minimumloon
4,8
12,2
7,5
€ 1.285
modaal
1,4
3,6
2,2
€ 250
2 x modaal
0,2
1,8
1,6
€ 191
Alleenstaande ouder
minimumloon
2,5
12,7
10,2
€ 2.710
modaal
2,0
7,1
5,1
€ 1.433
Inactieven:
Sociale minima
paar met kinderen
– 3,7
10,4
14,1
€ 3.158
alleenstaande
– 7,9
8,7
16,6
€ 2.227
alleenstaande ouder
– 3,9
11,8
15,8
€ 3.295
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
– 6,3
7,4
13,7
€ 2.145
AOW +10.000
1,1
6,2
5,1
€ 898
AOW (paar)
(alleen) AOW
– 4,6
6,8
11,4
€ 2.300
AOW +10.000
0,9
5,7
4,8
€ 1.022
AOW +30.000
0,5
2,8
2,3
€ 446
Bron: Berekeningen SZW
Vraag 4
Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van gepensioneerden?
Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is of een stel?
Antwoord op vraag 4
Zie het antwoord op vragen 1 en 3.
Vraag 5
Wat is het effect van het koopkrachtpakket op de koopkracht (in euro’s) van iemand
in de bijstand? Kan het kabinet daarin meenemen of iemand alleenstaand is, een stel
of wel of geen kinderen heeft?
Antwoord op vraag 5
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 6
Kan het kabinet aangeven per inkomenskwintiel wat het koopkrachteffect van het pakket
(in euro’s) is?
Antwoord op vraag 6
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 7
Kan het kabinet een overzicht geven van de marginale druk voor tweeverdieners met
jonge kinderen in 2022, 2023 en de verwachte marginale druk na de hervorming van de
kinderopvangtoeslag naar 96 procent in 2025?
Antwoord op vraag 7
Allereerst is het goed om te beseffen dat dé marginale druk voor een tweeverdiener
niet bestaat. De marginale druk hangt af van hoe het inkomen binnen het huishouden
is verdeeld. Daarnaast is de vraag of je kijkt naar de marginale druk van de minstverdiener
of de meestverdiener. In het voorbeeld is aangenomen dat de meestverdiener 2/3 van
het inkomen verdient.
Onderstaande figuren geven de marginale druk in 2022 en 2023 voor zowel de minstverdiener
als de meestverdiener. Daarnaast is een extra berekening gemaakt waarbij de kinderopvangtoeslag
al in 2023 naar 96% gaat voor alle inkomens. Op die manier is het effect van de aanpassing
van de KOT op de marginale druk goed zichtbaar. Tegelijkertijd met de aanpassing van
de KOT wordt ook de IACK voor nieuwe gevallen afgeschaft. Dit verhoogt de marginale
druk van de minstverdiener vanaf 2025, indien alle kinderen geboren zijn op of na
1 januari 2025. De afschaffing van de IACK is in onderstaand figuur niet meegenomen.
Verder is aangenomen dat het huishouden 2 kinderen heeft die naar de dagopvang gaan.
Bij een stijging van het inkomen is het aantal uren opvang constant gehouden. Het
huishouden woont in een huurwoning met recht op huurtoeslag.
Vanaf een huishoudinkomen van ongeveer € 60.000 zijn een soort hobbels zichtbaar in
de marginale druk. Dit komt doordat de KOT afbouwt in trapjes. Als het huishouden
binnen een bepaalde inkomensrange blijft, dan blijft de KOT gelijk. Buiten die inkomensrange
gaat de KOT dan ineens met een stap omlaag. Na de aanpassing van de KOT verdwijnen
deze hobbels in de marginale druk.
Figuur 1 – marginale druk meestverdiener (huishoudinkomen op horizontale as)
Figuur 2 – marginale druk minstverdiener (huishoudinkomen op horizontale as)
Vraag 8
Kan het kabinet een overzicht geven van de verwachte marginale druk in 2023 en 2025
en daarbij het effect in procentpunten marginale druk van de inkomstenbelasting, huurtoeslag,
zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag ieder afzonderlijk aangeven?
Antwoord op vraag 8
De figuur hieronder laat de gemiddelde marginale druk 2023 en de decompositie daarvan
zien naar inkomensniveau. Naast 2023 wordt ook om de marginale druk 2025 gevraagd.
Voor 2025 is echter geen recente raming van het CPB beschikbaar. De bijdrage van de
kinderopvangtoeslag aan de gemiddelde marginale druk is zo klein, dat deze in de figuur
niet zichtbaar is (dat komt door het beperkte aantal gebruikers van kinderopvang t.o.v.
de totale populatie werkenden). Daarom is ook een tabel opgenomen met voor verschillende
inkomensniveaus een uitsplitsing van de marginale druk.
Figuur 1 Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau 20231
1) Een negatieve bijdrage aan de marginale druk, wil zeggen dat de regeling op dat punt
de marginale druk verlaagt.
2) De inkomensbelasting is nog voor kortingen
Tabel 1 Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 20233
3) inkomensbelasting is de belasting voor toepassing heffingskortingen
Vraag 9
Hoeveel loont het voor de minst-werkende ouder in een gezin met één fulltime-werkende
ouder en één parttime (drie dagen) werkende ouder met kinderen die naar de opvang
gaan om één dag extra te gaan werken? Hoeveel loont dit bij twee dagen? Hoe is deze
situatie in 2023 en in 2025?
Antwoord op vraag 9
De marginale druk laat zien welk deel van elke extra verdiende euro niet in de eigen
portemonnee terecht komt. Het geeft daarmee ook inzicht in wat een extra dag of twee
extra dagen werken oplevert. De marginale druk berekeningen worden doorgaans gemaakt
voor de situatie dat het inkomen 3% stijgt, hetgeen gemiddeld overeenkomt met een
stap in de loonschalen. Een extra dag werken zal een hogere loonstijging dan 3% geven,
maar verschil ten opzichte van alleen een loonstijging ontstaat bij meer uren werk
met name als het aantal uren kinderopvang wijzigt.
Wat een extra dag werken oplevert is sterk afhankelijk van onder meer het uurloon,
het aantal gewerkte uren, het huishoudinkomen en de kosten van kinderopvang die weer
afhangen van de uurprijs, het aantal kinderen en hun leeftijd.
Als vanaf 2025 de kinderopvangtoeslag ongeacht het aantal kinderen en het huishoudinkomen
96 procent tot de maximumuurprijs vergoedt, verhoogt de kinderopvangtoeslag de marginale
druk niet meer als het loon stijgt. Hierdoor zal de gemiddelde marginale druk met
ca 0,2%-punt dalen (zie eerste tabel hieronder). De tweede tabel zoomt in op specifieke
groepen met kinderen. Voor de alleenstaande loopt het effect van het vervallen van
de kinderopvangtoeslag uit de marginale druk op tot gemiddeld –1,3%, voor de minstverdiener
loopt het op tot gemiddeld –0,9% en bij de meestverdiener tot –0,7%. Als echter het
loon stijgt vanwege meer uren werk en daarbij ook het aantal uur kinderopvang wordt
uitgebreid zullen de extra kosten kinderopvang nog wel een verhogend effect op de
marginale druk hebben.
De meest recente marginale druk cijfers voor meer uren werk zijn te vinden in het
rapport «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden» uit sep 2019 (zie Bijlage
bij Kamerstuk 35 302, nr. 8). In figuur 11 in dit rapport zijn de marginale druk cijfers opgenomen voor een halve
dag extra werk.
Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 20231
1 Inkomensbelasting is belasting voor toepassing heffingskortingen.
Gemiddelde marginale druk voor specifieke groepen, 20231
1 Inkomensbelasting is belasting voor toepassing heffingskortingen.
Vraag 10
Kan het kabinet in één tabel een overzicht maken van alle budgettaire aanpassingen
ten opzichte van de uitgaven die te verwachten waren geweest in deze begroting naar
aanleiding van de plannen uit het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77)?
Antwoord op vraag 10
In de Startnota (Bijlage bij Kamerstuk 35 925, nr. 143) zijn de budgettaire gevolgen van de plannen uit het Coalitieakkoord verwerkt. De
verwachte uitgaven zijn daarna op twee momenten bijgesteld. In onderstaande tabel
zijn de totale mutaties bij Voorjaarsnota 2022 en Miljoenennota 2023 (Kamerstukken
36 120, nr. 1 en Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2) weergegeven, met daarbij de belangrijkste onderliggende reeksen.
De belangrijkste mutaties bij Voorjaarsnota zijn toegelicht in paragraaf 5.2 van de
betreffende nota. De toelichting op de belangrijkste mutatie van de Miljoenennota
zijn opgenomen in de plafondtoets (bijlage 1 Miljoenennota 2023).
Netto-uitgaven, in miljoenen euro (excl. corona)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Stand Startnota
346.823
362.257
379.601
394.051
403.780
25.906
Mutaties Voorjaarsnota 2022
– 4.384
5.974
15.396
23.946
26.343
419.964
wv. Intensivering Defensie
600
1.900
2.200
2.200
2.200
wv. WML vervroegen naar 2023, incl. AOW
2
1.457
908
291
278
266
wv. Ombuigingen fondsen
– 660
– 150
– 500
– 500
– 390
wv. Rente-uitgaven
426
825
1.275
1.566
1.792
1.853
wv. Bijstelling uitgaven WW en Bijstand
– 1.465
– 1.385
– 1.368
– 1.519
– 1.470
– 1.381
wv. Gasbaten
– 1.159
– 2.806
– 1.438
– 518
– 318
– 440
wv. Loon- en prijsbijstelling
2.313
8.897
14.117
18.856
23.350
29.749
wv. Accres
1.725
2.848
3.908
4.961
3.053
3.421
wv. Herijking kasritme begrotingen
– 2.810
– 2.032
– 1.641
– 1.944
– 798
– 445
wv. extrapolatie
386.466
wv. Overigen
– 2.756
– 2.430
– 2.115
553
– 1.244
– 1.335
Mutaties Miljoenennota 2023
– 3.269
4.325
4.709
6.020
7.517
7.346
wv. Incidenteel koopkrachtpakket
50
3.804
243
37
93
113
wv. Verhoging WML (incl. verlaging IOAOW)
22
2.712
1.922
863
833
811
wv. Overige structurele koopkrachtmaatregelen
90
935
828
657
565
575
wv. Asiel
183
189
95
176
184
182
wv. Medeoverheden
1.100
wv. Mijnbouwheffing
0
– 2.021
– 714
– 52
wv. Taakstellende onderuitputting
– 2.100
– 2.100
– 500
wv. Renteuitgaven
383
1.947
1.049
1.015
1.071
1.071
wv. Gasbaten en Norgakkoord
501
– 4.912
– 3.288
– 1.201
– 385
– 35
wv. Uitvoeringsinformatie SZW en VWS
– 937
– 35
– 185
– 312
– 381
– 433
wv. Bijstelling uitgaven WW en Bijstand
– 538
– 577
– 489
– 376
– 264
– 83
wv. Loon- en prijsontwikkeling
6
5.095
4.969
5.356
5.643
5.747
wv. Herijking kasritme begrotingen
– 1.061
– 329
190
– 60
– 715
– 429
wv. Overigen
132
– 383
589
– 83
– 227
– 173
Stand Miljoenennota 2023
339.170
372.556
399.706
424.017
437.640
453.216
Vraag 11
Kan het kabinet in een tabel alle bezuinigingen boven de 100 miljoen euro ten opzichte
van 2022 weergeven?
Antwoord op vraag 11
In onderstaande tabel zijn alle ombuigingen sinds Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nrs. 1 en 2) opgenomen. De ombuigingen zijn verwerkt in de Startnota, de Voorjaarsnota 2022 en
de Miljoenennota 2023.
in miljoenen euro (– is ombuiging)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
struc
Ombuigingen Startnota
Verlaging NPO
– 230
Besparing LKV jongeren vanaf 2026
– 250
– 250
– 250
Houdbaarheid zorguitgaven
320
525
– 22
– 1.211
– 1.846
– 2.421
– 5.636
Ombuigingen Voorjaarsnota
Afschaffen IOAOW
– 346
– 701
– 1.077
– 1.102
– 1.128
– 1.128
Ombuiging Nationaal Groeifonds
– 660
0
Ombuiging Klimaatfonds
– 50
– 300
– 300
– 230
0
Ombuiging Transitiefonds
– 100
– 200
– 200
– 160
0
Niet uitkeren indexatie CA-middelen tranche 2022
– 136
– 374
– 586
– 649
– 668
– 698
– 307
Ombuigingen Miljoenennota
IOAOW verlagen 2023, afschaffen 2025
– 496
– 151
0
Mijnbouwheffing
– 2.021
– 714
– 52
0
Inzet SDE-middelen kolencentrales
– 500
0
Vraag 12
Kan de belastingdruk worden toegelicht van een ondernemer met tien medewerkers met
een directeur-grootaandeelhouders-salaris (DGA-salaris) van 75.000 en een fiscale
winst van 100.000? Wat is de belastingdruk in 2021, 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 12
In onderstaande tabel is weergegeven hoe de belastingdruk op het inkomen van de dga
is opgebouwd. Er is vanuit gegaan dat wordt bedoeld de belastingdruk op het loon dat
de dga zichzelf toekent en op de winst uit de onderneming, voor zover die aan de dga
toegerekend kan worden.
Voor de berekening van de belastingdruk op het inkomen van de dga is verondersteld
dat de fiscale winst van € 100.000 het bedrag is na aftrek van het gebruikelijk loon
van € 75.000 voor de dga en dat dit gebruikelijk loon is vastgesteld met toepassing
van de doelmatigheidsmarge van 25%. De totale bruto winst voor de DGA bedraagt dus
€ 175.000. Verder is verondersteld dat deze bruto winst in de jaren 2021, 2022 en
2023 constant blijft. Ook is verondersteld dat de dga niet verzekerd is voor werknemersverzekeringen
en zelf de Zvw-bijdrage betaalt. Verder is verondersteld dat de winst na aftrek van
vennootschapsbelasting (Vpb) meteen in hetzelfde jaar wordt uitgekeerd aan de dga
als dividend en dat er geen sprake is van andere aandeelhouders in de bv. Ten slotte
is geen rekening gehouden met specifieke situaties als bijvoorbeeld een eigen huis,
een fiscale partner, of overig inkomen en bezittingen.
De tabel laat zien dat op basis van al deze veronderstellingen de belastingdruk op
het inkomen van de dga stijgt in 2023 ten opzichte van 2022 (regel 10). De voornaamste
oorzaak hiervan is het afschaffen van de doelmatigheidsmarge per 2023, waardoor een
groter deel van het inkomen van de dga in box 1 belast wordt (regel 2 en 3). Door
het hogere gebruikelijk loon in 2023 neemt de belastbare winst van de bv in 2023 flink
af (regel 5). Tegelijkertijd is in 2023 sprake van een hoger Vpb-tarief (19% in plaats
van 15% in 2022), waardoor per saldo het absolute bedrag aan Vpb nauwelijks wijzigt
ten opzichte van 2022 (regel 6). In 2024 (niet getoond in de tabel) zal de belastingdruk
op het inkomen van de dga afnemen door de invoering van een extra schijf in box 2.
Het uit te keren dividend aan de dga zal in 2024 in de eerste schijf onder het box-2-tarief
van 24,5% vallen in plaats van het huidige algemene box-2-tarief van 26,9%, waardoor
de totale belastingdruk op het inkomen van de dga met bijna een procentpunt zal afnemen
ten opzichte van 2023.
Tabel: Opbouw belastingdruk van dga
2021
2022
2023
1. Fiscale winst voor aftrek loon dga
175.000
175.000
175.000
2. Loon dga
75.000
75.000
100.000
3. Box 1 belasting/premie (incl. heffingskortingen)
26.786
26.486
39.328
4. Bijdrage Zvw
3.353
3.284
3.763
5. Fiscale winst na aftrek loon DGA (= 1 – 2)
100.000
100.000
75.000
6. Vpb
15.000
15.000
14.250
7. Dividend (= 5 – 6)
85.000
85.000
60.750
8. Box 2 belasting
22.865
22.865
16.342
9. Totaal belasting/premie (= 3 + 4 + 6 + 8)
68.004
67.635
73.683
10. Belastingdruk (%) (= 9 / 1)
38,9%
38,6%
42,1%
Vraag 13
Kan de belastingdruk worden toegelicht van een ondernemer met tien medewerkers met
een DGA-salaris van 75.000 en een fiscale winst van 150.000? Wat is de belastingdruk
in 2021, 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 13
In onderstaande tabel is weergegeven hoe de belastingdruk op het inkomen van de dga
in de gevraagde situatie is opgebouwd. Voor een toelichting op de tabel wordt verwezen
naar het antwoord op vraag 12. Merk op dat de belastingdruk op het inkomen van de
dga iets lager is dan in het voorbeeld in vraag 12 omdat een kleiner deel van het
totale inkomen van de dga in box 1 en een groter deel achtereenvolgens in de Vpb en
in box 2 wordt belast.
Tabel: Opbouw belastingdruk van DGA
2021
2022
2023
1. Fiscale winst voor aftrek loon DGA
225.000
225.000
225.000
2. Loon DGA
75.000
75.000
100.000
3. Box 1 belasting/premie (incl. heffingskortingen)
26.786
26.486
39.328
4. Bijdrage Zvw
3.353
3.284
3.763
5. Fiscale winst na aftrek loon DGA (= 1 – 2)
150.000
150.000
125.000
6. Vpb
22.500
22.500
23.750
7. Dividend (= 5 – 6)
127.500
127.500
101.250
8. Box 2 belasting
34.298
34.298
27.236
9. Totaal belasting/premie (= 3 + 4 + 6 + 8)
86.936
86.567
94.077
10. Belastingdruk (%) (= 9 / 1)
38,6%
38,5%
41,8%
Vraag 14
Hoe wordt de armoedegrens bepaald?
Antwoord op vraag 14
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord en Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden
(Kamerstuk 24 515, nr. 643) gekozen voor een halvering van het aantal kinderen en personen onder de armoedegrens.
De armoedegrens wordt bepaald door het niet-veel-maar-toereikendbudget van het SCP8. Dit budget omvat de minimale uitgaven van een huishouden aan onvermijdbare, basale
zaken zoals voedsel, kleding en wonen en minimale kosten voor ontspanning en sociale
participatie. Deze kosten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van prijsstijgingen
voor de relevante categorieën. In 2022 stijgt bijvoorbeeld de armoedegrens fors als
gevolg van de hogere energieprijzen.
Vraag 15
Hoeveel gaan verschillende type huishoudens met en zonder twee kinderen, bijvoorbeeld
gepensioneerde, student, alleenstaande, modaal-verdiener, iemand met een inkomen op
het niveau van de Wet minimumloon en op het niveau van twee keer modaal, er in euro’s
op vooruit in 2023 zonder prijsplafond ten opzichte van 2022? Hoe is dit met prijsplafond
in 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 15
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Vraag 16
Wat is de marginale druk van verschillende type huishoudens met en zonder twee kinderen,
bijvoorbeeld gepensioneerde, student, alleenstaande, modaal-verdiener, iemand op het
niveau van de Wet minimumloon of op het niveau van twee keer modaal, in 2023, 2024
en 2025 (met inbegrip van de vergoeding van 96 procent kinderopvang)?
Antwoord op vraag 16
Voor een aantal categorieën die hier genoemd worden bestaat dé marginale druk niet.
Bij een gepensioneerde, student, (twee keer) modaal-verdiener en iemand op wml-niveau
hangt de marginale druk af van allerlei factoren. Denk bijvoorbeeld aan de gezinssamenstelling
en het type inkomen (arbeid, uitkering, winst uit onderneming). Over het algemeen
kan nog wel gesteld worden dat de marginale druk voor een gepensioneerde minder belangrijk
is, tenzij de gepensioneerde actief inkomen verwerft. Verder geldt dat voor een student
hetzelfde belastingstelsel geldt als voor iemand die niet studeert.
De marginale druk van een alleenstaande kan wel berekend worden. Ook hierbij moeten
een aantal aannames gemaakt worden. Deze aannames zijn identiek aan de aannames die
gemaakt zijn voor de berekening van de marginale druk voor een eenverdiener zoals
gepubliceerd bij het Belastingplan 2023: twee kinderen van 6–11 jaar, een huurwoning
(€ 639 huur) en 876 uur per jaar buitenschoolse opvang.
Onderstaande tabel laat de marginale druk voor een alleenstaande zien in 2023. De
marginale druk voor 2024 en 2025 is nu nog niet uit te rekenen, omdat een macroraming
van het CPB voor die jaren ontbreekt (de MEV ziet alleen op 2023). Wel is het mogelijk
om alvast te kijken naar de aanpassing van de kinderopvangtoeslag (KOT) in 2025 door
de KOT al in 2023 op 96% te zetten voor alle inkomens. De derde kolom laat zien wat
het effect is van deze aanpassing. Doordat de KOT nu in trapjes afbouwt ontstaan er
pieken in de marginale druk bij specifieke inkomens, namelijk de inkomens die precies
bij een traptrede van de KOT in de buurt zitten. De aanpassing van de KOT zorgt ervoor
dat deze pieken verdwijnen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Brutoloon
Marginale druk 2023
Marginale druk 2023, KOT 96%
15.000
3%
3%
16.000
3%
3%
17.000
3%
3%
18.000
3%
3%
19.000
3%
3%
20.000
3%
3%
21.000
3%
3%
22.000
3%
3%
23.000
3%
3%
24.000
3%
3%
25.000
10%
10%
26.000
45%
45%
27.000
52%
46%
28.000
72%
72%
29.000
82%
73%
30.000
90%
82%
31.000
85%
85%
32.000
93%
85%
33.000
86%
86%
34.000
91%
87%
35.000
96%
87%
36.000
88%
88%
37.000
93%
88%
38.000
87%
87%
39.000
91%
85%
40.000
90%
84%
41.000
77%
77%
42.000
82%
78%
43.000
78%
78%
44.000
84%
79%
45.000
84%
79%
46.000
68%
68%
47.000
65%
60%
48.000
60%
60%
49.000
66%
60%
50.000
63%
60%
Vraag 17
Hoeveel extra winsten hebben bedrijven gemaakt in het jaar 2022 ten opzichte van 2021
en 2020?
Antwoord op vraag 17
De brutowinst voor belasting kwam in het eerste kwartaal van 2022 uit op 81,5 mld. euro.
Dat is 13,7 mld. euro meer dan in het eerste kwartaal van 2021, en 21 mld. euro meer
dan in het eerste kwartaal van 2020. In het tweede kwartaal van 2022 was de brutowinst
voor belasting 75,2 mld. euro. Dat is 8,4 mld. euro meer dan in het tweede kwartaal
van 2021, en 23 mld. euro meer dan in het eerste kwartaal van 2020. Dit betreft de
winsten van niet-financiële bedrijven. De winsten in het eerste en tweede kwartaal
van 2022 zijn de hoogste winsten geboekt in een eerste of tweede kwartaal sinds in
1999. Dit terwijl bedrijven minder coronagerelateerde subsidies ontvingen. Met name
de energiebedrijven, de luchtvaart, reisbureaus, uitzendbureaus en logiesverstrekkers
boekten meer winst.
Vraag 18
Hoeveel extra winsten hebben bedrijven gemaakt die het hoge vennootschapsbelastingtarief
betalen in 2022 ten opzichte van 2021 en 2020?
Vraag 21
Hoeveel compensabele verliezen (in de vennootschapsbelasting) staan nog gereserveerd
uit 2020, 2021 en 2022? Hoe zijn deze compensabele verliezen gedifferentieerd over
sectoren en over grootte van de ondernemingen?
Antwoord op vraag 18 en 21
Cijfers over fiscale winsten en verliezen in 2020, 2021 en 2022 zijn niet bekend.
Voor 2020 en 2021 zijn de aangiftegegevens nog niet volledig. Voor 2022 geldt dat
het jaar nog niet is afgelopen en er dus nog helemaal geen aangifte mogelijk is.
Vraag 19
Hoe ontwikkelt de belastingdruk zich voor ZZP’ers in 2023 ten opzichte van 2022? Kan
dit worden weergegeven voor verschillende inkomensniveaus (25.000, 50.000, 75.000
en 100.000 euro jaarinkomen)?
Vraag 64
Hoeveel moeten ZZP-ers vorig jaar, dit jaar en volgend jaar inleveren?
Antwoord op vraag 19 en 64
De gemiddelde belastingdruk voor een zelfstandige is weergegeven in onderstaande tabel:
Inkomen
Belastingdruk 2021
Belastingdruk 2022
Belastingdruk 2023
€ 25.000
0%
0%
0%
€ 50.000
17,2%
17,1%
15,9%
€ 75.000
26,4%
26,4%
25,4%
€ 100.000
32,2%
32,6%
32,6%
In deze berekeningen is alleen de inkomstenbelasting en de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet
meegenomen. Toeslagen zijn buiten beschouwing gelaten. Verder is aangenomen dat de
zelfstandige alleenstaand is en geen kinderen heeft. Tot slot is aangenomen dat de
zelfstandige geen geld opzijzet voor pensioen of arbeidsongeschiktheid.
Voor inkomens tot tenminste € 75.000 daalt de gemiddelde belastingdruk of blijft deze
ongewijzigd, omdat de daling van de zelfstandigenaftrek gecompenseerd wordt door een
hogere arbeidskorting. Daarnaast werkt ook de jaarlijkse indexatie van heffingskortingen
en belastingschijven via de tabelcorrectiefactor in het voordeel bij een gelijkblijvend
inkomen. Die indexatie komt voor 2023 op 6,3% uit. Bij een inkomen van € 100.000 neemt
de belastingdruk licht toe tussen 2021 en 2023. Dit komt vooral doordat de zelfstandigenaftrek
tegen een steeds lager tarief aftrekbaar wordt in de jaren tot en met 2023.
Vraag 20
Hoeveel huishoudens hebben betalingsproblemen en gebruiken meer dan de volumegrenzen
in het plan voor een energieplafond? Hoe zit dat bij een strenge winter?
Antwoord op vraag 20
Actuele cijfers over het aantal huishoudens met betalingsproblemen worden niet centraal
bijgehouden, daarom is het niet bekend hoeveel huishoudens met betalingsproblemen
ook meer verbruiken dan de volumegrenzen die aan het prijsplafond gekoppeld worden.
Wel hebben verschillende energieleveranciers de afgelopen maanden aangegeven dat een
deel van de klanten een betalingsachterstand opbouwen of hebben opgebouwd.
Het kabinet zet erop in dat meer dan de helft van de huishoudens met het volledige
energieverbruik onder het prijsplafond zullen vallen. Deze verbruiksgrenzen zijn gebaseerd
op de meest recente CBS publicatie over het aardgas- en elektriciteitsverbruik van
huishoudens (gepubliceerd 20 september 2022). Bij een strenge winter zal het energieverbruik
logischerwijs hoger liggen ten opzichte van een milde winter, het is echter niet mogelijk
om exact te voorspellen hoeveel huishoudens volgend jaar met het volledige verbruik
binnen het prijsplafond vallen, en wat exact de invloed van een strenge winter is
op de toename van het aantal huishoudens met betalingsproblemen.
Om mensen met betalingsproblemen te helpen heeft het kabinet, naast een breed pakket
aan koopkracht maatregelen waaronder een ophoging van de energietoeslag naar 1.300 euro,
een bedrag van 50 miljoen euro gereserveerd voor een tijdelijk noodfonds. Het beoogde
fonds is een gezamenlijk initiatief van energieleveranciers, maatschappelijke organisaties
en wordt gezamenlijk gevuld. Dit noodfonds vormt het sluitstuk van alle maatregelen
die het kabinet neemt om mensen die, ondanks alle maatregelen, de komende winter hun
energiekosten écht niet kunnen betalen te helpen. De komende periode wordt uitgewerkt
hoe dit noodfonds vormgegeven kan worden, of dit inderdaad het juiste middel is om
deze huishoudens te helpen, en wordt onderzocht of een fonds tijdig uitvoerbaar kan
zijn. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal u hier verder
over informeren.
Vraag 21
Hoeveel compensabele verliezen (in de vennootschapsbelasting) staan nog gereserveerd
uit 2020, 2021 en 2022? Hoe zijn deze compensabele verliezen gedifferentieerd over
sectoren en over grootte van de ondernemingen?
Antwoord op vraag 21
Zie het antwoord op vraag 18.
Vraag 22
Wat levert een extra dag werken op in 2025 als de kinderopvang voor 96 procent vergoed
is voor verschillende groepen inkomens en huishoudens?
Antwoord op vraag 22
De marginale druk laat zien welk deel van elke extra verdiende euro niet in de eigen
portemonnee terecht komt. Het geeft daarmee ook inzicht in wat een extra dag of twee
extra dagen werken oplevert. De marginale druk berekeningen voor bijvoorbeeld de Begroting
worden gemaakt voor de situatie dat het inkomen 3% stijgt, hetgeen gemiddeld overeenkomt
met een stap in de loonschalen. Een extra dag werken zal een hogere loonstijging dan
3% geven, maar verschil ten opzichte van alleen een loonstijging ontstaat bij meer
uren werk met name als het aantal uren kinderopvang wordt gewijzigd.
Wat een extra dag werken oplevert is sterk afhankelijk van onder meer het uurloon,
het aantal gewerkte uren, het huishoudinkomen en de kosten van kinderopvang die weer
afhangen van de uurprijs, het aantal kinderen en hun leeftijd.
Als vanaf 2025 de kinderopvangtoeslag ongeacht het aantal kinderen en het huishoudinkomen
96 procent tot de maximum uurprijs vergoedt, verhoogt de kinderopvangtoeslag de marginale
druk niet meer als het loon stijgt. Hierdoor zal de gemiddelde marginale druk met
ca 0,2%-punt dalen (zie eerste tabel). De tweede tabel zoomt in op specifieke groepen
met kinderen. Voor de alleenstaande loopt het effect van het vervallen van de kinderopvangtoeslag
uit de marginale druk op tot gemiddeld –1,3%, voor de minstverdiener loopt het op
tot gemiddeld –0,9% en bij de meestverdiener tot –0,7%. Als echter het loon stijgt
vanwege meer uren werk en daarbij ook het aantal uur kinderopvang wordt uitgebreid
zullen de extra kosten kinderopvang nog wel een verhogend effect op de marginale druk
hebben.
De meest recente marginale druk cijfers voor meer uren werk zijn te vinden in het
rapport «Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden» uit sep 2019 (zie Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden | Tweede Kamer der Staten-Generaal). In figuur 11 in dit rapport zijn de marginale druk cijfers opgenomen voor een halve
dag extra werk.
Gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau, 2023
Gemiddelde marginale druk voor specifieke groepen, 2023
Vraag 23
Hoeveel van deze huishoudens gebruiken meer energie door bijvoorbeeld een slecht geïsoleerd
huis, een groot gezin of omdat ze van het gas af zijn? Is voor deze huishoudens een
aparte regeling of maatwerk nodig en mogelijk?
Vraag 28
Is er een regeling mogelijk voor huishoudens die gezamenlijk gas en elektriciteit
inkopen, bijvoorbeeld in een woongemeenschappen, studentenhuizen en appartementen
met blokverwarming?
Antwoord op vraag 23 en vraag 28
Het kabinet zet erop in dat meer dan de helft van de huishoudens met het volledige
energieverbruik onder het prijsplafond zullen vallen, zodat er zekerheid en rust geboden
kan worden aan huishoudens. Ook huishoudens die voor een deel van het verbruik niet
onder het prijsplafond vallen biedt deze maatregel een tegemoetkoming. Het kabinet
kiest voor volumegrenzen omdat we aan de energiebehoefte van de consumenten moeten
blijven voldoen in een tijd waarin er sprake is van schaarste. Het is daarom onvermijdelijk
en in ons aller belang dat we de komende tijd ons verbruik beperken en de schaarse
energie zoveel mogelijk eerlijk verdelen
De gebouwde omgeving is echter divers, zowel in mate van isolatie en grootte van de
woning als in wijze van verwarmen. Het grootste deel van de Nederlandse woningen wordt
verwarmd met aardgas met de traditionele cv-ketel. Daarnaast worden zo’n 400.000 woningen
verwarmd met warmtepompen en zo’n 500.000 woningen middels een warmtenet. In deze
woningen wijkt het energieverbruik (sterk) af van het gemiddelde energieverbruik.
De gewenste snelheid legt echter beperkingen op aan de mate van gerichtheid en complexiteit
die uitvoerbaar is. Het is niet mogelijk om extra complexiteiten toe te voegen zonder
dat de uitvoerbaarheid in het geding komt.
Vraag 24
Hoeveel gaan (verschillende groepen) tweeverdieners erop vooruit als de kinderopvang
voor 96 procent is vergoed?
Antwoord op vraag 24
Om alleen het effect van de aanpassing in de kinderopvangtoeslagvergoeding inzichtelijk
te maken, is voor de berekeningen de voor 2025 geplande kinderopvangtoeslagaanpassing
in 2023 ingezet. Daarmee wordt zichtbaar wat in 2023 het inkomenseffect zou zijn van
de geplande aanpasing. Tweeverdieners met kinderopvangtoeslag gaan er door de aanpassing
in doorsnee 1,8% op vooruit. Het gaat om een statisch inkomenseffect: alleen de vergoeding
is aangepast, overige zaken als gebruik en uurtarief zijn gelijk verondersteld. In
de tabel hieronder is dit statische inkomenseffect uitgesplitst naar de inkomenskwintielen.
Daarbij ontbreekt het eerste inkomenskwintiel omdat er te weinig tweeverdieners in
het eerste kwintiel vallen.
Statische inkomenseffect voor tweeverdieners met kinderopvangtoeslag van de voor 2025
geplande verhoging van de kinderopvangtoeslag naar 96% ingezet in 2023
inkomenskwintiel
2e (111–176% WML)
0,7%
3e (176–267% WML)
1,0%
4e (267–392% WML)
1,7%
5e (>392% WML)
3,0%
Vraag 25
Het kabinet heeft gecommuniceerd dat bij een gunstige ontwikkeling van de marktprijzen
de prijsplafonds kunnen worden verlaagd. Wanneer zou dit precies mogelijk zijn en
hoe worden de plafonds dan aangepast?
Antwoord op vraag 25
U wordt hier aankomende dinsdag nader over geïnformeerd in de kamerbrief energieplafond
van het Ministerie van EZK.
Vraag 26
Hoe worden mensen met stadswarmte en warmtepompen precies geraakt door het prijsplafond?
Antwoord vraag 26
Voor gebruikers van collectieve warmte geldt in elk geval het elektriciteitsplafond.
Aangezien zij geen gebruik maken van gasverwarming, wordt momenteel bezien op welke
manier voor deze groep een grens voor gemiddeld warmteverbruik en bijbehorend prijsplafond
van vergelijkbare hoogte kan worden uitgewerkt.
Het prijsplafond zal ook voor een deel van de mensen met een warmtepomp de energierekening
verlagen. De mate waarin dit gebeurt hangt sterk af van de totale warmtevraag van
de woning, aanwezigheid van zonnepalen en het type warmtepomp.
Vraag 27
Kan het kabinet weergeven wat het effect is van de stijging van de rente, gelet op
het feit dat dit binnen de kaders valt? Welke keuzes zijn hier gemaakt?
Vraag 30
Kan het kabinet aangeven wat het budgettaire effect is van de stijging van de rente
met 0,5, 1, 1,5 en 2 procent en wat dit betekent voor de Rijksfinanciën?
Antwoord op vraag 27 en vraag 30
In onderstaande tabel is weergegeven wat het effect op de rentelasten is als de rente
stijgt met genoemde percentages. Het zijn cumulatieve bedragen; het bedrag loopt dus
op tot het bedrag in 2027. Aangezien de rentelasten onder het kader vallen moeten
extra rentelasten ingepast worden door lagere uitgaven elders. Als dit wordt gedaan,
zijn er geen gevolgen voor het EMU-saldo of de EMU-schuld. Onderstaande bedragen zijn
indicatieve mutaties in het geval de rente verder stijgt dan het percentage waarmee
is gerekend in de Miljoenennota. In de Miljoenennota is uitgegaan van de rentepercentages
die het CPB raamt in de MEV. Voor 2023 is dit 1,6 procent; een stijging van 1,5 procent
ten opzichte van het vorige rentepercentage uit de CEP. Deze stijging veroorzaakt
de stijging in rentelasten oplopend tot 1,1 miljard in 2027 die is verwerkt in de
Miljoenennota.
in miljoenen euro
Totale extra rentelasten (incl. derivaten)
2023
2024
2025
2026
2027
Rentestijging 0,5%
438
687
914
1.152
1.409
Rentestijging 1,0%
878
1.374
1.828
2.305
2.819
Rentestijging 1,5%
1.316
2.061
2.742
3.457
4.228
Rentestijging 2,0%
1.754
2.748
3.655
4.609
5.639
Vraag 28
Is er een regeling mogelijk voor huishoudens die gezamenlijk gas en elektriciteit
inkopen, bijvoorbeeld in een woongemeenschappen, studentenhuizen en appartementen
met blokverwarming?
Antwoord op vraag 28
Zie antwoord op vraag 23.
Vraag 29
Hoe ziet de vermogensverdeling eruit na het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202)?
Antwoord op vraag 29
Er zijn geen doorrekeningen beschikbaar van de vermogensverdeling voor en na het Belastingplan
2023. Er bestaat ook geen model daarvoor. Zoals in het IBO Vermogensverdeling (Kamerstuk
36 200 IX, nr. 4) uiteen is gezet (paragraaf 4.3, pagina 92 e.v), is overheidsbeleid slechts één van
de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van de vermogensverdeling. Er
kan niet eenduidig worden vastgesteld wat het effect van overheidsbeleid zal zijn
op de vermogensverdeling van huishoudens. Wel kan worden gesteld dat de voorgenomen
maatregelen in het Belastingplan 2023 de belastingdruk op inkomen uit vermogen verhoogt
en die op arbeid verlaagt. Dit maakt het fiscale stelsel evenwichtiger en dat draagt
bij aan een evenwichtigere vermogensverdeling.
Vraag 30
Kan het kabinet aangeven wat het budgettaire effect is van de stijging van de rente
met 0,5, 1, 1,5 en 2 procent en wat dit betekent voor de Rijksfinanciën?
Antwoord op vraag 30
Zie antwoord op vraag 27.
Vraag 31
Welke opties zijn er om de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) te vergroenen?
Antwoord op vraag 31
De WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) is een generieke innovatieregeling.
Er zijn in 2021 ruim 139.000 verschillende ontwikkelings- en onderzoeksprojecten toegekend
voor de WBSO. Zoals in het jaarverslag 2021 (Focus) valt te lezen zijn dit projecten
in verschillende sectoren en die kunnen bijv. een maatschappelijk doel hebben, gericht
zijn op duurzaamheid, of gericht zijn op efficiëntie. Genoemde voorbeelden zijn o.a.
een duurzaam middel tegen algengroei op bijv. schepen, maar ook een monitor tegen
voedselverspilling of betere zorg met een patiëntbewakingssysteem. Ook laat het jaarverslag
zien dat steeds meer projecten die door de WBSO worden ondersteund een bijdrage leveren
aan de energietransitie. Bedrijven zijn hier intensief mee bezig. Want het zoeken
naar kostenbesparingen en efficiëntie leidt ook tot een lager energie- en grondstoffen
gebruik. Het generieke karakter van de regeling sluit echter uit dat bepaalde ondernemingen
een selectief voordeel genieten. Specifiek (extra) ondersteunen van bepaalde type
(groene) projecten zou inbreuk maken op het generieke karakter. Als de regeling specifiek
gemaakt wordt, gaat dat bovendien ten koste van de brede toegankelijkheid van de regeling,
waar nu 97% van de gebruikers MKB-er is. Overigens als de regeling meer specifiek
wordt, wordt deze ingewikkelder om aan te vragen en om uit te voeren. Gezien het grote
aantal WBSO-projecten vindt het kabinet dat zeer onwenselijk. Hoewel het kabinet verdere
vergroening van innovatie ondersteunt, is de WBSO daar geen geschikt instrument voor.
Vraag 32
Hoe ziet het fiscaal evenwicht eruit in 2022 en hoe is dit in 2023?
Antwoord op vraag 32
Figuur 3.1.2 geeft de ontwikkeling van de marginale (gecumuleerde) toptarieven vanaf
2001 tot en met 2024 van een werknemer, een IB-ondernemer en een directeur-grootaandeelhouder
(dga). Deze figuur is ook opgenomen in de Miljoenennota 2023. Het verschil tussen
het marginale toptarief van een werknemer en een dga in 2022 bedraagt 11,6%-punt en
dat wordt 8,7%-punt in 2023 respectievelijk 5,4%-punt in 2024 met de maatregelen in
het Belastingplan 2023.
Figuur 3.1.2: Ontwikkeling marginaal toptarief werknemer, IB-ondernemer en dga.
Vraag 33
Kan de regering in een tabel overzicht geven van hoe Nederland ervoor staat aan de
hand van onderliggende indicatoren inclusief een raming voor komende drie jaar (dus
graag cijfers voor 2022, 2023, 2024 en 2025)?
Antwoord op vraag 33
Voor ramingen kijken wij voornamelijk naar het Centraal Bureau van Statistiek (CBS)
en Centraal Planbureau (CPB). Veel van de genoemde indicatoren worden niet geraamd
tot 2025.
Alle gegevens zijn de laatste beschikbare jaren en indien er ramingen zijn, is de
desbetreffende raming genoemd.
Indicator
Waarde
Raming
Bron
Percentage van inkomen aan woonkosten
2021:
Voor woningeigenaren: 23,4%
Voor huurders: 36,3%
Nee
Woononderzoek Nederland (WoON) 2021
Aantal daklozen
2021:
32 duizend
Nee
CBS
Aantal mensen met kwetsbare arbeidsmarktpositie
Er is geen eenduidige indicator voor een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Een aantal
indicatoren kunnen wijzen op een dergelijke positie:
Volgens arbeidsmarktcijfers over Q2 2022 is er een groep van 2,8 miljoen werknemers
met een flexibele arbeidsrelatie. Wel dient opgemerkt te worden dat een groot deel
van de flexibele werknemers student of scholier is en een deel uitzicht heeft op een
vast contract of een langlopend tijdelijk contract.
Een groep van 1,1 miljoen mensen werkt in Q2 2022 als zzp’er. Uit onderzoek van CBS
(Zelfstandig ondernemers zonder personeel over hun bedrijfspositie (cbs.nl)) blijkt dat in 2019 17,7% van de zzp’ers de eigen financiële situatie beoordeelt
als matig tot slecht. Als dat aandeel ongeveer gelijk is gebleven, zou dit gaan om
een groep van ca. 200 duizend zzp’ers.
Nee
FIN
Aantal werkenden met vast contract
Werkzame beroepsbevolking naar positie in werkkring in Q2 2022, in duizenden
Nee
FIN
Totaal
9.544
Werknemer
8.037
Werknemer met vaste arbeidsrelatie
5.282
Werknemer met flexibele arbeidsrelatie
2.755
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast
603
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar
412
Werknemer tijdelijk < 1 jaar
302
Oproep/-invalkracht
949
Uitzendkracht
408
Werknemer flex, contract onbekend
81
Zelfstandige
1.507
Meewerkend gezinslid
31
Zelfstandige met personeel (zmp)
333
Zelfstandige zonder personeel (zzp)
1.143
Aantal werkenden dat pensioen opbouwt en een vangnet heeft
Iedereen die woonachtig is in Nederland heeft recht op AOW. Recent onderzoek van DNB
heeft in kaart gebracht dat in 2020 87,1% van de werknemers en 6,1% van de zelfstandigen
pensioen opbouwen in de tweede pijler (Werkenden zonder pensioenopbouw (dnb.nl)). Voor de huidige aantallen werkenden zou dit neerkomen op ca. 7,0 miljoen werknemers
en ca. 100 duizend zelfstandigen (waarvan ca. 70 duizend zzp’er) die pensioen opbouwen
in de tweede pijler.
In beginsel is de bijstand als laatste vangnet toegankelijk voor iedereen die aan
de voorwaarden van de bijstand voldoet. Tevens is voor werknemers het stelsel aan
werknemersverzekeringen toegankelijk.
In 2019 gaf 4 op de 10 zzp’ers aan geen vangnet voor arbeidsongeschiktheid te hebben
(4 op 10 zzp’ers geen voorziening arbeidsongeschiktheid (cbs.nl)). Voor de huidige aantallen werkenden zou dit betekenen dat 0,7 miljoen zzp’ers wel
een vangnet hebben, in de vorm van een zelf afgesloten verzekering, een broodfonds,
spaargeld, beleggingen of vermogen in hun eigen woning.
In een oudere studie (CPB-Policy-Brief-2016-11-Zelfstandigen-en arbeidsongeschiktheid.pdf) stelt het CPB vast dat driekwart van de zelfstandigen in geval van arbeidsongeschiktheid
op eigen kracht het sociaal minimum kan bereiken. Dit zou nu neerkomen op 0,8 miljoen
zzp’ers.
Nee
FIN
Aantal werkenden met minimumloon
De beschikbare informatie hierover gaat over 2020, en toont banen en arbeidsjaren,
maar geen individuele personen. In 2020 waren er 438 duizend banen op minimumloonniveau,
wat neerkwam op 261 duizend arbeidsjaren.
Nee
FIN
Aantal vroegtijdige schoolverlaters
In het schooljaar 2020/2021 waren er 24.385 voortijdig schoolverlaters. Een voortijdig
schoolverlaters is een jongere die: tussen de 12 en de 23 jaar oud is; niet staat
ingeschreven op een school; geen startkwalificatie heeft (een diploma op minimaal
mbo 2, havo- of vwo-niveau); niet uit het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal
onderwijs komt. Het kabinet wil in 2024 maximaal 20.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters
hebben.
Nee
FIN
Grootte van het lerarentekort
Op dit moment is er geen eenduidige indicator voor het lerarentekort. Afgelopen jaar
is er door het Ministerie van OCW voor het eerst een landelijke uitvraag gedaan bij
scholen naar de omvang van het personeelstekort in het primair onderwijs door middel
van een vragenlijst. Scholen in het primair onderwijs geven in de vragenlijst aan
dat zij een (landelijk) tekort van 9.100 fte ervaren. Deze methodiek is een aanvulling
op de jaarlijkse arbeidsmarktramingen waarin o.a. wordt geraamd dat het tekort aan
leraren in het voortgezet onderwijs in 2026 2.557 fte bedraagt.
Uit een analyse van het Ministerie van Financiën op basis van administratieve gegevens
van basisscholen (CBS en DUO) blijkt dat de leerling-leraar verhouding constant is
gebleven sinds 2006, en de hoeveelheid ondersteunend personeel is toegenomen. Er blijkt
een grote variatie te zitten in de leerling-leraar ratio per school.
Om het actuele tekort in de toekomst beter in kaart te brengen kan een eenduidige
indicator helpen.
Ja
FIN
Grootte van de sociale mobiliteit in het onderwijs
De doelstelling van het kabinet is dat leerlingen goed voorbereid naar het vervolgonderwijs
doorstromen. Hiervoor moeten vo en de vervolgopleiding goed op elkaar aansluiten.
Uit onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut blijkt dat het opleidingsniveau van
jongeren geleidelijk toeneemt. Minder jongeren gaan naar het vmbo en meer gaan er
meer naar een vorm van hoger onderwijs.
Het Nederlands Jeugdinstituut schrijft op basis van CBS-gegevens daarover: «Meer jongeren
zijn naar de havo of het vwo gegaan en minder naar het vmbo. In 2020/2021 zit 45 procent
van de leerlingen in het derde leerjaar op het havo of vwo. 22,5 procent van de derdejaarsleerlingen
in het voortgezet onderwijs volgt een vwo-opleiding en bijna 23 procent zit in het
derde jaar van de havo. Tien jaar eerder ging het om respectievelijk 21,7 procent
en 20,7 procent. Het aandeel derdejaarsleerlingen in het vmbo is in die periode gedaald
van 52 procent in 2010 naar ruim 48,7 procent in 2020.
Deze stijging geldt voor zowel leerlingen met een Nederlandse achtergrond als met
een migratieachtergrond. Steeds meer kinderen en jongeren met een «niet-westerse»
migratieachtergrond gaan naar de havo of het vwo. In 2020/2021 volgt 35 procent van
de derdejaarsleerlingen met een «niet-westerse» migratieachtergrond onderwijs op de
havo of het vwo. Tien jaar eerder ging het om 28 procent. Van de derdejaarsleerlingen
van Nederlandse origine zit in 2020/2021 47 procent in het havo of vwo. Tien jaar
eerder ging het om 45 procent.
In het schooljaar 2020/2021 staan 820.888 studenten ingeschreven in een vorm van hoger
onderwijs (hbo of wo). Tien jaar eerder, in 2010/2011, waren dat er 658.974. De stijging
geldt zowel voor studenten met een Nederlandse achtergrond als studenten met een migratieachtergrond.
In 2010 stonden er 93.315 studenten met een «niet-westerse» migratieachtergrond ingeschreven
op een hbo-instelling of universiteit. In 2020 is dit aantal gestegen naar 138.417
studenten.
De laatste tien jaar stijgt geleidelijk het aantal studenten dat een vorm van hoger
onderwijs volgt. In 2020/2021 stonden 489.383 studenten ingeschreven voor een hbo-opleiding.
Tien jaar eerder ging het om 416.629 studenten. Voor het wetenschappelijk onderwijs
stonden in 2020/2021 331.505 studenten ingeschreven. In 2010/2011 ging het om 233.128
studenten.»
Nee
FIN
Uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling
Voorlopige cijfers van 2020:
Bedrijven: 12,3 mld.
Instellingen: 1,0 mld
Hoger onderwijs: 5,1 mld
Totaal: 18,5 mld.
Nee
CBS
Aandeel hernieuwbare energie
2023: 16,2% van bruto-eindverbruik van energie
2025: 19,8% van bruto-eindverbruik van energie
2030: 26,3% van bruto-eindverbruik van energie
Ja
KEV 2021
(Nieuwe KEV is binnenkort beschikbaar)
Grootte inkomensongelijkheid
2019, Gini-coëfficient
Primair inkomen: 0,54
Bruto-inkomen:
0,36
Besteedbaar inkomen: niet beschikbaar
Nee
CBS
Grootte vermogensongelijkheid
2020, Gini-coëfficient: 0,76
Nee
CBS
Effectieve belastingbijdrage van mulitinationals
Naar verwachting wordt in 2022 € 31,3 miljard ontvangen aan vennootschapsbelasting
(Miljoenennota 2023). Ongeveer 42% van de vennootschapsbelasting wordt afgedragen
door multinationals met een wereldwijde omzet boven de 750 miljoen dollar. Dit betekent
dat multinationals naar schatting ongeveer € 13,2 miljard euro afdragen. Een raming
voor de jaren 2023 en verder is niet voorhanden.
Andere belastingen kunnen lastig tot multinationals toegewezen worden.
Nee
AFP / Analyse
Ontwikkeling van gezonde levensverwachting naar achtergrondkenmerken
We kijken naar twee dimensies van levensverwachting in goed ervaren gezondheid: leeftijd en geslacht.
Populatie: 0 jaar oud in 2021
Gezonde LV man: 65,4
Gezonde LV vrouw: 65,1
Populatie: 30 jaar oud in 2021
Gezonde LV man: 38,8
Gezonde LV vrouw: 38,6
Populatie:
Gezonde LV man: 12,6
Gezonde LV vrouw: 13,4
Voor vrijwel alle groepen zien we dat de LV over de tijd is toegenomen, ondanks corona.
Nee
Wat zijn de armoedecijfers?
% Personen onder de armoedegrens
Personen:
2022: 6,8%
2023: 5%
Kinderen:
2022: 9,1%
2023: 6,8%
(NB: de doorrekening van het prijsplafond is nog niet meegenomen in de MEV 2023)
Ja
CPB: Macro Economische Verkenning (MEV) 2023
Aantal mensen dat gebruik moet maken van de voedselbank
Het aantal unieke personen dat in 2021 naar de voedselbank gingen is 147.000. In 2020
was dit aantal 160.500 bij Voedselbanken Nederland. Voor 2022 zijn deze gegevens nog
niet beschikbaar.
Nee
Voedselbanken Nederland
Aandeel van de bevolking dat zichzelf ziet als lid van een gediscrimineerde groep
In 2018: 8,7% van de bevolking ouder dan 15 jaar ziet zich als lid van een gediscrimineerde
groep.
Nee
Monitor Sustainable Development Goals 2022 10.1, CBS
Aantal meldingen van discriminatie
In 2020: 17.354 meldingen
In 2021: 14.162 meldingen
Nee
Discriminatiecijfers 2021
Het beloningsverschil per uur tussen mannen en vrouwen en de Nederlandse score op
de gender inequality index van UNDP die onder meer kijkt naar de loonkloof en reproductieve
rechten
2021: beloningsverschil
Gemiddeld uurloon van vrouwen in procenten van het gemiddeld uurloon van mannen.
86,3%
2021: Gender Inequality Index
0.025
Nee
UNDP Gender inequality index
CBS
Toename van de biodiversiteit
Het Compendium voor de Leefomgeving (CLO) publiceert een samenvattend overzicht van
beleidsrelevante natuurindicatoren voor provincies en Rijk.
Hier kijkt het CLO naar de categorieën met betrekking tot biodiversiteit.
– Diersoorten op land (natuurgebieden): stabiel
– Diersoorten op land (stedelijke gebieden): afnemend
– Diersoorten op land (agrarische gebieden): afnemend
– Soorten op Rode Lijst: stabiel
– Trend vogels vogelrichtlijn: afnemend
– Staat van instandhouding soorten Habitatrichtlijn: toenemend.
Nee
Hoeveelheid stikstof en fijnstof in de lucht
Fijnstof:
Volgens de Europese definitie, volgens de raming met vastgesteld en voorgenomenbeleid
2020.
2025: 11,3 kiloton
2030: 10,7 kiloton
Stikstof:
Voor stikstofoxiden:
Volgens de Europese definitie, volgens de raming met vastgesteld en voorgenomenbeleid
2020.
2025: 155 kiloton
2030: 130 kiloton
Voor ammoniak:
Volgens de Europese definitie, volgens de raming met vastgesteld en voorgenomenbeleid
2020.
2025: 122 kiloton
2030: 120 kiloton
Ja
Emissieramingen luchtverontreinigende stoffen, PBL/RIVM/TNO 2020
RIVM
Vraag 34
Hoeveel houdt een alleenstaande in de bijstand maandelijks extra over in 2022 en 2023
(in euro)?
Antwoord op vraag 34
Het exacte bestedingspatroon van deze huishoudens is niet bekend, daarom toont onderstaande
tabel de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen. Uit deze absolute bedragen blijkt
het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en 3.
De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen. Deze
kan alleen worden meegenomen als de woninghuur bekend is, omdat de huurtoeslag hiervan
direct afhankelijk is. Deze verschilt per huishouden. De energietoeslag wordt wel
meegenomen in het besteedbaar inkomen, omdat deze alleen afhankelijk is van het inkomen.
Daarom wordt hieronder de huurtoeslag als voorbeeld weergegeven in de onderstelde
regel. Uitgaande van een huur van 485 euro in 2021, huurbevriezing in 2022, en een
huur van 502 euro in 2023 stijgt de huurtoeslag niet in 2022, en in dit voorbeeld
met 308 euro in 2023.
De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond. Een mogelijk
prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer en verandert niet
het besteedbaar inkomen in euro’s.
Besteedbaar inkomen uitgesplitst voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde in euro’s.
2021
2022
2022 tov 2021
2023
2023 tov 2022
Netto bijstand
12.924
14.461
+ 1.537
14.410
+ 1.249
Zorgkosten
1.726
1.766
+ 40
1.911
+ 145
Zorgtoeslag
1.287
1.336
+ 49
1.850
+ 514
Energietoeslag
1.300
+ 1.300
1.300
–
Besteedbaar inkomen per jaar
2.485
14.031
+ 1.546
15.648
+ 1.617
Besteedbaar inkomen per maand
1.040
1.169
+ 129
1.304
+ 135
Huurtoeslag
2.791
2.791
–
3.099
+ 308
Bron: berekeningen SZW
Vraag 35
Hoeveel houdt een alleenstaande met een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen van
15.000 euro maandelijks extra over in 2022 en 2023 (in euro)?
Antwoord op vraag 35
Onderstaande tabel de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen. Uit deze absolute
bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord op vraag 1
en 3.
De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen, deze
kan alleen worden meegenomen als de woninghuur ook wordt meegerekend. Daarom wordt
hieronder de huurtoeslag als voorbeeld weergegeven in de onderstelde regel. Uitgaande
van een huur van 560 euro in 2021, huurbevriezing in 2022, en een huur van 580 euro
in 2023 stijgt de huurtoeslag niet in 2022, en in dit voorbeeld met bijna 330 euro
in 2023.
Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord
op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet
afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer
en verandert niet het besteedbaar inkomen.
Besteedbaar inkomen uitgesplitst voor een alleenstaande AOW-gerechtigde in euro’s.
2021
2022
2022 tov 2021
2023
2023 tov 2022
Bruto
16.421
16.750
+ 329
18.144
+ 1.394
Inkomstenbelasting
3.153
3.211
+ 58
3.453
+ 242
Algemene heffingskorting en ouderenkorting
3.615
3.669
+ 54
3.896
+ 227
Netto
15.477
15.828
+ 351
17.158
+ 1.330
Zorgkosten
1.776
1.817
+ 41
1.964
+ 147
Zorgtoeslag
1.287
1.336
+ 49
1.850
+ 514
Energietoeslag
–
1.300
+ 1.300
1.300
0
Besteedbaar inkomen per jaar
14.988
16.647
+ 1.659
18.344
+ 1.697
Besteedbaar inkomen per maand
1.249
1.387
+ 138
1.529
+ 141
Huurtoeslag per jaar
3.399
3.399
-
3.727
+ 328
Bron: Berekeningen SZW
De zorgtoeslag stijgt sterker voor een alleenstaande AOW-gerechtigde met aanvullend
pensioen van 15.000 euro dan bij een alleenstaande AOW-gerechtigde. De AOW-gerechtigde
met aanvullend pensioen krijgt extra recht op de zorgtoeslag doordat de inkomensgrens
waarop de zorgtoeslag sterk stijgt vanwege de stijging van het wettelijk minimumloon
waaraan deze gekoppeld is.
Besteedbaar inkomen uitgesplitst voor een alleenstaande AOW-gerechtigde met aanvullend
pensioen van 15.000, in euro’s
2021
2022
2022 tov 2021
2023
2023 tov 2022
Bruto inkomen
31.421
31.750
+ 329
33.144
+ 1.394
Inkomstenbelasting
6.033
5.894
– 139
6.307
+ 413
Algemene heffingskorting en ouderenkorting
3.294
3.345
+ 51
3.567
+ 222
Netto inkomen
26.875
27.262
+ 387
28.603
+ 1.341
Zorgkosten
1.776
1.817
+ 41
1.964
+ 147
Zorgtoeslag
–
57
+ 57
749
+ 692
Besteedbaar inkomen per jaar
25.099
25.502
+ 403
27.388
+ 1.886
Besteedbaar inkomen per maand
2.092
2.125
+ 34
2.282
+ 157
Bron: Berekeningen SZW
Vraag 36
Hoeveel houdt een alleenstaande werknemer met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen
van 40.000 euro over als hij acht uur meer gaat werken en als hij één uur meer gaat
werken in 2022 en 2023 (in euro)? Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 36
De tabel geeft de veranderingen weer wanneer een alleenstaande werknemer met een jaarinkomen
van 40.000 euro acht uur en één uur meer gaat werken. De eerste twee kolommen geven
dit weer voor 2022, de derde en vierde kolom voor 2023. Tegenover het hogere bruto
inkomen staat dat het recht op inkomensafhankelijke regelingen daalt (algemene heffingskorting,
arbeidskorting en in 2023 zorgtoeslag). In 2022 houdt de werknemer bij acht uur meer
werken circa 4.700 euro meer besteedbaar inkomen over. In 2023 is dat circa 4.600 euro.
Door de verhoging van der zorgtoeslag heeft de werknemer een klein recht op zorgtoeslag
in 2023 waar er in 2022 geen recht op zorgtoeslag was. Dit recht verdwijnt volledig
bij één uur meer werken.
Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord
op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet
afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer
en verandert niet het besteedbaar inkomen.
Het besteedbaar inkomen neemt in 2023 minder toe dan in 2022 wanneer de werknemer
8 uur meer gaat werken. Het niveau van het besteedbaar inkomen is echter wel circa
3% hoger in 2023 dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Dit komt
onder meer door een lagere inkomstenbelasting in 2023 dan in 2022.
Jaarlijkse bedragen voor een alleenstaande werknemer wanneer hij/zij meer uren werkt.
2022
2023
Verschil 8 uur meer
Verschil 1 uur meer
Verschil 8 uur meer
Verschil 1 uur meer
Bruto inkomen
+ 10.000
+ 1.250
+ 10.000
+ 1.250
Belastbaar inkomen
+ 9.229
+ 1.154
+ 9.209
+ 1.151
Inkomstenbelasting
+ 3.421
+ 428
+ 3.401
+ 425
Algemene heffingskorting
– 554
– 69
– 561
– 70
Arbeidskorting
– 541
– 68
– 600
– 75
Te betalen belasting na korting
+ 4.516
+ 565
+ 4.561
+ 570
Netto inkomen
+ 4.713
+ 589
+ 4.648
+ 581
Zorgtoeslag
0
0
– 75
– 75
Besteedbaar inkomen
+ 4.713
+ 589
+ 4.573
+ 506
Bedragen zijn in euro’s
Bron: SZW berekeningen
Vraag 37
Hoeveel houdt een echtpaar met één kostwinnaar en één kind, met een 32-urige werkweek
en een jaarinkomen van 45.000 euro, over als hij acht uur meer gaat werken en als
hij één uur meer gaat werken in 2022 en 2023 (in euro’s)? Kan het kabinet dit per
onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 37
De tabel geeft de veranderingen weer wanneer echtpaar met één kostwinnaar (alleenverdiener)
en één kind met een jaarinkomen van 45.000 euro acht uur en één uur meer gaat werken.
De eerste twee kolommen geven dit weer voor 2022, de derde en vierde kolom voor 2023.
In 2022 houdt de werknemer bij acht uur meer werken 4.600 euro meer besteedbaar inkomen
over.
De huurtoeslag is in deze berekening niet meegenomen in het besteedbaar inkomen, deze
kan alleen worden meegenomen als de woninghuur ook wordt meegerekend. In onderstaande
tabel wordt een voorbeeld van de huurtoeslag gegeven in de onderste regel, uitgaande
van een huur van 602 euro in 2022 en een huur van 623 euro in 2023.
Door de verhoging van der zorgtoeslag heeft dit paar recht op zorgtoeslag in 2023
waar er in 2022 geen recht op zorgtoeslag was. Dit recht wordt kleiner bij meer uren
werken.
De inkomensgrens waarop het kindgebonden budget begint met afbouwen ligt ook hoger
in 2023 doordat deze inkomensgrens gekoppeld is aan het wettelijk minimumloon dat
met 10,15% stijgt. Hierdoor verliest dit paar minder kindgebonden budget bij meer
uren werk in 2023.
Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord
op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet
afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer
en verandert niet het besteedbaar inkomen.
Het besteedbaar inkomen neemt in 2023 minder toe dan in 2022 wanneer de werknemer
8 uur meer gaat werken. Het niveau van het besteedbaar inkomen is echter wel circa
5% hoger in 2023 dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Dit komt
bijvoorbeeld doordat de werknemer in 2023 recht heeft op zorgtoeslag en in 2022 niet.
Ook ontvangt de werknemer meer kindgebonden budget en kinderbijslag in 2023 dan in
2022.
Verandering van jaarlijkse bedragen bij meer uren werk voor een echtpaar met een jaarinkomen
van 45.000 euro. De bedragen zijn in euro’s.
2022
2023
Verschil 8 uur meer
Verschil 1 uur meer
Verschil 8 uur meer
Verschil 1 uur meer
Bruto inkomen
+ 11.250
+ 1.406
+ 11.250
+ 1.406
Loonkosten
+ 14.576
+ 1.822
+ 14.595
+ 1.824
Belastbaar inkomen na aftrek
+ 1.0383
+ 1.298
+ 10.360
+ 1.295
Inkomstenbelasting
+ 3.849
+ 481
+ 3.826
+ 478
Algemene heffingskorting
– 624
– 78
– 631
– 79
Arbeidskorting
– 608
– 76
– 674
– 84
Te betalen belasting na korting
+ 5.081
+ 635
+ 5.131
+ 641
Netto inkomen
+ 5.302
+ 663
+ 5.229
+ 653
Zorgtoeslag
–
–
– 762
– 177
Kindgebonden budget
– 701
– 88
– 652
– 40
Besteedbaar inkomen
+ 4.601
+ 575
+ 3.815
+ 437
Huurtoeslag
–
–
– 200
– 200
Bron: SZW berekeningen
Vraag 38
Hoeveel houdt een echtpaar zonder kinderen met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen
van twee keer 35.000 euro over als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij
één uur meer gaan werken in 2022 en 2023 (in euro’s)? Kan het kabinet dit per onderdeel
uitsplitsen?
Antwoord op vraag 38
Onderstaande tabellen tonen de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen als zij beiden
acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023. De
eerste twee kolommen geven dit weer voor beide partners bij acht uur meer werken.
De derde en vierde kolom geven dit weer voor beide partners bij één uur meer werken.
In 2022 houdt het paar samen bij acht uur meer werken 8.800 euro meer besteedbaar
inkomen over, in 2023 8.950 euro.
Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord
op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet
afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer
en verandert niet het besteedbaar inkomen.
Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar zonder kinderen wanneer zij beiden
acht en één uur meer werken in 2022.
Verschil bij 8 uur meer werken
Verschil bij 1 uur meer werken
Partner 1
Partner 2
Partner 1
Partner 2
Bruto inkomen
+ 8.750
8.750
+ 1.094
+ 1.094
Belastbaar inkomen na aftrek
+ 8.075
8.075
+ 1.010
+ 1.010
Inkomstenbelasting
+ 2.994
2.994
+ 374
+ 374
Algemene heffingskorting
– 485
– 485
– 61
– 61
Arbeidskorting
– 198
– 198
+ 26
+ 26
Te betalen belasting na korting
+ 3.677
+ 3.677
+ 409
+ 409
Netto inkomen
+ 4.399
+ 4.399
+ 601
+ 601
Besteedbaar inkomen
+ 4.399
+ 4.399
+ 601
+ 601
Besteedbaar inkomen samen
+ 8.798
+ 1.202
Bron: SZW berekeningen
Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar zonder kinderen wanneer zij beiden
acht en één uur meer werken in 2023.
Verschil bij 8 uur meer werken
Verschil bij 1 uur meer werken
Partner 1
Partner 2
Partner 1
Partner 2
Bruto inkomen
+ 8.750
+ 8.750
+ 1.094
+ 1.094
Belastbaar inkomen na aftrek
+ 8.058
+ 8.058
+ 1.007
+ 1.007
Inkomstenbelasting
+ 2.976
+ 2.976
+ 372
+ 372
Algemene heffingskorting
– 491
– 491
– 61
– 61
Arbeidskorting
– 120
– 120
+ 31
+ 31
Te betalen belasting na korting
+ 3.587
+ 3.587
+ 402
+ 402
Netto inkomen
+ 4.471
+ 4.471
+ 605
+ 605
Besteedbaar inkomen
+ 4.471
+ 4.471
+ 605
+ 605
Besteedbaar inkomen samen
+ 8.942
+ 1.210
Bron: SZW berekeningen
Vraag 39
Hoeveel houdt een echtpaar met twee kinderen met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen
van 45.000 euro en 30.000 euro over als zij beiden acht uur meer gaan werken en als
zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023 (in euro’s)? Kan het kabinet dit per
onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 39
Onderstaande tabellen tonen de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen als zij beiden
acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023. De
eerste twee kolommen geven dit weer voor beide partners bij acht uur meer werken.
De derde en vierde kolom geeft dit weer voor beide partners bij één uur meer werken.
In 2022 houdt het paar samen bij acht uur meer werken 9.215 euro meer besteedbaar
inkomen over. Het paar verliest ook kinderopvangtoeslag van ongeveer 910 euro.9
Uit deze absolute bedragen blijkt het effect op inflatie niet, zie hiervoor het antwoord
op vraag 1 en 3. De besluitvorming over het prijsplafond en de dekking is nog niet
afgerond. Een mogelijk prijsplafond heeft effect op de koopkracht via het inflatiecijfer
en verandert niet het besteedbaar inkomen.
Het besteedbaar inkomen neemt in 2023 minder toe dan in 2022 wanneer de werknemer
8 uur meer gaat werken. Het niveau van het besteedbaar inkomen is echter wel circa
3,5% hoger in 2023 dan in 2022 wanneer de werknemer 8 uur meer gaat werken. Dit komt
bijvoorbeeld doordat de werknemer in 2023 recht heeft op zorgtoeslag en in 2022 niet.
Ook ontvangt de werknemer meer kindgebonden budget en kinderbijslag in 2023 dan in
2022.
Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar met twee kinderen wanneer zij beiden
acht en één uur meer werken in 2022. Partner 1 heeft bij 32 uur werken een jaarinkomen
van 30.000 euro, partner 2 heeft een jaarinkomen van 45.000.
Verschil bij 8 uur meer werken
Verschil bij 1 uur meer werken
2022
Partner 1
Partner 2
Partner 1
Partner 2
Bruto inkomen
+ 7.500
+ 11.250
+ 938
+ 1.406
Belastbaar inkomen na aftrek
+ 6.922
+ 10.383
+ 866
+ 1.298
Inkomstenbelasting
+ 2.566
+ 3.849
+ 321
+ 481
Algemene heffingskorting en IACK1
– 416
– 624
– 52
– 78
Arbeidskorting
+ 181
– 608
+ 23
– 76
Te betalen belasting na korting
+ 2.801
+ 5.081
+ 350
+ 635
Netto inkomen
+ 4.121
+ 5.302
+ 515
+ 663
Kindgebonden budget
– 208
– 146
Besteedbaar inkomen
+ 4.121
+ 5.094
+ 515
+ 517
Besteedbaar inkomen samen
+ 9.215
+ 1.032
Kinderopvangtoeslag
– 909
– 191
Bron: Berekeningen SZW
X Noot
1
Inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit huishouden heeft recht op de IACK, maar
dit wijzigt niet omdat ze al recht hebben op het maximum bedrag.
Jaarlijkse verandering in euro’s voor een echtpaar met twee kinderen wanneer zij beiden
acht en één uur meer werken in 2022. Partner 1 heeft bij 32 uur werken een jaarinkomen
van 30.000 euro, partner 2 heeft een jaarinkomen van 45.000.
Verschil bij 8 uur meer werken
Verschil bij 1 uur meer werken
2023
Partner 1
Partner 2
Partner 1
Partner 2
Bruto inkomen
+ 7.500
+ 11.250
+ 938
+ 1.406
Belastbaar inkomen na aftrek
+ 6.907
+ 10.360
+ 864
+ 1.295
Inkomstenbelasting
+ 2.551
+ 3.826
+ 319
+ 478
Algemene heffingskorting en IACK
– 341
– 631
+ 27
– 79
Arbeidskorting
+ 213
– 674
+ 27
– 84
Te betalen belasting na korting
+ 2.678
+ 5.131
+ 265
+ 641
Netto inkomen
+ 4.228
+ 5.229
+ 599
+ 653
Kindgebonden budget
– 1.166
– 146
Besteedbaar inkomen
+ 4.228
+ 4.063
+ 599
+ 508
Besteedbaar inkomen samen
+ 8.292
+ 1.106
Kinderopvangtoeslag
– 1.155
– 195
Bron: Berekeningen SZW
Vraag 40
Klopt het dat in bepaalde situaties iemand 87 procent betaalt over een extra verdiende
euro? Zo ja, om welke situaties gaat het hier?
Antwoord op vraag 40
Er zijn bepaalde situaties waarin de marginale druk oploopt tot 87%. Er zijn echter
maar weinig werkenden met zo’n hoge marginale druk: slechts zo’n 2% van de werkenden
heeft een marginale druk van meer dan 80%.
In de marginaledruktabel voor alleenverdieners (paren waarvan één partner werkt) uit
het Belastingplan is een voorbeeld te zien waar bij een inkomen van 45.000 de marginale
druk 87% bedraagt. Dit betreft een alleenverdiener met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar
oud en een huurwoning van 639 euro die zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget
ontvangt. Hierbij vormt de inkomstenbelasting de grootste bijdrage aan de marginale
druk (36,93%), gevolgd door de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag (circa
19%) en de zorgtoeslag (13,64%).
Zo’n hoge marginale druk komt dus alleen voor in gevallen waarbij er een stapeling
van afbouwtrajecten van verschillende toeslagen en heffingskortingen optreedt. Dit
kan bijvoorbeeld ook het geval zijn bij de meestverdiener wanneer beide partners werken
(zie ook het antwoord op Vraag 7) en bij sommige alleenstaanden (zie ook het antwoord
op Vraag 16).
Vraag 41
Klopt het dat de belastingdruk voor inkomens vanaf circa 35.000 euro per jaar fors
toeneemt? Klopt het dat de belastingdruk volgend jaar bij een jaarinkomen van 35.000 euro
van 76 procent nu naar 81 procent stijgt?
Antwoord op vraag 41
Er is een verschil tussen de marginale druk en de gemiddelde druk. De marginale druk
bepaalt hoeveel je overhoudt van je extra inkomen als je meer gaat verdienen. De gemiddelde druk bepaalt hoeveel je overhoudt
van je totale inkomen. Dankzij het kabinetsbeleid gaan inkomens vanaf 35.000 euro
er fors op vooruit. De gemiddelde druk daalt dus.
Het klopt wel dat de marginale druk het komende jaar toeneemt voor de groep die door de verhogingen van de toeslagen recht
krijgen op deze toeslagen. Voor alleenverdieners ligt dat voor zorgtoeslag rond een
inkomen van 35.000 euro. Deze groep krijgt in 2023 recht op zorgtoeslag, maar krijgt
daardoor ook te maken met de inkomensafhankelijke afbouw daarvan (13,64%), wat hun
marginale druk verhoogt. Er zijn echter maar weinig werkenden met een marginale druk
van meer dan 80%: dit betreft slechts zo’n 2% van de werkenden.
Dit komt dus door de zorgtoeslag. De gemiddelde belastingdruk neemt juist af, omdat de arbeidskorting wordt verhoogd en het tarief eerste schijf
wordt verlaagd.
Vraag 42
Klopt het dat iemand die 45.000 euro per jaar verdient, over een extra verdiende euro
nu nog 57 procent belasting betaalt en straks 87 procent gaat betalen? Klopt het ook
dat als iemand 1.000 euro meer gaat verdienen, diegene daarvan maar 130 euro terug
gaat zien op de bankrekening? Zo ja, waardoor wordt dit precies veroorzaakt?
Antwoord op vraag 42
Marginale druk gaat niet alleen om belastingen die worden geheven, maar ook om toeslagen
die inkomensafhankelijk worden afgebouwd. De marginale druk betreft dus niet alleen
belasting die betaald wordt, maar ook de verlaging van toeslagen.
Het specifieke huishouden uit de marginaledruktabellen bij het Belastingplan (een
alleenverdiener met twee kinderen van 6–11 jaar in een huurwoning van 639 euro) heeft
een marginale druk van 87% in 2023 en had in 2022 een marginale druk van 57%. Dat
komt doordat dit huishouden in 2023 recht op zorg- en huurtoeslag heeft, waar dit
huishouden dat in 2022 niet had.
Het huishouden ontvangt dus meer toeslagen, maar heeft ook te maken met de inkomensafhankelijke
afbouw daarvan. Als dit huishouden 1.000 euro meer gaat verdienen blijft daar dus
130 euro van over. Dat komt vooral door de inkomstenbelasting (36,93%), maar ook door
de afbouw van de zorgtoeslag (13,64%) en huurtoeslag (ca 19%). Verder dragen algemene
heffingskorting, kindgebonden budget en arbeidskorting voor dit huishouden allemaal
ca 6%-punt bij aan de marginale druk. Dat geeft tezamen een marginale druk van 87%.
Er zijn maar weinig werkenden met een marginale druk van meer dan 80%: dit betreft
slechts zo’n 2% van de werkenden.
Vraag 43
Hoeveel bedraagt de meevaller op de gasbaten in 2022 en 2023 en kan het kabinet dit
per jaar aangeven? Hoeveel daarvan is bestemd voor Norg?
Antwoord op vraag 43
Gasbaten bestaan uit ontvangsten Mijnbouwwet en dividenden. Begin 2022 werden deze
ontvangsten geraamd op respectievelijk 59 en 39 miljoen euro voor 2022 en 2023. De
huidige ramingen voor 2022 en 2023 bedragen circa 6,3 miljard euro en 10,5 miljard euro.
De kosten voor Norg bedragen in bruto termen 9.900 miljoen euro. Een deel hier vloeit
terug in de Staatskas via de werking van het gasgebouw, bijvoorbeeld via vpb- en cijnsafdrachten.
De nettokosten voor het Norgakkoord bedragen daarmee circa 3.012 miljoen euro. Dit
is ook toegelicht in tabel 21.7 uit de Bijlage Groningen Schade en Versterken.
Vraag 44
Hoeveel bedraagt de meevaller op btw-inkomsten in 2022 en 2023 en kan het kabinet
dit per jaar aangeven?
Vraag 45
Hoeveel bedraagt de meevaller op de omzetbelasting in 2022 en 2023 en kan het kabinet
dit per jaar aangeven?
Vraag 76
Met hoeveel gaan de btw-inkomsten omhoog ten opzichte van eerdere ramingen? Uit welke
componenten bestaat deze stijging?
Antwoord op vraag 44, 45 en 76
De totale btw-inkomsten zijn in 2022 naar verwachting 5,2 mld. euro hoger dan geraamd
bij de Miljoenennota van vorig jaar. Ten opzichte van de Voorjaarsnota is het verschil
+3,1 mld. De stijging van 5,2 mld. bestaat voor 6,9 mld. uit endogene ontwikkeling
(zie laatste paragraaf) en –1,7 mld. beleidsmatige ontwikkeling (de tijdelijke verlaging
van de btw op energie en het uitstel van de omzetting van ProRail naar zelfstandig
bestuursorgaan).
Voor 2023 is de huidige raming van de btw-ontvangsten 9,0 mld. hoger dan bij de Miljoenennota
vorig jaar en 3,8 mld. hoger dan in de Voorjaarsnota. Voor 2023 is er per saldo geen
beleidsmatige ontwikkeling ten opzichte van de vorige Miljoenennota. De stijging van
9,0 mld. wordt dus volledig veroorzaakt door endogene ontwikkeling.
De endogene ontwikkeling van de btw-inkomsten wordt vooral gedreven door de hoge inflatie.
Hoge prijzen leiden niet alleen tot hogere inkomsten voor de overheid, maar ook tot
hogere rijksuitgaven.
Op basis van de begrotingsregels kunnen hogere belastingontvangsten niet ingezet worden
voor lastenverlichting. In Nederland voeren we namelijk een trendmatig begrotingsbeleid:
we zetten de begroting in om de economie te stabiliseren. Dat betekent dat meevallers
niet leiden tot lastenverlichting en tegenvallers niet tot lastenverzwaring. Zo voorkomen
we dat we tijdens een economische recessie de belastingen moeten verhogen.
Vraag 46
Hoeveel gaat een werknemer met een modaal en twee keer modaal inkomen er maandelijks
op vooruit (in euro’s) als gevolg van minder belasting op arbeid? Kan het kabinet
dit uitsplitsen?
Antwoord op vraag 46
Onderstaande tabel toont voor een modaal inkomen van € 38.000 en een dubbelmodaal
inkomen van € 76.000 wat het verschil in arbeidskorting en de belasting in de eerste
schijf is als gevolg van de volgende maatregelen: de verhoging van de arbeidskorting,
het verlagen van het tarief eerste schijf en het verkorten van de eerste schijf. We
gaan daarbij uit van iemand in loondienst zonder kinderen en jonger dan de AOW-leeftijd.
Iemand die twee keer modaal verdient profiteert niet van de verlaging van het tarief
in de eerste schijf, omdat ook de grens waar de tweede schijf begint na indexatie
wordt ingekort. Dit is afgesproken in het coalitieakkoord.
Tabel: Het belastingvoordeel als gevolg van de maatregelen om de lasten op arbeid
te verlagen.
Belastingvoordeel verhoging arbeidskorting
Belastingvoordeel eerste schijf
Belastingvoordeel maatregelen totaal
Modaal
€ 521
€ 32
€ 553
2x Modaal
€ 274
€ – 4
€ 269
Vraag 47
Wat zijn de grootste tegenvallers in 2022 en 2023 en kan het kabinet dit per onderdeel
uitsplitsen?
Antwoord op vraag 47
In onderstaande tabel zijn de grootste tegenvallers opgenomen. De tegenvallers Voorjaarsnota
zijn toegelicht in paragraaf 5.2 van de betreffende nota. De tegenvaller Miljoenennota
zijn toegelicht in de plafondtoetsen, bijlage 1 van de Miljoenennota 2023.
in miljoenen euro (+ is saldoverslechterend)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Tegenvallers Voorjaarsnota
Rente-uitgaven
426
825
1.275
1.566
1.792
1.853
MLT verwerking Zorg
0
18
229
477
718
1.013
Uitvoeringsbeeld SZW
62
45
101
66
90
71
Uitvoeringsinformatie JenV
30
151
226
239
351
343
Huurtoeslag
– 81
43
113
132
180
211
Dividend Staatsdeelnemingen
– 71
95
220
135
120
120
Valuta Defensie
51
72
89
109
76
60
Tegenvallers Miljoenennota
Rente-uitgaven
383
1.947
1.049
1.015
1.071
1.071
Kinderopvangtoeslag
135
162
156
251
223
202
Wet betaald ouderschapsverlof (WBO)
19
52
53
54
56
56
Actualisatie Wlz
– 125
139
22
22
22
22
Vraag 48
Hoeveel mensen gaan in 2021 en 2022 naar de Voedselbank? Hoe ligt de verhouding tussen
werkenden, gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden?
Antwoord op vraag 48
Het aantal unieke personen dat in 2021 naar de voedselbank gingen is 147.000. In 2020
was dit aantal 160.500. Voor 2022 zijn deze gegevens nog niet beschikbaar. De voedselbank
legt geen gegevens vast over uitsplitsingen per groep.
Vraag 49
Hoeveel mensen leven inmiddels in energiearmoede ten opzichte van de 550.000 mensen
uit oktober 2021, zoals vermeld door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek (TNO)?
Antwoord op vraag 49
Onderzoek van TNO laat zien dat er in 2019 zo’n 550.000 huishoudens in energiearmoede
leefden (7% van de Nederlandse huishoudens). Deze huishoudens hebben enerzijds een
laag inkomen en anderzijds óf hoge energiekosten óf een woning met een energetisch
lage kwaliteit.
Als gevolg van de hoge energieprijzen zal de groep huishoudens die in energiearmoede
leeft naar verwachting zijn toegenomen. Er is op dit moment geen zicht op de precieze
aantallen huishoudens die nu leven in energiearmoede. Ook is het lastig een voorspelling
te doen voor de komende jaren, onder andere vanwege de onzekerheid en volatiliteit
van de energieprijzen. Verwachting is wel dat de maatregel om een energieplafond in
te voeren en overige maatregelen van Prinsjesdag gericht op verbetering van de koopkracht
een belangrijk dempend effect zullen hebben.
In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat werkt het CBS aan
een monitor energiearmoede. Deze monitor zal naar verwachting in het najaar (eind
november) gereed zijn. Onderdeel van deze monitor zal een tabellenset zijn met kerncijfers
over energiearmoede. Deze tabellen beschouwen verschillende subgroepen (o.a. woningtype,
type eigendom, energetische kwaliteit (in percentielen), huishoudtypes, inkomenscategorieën,
gemeentes, wijken). De cijfers zullen jaarlijks worden geactualiseerd.
TNO is recentelijk gestart met het landelijke kennis- en ondersteuningsprogramma energiearmoede.
Dit programma wordt gefinancierd door de Ministeries van EZK, BZK en SZW en richt
zich op gemeenten en provincies. Onderdeel van het programma zijn o.a. effectmetingen,
onderzoek naar werkende aanpakken van energiearmoede en kennisuitwisseling. Bij de
uitvoering van het programma wordt nauw samengewerkt met CBS, CPB en RVO. Het programma
loopt drie jaar.
Vraag 50
Hoeveel mensen en kinderen leven naar verwachting onder de armoedegrens in Nederland
in 2021, 2022 en 2023?
Vraag 117
Hoeveel huishoudens leven er in armoede in 2021, 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 50 en 117
In onderstaande tabel vindt u het aantal personen, kinderen en huishoudens onder het
niet-veel-maar-toereikendbudget van het SCP in 2021, 2022 en 2023.
Armoede
2021
2022
2023
Personen
Aantal
959.000
1.140.000
868.000
Percentage
5,7%
6,7%
5,1%
Kinderen
Aantal
234.000
301.000
224.000
Percentage
7,2%
9,3%
6,9%
Huishoudens
Aantal
510.000
575.000
410.000
Percentage
6,6%
7,4%
5,2%
Bron: Berekeningen SZW
Vraag 51
Kan het kabinet een overzicht geven van alle koopkrachtverbeterende en -verslechterende
maatregelen in 2023?
Antwoord op vraag 51
Een precieze beschrijving van de maatregelen staat in de SZW begroting (hoofdstuk
5.2).
De volgende maatregelen verbeteren de koopkracht in 2023:
Structureel:
• Verhogen van het minimumloon met ruim 10%, met doorwerking op de gekoppelde regelingen
zoals de AOW en bijstand;
• Verhogen van de huurtoeslag met 203 euro per jaar;
• Verhogen kindgebonden budget. Het bedrag voor het eerste kind stijgt in 2023 met 356 euro
tot 1.653 euro, het bedrag voor tweede kind met 356 euro tot 1.532, het bedrag voor
het derde kind en verder stijgt met 468 euro tot 1.532 euro (gelijk aan het bedrag
voor het tweede kind. De alleenstaande ouder kop stijgt tot 3.848 euro. De verhoging
wordt in de opvolgende jaren afgebouwd. In 2028 resteert een intensivering van 100 miljoen euro.
• Verhogen van de arbeidskorting. De maximale arbeidskorting bedraagt in 2023 5.052 euro.
• Verlagen van het tarief eerste schijf met 0,14%-punt.
Incidenteel
• Energietoeslag van 1.300 euro voor huishoudens tot 120% van het sociaal minimum, waarbij
gemeenten de mogelijkheid hebben om 500 euro in 2022 uit te keren;
• Verhogen van de zorgtoeslag tot respectievelijk 1.850 euro voor alleenstaanden en
3.165 voor paren
• Een inkomensafhankelijke huurverlaging van gemiddeld 57 euro per maand;
• Verlagen van de brandstofaccijns;
• Het verhogen van de beurs voor uitwonende studenten
• Aanvullend is in de Miljoenennota een verlaging van de energiebelasting en een reservering
voor de gerichte verlaging van de energierekening op genomen. Die hebben (via lagere
energieprijzen/lagere inflatie) een positief effect op de koopkracht. Deze maatregelen
worden mogelijk vervangen door een prijsplafond voor energie. De besluitvorming over
het prijsplafond en de dekking is nog niet afgerond.
De volgende maatregelen verslechteren de koopkracht in 2023:
• Verlagen van de IOAOW naar 5 euro bruto per maand. De verhoging van de AOW pakt voor
elke AOW-gerechtigde hoger uit dan de verlaging van de IOAOW. Per saldo resteert dus
een verbetering. Zo gaat een alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen
er door de combinatie hogere AOW/lagere IOAOW netto 570 euro per jaar op vooruit.
• Versnelde afbouw zelfstandigenaftrek. In 2023 wordt deze verlaagd met 1.280 euro van
6.310 euro naar 5.030 euro;
• Laatste stap van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting
aan de minstverdienende partner;
• De aftrek inkomstenbelasting wordt beperkt tot tarief eerste schijf (zoals hypotheekrenteaftrek)
aftrekbaarheid heffingskortingen;
• Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;
• Afbouw dubbele algemene heffingskorting in de hoogte van de bijstand;
• Verhogen tarief box 3 naar 32%;
• Fiscale maatregelen met effect op de inflatie.
Ook blijft het eigen risico bevroren op 385 euro per jaar. De bevriezing van het eigen
risico
en het effect daarvan op de zorguitgaven leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke
bijdrage en zorgtoeslag. De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken
voor huishoudens, afhankelijk van de vraag of zij het eigen risico volledig betalen.
Vraag 52
Kan het kabinet een overzicht geven van hoeveel men in alle landen in Europa betaalt
voor één kuub gas en één kilowattuur stroom en tevens voor een verbruik van 1500 kuub
gas en 3.500 kilowattuur stroom? Kan het kabinet hetzelfde overzicht geven van één
liter benzine en diesel?
Antwoord op vraag 52
Het kabinet heeft geen actueel overzicht van de gemiddelde prijzen die huishoudens
in alle landen in Europa betalen voor het gas- en elektriciteitsverbruik. De Household
Energy Price Index presenteert een overzicht van de gas- en elektriciteitsprijzen
in de meeste Europese landen. Er zijn echter een aantal nuanceringen en kanttekeningen
die geplaatst dienen te worden bij dit overzicht, zie ook de beantwoording van vragen
door het Lid van Haga (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 6). De Household Energy Price index wordt gebaseerd op een steekproef van de energieprijzen
die de grootste energieleveranciers en directe concurrenten op de eerste dag van de
maand aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde
prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is. Daarnaast
biedt het overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan
nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven
daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen.
Vraag 53
Wat betekenen de renteverhogingen van de Europese Centrale Bank (ECB) voor onze schatkist
en de toekomstige rente-uitgaven over de staatsschuld?
Antwoord op vraag 53
Verhogingen van de beleidsrente door de ECB leiden ertoe dat het duurder wordt om
geld te lenen. Ook de rente die Nederland betaalt over nieuw uitgegeven staatsobligaties
stijgt hierdoor. Voor Nederland geldt dat deze verhoging zich slechts geleidelijk
zal vertalen in hogere rente-uitgaven aangezien de gemiddelde looptijd van de uitstaande
obligaties eind juni 8,6 jaar bedroeg.
De renteverhogingen van de ECB hebben echter niet direct een één op één effect op
de ramingen van de rente-uitgaven. Voor de raming van de toekomstige rente-uitgaven
hanteert het kabinet de door het CPB geraamde rentestanden die gepubliceerd worden
bij het CEP en de MEV (Bijlage bij Kamerstuk 36 200, nr. 2). De effecten van de door hen geraamde stijgende rentelasten worden omschreven in
de antwoorden op vragen 27, 30 en bijlage vraag 5.
Vraag 54
Klopt het dat De Nederlandsche Bank (DNB) de komende jaren miljardenverliezen zal
hebben door de ECB-renteverhogingen? Klopt het dat de verliezen kunnen oplopen tot
negen miljard euro tot 2026? Hoeveel dividendinkomsten loopt de schatkist mis?
Antwoord op vraag 54
Het klopt dat de verwachting is dat DNB de komende jaren forse verliezen zal maken.
Volgens de laatste formele raming die inzicht geeft in de stand van eind mei (medio
juli door DNB afgegeven), bedraagt dit verlies cumulatief € 2,7 mld. tussen 2023 en
2026. Dit is ongeveer gelijk aan de opgebouwde voorziening voor financiële risico’s
(VFR). Sindsdien heeft de ECB de beleidsrente verhoogd en zijn marktrentes verder
opgelopen. Als gevolg daarvan houdt DNB inmiddels rekening met cumulatieve verliezen
ter grootte van negen miljard euro, al is deze raming met de nodige onzekerheid omgeven.
De verwachte verliezen doen zich over een periode van enkele jaren voor. Volgens de
raming vinden de grootste verliezen plaats in de jaren 2023 en 2024. Eventuele verliezen
die de VFR overstijgen komen ten laste van het kapitaal van DNB. Hier bent u onlangs
over geïnformeerd (1). Een actualisatie van de VFR en dividendraming vindt weer bij de Voorjaarsnota 2023
plaats en dan wordt u verder geïnformeerd over de nieuwe raming.
In de begroting zijn geen dividenduitkeringen voor de komende jaren opgenomen. Ten
opzichte van de begroting loopt de schatkist dus geen inkomsten mis. Sinds 2021 keert
DNB a.g.v. toegenomen risico’s geen dividend meer uit (met uitzondering van de compensatie
negatieve rentes aan het ESM (2).
Vraag 55
Met hoeveel zijn de huurprijzen de afgelopen twaalf jaar (2010–2022) gestegen? Kan
het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 55
In onderstaande tabel is de huurprijsstijging weergegeven voor de periode van 2012
tot en met 2022, uitgesplitst naar type verhuurder. Dezelfde cijfers voor 2010 en
2011 zijn op dit moment niet beschikbaar.
Reële huurstijging (gecorrigeerd voor inflatie voorafgaand jaar) Bron: CBS huurenquête
2012–2022
Excl. harmonisatie
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Totaal
– 0,1%
1,4%
1,2%
0,9%
0,8%
0,9%
0,4%
0,4%
– 0,2%
– 1,0%
«– 0,3%
Corporaties onder liberalisatiegrens
– 0,1%
1,7%
1,5%
0,9%
0,4%
0,3%
0,0%
0,0%
– 0,3%
– 1,4%
– 0,5%
Particuliere verhuurders onder liberalisatiegrens
– 0,3%
1,1%
1,0%
1,4%
1,4%
2,0%
1,5%
1,3%
0,4%
– 1,1%
– 0,3%
Huurwoningen boven liberalisatiegrens
0,2%
0,3%
– 0,3%
0,6%
1,0%
1,4%
0,6%
0,9%
– 0,5%
0,0%
0,1%
Incl. harmonisatie
Totaal
0,5%
2,2%
1,9%
1,4%
1,3%
1,3%
0,9%
0,8%
0,3%
0,8%
0,3%
Corporaties onder liberalisatiegrens
0,5%
2,5%
2,2%
1,6%
1,0%
0,8%
0,3%
0,3%
0,1%
0,3%
– 0,1%
Particuliere verhuurders onder liberalisatiegrens
0,1%
1,5%
1,4%
1,6%
1,7%
2,2%
1,9%
1,6%
0,8%
0,3%
0,1%
Huurwoningen boven liberalisatiegrens
1,2%
1,4%
0,4%
0,8%
1,6%
2,0%
1,6%
1,6%
0,4%
0,8%
1,5%
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Inflatie voorafgaand jaar
(CBS cpi)
2,3%
2,5%
2,5%
1,0%
0,6%
0,3%
1,4%
1,7%
2,6%
1,3%
2,7%
Vraag 56
Met hoeveel zijn de huizenprijzen de afgelopen twaalf jaar (2010–2021) gestegen? Kan
het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 56
In onderstaande tabel is de huizenprijsprijsstijging weergegeven voor de periode van
2010 tot en met 2021, uitgesplitst naar type woning.
Huizenprijsstijging bestaande koopwoningen Bron: CBS Statline 2010–2022
Type woning
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Totaal
– 2,2%
– 2,4%
– 6,5%
– 6,6%
0,9%
2,8%
5%
7,6%
9%
6,9%
7,8%
15,2%
Eengezinswoningen
– 2,4%
– 2,4%
– 6,5%
– 6,7%
0,8%
2,7%
4,7%
7%
8,4%
6,6%
7,7%
15,5%
Tussenwoning
– 1,7%
– 2%
– 5,7%
– 5,6%
1,5%
3,4%
5,6%
7,7%
8,9%
6,9%
8,2%
15,6%
Hoekwoning
– 1,9%
– 2,1%
– 6%
– 6,1%
1,3%
3,3%
5,6%
7,6%
8,9%
6,9%
8,1%
15,6%
2-onder-1-kapwoning
– 2,6%
– 2,4%
– 7%
– 6,9%
1,1%
2,7%
5%
6,7%
7,8%
6%
7,5%
16%
Vrijstaande woning
– 3,1%
– 3,1%
– 7,3%
– 8%
– 0,3%
1,6%
3,3%
6,1%
7,7%
6,5%
7%
15,1%
Appartement
– 1,2%
– 2,3%
– 6,3%
– 5,8%
1,5%
3,7%
7,1%
11,1%
12,9%
8,4%
8,1%
13,3%
Vraag 57
Met hoeveel is de energierekening voor gemiddeld verbruik de afgelopen vijf jaar gestegen?
Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Vraag 72
Kan het kabinet de gemiddelde prijzen weergeven voor elektriciteit en gas, inclusief
btw en energiebelasting, voor de periode 2010–2022 en dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 57 en 72
Het CBS presenteert sinds 2018 de ontwikkeling van de energierekening door prijsveranderingen
en door veranderingen in het gemiddelde verbruik en toont daarbij de ontwikkeling
van de energierekening per onderdeel. Het CBS gaat daarbij ook in op de spreiding
in de energierekening tussen verschillende groepen huishoudens. Voor het meten van
de prijsveranderingen gebruikt het CBS de tarieven zoals deze door de energiemaatschappijen
worden aangeboden. Het zijn dus de gemiddelde prijzen van alle nieuw afgesloten contracten,
waarbij het CBS geen rekening houdt met de tarieven van eerder afgesloten contracten.
De gemiddelde prijs die hier gepresenteerd wordt is dus niet het gemiddelde van wat
alle huishoudens in Nederland samen betalen.
De cijfers waar het CBS mee rekenen suggereren dat de energierekening tussen 2018
en zomer 2021 relatief stabiel was rond de circa 1.600 euro op jaarbasis en is sindsdien
fors gestegen naar circa 2.800 euro in januari 2022.10 Het CBS heeft recent aangegeven nieuwe onderzoeksmethoden te verkennen waarmee mogelijk
een betere inschatting gegeven kan worden van de gemiddelde energieprijs die huishoudens
in Nederland betalen.11
Vraag 58
Met hoeveel zijn de voedselprijzen in de afgelopen vijf jaar gestegen? Kan het kabinet
dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 58
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de voedselprijzen te zien op de eerste
rij. Het betreft de jaar-op-jaar ontwikkeling. Eveneens is de prijsontwikkeling van
een aantal subcategorieën te zien. Een verdere uitsplitsing is te vinden op: https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83131NED/table.
Vraag 59
Klopt het dat de koopkracht in 2022 met 6,8 procent daalt, terwijl de economie met
4,6 procent groeit? Betekent dit dat er een verschuiving van welvaart van 11,4 procent
van het Bruto Binnenlands Product (BBP) plaatsvindt? Welk percentage daarvan gaat
naar de sector buitenland? Welk percentage daarvan gaat naar de sector bedrijven en
welk percentage naar de sector overheid?
Antwoord op vraag 59
Het kabinet sluit aan bij de analyse van het CPB. De koopkracht daalt in de raming
van de MEV in 2022 inderdaad met 6,8 procent. Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens
daalt dit jaar echter met slechts 0,6 procent. Deze geringere daling komt ten eerste
door de stijging van het inkomen door extra werkgelegenheid, waar geen rekening mee
wordt gehouden in de koopkrachtberekening.
De reële inkomens blijven inderdaad beduidend achter bij de economische groei. Dat
komt met name door het grote ruilvoetverlies in 2022 waardoor de toename van het reëel
nationaal inkomen in 2022 fors achter blijft bij de economische groei (zie ook kader
«Collectieve verarming?» in verdiepingsdocument). Het ruilvoetverlies betekent immers
dat de prijzen van import harder stijgen dan binnenlandse prijzen. Het CPB heeft geen
analyse gemaakt van de verdeling naar sectoren en kan daar dus geen indicatie van
geven.
Vraag 60
Klopt het dat een economische groei van vijf procent en een daling van de koopkracht
een welvaartsverschuiving van circa twaalf procent oplevert? Klopt het dat de winsten
in de vorm van dividenden vooral bij vermogende mensen terecht komt? Kortom, leidt
dit tot een herverdeling van de vermogens en een nog grotere vermogensongelijkheid?
Met hoeveel verandert de Gini-coëfficiënt van het vermogen in 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 60
Zie antwoord 59 voor een toelichting op het verschil tussen de ontwikkeling van de
koopkracht en de economische groei. Het CPB heeft voor de MEV geen analyse gemaakt
van de effecten voor de vermogensongelijkheid.
Vraag 61
Met hoeveel is de benzine- en dieselprijs per liter in de afgelopen vijf jaar gestegen?
Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 61
Onderstaande grafiek geeft de ontwikkeling van de benzine- en dieselprijs aan de pomp
in euro per liter vanaf 1 januari 2017. De prijs van benzine was in januari 2017 ongeveer
1,56 euro per liter en de prijs van diesel 1,26 euro. In september 2022 liggen de
prijzen van benzine en diesel beide rond de 2 euro.
Figuur 2: pompprijzen benzine en diesel (bron: CBS, Travelcard BV)
Vraag 62
Hoeveel heeft Nederland in de afgelopen tien jaar (2012–2022) uitgegeven aan ontwikkelingshulp?
Kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 62
Ontwikkelingshulp staat op verschillende departementale begrotingen. Een overzicht
naar thema is te vinden in de HGIS-nota (Kamerstuk 36 201, nr, 1). De thema’s zijn
gebaseerd op de BZ- en BHOS-begroting. Deze thema’s zijn in de loop der jaren aangepast.
Daarom wijken de thema’s van 2012 en 2013 af van de overige jaren. De cijfers voor
2012–2021 betreffen de realisatie. De cijfers voor 2022 zijn ramingen.
Vraag 63
Hoeveel geeft Nederland per saldo uit aan de Europese Unie in 2022, 2023 en 2024?
Kan het kabinet dit uitsplitsen?
Antwoord op vraag 63
De afdrachten van Nederland aan de Europese Unie worden verantwoord op de begroting
van Buitenlandse Zaken (V) artikel 3.1 Afdrachten aan de Europese Unie (uitgaven)
en artikel 3.10 Afdrachten aan de Europese Unie (ontvangsten). Deze cijfers kunt u
terugvinden in Tabel 8 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 Effectieve Europese
samenwerking op de begroting van Buitenlandse Zaken.
De afdracht bestaat uit een aantal onderdelen: de bni-afdracht, de btw-afdracht, de
invoerrechten en de plastic-afdracht. Voor de invoerrechten geldt een perceptiekostenvergoeding
van 25%, bedoeld voor de kosten die worden gemaakt voor inning van de invoerrechten.
De perceptiekostenvergoeding staat als ontvangst verantwoord op artikel 3.10.
In de onderstaande tabel ziet u de uitsplitsing van de verwachte EU-afdrachten en
de per saldo EU-afdrachten voor de jaren 2022, 2023 en 2024. Er zijn voor deze jaren
geen overige ontvangsten vanuit de EU geraamd.
3.1 Afdrachten aan de Europese Unie
2022
2023
2024
BNI-afdrachten (1)
5.206.638
5.117.680
5.368.560
BTW-afdrachten (2)
1.245.232
1.276.364
1.313.378
Invoerrechten (3)
4.776.592
4.834.846
5.011.684
Plastic-grondslag (4)
177.347
180.203
183.406
3.10 Afdrachten aan de Europese Unie
Perceptiekostenvergoeding (5)
1.187.887
1.208.711
1.252.919
Per saldo afdracht aan de EU (1+2+3+4–5)
10.217.922
10.200.382
10.624.109
Nederland draagt niet alleen middelen af aan de Europese begroting, maar ontvangt
ook middelen uit de programma’s van de Europese begroting. Bij een aantal programma’s
wordt gewerkt met landenenveloppen die vooraf voor de gehele MFK-periode zijn vastgesteld,
bijvoorbeeld op het gebied van cohesie en landbouw. Daarnaast zijn er verschillende
programma’s – bijvoorbeeld Horizon Europe – waarbij geen sprake is van een vaste verdeling
per lidstaat, maar waarbij middelen worden toegekend op basis van (excellentie van)
aanvragen. Dit betekent dat pas achteraf vastgesteld kan worden hoeveel er in iedere
lidstaat is uitgekeerd.
Nederland ontving in 2021 in totaal circa 2,6 miljard euro en in 2020 circa 2,7 miljard euro
uit programma’s op de Europese begroting, waarvan het grootste deel uit programma’s
op het gebied van onderzoek en innovatie en uit landbouwfondsen.
Naast de ontvangsten uit de Europese begroting zijn er ook bredere effecten van het
Nederlandse lidmaatschap bij de Europese Unie op bijvoorbeeld banen en groei. Het
CPB heeft hier onderzoek12 naar gedaan, waarin zij stelt dat Nederland een van de landen is die het meest profijt
heeft van de handelsbaten van de EU.
Vraag 64
Hoeveel moeten ZZP-ers vorig jaar, dit jaar en volgend jaar inleveren?
Antwoord op vraag 64
Zie het antwoord op vraag 19.
Vraag 65
Met hoeveel miljard euro zijn de lasten verhoogd/verlaagd in de periode 2011–2022?
Kan het kabinet dit per jaar uitsplitsen en uitsplitsen naar gezinnen en bedrijven?
Vraag 98
Kan het kabinet voor elk jaar sinds het begin van dit decennium in kaart brengen wat
de beleidsmatige lastenontwikkeling, waaronder voor burgers en bedrijven, was?
Antwoord op vraag 65 en 98
Het kabinet heeft mede op advies van de Raad van State samen met het CPB een nieuwe,
gezamenlijke definitie ontwikkeld van de beleidsmatige lastenontwikkeling (blo). Deze
definitie is echter enkel beschikbaar vanaf 2018. Voor de periode 2010–2017 is enkel
de oude definitie van het kabinet beschikbaar. Dit is de definitie van de lasten op
basis van het inkomstenkader. Deze definitie wijkt echter af van de nieuwe blo als
ook van de oude blo zoals vóór 2017 werd gehanteerd door het CPB en wordt in principe
niet meer gebruikt om de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten voor burgers en
bedrijven te presenteren.
Om toch een beeld te geven van de lastenontwikkeling in die periode wordt hieronder
de ontwikkeling van het inkomstenkader tussen 2010–2017 gegeven. De lastenontwikkeling
in het inkomstenkader is in de periode tussen 2010 en 2017 met € 15,7 miljard toegenomen.
In mld, – is lastenverlichting, mutaties
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
cum 2011–2017
Totaal inkomstenkader (oude definitie blo)
0
4,2
6,6
4,5
1,6
– 1,6
0,4
15,7
w.v. burgers
– 0,2
2,2
5,9
– 0,5
1,4
– 3,1
0,3
5,8
w.v. bedrijven
0,1
2,0
0,8
5,0
0,2
1,5
0,2
9,8
Deze oude definitie is ook beschikbaar in de periode 2018–2021. In die periode is
het inkomstenkader met € 0,7 miljard toegenomen.
In mld, – is lastenverlichting, mutaties
2018
2019
2020
2021
Cumulatief vanaf 2017
Totaal inkomstenkader (oude definitie blo)
2,1
3,8
– 1,9
– 3,3
0,7
w.v. burgers
0,7
0,5
– 3,7
– 2,4
– 4,9
w.v. bedrijven
1,4
3,3
1,8
– 0,9
5,6
Zoals eerder aangegeven hanteren zowel het kabinet als het CPB een nieuwe, gezamenlijke
definitie van de beleidsmatige lastenontwikkeling. Volgens deze definitie zijn de
lasten tussen 2018 en 2022 met € 2,0 miljard gedaald. Onderliggend is er sprake van
een lastenvermindering van € 8,9 miljard bij burgers en een lastenstijging van € 6,8 miljard
bij bedrijven. Deze definitie hanteert het kabinet ook in de Miljoenennota en in andere
publicaties. Zie voor meer informatie het gezamenlijk met het CPB geschreven achtergronddocument.
De grootste verschillen zitten in de omgang met de zorgpremies die een groot effect
hebben voor zowel burgers als bedrijven.13
In mld, – is lastenverlichting, mutaties
2018
2019
2020
2021
2022
cum 2018–2022
Totaal blo (nieuwe definitie)
1,5
3,6
– 4,7
– 2,3
– 0,1
– 2
w.v. burgers
0,5
0,1
– 4,2
– 2,5
– 2,8
– 8,9
w.v. bedrijven
1,0
3,5
– 0,5
0,1
2,7
6,8
w.v. buitenland
0
0
0,1
0
0
0,1
Vraag 66
Hoeveel is er in de periode 2011–2022 omgebogen? Kan het kabinet dit per jaar uitsplitsen?
Antwoord op vraag 66
• In onderstaande tabellen zijn de bruto ombuigingsreeksen uit de regeerakkoorden opgenomen
van de kabinetten die in de periode 2011–2022 zijn aangetreden. Aanvullend zijn de
bruto ombuigingsreeksen uit het Lenteakkoord 2013 en van het huidige kabinet opgenomen.
In alle gevallen zijn de ombuigingsreeksen onderdeel van een integraal pakket van
intensiveringen, ombuigingen en wijzigingen in de lasten.
• Gedurende de afgelopen kabinetsperiodes is voor problematiek of beleidsintensivering
ook omgebogen. Deze ombuigingen zijn echter verweven in integrale besluitvormingsrondes
waardoor deze niet apart weergegeven kunnen worden.
• Het betreffen uitsluitend de bruto ombuigingsreeksen op de rijksuitgaven in het prijspeil
van het jaar waarin de reeksen beginnen.
in miljoenen euro
(+ is saldoverslechterend)
2011
2012
2013
2014
2015
struc
Ombuigingen Rutte I
– 1.540
– 5.600
– 9.380
– 13.360
– 18.260
– 25.420
in miljoenen euro
(+ is saldoverslechterend)
2013
2014
2015
2016
2017
struc
Ombuigingen Rutte II
– 77
– 4.825
– 9.868
– 12.923
– 16.792
– 22.616
wv. Regeerakkoord
– 77
– 1.708
– 6.240
– 9.285
– 12.896
– 17.674
wv. Lenteakkoord
0
– 3.117
– 3.628
– 3.638
– 3.896
– 4.942
in miljoenen euro
(+ is saldoverslechterend)
2018
2019
2020
2021
struc
Ombuigingen Rutte III
– 18
– 753
– 1.705
– 2.716
– 3.859
in miljoenen euro
(+ is saldoverslechterend)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
struc
Ombuigingen Rutte IV
– 976
– 2.942
– 2.324
– 3.489
– 4.366
– 4.887
– 7.321
wv. Startnota
320
295
– 22
– 1.211
– 2.096
– 2.671
– 5.886
wv. Voorjaarsnota 2023
– 796
– 720
– 1.437
– 2.226
– 2.270
– 2.216
– 1.435
wv. Miljoenennota
– 500
– 2.517
– 865
– 52
0
0
0
Vraag 67
Met hoeveel stijgen de gasbaten ten opzichte van eerdere ramingen? Hoeveel gas wordt
er in 2022 en 2023 in Nederland gewonnen? Uit welke velden?
Antwoord op vraag 67
Zie antwoord op vraag 43. De schatting van de gasproductie uit de Nederlandse velden,
die voor de gasbatenraming is gebruikt, is in 2022 15,8 miljard m3, hiervan komt circa 4,5 miljard m3 uit het Groningenveld en circa 11,3 miljard m3 uit de kleine velden. In 2023 wordt er op basis van huidige verwachtingen circa 14,3 miljard m3 gas gewonnen, hiervan komt circa 2 miljard m3 uit het Groningenveld en het restant uit kleine velden.
Vraag 68
Hoeveel investeert het kabinet in de publieke sector? Kan het kabinet hierbij ook
aangeven waarin het kabinet investeert en de bijbehorende bedragen vermelden?
Antwoord op vraag 68
De investeringen van het kabinet in de publieke sector hebben we afgebakend als de
intensiveringen bij de uitgaven. Deze zijn onder te verdelen in drie categorieën:
coalitieakkoordmiddelen, intensiveringen bij Voorjaarsnota 2022 en intensiveringen
bij Miljoenennota 2023.
Coalitieakkoordmiddelen
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» wordt
15,6 miljard euro in 2023 en structureel 18,7 miljard euro geïntensiveerd bij de uitgaven.
In miljoenen euro’s
2022
2023
2024
2025
Structureel
Intensiveringen uitgaven
6.208
15.553
24.811
29.029
18.726
Grote intensiveringen uit dit coalitieakkoord vinden plaats bij Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (3,4 miljard euro in 2023 en 4,7 miljard euro structureel), Defensie
(1,9 miljard euro in 2023 en 3,0 miljard euro structureel), Economische Zaken en Klimaat
(1,1 miljard euro in 2023 oplopend naar 6,7 miljard euro in 2026) en Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (0,8 miljard in 2023 oplopend naar 3,4 miljard euro in 2026).
Voor nadere toelichting zie budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.
Voorjaarsnota 2022
Bij Voorjaarsnota 2022 is ervoor gekozen om voor een aantal maatschappelijke dossiers
middelen vrij te maken. Zo wordt na de gerechtelijke uitspraak Box-3 geïnvesteerd
voor rechtsherstel (3,8 miljard euro). Ook wordt al in 2023 begonnen met het verhogen
van het wettelijk minimumloon (WML) (1,5 miljard euro in 2023 en 0,1 miljard euro
structureel). De AOW stijgt mee met de WML-verhoging uit het Coalitieakkoord (2,4 miljard euro structureel). Daarnaast is er door het kabinet structureel
geïnvesteerd in Defensie (0,6 miljard euro in 2023 en 2,2 miljard euro structureel)
en wordt in 2024 en 2025 de 2%-norm behaald. Ook zijn bij Voorjaarsnota aanvullende
middelen beschikbaar gesteld voor het dossier Bewaken en beveiligen (0,1 miljard euro
vanaf 2025) en huisvesting voor AZ en de Algemene Rekenkamer (0,01 miljard euro vanaf
2022). Voor uitgebreide toelichting zie hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 in Voorjaarsnota
2022.
Miljoenennota 2023
Bij Miljoenennota 2023 is een groot koopkrachtpakket gepresenteerd bestaande uit 10,1 miljard euro
incidenteel en 5,2 miljard euro incidenteel in 2023, aflopend naar 3,2 miljard euro
structureel (zowel uitgaven als inkomsten). Voor uitgebreide toelichting op het gehele
koopkrachtpakket, zie Miljoenennota paragraaf 2.2.1. In 2022 is ten behoeve van de
koopkracht ook al 6,7 miljard euro beschikbaar gesteld. Daarnaast is er cumulatief
1 miljard euro en structureel 0,2 miljard euro beschikbaar gesteld om de asielopvangproblematiek
op te lossen. Er zijn middelen toegevoegd om de crisisopvang van asielzoekers, huisvesting
en inburgering van statushouders te realiseren.
Ook is in aanloop naar een nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en provincies
in 2026 eenmalig 1,1 miljard euro beschikbaar gesteld voor het Gemeentefonds, Provinciefonds
en het BTW compensatiefonds.
Vraag 69
Kan het kabinet een overzicht geven van de stijging van de energiebelasting op gas
en elektra vanaf 2017 en dit per jaar aangeven?
Antwoord op vraag 69
Zie in de onderstaande tabel een overzicht van de ontwikkeling van de integrale EB-
en ODE-tarieven in de periode 2017 tot en met 2023. Waarbij er voor de verwachte tarieven
in het jaar 2023 vanuit is gegaan dat de tijdelijke verlaging van de energiebelasting
in 2023 geen doorgang vindt. En dat de middelen die hierdoor zouden vrijkomen van
circa € 5,4 miljard per 2023 worden ingezet ter (gedeeltelijke) dekking van het tijdelijke
prijsplafond. Aldus door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd in de «Kamerbrief
aanvullende maatregelen energierekening».
Tabel: Overzicht ontwikkeling integrale EB- en ODE-tarieven 2017 t/m 2023 (in lopende
prijzen)
Tarieven excl. btw
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Aardgas in eurocenten per m3
Schijf 1: 0–170.000 m3
26,83
28,85
34,55
41,06
43,37
44,97
48,98
Schijf 2: 170.000–1 mln m3
6,96
7,52
8,15
8,58
8,90
9,02
9,62
Schijf 3: 1 mln–10 mln m3
2,54
2,75
2,97
4,47
4,71
4,78
5,11
Schijf 4: > 10 mln m3
1,35
1,48
1,59
3,38
3,60
3,66
3,92
Verlaagd tarief aardgas GTB in eurocenten per m3
Schijf 1: 0–170.000 m3
4,31
4,64
5,55
6,59
6,97
7,22
7,87
Schijf 2: 170.000–1 mln m3
2,60
2,84
3,08
3,24
3,36
3,40
3,63
Schijf 3: 1 mln–10 mln m3
2,54
2,75
2,97
4,47
4,71
4,78
5,11
Schijf 4: > 10 mln m3
1,35
1,48
1,59
3,38
3,60
3,66
3,92
Elektriciteit in eurocenten per kWh
Schijf 1: 0–10.000 kWh
10,87
11,78
11,75
12,50
12,43
6,73
12,60
Schijf 2: 10.000–50.000 kWh
6,13
7,07
8,12
8,83
9,27
8,54
10,05
Schijf 3: 50.000–10 mln kwh
1,63
1,88
2,16
3,40
3,63
3,48
3,94
Schijf 4: > 10 mln kWh
0,07
0,08
0,09
0,09
0,10
0,11
0,11
Belastingvermindering (in €)
308,54
308,54
257,54
435,68
461,62
681,63
493,27
Vraag 70
Kan het kabinet aangeven hoeveel het kabinet in de periode 2020 tot en met 2027 uitgeeft
aan klimaat en dit per jaar en per bedrag uitsplitsen?
Antwoord op vraag 70
Tabel 19.1 van de Miljoenennota 2023, genaamd Uitgavenoverzicht Klimaat, geeft de
maatregelen ten behoeve van het klimaatbeleid en de kosten van 2021 tot 2027 weer.
De uitgaven voor klimaatbeleid in 2020 staan opgesomd in bijlage 19 van de Miljoenennota
2022.
Vraag 71
Kan het kabinet aangeven hoeveel het kabinet in de periode 2020 tot en met 2027 uitgeeft
aan stikstof en dit per jaar en per bedrag uitsplitsen?
Antwoord op vraag 71
Bijlage 20 van de Miljoenennota bevat het uitgavenoverzicht stikstof. Dit zijn middelen
ten behoeve ten behoeve van het structurele pakket stikstof van het vorig kabinet
en het transitiefonds.
(x 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal beschikbare middelen stikstof
62.400
391.251
985.499
1.766.058
2.312.084
1.998.112
3.855.642
3.663.569
Een uitsplitsing per bedrag is te zien in bijlage 20 van de Miljoenennota.
Vraag 72
Kan het kabinet de gemiddelde prijzen weergeven voor elektriciteit en gas, inclusief
btw en energiebelasting, voor de periode 2010–2022 en dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 72
Zie het antwoord op vraag 57.
Vraag 73
Vindt de verlaging van de energiebelasting en de verhoging van de belastingvermindering
nog steeds doorgang indien er een prijsplafond wordt ingesteld? Zo niet, kan het kabinet
dan aangeven hoeveel het voor een huishouden meer gaat betalen per kuub ten opzichte
van dit jaar bij verbruik van boven de 1200 kuub gas en 2.400 kilowattuur stroom?
Antwoord op vraag 73
Het prijsplafond komt in plaats van de voorgenomen tijdelijke verlaging van de energiebelasting
in 2023. De verlaging van het tarief 1e schijf gas en 1e schijf elektriciteit in de energiebelasting en de tijdelijke verhoging van de belastingvermindering,
zoals opgenomen in het BP2023, gaan daarmee niet door. Het kabinet wendt de middelen
voor de voorgenomen verlaging van de energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro)
aan ten behoeve van het prijsplafond.
In de onderstaande tabel is voor verschillende huishoudprofielen allereerst de mutatie
van het belastingdeel van de energierekening tussen 2022 en 2023 weergegeven voor
het volledige verbruik horend bij ieder huishoudprofiel (het bruto-effect).
Het belastingdeel van de energierekening bestaat uit de energiebelasting en de btw
over de energiebelasting. De btw over het leveringstarief en de vaste netwerkkosten
is niet meegenomen. Verder is bij de berekening van het belastingdeel ervan uitgegaan
dat de voorgenomen tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 geen doorgang
vindt.
Vervolgens is voor de huishoudprofielen aangegeven in welke mate zij financieel gecompenseerd
worden door het instellen van een prijsplafond in 2023. Voor het inschatten van het
financiële voordeel van het prijsplafond is cf. de «Kamerbrief aanvullende maatregelen
energierekening» voor ieder huishoudprofiel uitgegaan van een markttarief voor huishoudens
van circa 3 euro per m3 gas en circa 0,90 euro per kWh elektriciteit. Het kabinet denkt voor het markttarief
aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 0,70 euro voor elektriciteit
tot een verbruik van 1.200 m3 gas respectievelijk 2.400 kWh elektriciteit. Dat komt neer op een compensatie van
circa 1,50 euro per m3 gas en circa 0,20 euro per kWh elektriciteit. Hierbij geldt de kanttekening dat de
markt zeer volatiel is. De inschatting van de markttarieven en daarmee het financiële
voordeel dat huishoudens van het prijsplafond genieten kan snel veranderen.
Tot slot is in de onderstaande tabel aangegeven hoe het financiële voordeel van het
prijsplafond zich verhoudt tot de lastenstijging van het belastingdeel van de energierekening
van 2022 op 2023 die huishoudens ervaren (het netto-effect). De zichtbare oploop van
het belastingdeel van de energierekening van 2022 op 2023 is voornamelijk het gevolg
van het aflopen van zowel de incidentele verlaging van de energiebelasting als het
verlaagde btw-tarief op energie per 2023.
Uit de tabel blijkt dat alle huishoudprofielen per saldo beter af zijn met het instellen
van een prijsplafond, bij de gemaakte aannames ten aanzien van met name de markttarieven.
Het prijsplafond geldt niet voor het deel van het verbruik boven de 1.200 m3 gas en 2400 kWh elektriciteit. Het verbruik boven het prijsplafond wordt volledig
belast tegen de tarieven die in tabel 126–2 bij het antwoord op vraag 126 worden genoemd.
Huishoudprofiel
Gas (m3)
Elektra (kWh)
Belastingdeel energierekening
Effect belasting 2022–2023
Financieel voordeel prijs-plafond
Netto effect 2022–2023
20221
2023
Nationaal gemiddelde PBL
1.154
2.151
– € 21
€ 415
– € 436
€ 2.161
€ 1.726
Een bewoner in nieuw, klein appartement
640
1.560
– € 332
€ 20
– € 352
€ 1.272
€ 920
Een bewoner in oud, klein appartement
810
1.540
– € 246
€ 118
– € 364
€ 1.523
€ 1.159
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement
990
2.260
– € 97
€ 334
– € 431
€ 1.937
€ 1.506
Een bewoner in oude, kleine rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.040
1.680
– € 116
€ 276
– € 392
€ 1.896
€ 1.504
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.230
1.980
€ 5
€ 434
– € 428
€ 2.196
€ 1.768
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.210
2.780
€ 57
€ 544
– € 487
€ 2.280
€ 1.793
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.070
3.250
€ 21
€ 533
– € 512
€ 2.085
€ 1.573
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.360
3.190
€ 166
€ 695
– € 529
€ 2.280
€ 1.751
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning (tussen, hoek of 2-onder-1-kap)
1.890
3.880
€ 494
€ 1.115
– € 621
€ 2.280
€ 1.659
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning
2.350
4.480
€ 778
€ 1.479
– € 701
€ 2.280
€ 1.579
X Noot
1
Voor 2022 is in verband met de tijdelijke verlaging van het btw-tarief op energie
van 1 juli 2022 t/m 31 december 2022 gerekend met een gemiddeld btw-tarief van 15%.
In 2023 is gerekend met het reguliere btw-tarief van 21%.
Vraag 74
Hoeveel gaan huishoudens erop vooruit met een energieplafond ten opzichte van de eerder
voorgestelde verlaging van de energiebelasting en de verhoging van de belastingvermindering?
Antwoord op vraag 74
Dat ligt in belangrijke mate aan de hoogte van de energieprijzen aankomende winter.
Met name bij hoge marktprijzen geldt dat een prijsplafond gunstiger is voor huishoudens.
Het prijsplafond biedt huishoudens daarbij zekerheid over hun energiekosten die een
verlaging van de energiebelasting niet kan bieden. Over de nadere uitwerking van het
prijsplafond en de inkomenseffecten van huishoudens wordt u nader geïnformeerd met
de brief van het Ministerie van EZK van dinsdag 4 oktober aanstaande.
Vraag 75
Hoeveel kost het om de energiebelasting te verlagen naar nul?
Antwoord op vraag 75
Het geheel schrappen van de energiebelasting op gas en elektriciteit is niet mogelijk
vanwege de minimumtarieven die in de Europese Energiebelastingrichtlijn (ETD) zijn
opgenomen. Voor aardgas gaat het om een minimumtarief van 0,95 ct/m3 en voor elektriciteit om een minimumtarief van 0,10 ct/kWh. Een verlaging naar deze
minimumtarieven levert in totaal circa € 10,6 miljard budgettaire derving op in 2023.
Voor 2023 is in de tabel hieronder indicatief in beeld gebracht in welke schijven
de budgettaire derving van het reduceren van de integrale EB- en ODE- tarieven tot
het Europese minimumniveau neerslaat. De indicatie wordt gegeven aan de hand van een
uitsplitsing die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor het jaar 2020 heeft
gemaakt van het energieverbruik van bedrijven over de verschillende schijven van de
energiebelasting.
Het budgettaire belang van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting
is buiten beschouwing gelaten. Mocht ervoor gekozen worden om op de minimumtarieven
over te stappen en de belastingvermindering in de huidige vorm wel te handhaven, dan
kent de energiebelasting een negatieve opbrengst van naar verwachting circa € 4 miljard
in 2023.
Tabel: Uitsplitsing budgettaire derving per verbruiksschijf voor aardgas en elektriciteit
van het verlagen van de integrale EB- en ODE-tarieven tot aan het Europese minimumniveau
in 2023
Opbrengst EB aardgas 2023 (basispad)1
Opbrengst EB aardgas 2023 (minimum tarief ETD)
Budgettaire derving EB aardgas 2023
Opbrengst EB elektriciteit 2023 (basispad)
Opbrengst EB elektriciteit 2023 (minimum tarief ETD)
Budgettaire derving EB elektriciteit 2023
1e schijf
€ 5.655 mln
€ 113 mln
€ 5.542 mln
€ 3.015 mln
€ 24 mln
€ 2.991 mln
2e schijf
€ 100 mln
€ 13 mln
€ 87 mln
€ 655 mln
€ 7 mln
€ 648 mln
3e schijf
€ 92 mln
€ 17 mln
€ 75 mln
€ 1.194 mln
€ 30 mln
€ 1.164 mln
4e schijf
€ 129 mln
€ 31 mln
€ 98 mln
€ 27 mln
€ 24 mln
€ 3 mln
Totaal
€ 5.802 mln
€ 4.806 mln
X Noot
1
Met het basispad wordt gedoeld op een scenario waarin alleen de in het pakket Belastingplan
2023 aangekondigde verlaging van de energiebelasting van circa € 5,4 miljard per 2023
wordt teruggedraaid. En wordt ingezet ter (gedeeltelijke) dekking van het tijdelijke
prijsplafond. Aldus door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd in de «Kamerbrief
aanvullende maatregelen energierekening». Verder is in het basispad rekening gehouden
met alle overige in het pakket Belastingplan 2023 aangekondigde maatregelen op het
terrein van de energiebelasting.
Vraag 76
Met hoeveel gaan de btw-inkomsten omhoog ten opzichte van eerdere ramingen? Uit welke
componenten bestaat deze stijging?
Antwoord op vraag 76
Zie het antwoord op vraag 44 en 45.
Vraag 77
Hoeveel kost het om de btw op energie te verlagen naar 0, 5 en negen procent?
Antwoord op vraag 77
Het verlagen van het tarief van 9% naar 5% is voor de Belastingdienst op korte termijn
niet uitvoerbaar. Dit zou namelijk betekenen dat een tariefcategorie binnen de btw
moet worden toegevoegd (naast de bestaande 0, 9 en 21%). Dit is IT-technisch niet
eerder mogelijk dan 2026. Op basis van de Europese btw-richtlijn is een verlaging
naar 0% niet toegestaan. De budgettaire derving van verlenging in 2023 van de verlaging
van het btw-tarief naar 9% is 3,6 mld. euro. Hierbij is rekening gehouden met het
terugdraaien van het EB pakket, maar nog niet met eventuele doorwerkingen van het
prijsplafond.
Vraag 78
Wat betekent de toename van het wettelijk minimumloon met tien procent voor netto-inkomens?
Kan het kabinet een uitsplitsing geven per bruto-inkomen in stappen van 1.000 euro,
in varianten met en zonder de verschillende toeslagen en voor een- en tweeverdieners?
Antwoord op vraag 78
Een uitsplitsing voor de gevraagde varianten per 1.000 euro bruto inkomen is op dit
moment niet voorhanden. De toename van het wettelijk minimumloon (wml) heeft een direct
effect op werkenden met inkomen op wml-niveau. Naar verwachting heeft de minimumloonstijging
ook een opstuwend effect voor inkomens boven het minimumloon. De grootte van dit effect
is afhankelijk van afspraken die worden gemaakt tussen werknemers en werkgevers, daarom
kan het precieze effect voor inkomens boven het wettelijk minimumloon op dit moment
nog niet worden beschreven.
In onderstaande tabel staat voor verschillende type minimumloonverdieners in de marktsector
het effect van de wml-stijging op het netto-inkomen en het besteedbaar inkomen14. Gezinnen met kinderen hebben in deze voorbeelden één kind van zes jaar en één kind
van elf jaar. De laatste kolom toont hoeveel huishoudens van de bruto wml-stijging
verliezen vanwege belastingen of doorwerking in toeslagen. Dat ligt tussen de 5% (alleenstaande
ouder) en 39% (alleenverdiener). De rest van de stijging komt wel bij het huishouden
terecht.
De inkomensgrenzen in de toeslagen zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon, daarom
zijn de gevolgen voor toeslagen zeer beperkt. Het grootste deel van de marginale belastingdruk
wordt veroorzaakt door de extra inkomstenbelasting die werkenden betalen over het
gestegen inkomen. Een alleenstaande ouder met inkomen op minimumloonniveau is hierop
een uitzondering. Deze betaalt in dit voorbeeld geen inkomstenbelasting, omdat de
heffingskortingen hoger zijn dan de te betalen inkomstenbelasting. Hierdoor ligt voor
dit huishouden de belastingdruk aanzienlijk lager.
Zonder wml-stijging
Met wml-stijging
Marginale druk op wml-stijging
Bruto inkomen
Netto inkomen
Besteedbaar inkomen
Bruto inkomen
Netto inkomen
Besteedbaar inkomen
Alleenstaande
23.414
21.884
24.596
25.295
23.083
25.785
37%
Alleenstaande ouder
23.414
22.514
36.276
25.295
24.296
38.056
5%
Alleenverdiener
23.414
21.884
31.068
25.295
23.083
32.222
39%
Alleenverdiener met kinderen
23.414
21.884
36.793
25.295
23.083
37.947
39%
Paar met kinderen (voltijds minimumloon + drie werkdagen minimumloon)
37.462
35.535
38.982
40.472
37.810
41.075
30%
Vraag 79
Hoe groot is, gelet op het feit dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het
Nederlandse bruto nationaal inkomen met circa tien miljard naar beneden heeft bijgesteld,
de meevaller op de EU-afdrachten als gevolg hiervan? Zijn er nog andere mee- en/of
tegenvallers op de EU-afdrachten?
Antwoord op vraag 79
Het is op dit moment nog onbekend wat het effect hiervan is op Nederlandse afdrachten
aan de Europese begroting in 2023. Het precieze effect is afhankelijk van meerdere
factoren, waaronder de bijstelling van het bruto nationaal inkomen (bni) van andere
EU-lidstaten en de bijstelling van de (omzetbelasting) btw van Nederland en andere
EU-lidstaten.
De jaarlijkse afdrachten van de lidstaten aan de Europese begroting zijn enerzijds
gebaseerd op de uitgaven van de Europese Unie (EU) en anderzijds op de invoerrechten,
de btw-grondslag, de plastic-grondslag en de bni-grondslag van een lidstaat. Met terugwerkende
kracht worden verschillen tussen de ramingen en de realisaties van deze grondslagen
verrekend tussen de lidstaten. Het gaat daarbij om een herverdeling van afdrachten
tussen de lidstaten, niet om extra EU-uitgaven. Dit proces is de jaarlijkse nacalculatie.
Voor het proces van de komende nacalculatie zijn de btw-grondslag, de bni-grondslag
en de plastic-grondslag relevant.
Ieder jaar publiceert de Europese Commissie eind januari de resultaten van de nacalculatie.
Na publicatie wordt u zoals gebruikelijk hier nader over geïnformeerd middels een
kamerbrief. Het budgettaire effect wordt verwerkt bij eerste suppletoire begroting
2023 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Indien er sprake is van andere mee- en/of tegenvallers op de EU-afdrachten wordt u
hierover geïnformeerd middels een kamerbrief.
Vraag 80
Wat betekent, gelet op het feit dat het CBS het Nederlandse bruto nationaal inkomen
met circa tien miljard naar beneden heeft bijgesteld, dit voor de ODA (Official Development
Assistance)-prestatie als percentage van het bruto nationaal inkomen voor de afgelopen
jaren? Wat betekent deze bijstelling voor het ODA-budget?
Antwoord op vraag 80
Het ODA-budget wordt bij Voorjaarsnota (CEP) en Miljoenennota (MEV) aangepast aan
de BNI-ramingen van het Centraal Planbureau. Of en in welke mate de bijstelling effect
heeft zal komend voorjaar blijken.
Vraag 81
Wat verandert er per 1 januari 2023 aan de energierekening met betrekking tot de energiebelasting,
btw en opslag duurzame energie (ODE) en kan het kabinet dit per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vraag 81
Voor de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van een huishouden met een gemiddeld
en gelijkblijvend gas- en elektriciteitsverbruik van 1.154 m3 gas en 2.151 kWh elektriciteit15 in 2022 en 2023.
In onderstaande tabel zijn de wijzigingen in de energierekening met betrekking tot
de verschuldigde fiscale energielasten (incl. btw) opgenomen. In de tabel is ervan
uitgegaan dat de tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 geen doorgang
vindt. En dat de middelen die hierdoor zouden vrijkomen van circa € 5,4 miljard per
2023 worden ingezet ter (gedeeltelijke) dekking van het tijdelijke prijsplafond. Aldus
door het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd in de «Kamerbrief aanvullende maatregelen
energierekening».
Tabel: Mutatie belastingdeel energierekening huishouden met gemiddeld energieverbruik
2022 op 2023 bij een gemiddeld en gelijkblijvend energieverbruik (incl. btw)
20221
2023
Mutatie 2022–2023
A) Energiebelasting (incl. ODE) – aardgas
€ 519
€ 565
€ 46
B) Energiebelasting (incl. ODE) – elektriciteit
€ 145
€ 271
€ 126
C) Belastingvermindering
– € 682
– € 493
€ 188
D) BTW (over A+B+C)
– € 3
€ 72
€ 75
Totaal belastingdeel energierekening
– € 21
€ 415
€ 436
X Noot
1
Voor 2022 is in verband met de tijdelijke verlaging van het btw-tarief op energie
van 1 juli 2022 t/m 31 december 2022 gerekend met een gemiddeld btw-tarief van 15%.
In 2023 is gerekend met het reguliere btwtarief
van 21%.
Zoals af te lezen is uit de tabel stijgen de fiscale energielasten voor een huishouden
met een gemiddeld en gelijkblijvend energieverbruik van 2022 op 2023 met circa € 436
(incl. btw). Dit heeft met name te maken met het per 2023 terugdraaien van het incidentele
EB-compensatiepakket voor de energierekening in 2022, waarin tijdelijk onder meer
een verlaging van het EB-tarief 1e schijf elektriciteit en een verhoging van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting
zat opgesloten.
Verder gaat het btw-tarief op energie per 1 januari 2023 weer terug naar het reguliere
tarief van 21%, nadat het in de periode 1 juli 2022 tot en met 31 december 2022 tijdelijk
naar 9% was verlaagd.
Vraag 82
Waarop is de aanname gebaseerd dat het Centraal Planbureau (CPB) uitgaat van een inflatie
van 2,6 procent in 2023?
Antwoord op vraag 82
Zie antwoord op vraag 23 van de Macro Economische Verkenning.
Vraag 83
Hoeveel geld zou het kosten om de drie grootste energiebedrijven van Nederland te
nationaliseren? Is dit meer of minder dan de 15 miljard euro die het prijsplafond
gaat kosten? Klopt het dat de nationalisatie (voor 78 procent) van Uniper circa acht
miljard euro kost? Klopt het dat in een overheidsbedrijf de overheid zelf invloed
kan uitoefenen op de tarieven en de winstmarge?
Antwoord op vraag 83
Het is moeilijk om in te schatten wat het zou kosten om de drie grootste energiebedrijven
van Nederland te nationaliseren. De nationalisatie van Uniper heeft naar ik begrijp
uit berichten in de media in totaal € 29 miljard gekost. De € 8 miljard waaraan wordt
gerefereerd heeft alleen betrekking op het laatste deel van de steunmaatregelen en
de overname door de Duitse overheid.
Met een energieleverancier in overheidshanden ontstaan in beginsel aanvullende mogelijkheden
om in de energiemarkt te interveniëren. Dat hebben we in andere lidstaten ook gezien.
Er ontstaat gedetailleerd beeld van de kostenstructuur van energielevering, er is
directere ruimte om in de productaanbod te sturen en in beginsel meer juridische ruimte
om in de prijzen in te grijpen. Hier gelden overigens wel beperkingen aan vanuit de
mededinging. Met het nationaliseren van energiebedrijven zou de overheid echter naar
verwachting maar beperkt direct effect hebben op de tarieven en de winstmarge van
energiebedrijven. De energietarieven worden grotendeels bepaald door de onderliggende
kosten en de kosten van de inkoop van energie op de groothandelsmarkt. Deze kosten
veranderen niet door de energiebedrijven te nationaliseren. Als de overheid de prijzen
zou verlagen betekent dit dat de bedrijven het risico lopen op verliezen, deze verliezen
zouden vervolgens door de overheid gecompenseerd moeten worden. Het nationaliseren
van deze energiebedrijven is daarmee naar verwachting geen effectieve maatregel om
de energietarieven te beperken.
Vraag 84
In hoeverre is het mogelijk om in het prijsplafond te differentiëren, bijvoorbeeld
op basis van energielabel of het aantal extreem koude dagen in de komende winter?
Wie beschikt er over de energielabels? Hebben de energiebedrijven deze informatie?
Antwoord op vraag 84
Er is in het voortraject reeds verkend wat de mogelijkheden zijn voor differentiatie
van huishoudens op basis van bijvoorbeeld inkomen, huur- en zorgtoeslag, woningwaarde
en energielabels. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat dit juridisch en uitvoeringstechnisch
op korte termijn niet haalbaar was zowel bij de uitvoerdersorganisaties als bij de
energieleveranciers.
Vraag 85
Is het begrotingstekort voor 2023 nu 2,5 procent of drie procent? Hoe kan het verschil
tussen kabinet en CPB verklaard worden?
Antwoord op vraag 85
Het officiële begrotingstekort voor het afgeronde jaar wordt bij jaarafsluiting vastgesteld
door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor het lopende en toekomstige
jaren zijn er slechts ramingen van het begrotingstekort. Zowel het kabinet als het
CPB maken een raming van het EMU-saldo. Het kabinet raamt voor 2023 een tekort van
3%.
Het CPB maakt zelf ook een EMU-saldo raming. Het verschil in 2023 wordt vooral verklaard
door de door het CPB verwachte onderuitputting. Het CPB verwacht dat niet alle gereserveerde
coalitieakkoord middelen worden uitgegeven in 2023. Dit effect is in 2023 ook in de
schuldramingen terug te zien.
Vraag 86
Wat is de verwachte inkomstenderving vanwege de uitspraak van de Hoge Raad over box
3 in de komende jaren? Op welke aannames is deze raming gebaseerd? Op basis van welk
jaar en welke rentevoet is deze raming gemaakt? Welk effect heeft het om de invoering
van de heffing op werkelijk rendement een jaar uit te stellen?
Antwoord op vraag 86
Vanwege de uitspraak van de Hoge Raad wordt in box 3 tijdelijk een nieuw stelsel ingevoerd
gedurende de jaren 2023, 2024 en 2025. Dat kost elk van deze drie jaar 385 miljoen euro.
Het stelsel op basis van werkelijk rendement wordt budgetneutraal ingevoerd in 2026
ten opzichte van het oude stelsel zoals dat gold vanaf 2017. Uitstel van werkelijk
rendement kost daarom ook 385 miljoen euro per jaar uitstel. Toelichting op de raming
van de overbruggingswetgeving in box 3 is te vinden in de ramingstoelichtingen van
het Belastingplan 2023. De ramingstoelichtingen worden op donderdag 29 september met
de Tweede Kamer gedeeld.
Vraag 87
Wat wordt de effectieve belastingdruk van de meest vermogende één procent van Nederland
in 2023? En van de één procent mensen met het hoogste inkomen?
Antwoord op vraag 87
Er is geen doorrekening beschikbaar van de effectieve belastingdruk van de meest vermogende
één procent van Nederland in 2023, noch van de één procent mensen met het hoogste
inkomen. De belastingdruk hangt, met name ook bij deze groepen, sterk af van de specifieke
situatie. De verwachting is wel dat door de voorgenomen maatregelen in het Belastingplan
2023 de belastingdruk voor de genoemde groepen zal toenemen.
Vraag 88
Welke wet moet aangepast worden om een leegstandsheffing gebaseerd op de WOZ-waarde
in te voeren? Hoeveel zou een dergelijke leegstandbelasting opleveren bij een tarief
van één procent van de WOZ-waarde? En bij drie procent? En bij vijf procent?
Antwoord op vraag 88
De vraag naar de mogelijkheid van een leegstandsheffing roept voorhands de vraag op
naar de noodzaak, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van een dergelijke regeling.
Recent hebben gemeenten reeds meer mogelijkheden gekregen voor het aanpakken van leegstand
op basis van de Crisis- en herstelwet. Gemeenten kunnen eigenaren hierdoor (sneller)
verplichten te verhuren en de huurprijs bepalen, zoals bijvoorbeeld al gebeurt in
Amsterdam. Een leegstandsheffing leidt daarnaast naar verwachting tot ontgaansconstructies
zoals onwenselijke of fictieve verhuur. De budgettaire opbrengst is derhalve afhankelijk
van de exacte vormgeving van een dergelijke heffing, de ontwijkingsmogelijkheden die
deze biedt en de interactie met de bestaande mogelijkheden binnen de leegstandswet.
Hierdoor is het niet mogelijk om op voorhand een budgettaire inschatting van de opbrengsten
te geven.
Vraag 89
Uit welke componenten bestaat de 5,8 miljard euro die is bestemd voor de toeslagenaffaire?
Antwoord op vraag 89
Graag verwijs ik voor mijn antwoord naar de bijlagen bij de Miljoenennota 2023.16 Tabel 21.1 op pagina 313–314 bevat een uitsplitsing van de beschikbare middelen per
regeling.
Vraag 90
Klopt het dat het afschaffen van het btw-compensatiefonds en terugsluizen ervan in
het gemeente- en provinciefonds zou leiden tot een prikkel om minder uit te besteden?
Wat zouden de gevolgen daarvan zijn?
Antwoord op vraag 90
In de beleidsdoorlichting van het BCF in 2021 (Kamerstuk 31 935, nr. 74) is geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de invoering van BCF heeft geleid tot
meer uitbestedingen. Het is daarom ook aannemelijk dat eventuele afschaffing tot minder
uitbesteding leidt. In welke mate is echter op dit moment niet in te schatten, en
afhankelijk van keuzes van individuele gemeenten en provincies.
Vraag 91
Wat zijn de verwachte uitvoeringskosten van het rechtsherstel en de compensatie voor
de vermogensrendementsheffing in box 3, zowel in 2022 als in de komende jaren?
Antwoord op vraag 91
Bij de Voorjaarsnota 2022 is 200 miljoen euro gereserveerd op de Aanvullende Post
voor de periode 2022–2024 voor de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst van het
rechtsherstel en de doorwerking op regelingen aan de uitgavenkant zoals de WMO, toeslagen
en aanvullende studiebeurs. Met de vierde incidentele begroting zijn voor 2022 en
de eerste maanden van 2023 middelen van de Aanvullende Post hiervoor beschikbaar gesteld
aan de begroting van Financiën (€ 18,0 mln. voor 2022 en € 10,0 mln. voor 2023). Daarnaast
heeft de Belastingdienst vanuit eigen middelen € 10,1 mln. bijgedragen aan het rechtsherstel.
In de ontwerpbegroting is nog € 11,4 mln. voor 2023 en € 8,9 mln. voor 2024 naar de
begroting van Financiën overgeheveld om het rechtsherstel te kunnen uitvoeren.
Eveneens is bij Ontwerpbegroting 2023 € 12 mln. overgeheveld van de Aanvullende Post
naar de begrotingen van OCW, SZW en VWS gelijkelijk verdeeld over de jaren 2022 tot
en met 2024. Dit in verband met de invloed van het rechtsherstel van box 3 op inkomensafhankelijke
regelingen. De huidige verwachting is dat de reservering geheel tot besteding zal
komen. Via de reguliere begrotingsstukken wordt uw Kamer van de ontwikkelingen hoogte
gehouden.
Vraag 92
Klopt het dat de opbrengst uit box 3 door de uitspraak van de Hoge Raad en de overbruggingswet
naar verwachting de komende jaren lager is dan zoals begroot was voor 2022, ondanks
de tariefsverhoging? Hoeveel lager is dat?
Antwoord op vraag 92
Vanwege de uitspraak van de Hoge Raad wordt in box 3 tijdelijk een nieuw stelsel ingevoerd
gedurende de jaren 2023, 2024 en 2025. Dat kost elk van deze drie jaar 385 miljoen euro.
Het verhogen van het tarief en het heffingvrij vermogen levert per saldo geld op.
Daarnaast wordt de leegwaarderatio aangepast, ook dat levert geld op. De volgende
tabel laat zien dat de geraamde opbrengst in box 3 in 2023 inderdaad aanvankelijk
lager is dan oorspronkelijk begroot, maar daarna groter.
Tabel: De budgettaire gevolgen van de maatregelen in box 3, in prijzen 2023 en in
miljoenen euro’s (+ = budgettaire opbrengst / saldoverbeterend)
2023
2024
2025
Overbruggingswetgeving box 3
– 385
– 385
– 385
Verhogen tarief en heffingvrij vermogen
84
217
350
Actualiseren leegwaarderatio box 3
194
194
194
Totaal box 3
– 107
26
159
Vraag 93
Welk deel van de inflatie in 2022 komt voort uit gestegen bedrijfswinsten?
Antwoord op vraag 93
De verschillende componenten van het inflatiecijfer wordt in beginsel gemeten op basis
van de prijsstijgingen in verschillende bestedingscategorieën, waaronder door het
CBS.
In een economische analyse kan een inschatting worden gemaakt over welk deel van de
inflatie wordt verklaard door prijsstijgingen in invoer, lonen en winsten. In onderstaande
grafiek17 blijkt dat een groot deel van de huidige inflatie wordt verklaard door invoerprijzen.
Winsten («beloning kapitaalverschaffers») hebben een relatief kleiner aandeel in de
inflatie.
Grafiek: opbouw van inflatie in finale bestedingen jaar 2000 t/m 2de kwartaal 2022
Vraag 94
Welk deel van de verlaging van het eerste schijftarief komt voort uit de meevaller
in de Zorgverzekeringswet?
Antwoord op vraag 94
Er is geen sprake van een verlaging van het eerste schijftarief als gevolg van meevallers
in de zorgverzekeringswet. De uitgavenmeevaller in de Zorgverzekeringswet (Zvw) in
augustus, leidt tot lagere zorgpremies. De uitgavenmeevaller is ingezet aan de uitgavenkant,
waardoor dus compenserende lastenverzwaring nodig was om een saldo-effect te voorkomen.
De lastenverzwaring is deels gedekt door een verhoging van het tarief eerste schijf
en deels door verhoging van de Aof premie. Het tarief eerste schijf stijgt als gevolg
hiervan met 0,06%-punt. Daarnaast is in de besluitvorming besloten het tarief wel
te verlagen, gedekt uit andere maatregelen. Per saldo is het effect daardoor een verlaging
met 0,11%-punt.
Vraag 95
Kan het kabinet de budgettaire reeks voor de verhoging van het wettelijke minimumloon
verder onderbouwen? Waar zijn de bedragen in 2022 voor? Waaruit bestaat het verschil
tussen het bedrag in 2023 en het structurele bedrag?
Antwoord op vraag 95
Het kabinet heeft besloten om, bovenop de reguliere indexatie, het wettelijk minimumloon
(Wml) beleidsmatig te verhogen met 8,05 procent per 1 januari 2023 met koppeling van
alle uitkeringen. De totale uitgaven aan sociale zekerheid vallen hierdoor in de periode
2023–2027 circa 4,7 miljard euro per jaar hoger uit. Zie voor het overzicht onderstaande
de tabel.
In de Voorjaarsnota was uitgegaan van een verhoging van het minimumloon in drie stappen
oplopend tot 7,5% in 2025. In tabel 2.2.1 in de Miljoenennota is alleen de mutatie
weergegeven ten opzichte van de Voorjaarsnota. Dit betreft dus alleen de meerkosten
van het versnellen van de verhoging van het minimumloon (van 2025 naar 2023) en de
aanvullende beleidsmatige verhoging van 0,55% per 1 januari 2023.
Op de SZW-begroting en op de BZK-begroting leidt de verhoging van het minimumloon
tot hogere uitgaven in 2022, omdat de uitbetaling van het kindgebonden budget (WKB)
en de huurtoeslag voor januari 2023 plaatsvindt in december 2022.
In tabel 2.2.1 in de Miljoenennota komt het bedrag in 2023 hoger uit dan het structurele
bedrag. Dit komt allereerst door het vervroegen van de verhoging van 7,5% van 2025
naar 2023 (de structurele uitgaven waren al verwerkt). Er is wel een mutatie van de
structurele uitgaven doordat het minimumloon in 2023 aanvullend op de Voorjaarsnota
wordt verhoogd met structureel 0,55%. De incidentele uitgaven in 2025–2027 zijn hoger
dan de structurele uitgaven doordat de uitkeringen aan het zittend bestand in loongerelateerde
regelingen (WIA, WAO, WW, ZW) ook meestijgen. Dit leidt niet tot extra structurele
uitgaven aangezien het zittend bestand uiteindelijk uitstroomt. Daarnaast verschilt
het bedrag in 2023 van het structurele bedrag door de oploop in de onderliggende regelingen.
Zo groeit de AOW door de toenemende vergrijzing. Daarmee groeien ook de kosten voor
het mee laten stijgen van de AOW met de beleidsmatige verhoging van het minimumloon.
De verhoging van het WML heeft indirect ook een effect op de huurtoeslag. Als het
WML hoger wordt, stijgt ook het inkomen vanaf waar de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
van de huurtoeslag toeneemt. Zodoende ontvangen huishoudens, die door de WML-stijging
erop vooruitgaan, niet minder huurtoeslag. Echter, huishoudens die de verhoging van
het WML niet (direct) merken, bijvoorbeeld omdat hun CAO nog opnieuw moet worden vastgesteld,
kunnen hierdoor iets meer huurtoeslag ontvangen. Dit leidt tot hogere uitgaven binnen
de huurtoeslag.
x € 1 mln. (prijspeil 2022)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
WML-verhoging 2023 via AMvB
23
4.685
4.802
4.658
4.689
4.729
w.v. Sociale minimumuitkeringen
0
780
827
856
874
894
w.v. Macrobudget
0
432
453
467
480
493
w.v. Loongerelateerde uitkeringen
0
1.285
1.145
1.085
1.037
995
w.v. Werkgeversregelingen
0
0
179
0
0
0
w.v. AOW
0
2.340
2.369
2.436
2.495
2.556
w.v. Toeslagen
23
280
281
281
282
284
Vraag 96
Wat wordt het afbouwpad van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) nu en
wat was het afbouwpad voorzien in het coalitieakkoord? Hoeveel gaat de IACK jaarlijks
kosten tot en met 2037 en in hoeverre wijkt die raming af van het coalitieakkoord?
Antwoord op vraag 96
Het afbouwpad van de IACK is hetzelfde als afgesproken in het coalitieakkoord: alleen
kinderen geboren voor 1 januari 2025 tellen nog mee voor toepassing van de IACK. De
raming is ook niet wezenlijk gewijzigd. Deze is alleen herijkt na publicatie van de
nieuwe macro-ramingen van het CPB en gepresenteerd in een ander prijsniveau. De reeks
staat hieronder nogmaals weergegeven in prijsniveau van het jaar van invoering (2025).
Tabel: Budgettaire effecten maatregelen («+» = saldoverbeterend, prijsniveau 2025
in miljoenen euro’s)
Jaar
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
2032
2033
2034
2035
2036
2037
struc
struc in
Uitfaseren IACK
62
171
288
409
523
640
766
913
1.065
1.234
1.434
1.661
1.772
1.772
2.037
Vraag 97
Hoe wordt de berekening van de zorgtoeslag (met de verhoging van 412 euro) precies
gewijzigd? Hoeveel ontvangen huishoudens waarvan het inkomen net boven de oude maximum
inkomensgrens lag?
Antwoord op vraag 97
Het Kabinet heeft besloten tot een incidentele verhoging van de zorgtoeslag 2023 voor
alleenstaanden (412 euro) en meerpersoonshuishoudens (440 euro). Deze verhoging van
de zorgtoeslag wordt bereikt door de normpercentages van het drempelinkomen die de
hoogte van de normpremie voor eenpersoonshuishoudens en daarmee van de zorgtoeslag
bepalen in het berekeningsjaar 2023 neerwaarts aan te passen (met 1,726 procentpunt
bij alleenstaanden en met 1,848 procentpunt bij meerpersoonshuishoudens). Per saldo
stijgt het aantal rechthebbenden met recht op zorgtoeslag met circa 350.000.
De zorgtoeslag zal voor vrijwel alle alleenstaanden met recht op zorgtoeslag in 2023
op jaarbasis 412 euro hoger uitvallen dan zonder het onderhavige besluit het geval
zou zijn geweest. Voor vrijwel alle meerpersoonshuishoudens komt de zorgtoeslag 440
euro hoger uit door dit voorstel. De marginale druk verandert voor de meeste huishoudens
niet door dit voorstel. Huishoudens die net boven de oude maximumgrens vallen ontvangen
circa 800 euro extra.
Vraag 98
Kan het kabinet voor elk jaar sinds het begin van dit decennium in kaart brengen wat
de beleidsmatige lastenontwikkeling, waaronder voor burgers en bedrijven, was?
Antwoord op vraag 98
Zie het antwoord op vraag 65.
Vraag 99
Kan het kabinet een update geven van de financiële tabel betreffende klimaatbeleid
uit het coalitieakkoord?
Antwoord op vraag 99
De reeksen uit de budgettaire tabel van het coalitieakkoord zijn opgenomen in het
integrale overzicht van de uitgaven ten behoeve van het klimaatbeleid in bijlage 19
van de Miljoenennota 2023.
Vraag 100
Klopt het dat er in de Verenigde Staten in 1973 onder president Nixon speciale prijscommissies
en burgerpanels bestonden die de inflatie monitorden en ongeoorloofde prijsverhogingen
konden tegenhouden? Kan iets vergelijkbaars ook in Nederland worden ingevoerd? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 100
Het klopt dat in het begin van de jaren zeventig in de VS wettelijke beperkingen golden
voor lonen en prijzen. Tussen 1971 en 1974 werden, in verschillende fases en in verschillende
mate, prijs- en loonstijgingen beperkt in het kader van de zogenaamde New Economic
Policy. Dit gebeurde tegen de achtergrond van het loslaten van de goudkoppeling van
de Amerikaanse dollar, en daarmee het uiteenvallen van het Bretton-Woods-stelsel,
en had als doel om inflatieverwachtingen te temperen. Enkele overzichten en beschouwingen
zijn die van het Congressional Budget Office (1977)18 en die van Hugh Rockoff (1984)19.
Het is niet direct te beoordelen of een dergelijke loon- en prijspolitiek in de huidige
omstandigheden uitvoerbaar is. Een dergelijk systeem zou vergaand ingrijpen betekenen
in verschillende markten. Als er prijsplafonds worden ingesteld zou de overheid de
kosten boven het plafond moeten dekken om aanbod te garanderen. Dit zou aanzienlijke
budgettaire kosten met zich meebrengen en mogelijk de overheidsfinanciën in gevaar
brengen. Indien de overheid deze last niet zou dragen, bestaat een serieus risico
op aanbodtekorten.
Vraag 101
Wanneer is het inkomstenkader gesloten?
Antwoord vraag 101
Het inkomstenkader is in het voorjaar van 2022 vastgesteld en in de Voorjaarsnota
«gesloten». Het «sluiten» houdt in dat binnen de kabinetsperiode het inkomstenkader
op 0 uitkomt. In de augustusbesluitvorming 2022 is het inkomstenkader niet gesloten.
Hierdoor is de huidige stand van het inkomstenkader als volgt:
Inkomstenkader in euro miljoenen
2022
2023
2024
2025
Struc.
Stand
– 31
– 7.440
1.366
1.895
1.210
Vraag 102
Klopt het dat er in Nederland in de periode 1945–1960 een geleide prijs- en loonpolitiek
bestond? Waar bestond deze precies uit? Kan zoiets opnieuw in Nederland worden ingevoerd?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 102
Het klopt dat er in Nederland in de naoorlogse jaren een geleide loonpolitiek werd
gevoerd. De overheid stelde, via het zogeheten College van Rijksbemiddelaars, vast
welke maximale loonstijging ieder jaar was toegestaan. Dit college en de geleide loonpolitiek
waren overigens een erfenis van de bezettingsjaren. Van 1945 tot 1953 was deze maximale
loonstijging gelijk aan de stijging van de kosten van levensonderhoud; tussen 1954
en 1959 was de toegestane nominale loonstijging enigszins hoger, waardoor ook reële
lonen konden stijgen. Het maximum verschilde niet tussen sectoren.20 Grootschalige directe prijsbeperkingen waren alleen tussen 1945 en 1949 van kracht
in het kader van de naoorlogse geldzuivering.21
Het is niet direct te beoordelen of dit in de huidige omstandigheden uitvoerbaar is.
Een systeem van verdere prijsbeperkingen zou vergaand ingrijpen betekenen in verschillende
markten. Als er prijsplafonds worden ingesteld zou de overheid de kosten boven het
plafond moeten dekken om aanbod te garanderen. Dit zou aanzienlijke budgettaire kosten
met zich meebrengen en mogelijk de overheidsfinanciën in gevaar brengen. Indien de
overheid deze last niet zou dragen, bestaat een serieus risico op aanbodtekorten.
Lonen worden op dit moment gezamenlijk vormgegeven door sociale partners; geleide
loonpolitiek zou een bijzonder grote systeemwijziging impliceren.
Vraag 103
Kunt u aangeven waarom de bedragen op de Aanvullende Post voor «kansengelijkheid»
nog niet zijn toegekend aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Antwoord op vraag 103
Met het Regeerakkoord is € 1 mld. bestemd voor kansengelijkheid in het onderwijs.
Op hoofdlijnen zijn over de besteding afspraken gemaakt in het Regeerakkoord, het
gaat dan om het:
• Investeren in de kansen van kinderen (met een andere startpositie) in het po en vo;
• Investeren in een rijke schooldag;
• Versterken doorstroom een differentiatie;
• En het voortzetten van de verbeteraanpak passend onderwijs.
Deze voornemens zijn grotendeels nader uitgewerkt. De betreffende middelen zijn overgeheveld
naar de OCW begroting. Zo is er voor het programma School en omgeving – dat zich richt
op een rijke schooldag – jaarlijks € 56,7 mln. beschikbaar waarvoor een subsidieregeling
is opengesteld. Om dit programma zo goed mogelijk vorm te geven, is gekozen voor een
lerende aanpak met meerdere fases. Deze lerende aanpak maakt het mogelijk om op basis
van de monitoring en evaluatie beleidskeuzes te maken voor het vervolg. Met de ervaringen
van de eerste fase wordt een nadere bestedingsvoorstel uitgewerkt om het programma
School en Omgeving breder uit te rollen. Bij Voorjaarsbesluitvorming wordt hierover
besloten.
Vraag 104
Kan het kabinet voor 2023, 2024, 2025 en structureel aangeven wat de verhouding incidenteel/
structureel is voor het koopkrachtpakket?
Antwoord op vraag 104
In tabel 2.2.1 op pagina 44 van de Miljoenennota zijn alle maatregelen weergegeven
uit het koopkrachtpakket waartoe is besloten. In het jaar 2023 zijn zowel incidentele
als structurele maatregelen genomen. De incidentele maatregelen bedragen in 2023 € 10,2 miljard.
De incidentele maatregelen in 2024 en 2025 zijn respectievelijk € 227 miljoen en € 37 miljoen.
De maatregelen gerelateerd aan koopkracht die structureel doorlopen zijn in 2023 4,8 miljard,
in 2024 € 4,1 miljard, in 2025 € 2,7 miljard en op structurele basis € 2,6 miljard.
De structurele maatregelen in het koopkrachtpakket zijn de verhoging van het WML inclusief
het verlagen van de IOAOW, de verhoging van de huurtoeslag, het verhogen van het kindgebonden
budget, kinderopvangtoeslag naar 96%, en het verhogen van de arbeidskorting en de
verlaging van tarief eerste schijf in de inkomstenbelasting.
Voor Caribisch Nederland is nog een apart koopkrachtpakket opgesteld met een reeks
die is weergegeven in tabel 2.2.1.
De cijfers zoals gepresenteerd in de Miljoenennota bevatten nog geen ramingen over
de kosten van het prijsplafond voor de energierekening. Deze maatregel wordt incidenteel
ingezet van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024. Dekking wordt onder andere gevonden
in het loslaten van de verlaging in energiebelasting in 2023 in het koopkrachtpakket
zoals beschreven in de Miljoenennota (met het bedrag van € 5,4 miljard).
Vraag 105
Wat zijn de «zorgen van vandaag» en de «zorgen van morgen» die hier in het voorwoord
worden bedoeld?
Antwoord op vraag 105
De zorgen van mensen kunnen uiteraard per situatie en per huishouden verschillen,
maar in het voorwoord gaat het bij de «zorgen van vandaag» om de zorgen die huishoudens
voornamelijk hebben over de koopkracht. De «zorgen van morgen» zien op de uitdagingen
op de lange termijn. Dit gaat over de investeringsagenda van het kabinet zoals uiteengezet
in het coalitieakkoord. Dit betreft de thema’s zoals investeren in veiligheid, aanpakken
van klimaat- en stikstofproblematiek, onderwijs, infrastructuur en woningbouw en het
betaalbaar houden van de zorg.
Vraag 106
Wat is gelet op het feit dat de overheidsschuld als percentage van het bruto binnenlands
product verder daalt in 2023, de extra daling bij een inflatie stijging (bovenop de
verwachte 2,6 procent) van één extra procent?
Antwoord op vraag 106
Het effect van één procent hogere inflatiestijging op de overheidsschuld is niet eenvoudig
om precies te geven. In de eerste plaats leidt een hogere inflatie via het zogeheten
noemereffect tot een hoger (nominaal) bbp; wat – al het andere constant – dan leidt
tot een verbetering van de schuldquote. In tabel 7.3 van bijlage 7 EMU-schuld bij
de Miljoenennota is zichtbaar dat de hogere bbp via het noemereffect bijdraagt aan
een substantiële daling van de schuld als percentage bbp. Hier staat tegenover dat
de absolute schuld in euro’s wel toeneemt vanwege het begrotingstekort van het Rijk.
Vraag 107
Hoe worden de studenten die getroffen zijn door het leenstelsel precies gecompenseerd?
Hoe groot is de tegemoetkoming en hoe weegt dit op tegen de vaak hoge studieschulden
die kunnen oplopen tot een ton?
Antwoord op vraag 107
Ter tegemoetkoming van studenten die te maken hebben met het leenstelsel wordt eenmalig
1 miljard euro beschikbaar gesteld. Om in aanmerking te komen moet de student minstens
12 maanden onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Daarnaast dient er een diploma
binnen de diplomatermijn van 10 jaar te zijn gehaald. De student ontvangt een tegemoetkoming
voor hetzelfde aantal jaren als de nominale duur van zijn studie. Het per jaar beschikbare
bedrag voor een student is 359 euro (prijspeil 2022). Dat is voor een vierjarige studie
1.436 euro (prijspeil 2022). Studenten die in 2022/2023 starten met studeren en het
hele jaar studeren, komen dus in aanmerking voor één jaar tegemoetkoming. Daarnaast
ontvangen zij vanaf 2023/2024 een basisbeurs. Tevens is er in plaats van een studievoorschotvoucher
een tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het leenstelsel ter waarde van
1.802 euro (prijspeil 2022).
Vraag 108
Wil het kabinet nog steeds snijden in het Klimaatfonds, Stikstoffonds en het Nationaal
Groeifonds? Zo ja, om welke bedragen gaat het hier en kan het kabinet dit per fonds
aangeven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 108
De korting op de drie fondsen van in totaal 2,2 miljard euro die bij Voorjaarsnota
2022 is verwerkt, was het gevolg van geopolitieke, macro-economische ontwikkelingen
en budgettaire tegenvallers. Het betreft 880 miljoen euro voor het Klimaatfonds, 660 miljoen euro
voor het transitiefonds en 660 miljoen euro voor het Nationaal Groeifonds (NGF). In
de Miljoenennota zijn geen verdere kortingen op de fondsen toegepast. Op het terrein
van klimaat en stikstof zijn aanvullend normerende afspraken gemaakt, zodat het doelbereik
verbetert. De doelen waar het kabinet deze fondsen voor heeft opgericht, blijven in
stand.
Bij de Algemene politieke beschouwingen zijn door uw Kamer twee moties aangenomen
met budgettaire gevolgen waarbij de voorgestelde dekking uit het NGF komt. Het gaat
om de motie van de leden Hermans en Heerma om de Werkkostenregeling in 2023 eenmalig
uit te breiden en de motie van de leden Van der Staaij c.s. om de Westerscheldetunnel
uiterlijk per 2025 tolvrij te maken voor personenauto’s en motoren. U wordt hierover
per brief geïnformeerd voorafgaande aan de Algemene financiële beschouwingen.
Vraag 109
Kan het kabinet in een tabel de onderliggende maatregelen tonen die samen optellen
tot de «17 miljard» aan koopkrachtmaatregelen die op pagina 13 worden genoemd? Hoe
verschillen die maatregelen van de maatregelen genoemd in tabel 2.2.1?
Antwoord op vraag 109
In onderstaande tabel zijn de maatregelen opgenomen die optellen tot ruim 17 miljard
aan koopkrachtmaatregelen. Dit betreft de koopkracht-gerelateerde maatregelen uit
tabel 2.2.1, aangevuld met het pakket lastenverlichting voor middeninkomens dat dit
voorjaar is ingevuld. Het belangrijkste onderdeel van dit pakket is een verhoging
van de arbeidskorting. Daarnaast bevat het pakket voor 2023 een snellere afbouw van
de arbeidskorting, een verkorting van de eerste schijf en een verhoging van het tarief
eerste schijf.
Tabel: Maatregelen koopkrachtpakket 2023 (in miljoenen euro’s)
Incidenteel pakket
9.948
Verlaging Energiebelasting
5.422
Reservering fonds betalingsachterstanden
50
Uitstel schuif energiebelasting naar 2024
– 246
Energietoeslag (1.300 euro)
1.400
Eenmalig verhogen zorgtoeslag met 412 euro
2.117
Verhogen beurs uitwonende studenten
12
Maatregel brandstofaccijns
1.193
Structureel pakket
4.831
Verhoging WML
3.208
IOAOW verlagen 2023, afschaffen 2025
– 496
Verhoging huurtoeslag met 203 euro
187
Kindgebonden budget
732
Arbeidskorting
500
Verlaging tarief eerste schijf IB
700
Pakket lastenverlichting middeninkomens (startnota en voorjaarsnota)
2.400
Totaal
17.179
Vraag 110
Hoeveel kuub gas zit er nog in het Groningenveld en hoeveel is dit waard?
Antwoord op vraag 110
Toen in 2018 het besluit werd genomen om de gaswinning zo snel als mogelijk te beëindigen
was het de verwachting dat er na beëindiging van de winning 450 bcm in het veld zou
achterblijven. Hoeveel er uiteindelijk in het veld achterblijft is pas definitief
vast te stellen om het moment dat de winning daadwerkelijk is beëindigd. De dan aan
dat gas toe te kennen waarde hangt af van toekomstige gasprijzen.
Vraag 111
Hoeveel kuub gas kan het komend jaar technisch worden gewonnen in Groningen?
Antwoord op vraag 111
Volgens NAM kan met de huidige 11 productielocaties in theorie 30 miljard Nm3 per jaar worden gewonnen. Echter is er geen grond om meer te winnen dan door het
kabinet vastgestelde waakvlamniveau van 2,8 miljard Nm3. De wet schrijft voor dat omwille van de veiligheid van de Groningers niet meer mag
gewonnen worden dan nodig. Dit betekent dat voor komend gasjaar de winning op waakvlamniveau
is vastgesteld.
Het kabinet heeft de gaswinning voor het gasjaar 2022–2023 vastgesteld op het waakvlamniveau
van 2,8 miljard Nm3. GTS concludeert in het advies dat op 19 september jl. naar uw Kamer is gestuurd
dat het vastgestelde winningsniveau, onder een aantal randvoorwaarden, voldoende is
om de leveringszekerheid te borgen ondanks de vertraagde oplevering van de stikstofinstallatie
in Zuidbroek.
Vraag 112
Hoeveel Nederlands gas wordt verkocht in 2022 en 2023 aan het buitenland, tegen welke
prijs en aan welke afnemers? Hoeveel gas wordt in 2022 en 2023 uit het buitenland
geïmporteerd en tegen welke prijs?
Antwoord op vraag 112
Naast eigen winning importeert Nederland veel gas, bijvoorbeeld in de vorm van LNG
via de GATE-terminal en de nieuwe terminal in de Eemshaven. Ook importeren we gas
om het geschikt te maken voor gebruik in bijvoorbeeld Duitsland. Dat gas wordt dus
weer geëxporteerd. Hoeveel van het in Nederland gewonnen gas daadwerkelijk wordt geëxporteerd
is dan ook niet aan te geven. De gasmoleculen uit binnenlandse winning worden in het
gassysteem gemengd met gasmoleculen uit tal van andere landen alvorens er export plaatsvindt.
Vraag 113
Welke maatregelen die marginale druk verhogen zijn incidenteel en welke zijn structureel?
Antwoord op vraag 113
Er is één incidentele maatregel die de marginale druk beïnvloedt: de verhoging van
de maximale zorgtoeslag. Deze maatregel verhoogt de marginale druk, doordat huishoudens
recht krijgen op zorgtoeslag en daardoor ook te maken krijgen met de inkomensafhankelijke
afbouw ervan.
De overige maatregelen die de marginale druk beïnvloeden zijn structureel. De verhoging
van de huurtoeslag, kindgebonden budget (deze verhoging is slechts deels structureel),
de verhoging van de arbeidskorting bij het derde knikpunt, de licht steilere (+0,11%-punt)
afbouw van de arbeidskorting en de verhoging van het minimumloon verhogen de marginale
druk. Voor huurtoeslag en kindgebonden budget geldt net als voor zorgtoeslag dat de
marginale druk niet hoger wordt door een steilere afbouw, maar doordat huishoudens
recht krijgen op de toeslag. De verhoging van het kindgebonden budget wordt in de
komende jaren wel afgebouwd, tot een intensivering van 100 miljoen euro in 2028 resteert.
De hogere arbeidskorting bij het derde knikpunt (+523 euro) werkt zowel druk verlagend
als verhogend. Het verlaagt de marginale druk voor arbeidsinkomens tussen het tweede
en derde knikpunt (respectievelijk ca 23.200 en 36.700 euro), en verhoogt de marginale
druk voor arbeidsinkomens vanaf ca 110 dzd., die door de verhoging recht krijgen op
arbeidskorting en daardoor te maken krijgen met de afbouw ervan. De licht hogere afbouw
verhoogt de marginale druk met 0,11%-punt voor arbeidsinkomens vanaf 36.700 euro tot
ruim 115 dzd euro. Deze inkomens hebben ook allemaal voordeel van de verhoging van
de arbeidskorting bij het derde knikpunt.
De verhoging van het wml werkt door in hogere inkomensgrenzen voor de toeslagen, behalve
in die van de kinderopvangtoeslag. De hogere inkomensgrenzen verlagen de marginale
druk voor huishoudens die door de verhoging net onder de inkomensgrens vallen en verhogen
de marginale druk voor huishoudens die door het later afbouwen van de toslagen recht
krijgen op de toeslagen.
De structurele aanpassing van tarief eerste schijf en de verhoging van de arbeidskorting
bij het eerste en tweede knikpunt werken marginale druk verlagend. Ook de aanpassing
van de kinderopvangtoeslag in 2025 is structureel en werkt marginale druk verlagend.
Deze maatregel heeft echter nog geen effect op de marginale druk in 2023.
Vraag 114
Kan het kabinet een uitsplitsing geven van de factoren die tot een lagere Economische
en Monetaire Unie-schuld (EMU-schuld) leiden en de omvang van deze factoren?
Antwoord op vraag 114
Ten opzichte van de schuld eind 2022 neemt de schuld dit jaar in euro’s toe, maar
daalt de schuld als percentage van het bbp. In onderstaande tabel 7.4 is een uitsplitsing
te vinden van de elementen die de schuld in 2023 beïnvloeden. Te zien is dat het noemereffect
en het EMU-saldo in dit jaar tegen elkaar wegvallen. Oftewel, vooral de inflatie leidt
ertoe dat het negatieve EMU-saldo niet één op één doorwerkt op de procentuele schuld
ultimo 2023. De absolute schuld in euro’s neemt echter wel toe.
Ten opzichte van de laatste raming uit de Voorjaarsnota 2022 valt de EMU-schuld als
percentage van het bbp in deze Miljoenennota 2023 lager uit. Onderstaande tabel 7.5
toont de elementen die dit veroorzaken.
Vraag 115
Wat is de ontwikkeling van de rentelasten tussen 2021 en 2027 die nu in de begrotingsstaat
Nationale Schuld staat en wanneer deze drie miljard euro hoger uitvallen?
Antwoord op vraag 115
De rentelasten bestaan uit de rente vaste schuld (langer dan een jaar) en de rente
vlottende schuld (korter dan een jaar). De totale rentelasten zullen naar verwachting
t/m 2027 stijgen van 4,5 miljard euro in 2021 naar 4,7 miljard euro in 2027. Deze
rentelasten zijn grotendeels het gevolg van de bestaande schuldportefeuille. In de
rentelasten wordt ook het effect van toekomstige schulduitgiftes meegenomen die afhankelijk
zijn van het verwachte kassaldo van het Rijk en de verwachte rentepercentages van
het CPB voor korte en lange schuld.
Het CPB raamt bij de Macro-Economische Verkenningen (MEV) alleen de rentetarieven
voor het lopende en volgende begrotingsjaar. Voor de latere jaren worden de rentetarieven
alleen bij het Centraal Economisch Plan (CEP) bijgesteld. Voor de rentelasten is in
de ontwerpbegroting 2023 met bovenstaande rentetarieven gerekend. De huidige verwachtingen
voor 2023 zijn gebaseerd op de rentetarieven die door het CPB bij MEV zijn gepubliceerd.
Bij CEP 2023 zullen ook de rentetarieven voor de periode 2024 t/m 2027 worden bijgesteld.
Als deze rentetarieven gelijk zullen zijn aan de huidige rente voor 2023 zoals geraamd
door het CPB, zal er vanaf 2024 sprake zijn van een aanvullende tegenvaller op de
rentelasten oplopend tot drie miljard euro per jaar.
Vraag 116
Hoe hoog is de precieze schuld in Griekenland, Spanje, Portugal en in Italië (in euro)?
Antwoord op vraag 116
Zie in tabel 1 de publieke schulden in Griekenland, Spanje, Portugal en Italië in
het percentage van het bruto binnenlands product (bbp) en in tabel 2 de publieke schuld
van deze landen in miljarden euro.
Tabel 1: Publieke schuld in percentage van het bbp
2023
2022
2021
Griekenland
180,4
185,7
193,3
Spanje
113,7
115,1
118,4
Italië
146,8
147,9
150,8
Portugal
115,3
119,9
127,4
Bron: AMECO database, Europese Commissie
Tabel 2: Publieke schuld in miljarden euro
2023
2022
2021
Griekenland
376,1
367,9
353,4
Spanje
1.563,7
1.496,4
1.427,2
Italië
2.870,1
2.771,9
2.677,9
Portugal
280,5
275,8
269,2
Bron: AMECO database, Europese Commissie
Vraag 117
Hoeveel huishoudens leven er in armoede in 2021, 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 117
Zie het antwoord op vraag 50.
Vraag 118
Hoeveel huishoudens kampen in 2022 met problematische schulden?
Antwoord op vraag 118
Het is nog onbekend hoeveel huishoudens in 2022 kampen met problematische schulden:
de beschikbare data loopt tot aan oktober 2021. In die data is te zien dat het aandeel
particuliere huishoudens in Nederland dat te maken heeft met geregistreerde problematische
schulden in de periode tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2021 afgenomen is van 8,3%
(650.700 huishoudens) naar 7,4% (599.160 huishoudens). Ook tijdens de periode 1 januari
2020–1 januari 2021, die grotendeels samenviel met de eerste periode van de coronacrisis,
is een lichte daling te zien in het aandeel huishoudens met problematische schulden
(van 7,9% naar 7,4%).
Tussen 1 januari 2021 en 1 oktober 2021 is voor het eerst weer een lichte toename
te zien van het aandeel huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Deze
toename is toe te wijzen aan de toename van het aantal personen met een openstaande
schuld bij de Belastingdienst. Op 1 oktober 2021 was het aandeel huishoudens met problematische
schulden 7,6%.
Vraag 119
Hoeveel extra opbrengsten uit de vennootschapsbelasting zijn er in 2022 ten opzichte
van wat er door het Ministerie van Financiën is geraamd?
Antwoord op vraag 119
De totale opbrengsten van de vennootschapsbelasting bedragen in 2022 naar verwachting
38,3 mld. euro. Dat is 2,4 mld. hoger dan de raming bij de Voorjaarsnota en 7,2 mld.
hoger dan de raming bij de Miljoenennota van vorig jaar.
Vraag 120
Wat zijn de geraamde gasbaten in de Miljoenennota in 2022 en 2023? Wanneer worden
deze bijgesteld aan de hand van de actuele gasprijzen?
Antwoord op vraag 120
De totale gasbaten bestaan uit ontvangsten Mijnbouwwet, dividenden EBN en Gasterra.
Voor 2022 en 2023 zijn de ontvangsten Mijnbouwwet geraamd op 3,7 miljard euro en 5,4 miljard euro,
dit is inclusief de tijdelijke verhoging van de cijns en de ontvangsten die samenhangen
met het Norg Akkoord (hiervoor betaalt de Staat een bruto vergoeding, waarvan een
deel via de werking van het gasgebouw weer terugvloeit naar de Staatskas). De dividenden
van EBN voor 2022 en 2023 zijn geraamd op 2,6 miljard euro en 5,1 miljard euro, wederom
inclusief de ontvangsten die samenhangen met het Norg Akkoord. GasTerra keert een
vast dividend uit van 3,6 miljoen euro per jaar. Dit leidt in totaal tot de ontvangsten
van 6,3 en 10,5 miljard euro zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 43. Bij een
eerstvolgende bijstelling van de raming, verwacht bij Voorjaarsnota 2023, worden de
nieuwste inzichten van dat moment verwerkt.
2022
(mln euro)
2023
(mln euro)
Mijnbouwwet
3.725
5.396
Dividend EBN
2.586
5.075
Dividend Gasterra
4
4
Totaal
6.315
10.475
Vraag 121
Kan het kabinet een update geven van tabel 2.2.1, specifiek de uitgaven rondom energiebelasting
en het prijsplafond?
Antwoord op vraag 121
Deze update volgt nadat het prijsplafond nader is geraamd. U ontvangt dinsdag een
brief vanuit het Ministerie van EZK met een nadere uitwerking van de plannen.
Vraag 122
Kan het kabinet toelichten waarop de schatting van 50 miljoen is gebaseerd voor de
Reservering fonds betalingsachterstanden en waarom deze geboekt staat voor 2023 in
plaats voor 2022?
Antwoord op vraag 122
In aanvulling op het koopkrachtpakket uit de Miljoenennota doet het kabinet voorstellen
om de negatieve effecten van de hoge energieprijs verder te dempen. Onderdeel daarvan
is een beoogd noodfonds. Op basis van een schatting heeft het kabinet hiervoor 50 mln.
gereserveerd.
Ten tijde van de augustusbesluitvorming is besloten de middelen in 2023 te reserveren
gezien de tijd die nodig werd geacht voor de uitwerking van de maatregel. Het kabinet
spant zich momenteel maximaal in om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben over
de vormgeving. De komende periode wordt uitgewerkt hoe dit noodfonds vormgegeven kan
worden, of dit inderdaad het juiste middel is om deze huishoudens te helpen, en wordt
onderzocht of het fonds tijdig uitvoerbaar kan zijn.
Vraag 123
Kan het kabinet toelichten hoe de intensivering Nationaal Isolatieprogramma (NIP)
van 300 miljoen euro zich (financieel) verhoudt tot de plannen die reeds in het Coalitieakkoord
zijn aangekondigd rondom het NIP en hoe de plannen uit het Coalitieakkoord zijn verwerkt
in de begroting van 2023?
Antwoord op vraag 123
De intensivering van het Nationaal Isolatieprogramma is bedoeld om energiebesparing
en verduurzaming te versnellen d.m.v. structurele isolatiemaatregelen en sluit daarmee
aan op de plannen die reeds zijn aangekondigd voor het Nationaal Isolatieprogramma.
De (in totaal) 300 mln. euro in 2023 en 2024 wordt toegevoegd aan het reeds beschikbare
budget voor het Nationaal Isolatieprogramma op de begroting van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
De verdeling van de middelen over de verschillende actielijnen binnen het Nationaal
Isolatieprogramma vindt op een later moment plaats. In 2023 is nu in totaal 464,5 mln.
euro beschikbaar voor het Nationaal Isolatieprogramma, in 2024 in totaal 440 mln.
euro.
Vraag 124
Wat zijn de budgettaire kosten voor de verhoging van de werkkostenregeling (WKR) van
1,4 procent naar 1,9 procent?
Antwoord op vraag 124
Op dit moment mogen werkgevers 1,7% (niet 1,4%) over de eerste € 400.000 brutoloonsom
onbelast besteden aan vergoedingen en verstrekkingen. Het kabinet is voornemens om
dit percentage te verhogen naar 1,92%. Dit wordt aangekondigd in de eerste nota van
wijziging van het Belastingplan 2023. De budgettaire kosten voor de verhoging van
de werkkostenregeling van 1,7% naar 1,9% bedragen structureel € 49 miljoen.
Vraag 125
Tot welk bedrag aan spaargeld levert de verhoging van het heffingsvrije vermogen in
box 3 meer op dan de tariefsverhoging kost?
Antwoord op vraag 125
Dit is gepresenteerd in onderstaande tabel. In 2023 is het tarief 32%, in 2024 33%
en in 2025 is het 34%. Daarom neemt het break-even point af met de jaren. Tot aan
dit break-even point gaan spaarders er door deze twee maatregelen op vooruit.
Tabel: Het vermogen aan spaargeld tot waar de verhoging van het heffingvrije vermogen
in box 3 meer oplevert dan dat de tariefsverhoging kost (break-even point).
Jaar
Break-even point
2023
€ 154.929
2024
€ 105.965
2025
€ 89.643
Vraag 126
Kan het kabinet toelichten hoe de 5.422 miljoen euro onder «Verlaging Energiebelasting»
in tabel 2.2.1 is opgebouwd? Gaat dit om het doortrekken van de drie koopkrachtmaatregelen
rondom de Energiebelasting, namelijk de btw-verlaging voor energie naar negen procent,
de verlaging van de energiebelasting elektriciteit, de verhoging van de energiebelastingvermindering,
en het voornemen van het kabinet om het energiebelastingtarief voor gas te verlagen
in 2023? Zo ja, is het kabinet voornemens deze maatregelen stuk voor stuk terug te
draaien in ruil voor het prijsplafond? En indien dat het geval is, wat worden dan
de energiebelastingtarieven voor gas en elektriciteit in 2023 en wat wordt de energiebelastingvermindering?
Kan het kabinet toelichten waarom er op de volgende pagina gesproken wordt over 4,5 miljard euro
in plaats van 5,4 miljard euro?
Antwoord op vraag 126
Het kabinet was oorspronkelijk voornemens om in 2023 de energiebelasting tijdelijk
te verlagen via een verlaging van het tarief 1e schijf elektriciteit en gas en een verhoging van de belastingvermindering. De budgettaire
derving bedroeg 4760 mln. euro. Daarnaast had het kabinet 662 mln. gereserveerd voor
de uitwerking van een gerichte compensatie op de energierekening in de vorm van een
sociaal tarief. De totale budgettaire derving is 5.422 mln. Zie ook tabel 126-1. Naast
de tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2023 heeft het kabinet er ook voor
gekozen om de in het coalitieakkoord afgesproken tariefschuif in de eerste schijf
(+2 cent gas en –2 cent elektriciteit in 2023) met een jaar uit te stellen naar 2024.
Dit geeft een budgettaire opbrengst van 246 mln. Per saldo was er sprake van een verlaging
van de energiebelasting in 2023 met 4,5 mld. euro ten opzichte van het basispad.
Het aangekondigde prijsplafond komt in de plaats van de voorgenomen tijdelijke verlaging
van de energiebelasting in 2023. In tabel 126–2 worden de nieuwe tarieven van de energiebelasting
weergegeven, zonder de tijdelijke verlaging in 2023 die het kabinet oorspronkelijk
in het BP2023 had beoogd.
Tabel 126-1 – budgettair overzicht tijdelijke compensatie energiebelasting in 2023
Maatregelen in € mln. (+ = saldo verbeterend/lastenverzwarend)
2022
2023
2024
2025
Structureel
Opbouw 5422 mln. euro
Verlaging energiebelasting (tarief 1e schijf gas en elektriciteit + verhoging belastingvermindering)
0
– 4760
0
0
0
Reservering sociaal tarief
0
– 662
0
0
0
Totaal
0
- 5422
0
0
0
Netto voorgenomen verlaging energiebelasting ten opzichte van het basispad (4,5 mld.)
Verlaging energiebelasting (tarief 1e schijf gas en elektriciteit + verhoging belastingvermindering)
0
– 4760
0
0
0
Uitstellen schuif energiebelasting op elektriciteit naar gas naar 2024
0
246
0
0
0
Totaal
0
– 4514
0
0
0
Tabel 126-2: Overzicht EB-tarieven in 2022 (met tijdelijke verlaging) en 2023 (zonder
tijdelijke verlaging)
Tarieven excl. btw
2022
2023
Aardgas in eurocenten per m3
Schijf 1: 0–170.000 m3
44,97
48,98
Schijf 2: 170.000–1 mln m3
9,02
9,62
Schijf 3: 1 mln–10 mln m3
4,78
5,11
Schijf 4: > 10 mln m3
3,66
3,92
Elektriciteit in eurocenten per kWh
Schijf 1: 0–10.000 kWh
6,73
12,60
Schijf 2: 10.000–50.000 kWh
8,54
10,05
Schijf 3: 50.000–10 mln kwh
3,48
3,94
Schijf 4: > 10 mln kWh
0,11
0,11
Belastingvermindering (in €)
681,63
493,27
Vraag 127
Wat is de onderbouwing van de «eenmalige Rijksbijdrage» voor GF/PF van 1,1?
Vraag 143
Kan het kabinet aangeven wat het doel is van de 1,1 miljard euro extra in 2026 voor
medeoverheden? Waaraan zal dit door de medeoverheden worden besteed?
Antwoord op vraag 127 en 143
In het Coalitieakkoord staat dat voor de periode na 2025 een nieuwe financieringssystematiek
voor medeoverheden wordt uitgewerkt. Het kabinet beoogt met een nieuwe financieringssystematiek
een stabielere financiering voor medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten,
waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. De
contourennota financieringssystematiek medeoverheden van 11 juli jl. beschrijft de
stappen en een aantal vertrekpunten om daartoe te komen.
Het kabinet stelt in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig
€ 1,1 miljard extra in 2026 beschikbaar voor gemeenten en provincies. Het extra bedrag
maakt onderdeel uit van het totaalpakket waar het kabinet op basis van integrale besluitvorming
op uit is gekomen. Daarvan wordt een bedrag van € 96 miljoen toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds
en komt € 1.004 miljoen beschikbaar via de algemene uitkering van het gemeente- en
provinciefonds.
Het kabinet blijft over de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek komend
jaar in gesprek met gemeenten en provincies.
Vraag 128
Kan het kabinet aangeven hoeveel van de gerechtigden aanspraak hebben gemaakt op de
energietoeslag in 2022?
Antwoord op vraag 128
Het Rijk beschikt niet over een overzicht van het aantal mensen per gemeente dat tot
de doelgroep hoort van de energietoeslag en deze daadwerkelijk heeft ontvangen. Omdat
de middelen via de categoriale bijzondere bijstand in de Algemene Uitkering worden
verstrekt, hoeven gemeenten hier niet over te rapporteren. Recent heeft Divosa een
peiling uitgevoerd waaraan 138 gemeenten hebben deelgenomen.22 Bijna alle gemeenten gaven aan een inkomensgrens van 120 procent van het sociaal
minimum of hoger te hanteren. Uit de peiling blijkt ook dat gemeenten – op het moment
van de peiling in juni jl. – circa 75 procent van de doelgroep hebben bereikt. Omdat
deze peiling tot juli 2022 liep, is naar verwachting het bereik inmiddels hoger.
Vraag 129
Verwacht het kabinet dat er in 2023 net zoveel mensen aanspraak zullen maken op de
energietoeslag in 2023, gelet op de maatregelen die minima meer te besteden geven?
Antwoord op vraag 129
Dit is nog onzeker. Op 1 januari 2023 wordt een aantal maatregelen genomen dat de
inkomenspositie van minima versterkt. Zo worden de zorg- en huurtoeslag verhoogd,
de bijzondere bijstand versterkt, en het kindgebonden budget verhoogd. Daarnaast wordt
het minimumloon verhoogd met ruim 10 procent inclusief koppeling van uitkeringen zoals
de bijstand. Om deze doelgroep verder tegemoet te komen kunnen huishoudens met een
inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum ook in 2023 een energietoeslag aanvragen.
Omdat het sociaal minimum meestijgt met de ontwikkeling van het minimumloon is op
dit moment niet bekend of de doelgroep voor de energietoeslag groter of kleiner wordt
ten opzichte van 2022. Gemeenten doen hun uiterste best om iedereen binnen deze doelgroep
te bereiken.
Vraag 130
Hoeveel terugvorderingen op de zorgtoeslag vinden er jaarlijks plaats?
Antwoord op vraag 130
In 2029 en 2020 waren er gemiddeld 850.000 terugvorderingen per jaar.
Vraag 131
Hoeveel onderuitputting wordt door het CPB geraamd in de Macro-economische verkenning
(MEV) voor 2022 en 2023?
Antwoord op vraag 131
Het CPB heeft in de MEV een onderuitputting geraamd van 4,1 miljard euro in 2022 en
7,4 miljard euro in 2023.23
Vraag 132
Kan het kabinet aangeven wat het koopkrachteffect van het pakket (in euro’s) zal zijn
voor huishoudens op het niveau van het wettelijke minimumloon, modaal, 1,5 keer modaal
en twee keer modaal?
Antwoord op vraag 132
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 133
Wat zijn de criteria om aanspraak te kunnen maken op het NIP?
Antwoord op vraag 133
Het budget van het Nationaal Isolatieprogramma is indicatief verdeeld over verschillende
actielijnen (zie de bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 791). Elke actielijn focust op een bepaalde doelgroep:
Actielijn 1: Lokale aanpak isoleren 750.000 koopwoningen samen met gemeenten
De regeling voor de lokale aanpak is bedoeld voor verduurzaming van koopwoningen via
gemeenten. Om aanspraak te maken op de specifieke uitkering moeten gemeenten een aanvraag
indienen. De criteria zullen binnenkort bekend worden gemaakt als de regeling in consultatie
gaat. De hoogte van de uitkering per gemeente is gebaseerd op een verdeelsleutel die
betrekking heeft op het aantal slecht geïsoleerde woningen in combinatie met inkomens
met een risico op energiearmoede.24
Actielijn 2: Isoleren van 1 miljoen huurwoningen door verhuurders
Voor deze actielijn worden geen middelen uit het Coalitieakkoord Rutte IV ingezet.
Er is bij deze actielijn dus geen sprake van criteria. Wel wordt de investeringsruimte
ingezet die ontstaat door de afschaffing van de verhuurderheffing. Aedes en de het
Rijk hebben prestatieafspraken gemaakt over het toekomst klaar isoleren van 675.000
huurwoningen waarbij de isolatiestandaard het referentiepunt is. Deze landelijke prestatieafspraken
worden doorvertaald naar lokale afspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties.
Actielijn 3: Versneld isoleren van 750.000 koopwoningen op eigen initiatief
De Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) voor isolatie
is bestemd voor eigenaar-bewoners. De Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH)
is bestemd voor verenigingen (voornamelijk Verenigingen van Eigenaars). Om deze subsidieregelingen
toegankelijker te maken, is het vanaf 1 januari 2023 ook mogelijk om subsidie voor
enkelvoudige isolatiemaatregelen aan te vragen, voor gemiddeld 15% subsidie. Bij de
ISDE kan dit ook voor maatregelen die vanaf 2 april 2022 zijn uitgevoerd. Voor de
isolatiemaatregelen in de ISDE en de SEEH gelden criteria met betrekking tot het minimale
oppervlak dat wordt geïsoleerd en de minimale isolatiewaarde van de maatregelen die
worden gerealiseerd.
Actielijn 4: Samen energie besparen met laagdrempelige maatregelen
Door energiebesparing wordt de energierekening verlaagd en vermindert het risico op
energiearmoede bij mensen met een hoge energierekening en/of mensen die een koop-
of huurwoning met een slechte energieprestatie hebben. Kwetsbare mensen worden op
deze manier ook weerbaarder tegen hoge energieprijzen. Partijen die hieraan bijdragen
hebben zich verenigd in de energiebespaarcoalitie. De subsidieaanvragen die hiervoor
zijn ingediend, zijn onder meer beoordeeld op inhoudelijke diversiteit, snelle uitvoerbaarheid
en de versnelling van de energiebesparing van woningen. Een overzicht van de projecten
en activiteiten van de binnen deze actielijn in 2022 staat op: Energiebespaarcoalitie – projecten en activiteiten 2022 | Publicatie | Home | Volkshuisvesting
Nederland
Vraag 134
Kan het Kabinet aangeven op welke wijze de accijnsverlaging in de tweede helft van
2023 precies wordt afgebouwd?
Antwoord op vraag 134
De verlaging wordt afgebouwd van 22,46 eurocent per liter naar 8,65 bij benzine, van
15,48 eurocent per liter naar 5,55 bij diesel en van 5,31 eurocent per liter naar
2,04 eurocent per liter bij LPG. Door de in de wet vastgelegde automatische indexatie
en een eerder genomen maatregel uit het Klimaatakkoord nemen de nominale tarieven
in het basispad toe in 2023. Om de tarieven van 2023 gelijk te houden aan de verlaagde
tarieven in 2022 is daardoor een grotere verlaging nodig per 1 januari 2023 dan per
1 april 2022.
In onderstaande tabel zijn de tarieven opgenomen:
Brandstof
Tarieven per 1-1-2022
Tarieven per 1-4-2022
Tarieven per 1-1-2023
Tarieven per 1-7-2023
Benzine
82,4
65,1
(incl. verlaging van 17,3)
65,1
(incl. verlaging van 22,46)
78,911
(incl. verlaging van 8,65)
Diesel
52,8
41,7
(incl. verlaging van 11,1)
41,7
(incl. verlaging van 15,48)
51,631
(incl. verlaging van 5,55)
LPG
19,43
15,35
(incl. verlaging van 4,1)
15,35
(incl verlaging van 5,31)
18,621
(incl. verlaging van 2,04)
X Noot
1
Tarief is inclusief indexatie en voor wat betreft de accijns op diesel inclusief verhoging
van 1 cent per liter conform Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord.
Vraag 135
Kan het kabinet aangeven wat het koopkrachteffect is van de voorgenomen 96 procent
financiering van de kinderopvang op huishoudens met verschillende inkomensniveaus
(wettelijk minimumloon, modaal, 1,5 keer modaal en twee keer modaal)?
Antwoord op vraag 135
In onderstaande tabel vindt u het inkomenseffect van de verhoging van de kinderopvangtoeslag
van 95 procent uit het coalitieakkoord naar 96 procent voor alle toeslaggerechtigden.
Deze maatregel gaat in per 2025.
Inkomensgroep
Alleen effect
1e (<=110% WML)
0,2%
2e (110–173% WML)
0,2%
3e (173–265% WML)
0,1%
4e (265–388% WML)
0,1%
5e (>388% WML)
0,1%
Inkomensbron
Werkenden
0,1%
Uitkeringsgerechtigden
0,2%
Gepensioneerden
–
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,1%
Alleenstaanden
0,2%
Alleenverdieners
–
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,1%
Huishoudens zonder kinderen
–
Alle huishoudens
0,1%
Vraag 136
Kan het kabinet, gelet op het feit dat het kabinet aangeeft de lasten voor ondernemers
in het MKB te verlagen, ook een overzicht aanleveren van het effect op de maatregelen
voor het MKB net zoals het kabinet dat heeft gemaakt voor de koopkracht van consumenten
op pagina 5? Of kan er anderszins een overzicht worden geproduceerd met de nettoresultaten
voor verschillende categorieën van omvang om de claim dat lasten verlaagd worden te
staven?
Antwoord vraag 136
We hebben geen microdata beschikbaar op basis waarvan we het effect van beleidswijzigingen
kunnen splitsen tussen het MKB en het grootbedrijf. Voor het totaal aan bedrijven
laat tabel 2.4.2. in de MN2023 het beleidsmatige effect op de lasten zien. Zie ook
onderstaand.
BLO in miljarden euro's, standen ten opzichte van 2021
2022
2023
2024
2025
BLO totaal
– 0,1
1,9
11,3
14,8
w.v. burgers
– 2,8
– 4,8
1,7
4,0
w.v. bedrijven
2,7
6,6
9,4
10,7
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
Vraag 137
Hoeveel wordt er in totaal door het kabinet uitgetrokken voor de arbeidskorting, inclusief
de verhoging uit het Coalitieakkoord? Hoeveel gaat een werknemer met een modaal en
twee keer modaal inkomen er maandelijks op vooruit als gevolg hiervan (in euro’s)?
Antwoord op vraag 137
Onderstaande tabel toont hoeveel geld er wordt uitgetrokken voor het verhogen van
de arbeidskorting, inclusief de verhoging uit het coalitieakkoord.
Tabel: De budgettaire gevolgen van het verhogen van de arbeidskorting in miljoenen
euro’s en in prijzen 2023 (+ = saldoverbeterend).
Jaar
2023
2024
2025
structureel
Verhogen arbeidskorting (totaal)
– 3.299
– 3.299
– 3.299
– 3.490
Iemand met een modaal inkomen van € 38.000 uit arbeid gaat er door deze verhoging
€ 521 per jaar op vooruit. Per maand is dat € 43. Iemand die twee keer modaal (€ 76.000)
verdient, gaat er € 274 per jaar op vooruit, dat is € 23 per maand.
Vraag 138
Kan het kabinet toelichten welke verschillende varianten van de mijnbouwheffing momenteel
op tafel liggen?
Antwoord op vraag 138
Het kabinet verhoogt de cijns in de mijnbouwheffingen tijdelijk voor de jaren 2023
en 2024 naar aanleiding van de uitzonderlijk hoge gasprijzen.25 Daarnaast betalen mijnbouwbedrijven reeds winstaandeel, oppervlakterecht en vennootschapsbelasting.26 Het kabinet beziet op dit moment de invulling van de door de Europese Commissie voorgestelde
solidariteitsheffing.
Vraag 139
Waarom wordt de giftenaftrek afgetopt in plaats van een uitsluitingsgrond op te nemen
voor gelieerde Algemeen Nut Beogende Instellingen ANBI’s?
Vraag 140
Geldt de maximum aftrek van 250.000 euro per jaar of per gift verdeeld over de duur
van de periodieke schenking? Is het een totaal of kunnen er verschillende giften aan
verschillende ANBI’s worden gegeven met aftrekmogelijkheid?
Vraag 141
Wat gebeurt er met bestaande periodieke schenkingen boven de 250.000 euro die nog
doorlopen na 2023?
Vraag 142
Heeft het kabinet de impact van het aftoppen van de giftenaftrek op het maatschappelijk
middenveld (ANBI’s) in kaart gebracht? Zo ja, wat is deze verwachte impact?
Antwoord 139, 140, 141 en 142
De periodieke giftenaftrek in de inkomstenbelasting wordt per 2023 afgetopt op € 250.000
per huishouden. De exacte uitwerking van deze aftopping wordt opgenomen in een nota
van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023 die op zeer korte termijn aan
de Tweede Kamer wordt aangeboden. In de toelichting bij deze nota van wijziging wordt
antwoord gegeven op de gestelde vragen.
Vraag 143
Kan het kabinet aangeven wat het doel is van de 1,1 miljard euro extra in 2026 voor
medeoverheden? Waaraan zal dit door de medeoverheden worden besteed?
Antwoord op vraag 143
Zie antwoord op vraag 127.
Vraag 144
Op welk moment is besloten de meevaller in de Zorgverzekeringswet in te zetten voor
extra uitgaven in plaats van deze als lastenverlichting terug te geven?
Antwoord Vraag 144
Deze kabinetsperiode is er een nieuwe systematiek in de Startnota vastgelegd waarbij
er wordt gekeken naar een eventuele mee- of tegenvaller van de Zvw-uitgaven. Een Zvw-meevaller
leidt tot ruimte onder het uitgavenplafond. Ook leiden lagere Zvw-uitgaven automatisch
tot lagere zorgpremies. De zorgpremies vallen onder het inkomstenkader. Het kabinet
kan besluiten om de ruimte onder het uitgavenplafond in te zetten aan de uitgavenkant
of niet. Als de ruimte niet wordt ingezet voor aanvullende uitgaven vindt er de facto
een lastenverlichting plaats, aangezien de zorgpremies zijn gedaald. Indien er wordt
gekozen om een eventuele meevaller in te zetten aan de uitgavenkant, dient er een
compenserende lastenverzwaring in het inkomstenkader tegenover te staan om een saldo-effect
te voorkomen. Dan wordt het bij start van de kabinetsperiode beoogde pad van uitgaven-
en lastenontwikkeling gevolgd.
In de augustusbesluitvorming was sprake van een meevaller in de Zvw-uitgaven. In de
vierhoek en het coalitieoverleg heeft de keuze voorgelegen deze meevaller in te zetten
aan de uitgavenkant of deze in te zetten voor een lastenverlichting. Na integrale
weging is besloten de meevaller in te zetten voor aanvullende uitgaven gegeven de
uitdagingen die daar spelen zoals stijgende rentekosten. De inzet voor aanvullende
uitgaven heeft geleid tot een compenserende lastenverzwaring door verhoging van het
tarief eerste schijf en de Aof premie. Naast dit besluit over de Zvw-uitgaven heeft
het kabinet besloten tot een lastenverlichting door verlaging van het tarief eerste
schijf en de Aof-premie voor kleine werkgevers, gedekt uit andere maatregelen. Deze
besluiten zijn vastgesteld in de ministerraad op 31 augustus.
Vraag 145
Kan het kabinet het meerjarige financiële beeld weergeven van de meevaller van de
Nederlandse afdrachten?
Antwoord op vraag 145
De tabel op pagina 44 en 45 van de Miljoenennota heeft betrekking op de mutaties die
zijn geboekt sinds de Voorjaarsnota. Voor de EU-afdrachten is sprake van een meerjarige
meevaller. Dit is met name het gevolg van de verwerking van de vierde aanvullende
Europese begroting (Draft Amending Budget 4; DAB4). In deze aanvullende begroting verwerkt de Commissie de meest recente ramingen van
de grondslagen voor de invoerrechten en plastic-, btw- en bni-afdrachten, voortkomend
uit de Lenteraming van de Commissie en ramingen van de nationale statistiekbureaus.
Als gevolg hiervan daalt de raming van de Nederlandse EU-afdrachten. De belangrijkste
oorzaak hiervan is dat er op EU-niveau een stijging van de invoerrechten waarneembaar
is en de raming van de btw-opdracht naar boven is bijgesteld. Dit leidt ertoe dat
minder bni-afdracht opgehaald hoeft te worden, aangezien de bni-afdracht het sluitstuk
is van de Europese begroting.
Het bedrag is lager in 2022 omdat in dit jaar ook een incidentele nabetaling voor
de invoerrechten is geboekt en is ook de eerder per brief aan uw Kamer gemelde technische
aanpassing van het MFK verwerkt. Deze technische aanpassing werkt ook door in 2023.
Daarnaast is voor 2023 de verwachte bijdrage van het VK aan de EU-begroting naar boven
bijgesteld, wat voor Nederland een neerwaarts effect heeft op de EU-afdrachten.
Tot slot is naar aanleiding van de macro-economische verkenning de raming van de invoerrechten
geactualiseerd. Als gevolg hiervan stijgen de invoerrechten en daarmee ook de perceptiekostenvergoeding
die Nederland hiervoor ontvangt. Het precieze effect van deze mutaties is weergegeven
in de tabel hieronder (mln. euro).
In mln. (+ is saldoverslechterend, – is saldoverbeterend)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
– 40
– 211
– 133
– 128
– 138
– 163
Vraag 146
Hoe groot is de nu nog uitstaande belastingschuld als gevolg van corona-uitstel?
Antwoord op vraag 146
De nog uitstaande (corona)belastingschuld bedraagt op 27 september 2022 ca. € 20,3 miljard.
Dit bestaat uit:
Openstaande belastingschuld (LH, BTW, IH, VPB)1
€ 19.687 m
Uitstel van betaling overige belastingen (benadering)2
ca. € 611 m
Openstaande belastingschuld vanwege corona-uitstel
ca.€ 20.298 m
X Noot
1
LH = loonheffingen, BTW = omzetbelasting, IH = inkomensheffing en premies Zorgverzekeringswet,
VPB = vennootschapsbelasting.
X Noot
2
O.a. Accijnzen, belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM), kansspelbelasting
en energiebelasting.
Vraag 147
In welke mate is de handhaving rondom schijnzelfstandigheid opgeschaald in 2022?
Antwoord op vraag 147
Voor de handhaving door de Belastingdienst op schijnzelfstandigheid, d.w.z. op een
juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie, is in 2022 als uitvoering van de motie
van het lid Gijs van Dijk c.s. evenveel extra budget ter beschikking gesteld als in
2021.27 In de kabinetsreactie28 op de rapporten van ARK en ADR over deze handhaving is aangegeven dat toegewerkt
wordt naar een volledige inzet van de gereserveerde capaciteit (80 fte) nu door het
afschaffen van de beperkende coronamaatregelen het buitentoezicht in de eerste helft
van dit jaar weer is opgepakt, en er dit jaar medewerkers die eerder geworven zijn
van de interne opleiding komen die inzetbaar zullen worden in het toezicht.
In het najaar sturen de Ministers van SZW en EZK en de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst een gezamenlijke brief over «werken als zelfstandige»
naar de Tweede Kamer waarin onder andere wordt aangekondigd per wanneer het kabinet
de ambitie heeft het handhavingsmoratorium op te heffen, op welke wijze dat zal gaan
en de afwegingen die daarbij een rol spelen, waaronder de maatschappelijke gevolgen,
uitvoerbaarheid en begroting.
Vraag 148
Wat zijn de kosten, gelet op het feit dat de kostendelersnorm vanaf 2023 pas vanaf
27 jaar toegepast, en laste van welk budget wordt dit betaald?
Antwoord op vraag 148
Bij het Coalitieakkoord is besloten om de leeftijdsgrens van de kostendelersnorm vanaf
2023 te verhogen van 21 naar 27 jaar. Dit kost structureel ruim 66 miljoen euro. Dit
bestaat uit hogere uitgaven aan de bijstand (55 miljoen euro), Anw (5 miljoen euro),
AIO (2 miljoen euro), de Toeslagenwet (ruim 1 miljoen euro) en de IOAW, IOAZ en Bbz
(samen 2,7 miljoen euro). Deze hogere uitgaven zijn gedekt binnen het budgettaire
kader van het Coalitieakkoord.
Vraag 149
Waar in de Miljoenennota zijn, gelet op het feit dat het kabinet de ambitie heeft
om de toeslagen af te schaffen, de kosten zichtbaar van deze operatie of is hiervoor
nog geen team opgetuigd? Wanneer kan de Kamer de berekende effecten hiervan verwachten
op het gebied van uitvoeringskosten bij de overheid? Kan het kabinet als deze al inzichtelijk
zijn, deze aan de Kamer toesturen?
Antwoord op vraag 149
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord opgenomen te streven naar afschaffing van
het toeslagenstelsel en in deze periode daarvoor een aantal stappen te zetten. Zo
investeert het kabinet ruim 2 miljard euro extra om een hoge inkomensonafhankelijke
vergoeding van 96% voor alle werkende ouders mogelijk te maken, direct gefinancierd
aan kinderopvangorganisaties. Ook werkt het kabinet aan een wetsvoorstel om de huurtoeslag
te hervormen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal uw Kamer
daarover op korte termijn informeren. Daarnaast is door de Staatssecretaris van Financiën
– Toeslagen en Douane toegezegd, mede in reactie op de motie van Dijk en Maatoug,
om de varianten voor een nieuw stelsel in de tweede helft van de kabinetsperiode te
actualiseren (deze varianten zijn december 2020 aan de Kamer toegestuurd29). In de tussentijd werken we onverminderd door aan verbeteringen binnen het huidige
stelsel en de uitwerking van het coalitieakkoord.
Vraag 150
Kan het kabinet aangeven hoeveel de gerechtigde op de Inkomensondersteuning voor AOW'ers
(IOAOW) er financieel op achteruit gaan bij het afschaffen van de IOAOW?
Antwoord op vraag 150
Het stapsgewijs afschaffen van de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) moet niet los
worden gezien van het bredere pakket aan koopkrachtondersteunende maatregelen waar
het kabinet toe heeft besloten. De IOAOW is een extra bedrag dat alle AOW-gerechtigden
ontvangen boven op hun AOW-uitkering ter ondersteuning van hun bestedingsmogelijkheden.
De hoogte van de IOAOW is voor alle AOW-gerechtigden met een volledig AOW-opbouw gelijk
en bedraagt in 2022 op jaarbasis 316,56 euro bruto. Onderdeel van het koopkrachtpakket
is ook dat de AOW meestijgt met de bijzondere verhoging van het minimumloon van 10,15%.
De hogere AOW-uitkering door het meestijgen met de minimumloonsverhoging compenseert
het stapsgewijs afschaffen van de IOAOW meer dan volledig. Volgens de huidige inzichten
neemt de AOW-uitkering voor een alleenstaande – door het meestijgen met de minimumloonsverhoging –
in 2023 met circa 880 euro bruto toe ten opzichte van het coalitieakkoord. Hier staat
tegenover dat het IOAOW-bedrag in 2023 wordt verlaagd naar 5 euro bruto per maand.
Dit komt op jaarbasis neer op een verlaging van circa 280 euro. Ook stijgt de inkomensafhankelijke
bijdrage voor de Zorgverzekeringswet met circa 30 euro. Per saldo stijgt het netto-inkomen
van een alleenstaande AOW-gerechtigde zonder aanvullend pensioen ten opzichte van
het coalitieakkoord dus met circa 570 euro in 2023.
Vraag 151
Kan het kabinet toelichten via welke aanvullende normerende afspraken het kabinet
het doelbereik van het klimaatbeleid verbetert en op basis van welke berekeningen
is beslist dat dit optelt tot 880 miljoen euro waarmee het klimaatfonds is verlaagd.
Kan het kabinet een tabel maken die duidelijk maakt welke plannen uit het coalitieakkoord
vervangen gaan worden door deze normerende afspraken en de budgettaire gevolgen daarvan?
Vraag 152
Welke normerende afspraken voor het klimaatfonds leiden tot de verlaging van 8.880 miljoen euro
en hoe is dat verdeeld per afspraak waardoor tot dit bedrag is gekomen?
Antwoord op vraag 151 en 152
Het kabinet heeft tijdens de Voorjaarsbesluitvorming van dit jaar besloten om een
beperkt deel van de middelen voor uit het Klimaatfonds te benutten voor het oplossen
van het tekort op de algehele Rijksbegroting. Het kabinet heeft de keuze gemaakt deze
korting door te voeren op de middelen die gereserveerd waren voor «vroege-fase-opschaling
van hernieuwbare energiedragers».
Uitgangspunt is dat bij de uitwerking van maatregelen uit het Klimaatfonds door deze
korting rekening wordt gehouden met inzet van additionele normerende maatregelen om
hetzelfde doelbereik te realiseren. De klimaatambities van het kabinet blijven onveranderd,
waarbij het kabinet zich onder meer richt op 60% reductie in 2030 t.o.v. 1990, waarbij
een reductie van tenminste 55% in de Klimaatwet is vastgelegd. Onder meer om deze
reden heeft het kabinet bij de Miljoenennota 2023 een nieuw IBO klimaat aangekondigd,
die voor het voorjaar 2023 met voornamelijk normerende en beprijzende beleidsopties
moet komen om de klimaatdoelen te halen. Bij de voorjaarsbesluitvorming 2023 zal dan
besloten worden over aanvullende normerende en beprijzende maatregelen als ook over
eventuele toekenning van de middelen uit het Klimaatfonds.
Vraag 153
Kunt u de kwantitatieve inkomenseffecten van het afschaffen van de IACK weergeven
voor de standaard inkomenskwintielen?
Antwoord op vraag 153
Inkomenseffecten worden, net als koopkracht, alleen voor de statische situatie berekend.
De IACK maatregel heeft echter geen effect op de statische situatie, omdat de IACK
alleen wordt afgeschaft voor ouders die geen kinderen tot 12 jaar hebben die geboren
zijn voor 1 januari 2025. De minstverdiener of alleenstaande die na deze datum het
eerste kind krijgt, krijgt dus geen recht op IACK, maar heeft dat ook nooit gehad.
Voor minstverdieners/alleenstaanden met kinderen geboren voor deze datum blijft het
recht op IACK bestaan tot het jongste kind geboren voor 1 januari 2025 12 jaar is.
Het inkomenseffect wat wel inzichtelijk gemaakt kan worden, is het verschil dat ontstaat
tussen twee identieke huishoudens waarvoor alleen de geboortedatum van het kind waarvoor
men IACK ontvangt voor of juist na 1 januari 2025 valt. Dit is dus niet een inkomenseffect
wat een huishouden ervaart, maar een verschil in inkomen dat tussen verder identieke
huishoudens ontstaat vanwege alleen een andere geboortedatum van het kind, waardoor
het ene huishouden wel en het andere huishouden geen IACK ontvangt.
De tabel hieronder laat voor huishoudens met IACK in 2023 zien hoe het inkomen zou
wijzigen zonder IACK. Het aandeel huishoudens met IACK verschilt sterk per kwintiel.
In de twee laagste kwintielen heeft in 2023 3% van de huishoudens recht op IACK en
dat loopt op tot 20% in het hoogste kwintiel. Het effect is het grootst bij het 2e kwintiel, maar dit betreft wel een relatief klein aantal huishoudens ten opzichte
van de hogere inkomenskwintielen.
Verschil in inkomen dat tussen huishoudens ontstaat door voor huishoudens met IACK
in 2023 de IACK te laten vervallen, 2023
Inkomenskwintiel
1e (<=111% WML)
– 2,20%
2e (111–176% WML)
– 6,20%
3e (176–267% WML)
– 1,50%
4e (267–392% WML)
– 3,10%
5e (>392% WML)
– 2,70%
Vraag 154
Klopt het dat loon- en prijsontwikkeling (LPO) is inbegrepen in het accres?
Antwoord op vraag 154
Ja, dat klopt. In de startnota van het kabinet Rutte IV heeft het kabinet het voornemen
uitgesproken om uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022 nader te bezien of het wenselijk
is het accres stabieler te maken. Op 8 maart 2022 heeft de Tweede Kamer een motie
aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen om «bij de Voorjaarsnota met een voorstel
te komen op welke manier gemeenten meerjarige duidelijkheid hebben over de reële stijging
van het accres, bijvoorbeeld door het vastklikken van de standen bij de Voorjaarsnota».
Naar aanleiding hiervan is een vaste volume-afspraak uitgewerkt voor de jaren 2022–2025.
Dit voorstel is voorgelegd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO), waarna de VNG besloten heeft om in te stemmen met dit voorstel. Het
IPO heeft laten weten niet met dit voorstel in te stemmen. Voor de jaren 2022–2025
geldt daarom voor provincies de normeringssystematiek. Na 2025 wijzigt het financiële
beeld. In het Coalitieakkoord is het accres vanaf 2026 vastgezet op een plus van € 1 miljard
ten opzichte van de stand Miljoenennota 2022. Het accres wordt vanaf 2026 enkel nog
aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling; conform eenzelfde systematiek als de
overige rijksuitgaven. Daarnaast stelt het kabinet in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek
in 2026 eenmalig € 1,1 miljard extra in 2026 beschikbaar voor gemeenten en provincies.
Onder de normeringssystematiek zoals deze bij provincies wordt toegepast geldt dat
het accres meegroeit met de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Impliciet zit hier
dus een volume-component en een lpo-component in. Voor gemeenten zijn deze twee nu
gesplitst, waarbij de volumecomponent vastgezet is bij Voorjaarsnota 2022 en de lpo-tranche
van het lopend jaar definitief vastgezet wordt op basis van de lpo-index uit het CEP
van het lopend jaar en de uitgaven in het fonds in het jaar t-1 zoals opgenomen in
het Financieel Jaarverslag Rijk (voor zover deze middelen onder de huidige grondslag
van het accres vallen).
Vraag 155
Is op alle posten rekening gehouden met LPO? Zo ja, wat is de voor LPO «geschoonde»
reeks voor GF/PF en hoe zien de figuren 2.3.2 en 2.3.3 er dan uit?
Antwoord op vraag 155
Alle reeksen zijn gecorrigeerd voor de Loon- en prijsontwikkeling (LPO) en nominale
ontwikkeling, zodat de uitgaven in prijspeil 2022 zijn. Dit geldt niet voor de begrotingsstanden
Gemeentefonds (GF), Provinciefonds (PF), Internationale samenwerking en huurtoeslag.
Deze begrotingsstanden zijn in lopende prijzen.
Voor het GF en PF geldt dat de reeksen geïndexeerd worden via het accres, dit bestaat
zowel uit een prijs- als volume-deel. In de begroting tot en met 2025 van het provinciefonds
wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze twee componenten, waardoor het niet mogelijk
is om de reeks op te schonen voor de prijsontwikkeling. Voor 2026 en 2027 is het volume-deel
van het accres vastgezet en is het geraamde LPO-accres in 2027 in totaal 185 miljoen.
Dit is een onderschatting van het aandeel LPO in de horizontale ontwikkeling omdat
in de jaren tot en met 2025 via de normeringssystematiek impliciet ook een LPO-component
zit. Dit wordt alleen niet op die manier bijgehouden.
Voor het gemeentefonds is het volume-deel van het accres vastgezet voor alle jaren
waardoor de uitsplitsing tussen het prijs- en volume-deel voor alle jaren mogelijk
is. In totaal is er in 2027 5,8 miljard gereserveerd voor de prijsbijstelling van
het gemeentefonds.
Indien de reeks voor het GF/PF in figuur 2.3.2. gecorrigeerd wordt voor deze 5,8 miljard
en 185 miljoen euro is er sprake van een daling van het budget van 2,6 miljard in
2027 ten opzichte van 2022. In figuur 2.3.3 zou dat een daling van 6,22% betekenen.
Vraag 156
Wat zijn ten aanzien van de door het kabinet aangegeven passage «Om de zorg ook op
de lange termijn houdbaar en betaalbaar te houden neemt het kabinet maatregelen om
de groei van de zorguitgaven na de kabinetsperiode af te remmen.» de gehanteerde definities
van «houdbaar» en «betaalbaar»?
Antwoord op vraag 156
Voor definities van houdbaarheid en betaalbaarheid van de zorg verwijs ik naar het
rapport «Kiezen voor houdbare zorg. Mensen, middelen en maatschappelijk draagvlak» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De WRR onderscheidt
drie dimensies van houdbare zorg. Personele houdbaarheid is de beschikbaarheid van
voldoende zorgprofessionals en mantelzorgers om de zorg te organiseren. Financiële
houdbaarheid is de ruimte om de zorguitgaven te financieren binnen schaarse collectieve
en private middelen. Deze dimensie van houdbaarheid kan ook worden gelezen als betaalbaarheid.
Maatschappelijke houdbaarheid is het draagvlak voor de zorg, bijvoorbeeld voor een
gegeven verhouding tussen toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid.
De WRR concludeert dat de huidige ontwikkeling van de zorg op termijn onhoudbaar is
in deze drie dimensies. Specifiek voor de financiële houdbaarheid of betaalbaarheid
constateert de WRR onder meer dat de stijgende zorguitgaven leiden tot (impliciete)
verdringing van ander beleid en tot het beperken van het besteedbaar inkomen. Dit
kan schade toebrengen aan andere beleidsdoelen en daarmee ook negatieve gevolgen hebben
voor de volksgezondheid. Het kabinet neemt om deze redenen maatregelen om de groei
van de zorguitgaven af te remmen. De toenemende behandelmogelijkheden en zorgvraag,
betekenen dat toekomstige kabinetten opnieuw lastige keuzes zullen moeten maken om
de zorg houdbaar te houden.
Vraag 157
Kan het kabinet ten aanzien van de door het kabinet aangegeven passage «Om de zorg
ook op de lange termijn houdbaar en betaalbaar te houden neemt het kabinet maatregelen
om de groei van de zorguitgaven na de kabinetsperiode af te remmen.» een vooruitblik
geven naar de ontwikkeling van de overheidsschuld als percentage van het bruto binnenlands
product en in welk jaar we dan de Europese grens voor overheidsschulden zouden bereiken
wanneer we deze groei niet zouden afremmen?
Antwoord op vraag 157 (aan CPB)
In de schuld 2060-projectie van het CPB is de voorgenomen beperking van de groei van
de zorguitgaven niet meegerekend. Een projectie van het CPB waarin dit wel is gedaan,
is niet voorhanden. In het coalitieakkoord gaat het kabinet uit van een jaarlijkse
besparing met een structureel effect (vanaf 2052) van 4,5 miljard euro.
Vraag 158
Wat wordt bedoeld met «de toekomstige oudere zal zich moeten beraden op een bestaan
in een samenleving waarin collectief georganiseerde ouderenzorg niet vanzelfsprekend
is»?
Antwoord op vraag 158
Voor ouderen met de meest complexe zorgvragen blijft waar nodig een plek in een verpleeghuis
beschikbaar30, maar het is denkbaar dat in 2040 het niet langer voor iedereen mogelijk is om passende
formele zorg te vinden en te organiseren31. De norm wordt: zelf als het kan; thuis als het kan; digitaal als het kan32. Het aantal ouderen neemt de komende twee decennia namelijk toe, waarmee ook de zorgvraag
stijgt. Naar verwachting verdubbelen de netto collectieve uitgaven aan ouderenzorg
en de personeelsvraag in de komende 20 jaar, terwijl het arbeidsmarktpotentieel en
het mantelzorgpotentieel relatief afnemen33.
Vraag 159
Kan het kabinet de geplande uitgaven aan het Klimaatfonds, Nationaal Groeifonds, Deltafonds,
Defensiematerieel-begrotingsfonds en Mobiliteitsfonds in de periode 2022–2027 opsommen
en per fonds en bijbehorend bedrag uitsplitsen?
Antwoord op vraag 159
Hieronder worden voor de genoemde fondsen de geplande uitgaven (inclusief loon-en
prijsbijstelling) onder het investeringsplafond voor de periode 2022–2027 weergegeven.
Deze uitgaven zijn inclusief de resterende gereserveerde coalitieakkoord-middelen
op de Aanvullende post.
Bedragen x € 1.000
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Defensiematerieel begrotingsfonds
5.300.716
6.631.608
10.405.154
10.530.995
9.380.983
9.072.040
Deltafonds
1.400.507
1.850.340
1.815.285
1.733.371
1.570.075
1.629.013
Klimaatfonds
0
40.001
1.362.138
2.105.971
4.277.945
5.148.195
Mobiliteitsfonds
7.687.026
8.392.215
9.223.916
9.372.269
9.678.853
9.201.526
Nationaal Groeifonds
217.313
2.655.234
3.263.107
3.000.902
2.828.749
2.635.427
Transitiefonds
235.242
469.497
1.209.876
1.311.321
3.123.387
3.140.000
Vraag 160
Hoe verklaart het kabinet het verschil waarover op pagina 47 het kabinet spreekt over
een lastenverlaging voor de ondernemers maar op pagina 77 een oplopende lastenverzwaring
voor ondernemers zichtbaar is gedurende de kabinetsperiode naar ruim 10 procent?
Antwoord Vraag 160
De beleidsmatige lastenverlaging voor ondernemers op pagina 47 is onderdeel van het
besluitvormingspakket van augustus 2022. Naast de genoemde lastenverlichting is in
dit pakket ook gekozen voor een verhoging van het lage vpb-tarief naar 19% en andere
maatregelen die effect hebben op de lasten van bedrijven. De optelling van de verschillende
maatregelen van augustus 2022 leidt tot een lastenverzwaring voor bedrijven. Zie onderstaande
tabel.
BLO in miljarden euro’s, standen ten opzichte van 2021
– is saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
BLO Augustusbesluitvorming 2022
0,3
– 5,5
1,4
1,6
w.v. burgers
0,2
– 6,2
– 0,4
– 0,7
w.v. bedrijven
0,1
0,7
1,8
2,2
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,0
0,0
Tabel 2.4.2. op pagina 77 van MN2023 geeft daarnaast niet enkel de blo weer van de
augustusbesluitvorming 2022 maar de blo op basis van het totaal aan beleidsmaatregelen
van het huidige kabinet (inclusief Coalitieakkoord 2021 en Voorjaarsnota 2022) en
voorgaande kabinetten.
Vraag 161
Hoe komt het dat de lasten voor burgers in 2024 en 2025 weer toenemen? Waardoor wordt
dit veroorzaakt?
Antwoord Vraag 161
De beleidsmatige lastenontwikkeling als gevolg van de augustusbesluitvorming laat
een lastenverlichting voor burgers zien voor de jaren 2023, 2024 en 2025. Zie onderstaande
tabel de cijfers van BLO augustusbesluitvorming 2022.
Tabel 2.4.2. in de MN2023 geeft de blo weer van zowel de augustusbesluitvorming 2022
als voorgaande besluitvormingsmomenten van dit kabinet en voorgaande kabinetten (het
basispad). De optelling van maatregelen uit augustus 2022 en eerder genomen maatregelen
uit het basispad leidt tot een lastenverzwaring voor burgers in 2024 en 2025. Zie
onderstaande tabel.
BLO in miljarden euro’s, standen ten opzichte van 2021
– is saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
BLO Augustusbesluitvorming 2022
0,3
– 5,5
1,4
1,6
w.v. burgers
0,2
– 6,2
– 0,4
– 0,7
w.v. bedrijven
0,1
0,7
1,8
2,2
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,0
0,0
BLO Basispad (incl. Voorjaarsnota 2022, Coalitieakkoord 2021 en voorgaande kabinetten)
– 0,4
7,5
10,0
13,3
w.v. burgers
– 3,0
1,4
2,1
4,6
w.v. bedrijven
2,6
5,9
7,6
8,4
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
BLO totaal
– 0,1
1,9
11,3
14,8
w.v. burgers
– 2,8
– 4,8
1,7
4,0
w.v. bedrijven
2,7
6,6
9,4
10,7
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
Vraag 162
Hoeveel nemen de lasten van burgers, bedrijven en buitenland per jaar toe/af ten opzichte
van het basispad en kan het kabinet dit per jaar en groep uitsplitsen?
Antwoord Vraag 162
Zie onderstaand de gevraagde uitsplitsing van de beleidsmaatregelen uit de augustusbesluitvorming
ten opzichte van het basispad. Het basispad is daarbij gedefinieerd als het totaal
aan beleidsmaatregelen uit de Voorjaarsbesluitvorming 2022, het coalitieakkoord 2021
en de beleidsmaatregelen uit voorgaande kabinetten met effect in de huidige kabinetsperiode.
De optelling van de augustusbesluitvorming 2022 en het basispad levert de totale blo
op.
BLO in miljarden euro’s, standen ten opzichte van 2021
– is saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
BLO Augustusbesluitvorming 2022
0,3
– 5,5
1,4
1,6
w.v. burgers
0,2
– 6,2
– 0,4
– 0,7
w.v. bedrijven
0,1
0,7
1,8
2,2
w.v. buitenland
0,0
0,0
0,0
0,0
BLO Basispad (incl. Voorjaarsnota 2022, Coalitieakkoord 2021 en voorgaande kabinetten)
– 0,4
7,5
10,0
13,3
w.v. burgers
-3,0
1,4
2,1
4,6
w.v. bedrijven
2,6
5,9
7,6
8,4
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
BLO totaal
– 0,1
1,9
11,3
14,8
w.v. burgers
– 2,8
– 4,8
1,7
4,0
w.v. bedrijven
2,7
6,6
9,4
10,7
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
Vraag 163
Kan het kabinet een uitsplitsing geven van de maatregelen in de beleidsmatige lastenontwikkeling
(BLO) voor burgers en voor bedrijven over de jaren 2022–2025?
Antwoord Vraag 163
In tabel 2.4.2. is het effect op de lasten in de periode 2022–2025 van alle beleidsmaatregelen
met een lasteneffect van het huidige kabinet en voorgaande kabinetten opgenomen. Deze
beleidsmaatregelen met een lasteneffect zijn in de MN2023 en voorgaande Miljoenennota’s
en Voorjaarsnota’s te vinden onder het kopje Inkomstenkader (in de MN2023 is het inkomstenkader
en de onderliggende maatregelen opgenomen in Bijlage 3).
Maatregelen met een groot effect op de blo voor bedrijven voor de periode 2022–2025
zijn bijvoorbeeld wijzigingen in de vennootschapsbelasting zoals verhoging van het
lage vpb-tarief en het verlagen van de schijfgrens. Een significante lastenverlichting
voor bedrijven is het afschaffen van de verhuurderheffing.
Maatregelen met een groot effect op de blo voor burgers voor de periode 2022–2025
zijn bijvoorbeeld lastenverlichtingen door verlaging van het tarief eerste schijf,
verhoging van de arbeidskorting en koopkrachtmaatregelen om de energiekosten voor
burgers te beperken.
Vraag 164
Welke projecties van de staatsschuld op lange termijn zijn hier precies weergegeven?
Antwoord op vraag 164
Zoals aangegeven in de Miljoenennota 2023 zijn dit lange termijn schuldprojecties
naar aanleiding van de motie van het lid Van Houwelingen (Kamerstuk 35 925, nr. 161). Daarbij is het van belang om op te merken dat bij deze analyse niet is gekeken
naar de oorzaak van de rentestijging en dat niet elke rente even waarschijnlijk is.
Zo verwacht het CPB ook de komende jaren (tot en met 2040) een structureel lage rente.
Deze rentescenario’s zijn daarnaast partieel van aard: er is niet gekeken naar de
totale doorwerking van een hogere rente op de economie, pensioenen en de overheidsfinanciën.
Vraag 165
Waarom is de CPB-variant met een staatsschuld van 75 procent in 2060 niet weergegeven?
Antwoord op vraag 165
De variant die uitkomt op een staatsschuld van 75% in 2060 staat beschreven in de
alinea erboven, maar is niet opgenomen in de tabel van het CPB. Deze variant maakt
immers geen onderdeel uit van hun basispad, waarin het CPB aanneemt dat de extra overheidsuitgaven
structureel zijn, tenzij de onderliggende maatregelen naar de aard incidenteel zijn.
Vraag 166
Wat is het effect in deze projecties van het permanent maken van incidentele uitgaven
van het coalitieakkoord, waaronder het klimaatfonds, en het niet-doorgaan van uitgavenbeperkingen
in de zorg?
Antwoord op vraag 166
De CPB projecties zijn gedaan in de veronderstelling dat de klimaatuitgaven structureel
zijn, en de zorguitgavenbeperkingen nog niet zijn doorgevoerd. De projecties zijn
dan zoals getoond in de Miljoenennota 2023.
Vraag 167
Waarom staat er voor 2024 nog vijf miljoen euro op de Aanvullende Post voor het schrappen
van de oploop van de opschalingskorting?
Antwoord op vraag 167
Bij het verwerken van het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in deze
kabinetsperiode is een afrondingsverschil ontstaan. Hierdoor resteert 5 miljoen op
de Aanvullende Post na overboeking van de middelen bij Voorjaarsnota. Er wordt nog
bezien hoe hiermee om te gaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier