Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 september 2022 (tweede deel) (Kamerstuk 21501-32-1460)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1465
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 oktober 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 15 september 2022 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
26 september 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1460).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 september 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 30 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de besmetting
met Afrikaanse varkenspest (AVP) op een varkensbedrijf in Emsbüren in Duitsland en
de aanvullende inzet in Nederland. Deze leden wijzen de Minister op eerdere vragen
van deze leden tijdens het commissiedebat over de Landbouw- en Visserijraad van 13 juni
20221 over de inzet op vaccinatie tegen AVP, waar de Minister in de beantwoording sprak
over «twee onderzoeksprojecten voor een zoektocht naar een vaccin [tegen AVP]». Om
welke onderzoeksprojecten gaat dit, wanneer worden de eerste resultaten verwacht en
ziet de Minister mogelijkheden om vanuit de overheid een bijdrage te leveren?
Antwoord
Dit betreft twee Europese onderzoeksprojecten. Volgens informatie van de Europese
Commissie zijn er nu twee lopende projecten onder het Horizon 2020 programma. Deze
richten zich op AVP vaccins, met een financiële bijdrage van de EU van € 15 miljoen
in totaal. Het eerste project betreft het project DEFEND: ASF and LSD (epidemiology & vaccinology), novel diagnostics tools and vaccines2, het tweede project betreft het project VACDIVA3
: aim – safe and effective live attenuated ASF vaccine (3 candidate vaccines are being
developed).
Er loopt tevens een project ASF RASH (project «African Swine Fever pathogenesis and immune responses in Resistant
And Susceptible Hosts») van ERAnet ICRAD (ERA: European Research Area; ICRAD: International coordination
of research on infectious animal diseases). Vanuit Nederland wordt door Wageningen
Bioveterinary Research (WBVR) aan dit project bijgedragen, samen met het Friedrich-Loeffler-Institut
(Duitsland), het Institute of Virology and Immunology (Zwitserland), Ghent University
(België), Sciensano (België), en Statens Serum Institut (Denemarken). Het eind van
dit project is voorzien voor februari 2024. De Nederlandse overheid draagt hier inderdaad
aan bij: het totale budget voor Nederland, gefinancierd door de overheid, bedraagt
€ 250.000. Dit project richt zich op het krijgen van inzichten die cruciaal zijn voor
verbeterde vaccinontwikkeling en gerichte preventie- en bestrijdingsmaatregelen tegen
AVP.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Afrikaanse Varkenspest
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het bericht dat er AVP is uitgebroken
net over de grens in Duitsland. Daarnaast gaat de vogelgriep in Nederland nog steeds
rond. Dit vergroot bij deze leden het gevoel van noodzaak om verder te gaan met de
uitwerking van het voorkomen van zoönoserisico binnen de gebiedsgerichte aanpak. Deze
leden willen weten of de Minister deze noodzaak ook voelt en druk zet achter de te
zenden brief zoals beloofd in het vorige overleg.
Antwoord
De uitbraak met AVP, geen zoönose, in Emsbüren in Duitsland, net over de grens bij
Denekamp is bestreden. Er zijn geen verdere besmettingen aangetroffen.
Vogelgriep is nog altijd aanwezig en er zijn uitbraken met AI op commerciële houderijen
en hobbylocaties geweest. Ik stuur op korte termijn een update over de situatie naar
de Tweede Kamer. Ik onderken de ernst van de situatie en de noodzaak om dierziekten
en zoönosen ook binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) mee te nemen.
U wordt hier op korte termijn nader over geïnformeerd.
Vogelgriep
De leden van de D66-fractie vernemen dat in Europa wat voorgang is geboekt op het
vaccinatiedossier. Echter, op dit moment zijn er in Nederland weer bedrijven die geruimd
moeten worden omdat vogelgriepbesmettingen worden vastgesteld. Bovendien kampt Nederland
nu met de ergste vogelgriepuitbraak in twintig jaar. Deze leden zijn daarom van mening
dat het bestrijden van vogelgriep urgentie heeft en dat we niet enkel kunnen afwachten
hoe de vaccinatieproeven verlopen. Hoe staat het ondertussen bijvoorbeeld met het
nemen van extra bioveiligheidsmaatregelen op de meest kwetsbare bedrijven? Deze leden
zijn van mening dat hier vaart achter gezet kan en moet worden. Bovendien signaleren
deze leden dat nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over wie verantwoordelijk is
voor het opruimen van wilde vogels. Hoe staat het met het landelijke draaiboek, eerder
voorgesteld door deze leden in het Actieplan vogelgriep4?
Antwoord
Ik zal op korte termijn een brief met de laatste ontwikkelingen naar de Kamer sturen.
Momenteel werk ik – in lijn met het voorstel van de D66-fractie – aan een leidraad
die informatie geeft over de regelgeving en de verantwoordelijkheden van partijen
en die tevens handvatten biedt voor het veilig omgaan met zieke en dode vogels verdacht
van vogelgriep. Daarnaast zijn in deze leidraad eerder gepubliceerde adviezen en handreikingen
van andere instanties opgenomen. In dat verband organiseert mijn ministerie in oktober
een landelijke bijeenkomst voor lokale en regionale partijen die betrokken zijn bij
de omgang met zieke en dode in het wilde levende vogels met vogelgriep. Deze bijeenkomst
is bedoeld voor het uitwisselen van kennis en ervaringen in de omgang met zieke of
dode wilde vogels met vogelgriep om zo betrokkenen de gelegenheid te bieden kennis
te vergaren, ervaringen te delen en handvatten te verzamelen voor de lokale en/of
regionale uitvoering van het opruimen van dode wilde vogels of de omgang met zieke
wilde vogels. De leidraad zal voor deze bijeenkomst gepubliceerd worden.
De pilot gericht op de ontwikkeling van een bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan (Kamerstukken
28 807 en 28 973, nr. 260), die het Ministerie van LNV samen met de pluimveesector heeft opgezet, is gestart.
De Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD, Deventer) zal hier de komende maanden
samen met de pluimveesector uitvoering aan geven. De uitkomsten van de pilot geven
aanknopingspunten voor een effectieve invulling van een bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan
om zo te werken aan een nog betere bioveiligheid op de pluimveebedrijven. De uitkomsten
van de pilot worden eind van dit jaar verwacht.
Derogatie Goede Landbouw- en Milieucondities
De leden van de D66-fractie willen graag nog meer informatie over het feit dat de
Minister gebruik gaat maken van de derogatie op twee Goede Landbouw- en Milieucondities
(GLMC’s). De Minister geeft aan dat deze derogaties worden ingezet omdat het bijdraagt
aan de voedselzekerheid, alhoewel de Minister ook aangeeft dat de Nederlandse bijdrage
hierin nihil is. Kan de Minister aangeven waarom zij nu van mening is dat de voedselproductie
in gevaar komt, terwijl de Minister eerder aangaf dat de Nederlandse bijdrage nihil
is voor de mondiale voedselzekerheid?
Antwoord
Ik verwacht dat de derogatie op de twee GLMC’s in Nederland niet substantieel zal
bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie, omdat in Nederland weinig landbouwgrond
braak ligt en zonder de derogatie de potentiële oppervlakte bouwland voor productie
zelfs kan dalen. Ik verwacht dat de derogaties EU-breed wel bijdragen aan de voedselzekerheid.
De Europese Commissie zal dat effect gaan monitoren en ik zal daarvan de resultaten
met de Tweede Kamer delen.
De Minister geeft aan dat ze verwacht dat de derogaties positief zijn voor de deelnamebereidheid
van de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer. Kan de Minister onderbouwen waarom
zij verwacht dat de derogatie op GLMC7 positief bijdraagt aan de deelnamebereidheid?
Antwoord
De derogatie op GLMC7 geeft boeren meer keuzevrijheid voor de in te zaaien gewassen.
Daarmee ontstaan tegelijk meer mogelijkheden om aan verschillende activiteiten mee
te doen, waardoor de instapeis eerder kan worden behaald.
Ook verwacht de Minister dat het areaal gewassen in Europa daalt als de derogaties
niet worden ingezet. Deze leden vernemen graag waarop deze verwachting is gebaseerd.
Antwoord
Als de derogaties niet worden ingezet, wordt er naar verwachting meer landbouwgrond
binnen de EU braak gelegd, waarop dan dus geen gewassen geteeld kunnen worden om zo
de voedselproductie te verhogen.
De Minister stelt dat de derogaties geen effect hebben op de ambities van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Deze leden vragen echter of het bereiken van deze ambities niet
vertraagd wordt door de versoepeling van eisen. Kan de Minister nader onderbouwen
waarom zij verwacht dat het bereiken van de ambities van het GLB volgens haar niet
vertraagd wordt door de derogaties? Is de Minister bereid dit extern te laten toetsen?
Antwoord
De derogaties zijn slechts voor één jaar en leiden niet tot lagere ambities (streefcijfers)
in het NSP. Vanwege het mogelijk positieve effect op de deelnamebereidheid in het
belangrijke 1e aanvraagjaar ben ik hierover niet ongerust. Ik zie dan ook geen noodzaak dit apart
extern te laten toetsen. Ik wijs erop dat monitoring van het NSP verplicht is en zowel
Europees als nationaal voorzien is.
Deze leden willen net als het kabinet perspectief bieden aan de boeren. Juist daarom
is het volgens deze leden onwenselijk om nu de milieueisen te verlagen. Volgens deze
leden zorgt het alleen maar voor verwarring als er derogaties worden verleend, terwijl
de ambities wel gehandhaafd blijven. Is de Minister het hiermee eens? Welke gevolgen
heeft het voor Nederlandse boeren als de derogaties op GLMC7 en GLMC8 niet doorgaan?
Antwoord
De derogaties bieden perspectief, zijn op zichzelf volkomen duidelijk en zal ik richting
boeren duidelijk communiceren. Als de derogaties niet doorgaan hebben akkerbouwers
minder keuzevrijheid in het telen van gewassen gericht op voedselproductie en dreigt
de deelnamebereidheid af te nemen.
Ondanks deze derogaties is het totale pakket van eisen aan het GLB vanaf 2023 veel
strikter dan in 2022. De ambities van het GLB blijven ongewijzigd. Onder aan de streep
is er dus geen sprake van versoepeling.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Tsjechische voorzitterschap
op zoek is naar nog meer flexibiliteit in het GLB in het licht van de voedselzekerheid,
waarbij gedacht kan worden aan soortgelijke derogaties als degene die net zijn afgegeven.
Deze leden achten het onwenselijk dat nog meer versoepeling wordt toegepast in het
GLB, juist om de lange termijn duurzame voedselvoorziening op peil te houden. Is de
Minister het hiermee eens? Op welke manier gaat de Minister zich inzetten om verdere
versoepeling die ten koste kan gaan van verduurzaming te voorkomen?
Antwoord
Ik kan dit pas beoordelen op basis van eventuele concrete voorstellen van het Tsjechische
voorzitterschap dienaangaande. Wel kan ik voor dit moment zeggen dat ik het belangrijk
vind dat er te allen tijde een goede balans is tussen het korte termijn vergroten
van de voedselproductie binnen de EU in reactie op de (geopolitieke) ontwikkelingen
en het halen van de ambities om binnen de EU te komen tot een lange termijn duurzame
voedselvoorziening. Het mag uiteindelijk over de gehele GLB-periode bezien niet ten
koste gaan van de vergroeningsambities. De doelen uit de Green Deal en Boer-tot-bord
strategie staan dan ook wat mij betreft niet ter discussie.
GLB
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de beslisnotitie van het
GLB- Nationaal Strategisch Plan (NSP). In de beslisnotitie wordt aangegeven dat in
verband met een overprogrammering maar liefst 105 miljoen euro wordt geschaafd in
de pijler 2 budgetten, terwijl pijler 1 budgetten ongemoeid blijven. Bestaan er alternatieven
voor het schaven in de pijler 2 budgetten, bijvoorbeeld in pijler 1? Waarom worden
de maatregelen met betrekking tot veen beperkt tot de kust? Hoe verhoudt zich dit
tot het klimaatakkoord? Op welke basis concludeert de Minister dat er de facto geen
aanvullende nationale norm gesteld mag worden voor landschapselementen? Tenslotte
zijn deze leden benieuwd waarom Nederland ervoor heeft gekozen om de afname van grasland
alleen te monitoren en bij te sturen op nationaal niveau, terwijl de Richtlijn het
mogelijk maakt om ook op regionaal, subregionaal, bedrijfgroepsniveau of bedrijfsniveau
te monitoren en bij te sturen. Kan daarbij toegelicht worden welke andere Europese
landen er wel voor hebben gekozen op deze wijze te monitoren?
Antwoord
Ik zie geen reële mogelijkheden om het budget van pijler 1 verder te verlagen, omdat
ik de komende jaren al inzet op een aanzienlijke verlaging van de directe inkomenssteun
en tegelijk wil blijven inzetten op een ambitieus programma voor de eco-regeling.
Het is immers een belangrijk onderdeel van het GLB om ook vanuit pijler 1 bij te dragen
aan een substantiële verduurzaming van de landbouw. Er is hierbij gezocht naar een
goede balans tussen de beide pijlers van het GLB. Verder worden de maatregelen met
betrekking tot veen niet alleen beperkt tot «de kust»: het gaat om kustvlakveen. Dit
is veen waarvoor een peilbesluit is genomen (maximaal 1m boven ANP ligt). Dit bevat
alle veenweiden, maar niet het beekdalveen, bv. in Brabant/Limburg en de Veenkoloniën.
De doelstellingen in het Klimaatakkoord blijven dan ook onverkort van toepassing,
en het NSP draagt daar aan bij.
Het gaat bij GLMC 8 niet over een nationale norm voor landschapselementen. De doelstelling
op termijn van 10% in het landelijk gebied wordt door meerdere interventies in het
NSP ondersteund. Het gaat hier over het beschermen van landschapselementen, in lijn
met de natuurbeschermingswet. In het NSP wordt bij de instandhoudingsverplichting
niet afgeweken van de lijn in de natuurbeschermingswet ter bescherming van bomen en
habitats.
Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
De leden van de D66-fractie begrijpen dat ook de Verordening over gewasbeschermingsmiddelen
op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad zal staan. Alhoewel hier een separate
behandeling van komt, zijn deze leden benieuwd wat de Minister van plan is ook bij
deze Landbouw- en Visserijraad in te brengen. Deze leden zijn in het bijzonder benieuwd
naar de inzet van de Minister met betrekking tot de doelstelling van 50% reductie
en het reductiedoel van stoffen die in aanmerking komen voor vervanging. Ook hopen
deze leden dat de Minister aandacht zal besteden aan de doelstelling in relatie tot
toxiciteit van middelen. Als op aantallen kilo’s gebruik wordt gestuurd voor de reductie,
kan immers een prikkel ontstaan om stoffen te gebruiken met een hogere toxiciteit
en daarmee milieu-impact. Is de Minister het eens met deze leden dat gestuurd moet
worden op toxiciteit in plaats van gewicht?
Antwoord
Momenteel vinden de eerste besprekingen plaats op ambtelijk niveau in Raadswerkgroepen
onder voorzitterschap van Tsjechië. Ik heb u per Kamerbrief geïnformeerd over de voorlopige
inzet van de Nederlandse delegatie, in lijn met het BNC fiche en conform het verzoek
van de vaste Kamercommissie voor LNV om tot behandeling van het voorstel en de BNC
fiche in een Commissiedebat geen onomkeerbare stappen te zetten en de Tweede Kamer
regelmatig te informeren over de voortgang (Kamerstuk 22 112, nr. 3481). Het Commissiedebat is gepland op 5 oktober aanstaande.
Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van een algemeen reductiedoel dat
is gebaseerd op een indicator waarmee rekening wordt gehouden met het risicoprofiel
van de werkzame stoffen. De hoeveelheden van werkzame stoffen met een hoger risicoprofiel
krijgen een hogere wegingsfactor in de berekening van de voortgang in doelbereik.
Voor de groep van meest risicovolle werkzame stoffen geldt daarnaast een apart reductiedoel
dat is gebaseerd op de hoeveelheid verkochte werkzame stoffen. Door deze combinatie
van twee reductiedoelen beoogt de Europese Commissie het gebruik van laag risicomiddelen
te stimuleren (de hoeveelheden van deze middelen tellen minder zwaar mee) en het gebruik
van de meer risicovolle stoffen te ontmoedigen. Voor meer gedetailleerde informatie
over de indicator uit het voorstel, verwijs ik u naar de website waarop de indicator
wordt toegelicht en de Nederlandse trend van deze indicator.5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie brief constateren dat de brief over de AVP dateert van
8 juli 2022. Is de situatie rond de AVP in de tussentijd gewijzigd? Zo ja, kan de
Minister aangeven wat de laatste stand van zaken is? Deze leden maken zich nog steeds
zorgen om de varkenspest die steeds dichter in de buurt van Nederland wordt geconstateerd.
Het belang van een werkend vaccin is dan ook belangrijk om direct in te kunnen grijpen
wanneer de AVP ergens in Nederland wordt geconstateerd. De Minister gaf eerder aan
de onderzoeken naar een werkbaar vaccin van harte te ondersteunen. Wat is momenteel
de stand van zaken op het gebied van een vaccin tegen de AVP en wanneer is de verwachting
dat deze in Nederland beschikbaar is? Wat heeft de Minister concreet gedaan en wat
gaat de Minister nog doen om de ontwikkeling van een vaccin te versnellen? Wordt er
op dit vlak samengewerkt met andere landen?
Antwoord
De uitbraak net over de grens in Duitsland is door de Duitse overheid bestreden. Het
is bij een separate besmetting gebleven. Ondanks jaren onderzoek is er nog geen effectief
vaccin beschikbaar. Deskundigen verwachten ook dat dit nog jaren onderzoek en ontwikkeling
zal vergen. Zoals eerder in de beantwoording aangegeven lopen er twee Europese onderzoeksprojecten
die zich richten op AVP vaccins, met een financiële bijdrage van de EU van € 15 miljoen.
Er loopt ook een Europees onderzoeksproject ASF RASH (project «African Swine Fever pathogenesis and immune responses in Resistant
And Susceptible Hosts»). Vanuit Nederland wordt door Wageningen Bioveterinary Research ((WBVR) aan dit project
bijgedragen, samen met Friedrich-Loeffler-Institut (Duitsland), Institute of Virology
and Immunology (Zwitserland), Ghent University (België), Sciensano (België), Statens
Serum Institut (Denemarken). Het eind van dit project is voorzien voor februari 2024.
Het totale budget voor Nederland, gefinancierd door de overheid, bedraagt € 250.000.
Dit project richt zich op het krijgen van inzichten die cruciaal zijn voor verbeterde
vaccinontwikkeling en gerichte preventie- en bestrijdingsmaatregelen tegen AVP.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de EC voor een
Verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (SUR). Hierin
wordt als doel gesteld om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te halveren, waarbij
uitgegaan wordt van kilogramreductie. Echter, volgens de leden zou het moeten gaan
om het reduceren van de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen, aangezien kilogramreductie
niet één op één te vertalen is naar een reductie van de milieu-impact. Is de Minister
het met deze leden eens? Zo nee, waarom niet? Is de Minister op de hoogte van de enorme
gevolgen van dit voorstel op bedrijfsniveau? Op welke manier wordt deze ondernemers
perspectief geboden? Zo ja, wat gaat de Minister doen om daadwerkelijk te focussen
op de reductie van de milieu-impact in plaats van de kilogramreductie? Kan de Minister
ook een update van de stand van zaken geven ten aanzien van het snel beschikbaar maken
van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen? Wat is de inzet van de Minister hier op
dit moment in?
Antwoord
Het voorstel van de Europese Commissie gaat uit van een algemeen reductiedoel dat
is gebaseerd op een indicator waarmee rekening wordt gehouden met het risicoprofiel
van de werkzame stoffen. De hoeveelheden van werkzame stoffen met een hoger risicoprofiel
krijgen een hogere wegingsfactor in de berekening van de voortgang in doelbereik.
Voor de groep van meest risicovolle werkzame stoffen geldt daarnaast een apart reductiedoel
dat is gebaseerd op de hoeveelheid verkochte werkzame stoffen. Door deze combinatie
van twee reductiedoelen beoogt de Europese Commissie het gebruik van laag risicomiddelen
te stimuleren (de hoeveelheden van deze middelen tellen minder zwaar mee) en het gebruik
van de meer risicovolle stoffen te ontmoedigen. Het terugdringen van het gebruik van
werkzame stoffen met een hoog risicoprofiel zal zowel bijdragen aan de reductie van
het algemene indicator als aan de indicator voor de werkzame stoffen met het hoge
risicoprofiel.
Voor de stand van zaken ten aanzien van het stimuleren van de beschikbaarheid van
alternatieve gewasbeschermingsmiddelen verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van mei jl.
(Kamerstuk 27 858, nr. 569). In die brief werd verwezen naar de procedure voor het vaststellen van vier EU-uitvoeringsverordeningen
die de goedkeuring en toelating van werkzame stoffen op basis van micro-organismen
zal verbeteren. Deze uitvoeringsverordeningen zijn recent vastgesteld en op 31 augustus
jl. gepubliceerd.6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Dierenwelzijn
De leden van de PvdD-fractie lezen dat het voorzitterschap op het gebied van dierenwelzijn
wil inspelen op actuele ontwikkelingen. Deze leden vragen de Minister wat hier mee
wordt bedoeld. De Minister schrijft dat de EC in 2030 het houden van kippen in legbatterijen
wil verbieden in de EU. Kan de Minister bevestigen dat dit sinds 2012 al is verboden
en dat dit sinds eind 2015 eindelijk ook daadwerkelijk wordt nageleefd, na een aantal
inbreukprocedures tegen lidstaten die zich niet aan de regels hielden? Deze leden
herinneren de Minister aan het voornemen van de EC, naar aanleiding van het End the
Cage Age-initiatief, om kooihuisvesting voor alle in het burgerinitiatief genoemde
diersoorten en -categorieën helemaal uit te faseren. Dit zou worden opgenomen in het
EU-wetgevingsvoorstel voor dierenwelzijn dat eind 2023 zal worden gepresenteerd. Kan
de Minister bevestigen dat zij zich inzet voor uitfasering van alle vormen van kooihuisvesting
voor tenminste de diersoorten die in het burgerinitiatief worden genoemd? Kan de Minister
garanderen dat zij dit traject niet gaat frustreren door te proberen de overgangstermijnen
op te rekken? Hoe ziet de Minister de mogelijkheden om tegelijk de import te stoppen
van vlees-, zuivel- en eierproducten van dieren die buiten de EU worden gebruikt in
kooisystemen? Kunnen deze leden ervan uitgaan dat de Minister zich hier maximaal voor
gaat inspannen, mede om de positie van de Nederlandse boer te verbeteren?
Antwoord
Met betrekking tot de agenda van het voorzitterschap kan ik aangeven dat Tsjechië
mogelijk uitkomsten van de zgn. fitness check van de bestaande EU-regelgeving dierenwelzijn
aan de orde zal stellen, wanneer hierover door de Europese Commissie gerapporteerd
wordt. Dit zal echter nog moeten worden afgewacht.
Voor wat betreft de huisvesting van leghennen: legbatterijen in de zin van onverrijkte
kooien zijn in de EU inderdaad al sinds 2012 verboden. Van de lidstaten waartegen
de Europese Commissie in 2012 een inbreukprocedure was gestart voldeden in april 2013
alleen Italië en Griekenland nog niet. In april 2013 heeft de Europese Commissie Griekenland
en Italië voor het Hof van Justitie gedaagd7. In beide zaken werd de Commissie in het gelijk gesteld. Italië voldeed hierna –
in 2014 – aan de verplichtingen uit richtlijn 1999/74/EC. Griekenland heeft in het
kader van betreffende zaak in 2014 verklaard dat het percentage overtredingen de nul
nadert.8
Het Tsjechische voorzitterschap doelt op de uitfasering van alle (verrijkte) kooihuisvesting
voor leghennen. Ik zet mij in voor het op verantwoorde wijze uitfaseren van kooihuisvesting
(zoals ik ook eerder aan de Kamer heb gemeld)9. Ik kijk uit naar nieuwe EFSA-opinies over pluimvee en andere diersoorten en naar
een impact assessment dat de Europese Commissie laat uitvoeren. Mijn uitgangspunt
is dat nieuwe eisen gepaard moeten gaan met een realistische en passende overgangstermijn.
Ik zet mij, samen met de Vughtgroeplanden, ook breder in voor betere huisvestingseisen
voor diverse diersoorten. Ik heb uw Kamer daarover al eerder geïnformeerd10.
In de Mededeling over het Europees burgerinitiatief «End the Cage Age» streeft de
Commissie er in relatie tot internationale handel naar om wereldwijd de toepassing
van duurzame normen te bevorderen, waaronder op het gebied van dierenwelzijn, en te
zorgen voor samenhang tussen beleidsdoelstellingen voor binnenlandse en ingevoerde
producten. Het kabinet onderschrijft het voornemen van de Commissie in de Mededeling
om verschillende opties (die elkaar niet uitsluiten en ook te combineren zijn) daartoe
te onderzoeken11. Het gaat dan om 1) nauwere samenwerking met handelspartners; 2) nagaan of de EU-regels
inzake kooien kunnen worden omgezet in specifieke, op ingevoerde producten toe te
passen voorschriften, en 3) nagaan of het haalbaar is etiketteringsvoorschriften in
te voeren om de consumenten in de EU te informeren of producten al dan niet afkomstig
zijn van dieren die volgens de EU-voorschriften met betrekking tot kooien worden gehouden.
Mogelijke EU-voorschriften met betrekking tot ingevoerde producten in relatie tot
kooihuisvesting zullen dus onderdeel uitmaken van de impact assessment van de Europese
Commissie. Ik kijk dan ook uit naar het impact assessment dat in 2023 zal worden afgerond.
De Europese Commissie zal eind 2023 met voorstellen komen voor nieuwe of herziene
EU-wetgeving met betrekking tot dierenwelzijn.
De leden van de PvdD-fractie vragen tot slot of de Minister kennis heeft genomen van
het recent verschenen rapport van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA)
over welzijnsproblemen in de varkenshouderij.12 Kan de Minister ingaan op de bevindingen die hierin worden beschreven? De leden vragen
daarnaast specifiek naar de mening van de Minister over de moederloze opfok van biggen
bij bedrijven waar veel zeugen standaard meer biggen moeten werpen dan zij zelf kunnen
voeden. Deze biggen worden dan binnen een paar dagen na de geboorte weggehaald bij
hun moeder en deels apart gezet in zogeheten moederloze opfok. Kan de Minister bevestigen
dat het feit dat een zeug meer biggen krijgt dan zij kan verzorgen een gevolg is van
een doelbewust fokbeleid, gericht op het vergroten van het aantal biggen per worp?
Bij hoeveel bedrijven in Nederland vindt dit soort moederloze opfok plaats? Verwacht
de Minister, net als de EFSA, dat dit in de toekomst vaker (ongewenst) zal voorkomen?
Herinnert de Minister zich dat zij moederloze opfok eerder niet duurzaam heeft genoemd?13 Deelt de Minister de mening dat dit in strijd is met artikel 1.20 van het Besluit
houders van dieren, waarin staat dat het verboden is om biggen van het ouderdier te
scheiden voordat zij 28 dagen oud zijn?
Antwoord
Ja, ik heb kennis genomen van het EFSA rapport. De Europese Commissie heeft EFSA verzocht
om wetenschappelijke opinies op onder andere het gebied van welzijn van varkens, pluimvee,
kalveren en melkkoeien op te stellen. Deze opinies zullen de wetenschappelijke basis
vormen voor de herziening van de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn. De
Europese Commissie zal naar verwachting eind 2023 haar wetsvoorstel voor de herziene
regelgeving presenteren.
Nederland heeft vorig jaar samen met de zogenaamde Vughtgroeplanden een position paper
opgesteld, als input voor het traject van de herziening van de EU dierenwelzijnsregelgeving
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1345). De in deze position paper opgenomen wensen ten aanzien van verbetering van het
welzijn van varkens sluiten goed aan bij de aanbevelingen uit het recente EFSA-rapport.
Zo wordt zowel in de paper als in het rapport gepleit voor onder andere het verhogen
van de minimum beschikbare ruimte per varken en het uitfaseren van kraamboxen.
EFSA adviseert het kunstmatig grootbrengen van biggen (moederloze opfok) alleen toe
te passen als laatste redmiddel en niet als een gangbare management maatregel. Het
nemen van andere maatregelen verdient de voorkeur zoals selectie van zeugen die minder
biggen voortbrengen of het gebruik van pleegzeugen. Ik kan mij hier in vinden. Op
grond van artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren is het verboden om bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën van het ouderdier
te scheiden voordat die dieren een bepaalde leeftijd hebben bereikt. Het Besluit houders
van dieren bepaalt ter uitvoering daarvan in artikel 1.20 dat die leeftijd voor varkens
28 dagen is, maar staat als biggen naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht
onder voorwaarden ook toe dat die leeftijd 21 dagen is. Moederloze opfok is tot de
desbetreffende leeftijd is bereikt dus niet toegestaan. Uitzondering daarop is de
situatie waarin de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van
het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid en het welzijn van het
dier of het ouderdier; uit artikel 1.20, zesde lid, van het Besluit houders van dieren
volgt dat het verbod van artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren dan niet van
toepassing is.
De afgelopen jaren is mede door inzet van fokkerij het aantal biggen per zeug toegenomen.
Er zijn geen gegevens bekend op hoeveel zeugenbedrijven moederloze opfok voorkomt.
De NVWA heeft dit jaar bij enkele bedrijven waar moederloze opfok voorkwam handhavend
opgetreden en een last onder dwangsom opgelegd.
Ontbossing
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de EU streeft naar een verhoogde bijdrage
van de EU aan de bescherming van de bossen in de wereld en duurzame bosbouw. Echter
blijkt dat het Europese bos steeds meer onder druk staat door klimaatverandering en
afname van biodiversiteit en dat jaarlijks de CO2-vastlegging in de Europese bossen
geleidelijk afneemt14, omdat de bossen in een slechte conditie verkeren. Bovendien merken deze leden op
dat het Europese bossenbeleid zowel inzet op CO2-vastlegging als op het gebruik van
hout. Op woensdag 14 september 2022 werd zelfs voor de EU-wet voor hernieuwbare energie
gestemd waarin biomassa wordt gezien als een oplossing. Kan de Minister bevestigen
dat het verbranden van bomen voor energiedoeleinden juist een probleem is en geen
oplossing in de klimaatcrisis? Deze leden willen de aangenomen motie van de leden
Teunissen en Van Raan over bij de herziening van de RED II pleiten voor rekenen met
de werkelijke uitstoot van biomassa15 in herinnering brengen. Hoe heeft de Minister uitvoering gegeven aan deze motie?
Ook is er in de wet ruimte gehouden om biobrandstof, die geproduceerd is van voedselgewassen,
te bestempelen als «duurzaam». Hoe past dat bij het streven om bossen beter te beschermen?
De leden van de PvdD-fractie vinden dit zeer zorgelijk omdat het verbranden van bossen
klimaatverandering en biodiversiteitsverlies alleen maar verergert en versnelt en
omdat voedsel niet verbrand zou moeten worden. Deze leden vinden, in het licht van
de wereldwijde klimaat- en biodiversiteitscrises, dat de bescherming van Europese
bossen en de soorten die daarin leven de hoogste prioriteit zouden moeten krijgen.
Erkent de Minister dat Europese bossen onder druk staan? Zo nee, waarom niet? Is de
Minister het met deze leden eens dat bescherming van deze bossen de hoogste prioriteit
zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Beaamt de Minister dat het bossenbeleid tegenstrijdige
doelen behelst? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Nederland geen subsidies meer geeft
aan het verbranden van bomen voor in elk geval laagwaardige toepassingen en dat hiermee
onderstreept dat biomassa niet duurzaam is? Zo nee, wat is dan de reden dat het kabinet
stopt met deze subsidies voor biomassa? Is de Minister het ermee eens dat het verbranden
van bossen en met name natuurbossen niet duurzaam is? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
is de Minister bereid om in Europa op te roepen dat biomassa als niet duurzaam wordt
bestempeld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het klopt dat het behoud van bossen, ook binnen Europa onder druk staat.
De inzet van het kabinet is derhalve om ontbossingen en bosdegradatie niet alleen
te stoppen maar negatieve trends te keren door ook in te zetten op vergroten van het
wereldbosareaal met 3% per 2030. Daarnaast is in de nationale bosstrategie voorzien
in een uitbreiding van NL bossen met 10% per 2030, met uitbreiding naar ook meer bomen
buiten het bos en duurzaam gebruik van bos en hout.
Het Ministerie van EZK en het Ministerie van IenW staan primair aan de lat voor effecten
van het klimaatbeleid op Europese bossen/bossen in de EU, de uitvoering van de motie
van de leden Teunissen en Van Raan en de herziening van REDII. Voor vragen hieromtrent
verwijs ik u dan ook door naar de verantwoordelijke ministeries.
Deze leden merken op dat daarnaast ook een meerderheid van het Europees Parlement
tegen duurzaamheidsvereisten stemde die moeten voorkomen dat waterkrachtcentrales
schade toebrengen aan vissen en ecosystemen. Kan de Minister aangeven wat de inzet
van Nederland op dit punt is? Is de Minister bereid om in Europa op te roepen voor
het opnemen van duurzaamheidsvereisten opdat vissterfte bij waterkrachtcentrales reduceert?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In Nederland geldt een beleidskader met als doel om vissterfte van migrerende vissen
bij waterkrachtcentrales te beperken. Dit is nodig om te voldoen aan de doelen van
de Kaderrichtlijn Water en de Aalverordening. De Nederlandse inzet is dat daarbij
een balans blijft bestaan tussen kansen voor waterkracht en bescherming van vispopulaties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie zijn blij dat het voorkomen van ontbossing een steeds prominentere
plek inneemt in Europa en zijn blij met het voorstel van de EC om enkel ontbossingsvrije
producten toe te laten op de Europese markt. Het grootste probleem blijkt zowel binnen
als buiten Europa de handhaving. Oost-Europese oerbossen uit Estland en Polen blijven
op grote schaal omgehakt worden voor biomassa en er is niet tot nauwelijks handhaving
op. Hoe denken de lidstaten dit hardnekkige probleem zowel binnen als buiten de grenzen
van de Unie op te lossen? Wil de Minister zich inzetten voor centrale, betere handhaving
en bescherming van oerbossen? Wil de Minister zich daarnaast hardmaken voor een «bij
twijfel niet doen»-houding, waarbij risicovolle producten bij voorbaat worden geweerd?
Is de Minister bereid om Ngo's onderdeel te laten zijn van handhaving op het kapverbod
van oerbossen, omdat zij veelal degenen zijn die misstanden aan het licht hebben gebracht,
in tegenstelling tot landelijke of Europese autoriteiten?
Antwoord
Ik deel met de leden van de CU-fractie het belang van het voorkomen van ontbossing
en het belang van controle en handhaving hierin. Nederland heeft in Brussel meermalen
gepleit voor het vasthouden aan een vastgestelde hoeveelheid kwantificeerbare controles
voor producten uit alle risicocategorieën. De Europese Commissie zal een strategisch
raamwerk opstellen om samenwerking met producerende landen te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen verminderen
De voorgestelde Verordening inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
(SUR) heeft een eenzijdig doel en een eenzijdige aanpak. Om een reductie van het gebruik
van chemische gewasbeschermingsmiddelen te bereiken, wordt een groot aantal regels
opgelegd, zoals de beoordeling van de middelen met de Harmonized Risk Indicator, het
voorschrijven van Integrated Pest Management werkwijzen (IPM-werkwijzen) en de wijze
van advisering. Dit lid is van mening dat de transitie naar weerbare teeltsystemen
en weerbare planten ook op een andere manier kan. Wil de Minister pleiten om gebruik
te gaan maken van een andere aanpak met behulp van onderstaande punten?
Het lid van de BBB-fractie verzoekt de Minister de volgende standpunten mee te nemen:
ten eerste, ondersteun boeren en tuinders in de transitie naar weerbare, duurzame
teeltsystemen en weerbare planten. Ondernemers vragen onder andere stimulansen voor
verduurzaming, toelating van moderne veredelingstechnieken. Er is geen behoefte aan
nog meer administratieve regels zonder toegevoegde waarde. Ten tweede, neem in de
Richtlijn laagdrempelige stimuleringsprogramma’s op, inclusief middelen beschikbaar
voor programma’s zoals precisieland- en tuinbouw, biologische land- en tuinbouw, de
ontwikkeling van IPM-tools voor duurzame teeltsystemen en kennisverspreidingsprogramma’s.
Ten derde, neem de wettelijke barrières voor moderne veredelingstechnieken en groene
middelen weg en stimuleer de toepassingen ervan. Ten vierde, ondersteun de ontwikkeling
van IPM-tools en het gebruik ervan en stel hiervoor financiële middelen beschikbaar.
Ten vijfde, beoordeel het gebruik van middelen op basis van de milieu-impact en niet
op gebruikte kilogrammen. Ten zesde, neem in de reductiedoelen de eerder gerealiseerde
vermindering van het middelengebruik mee. Als laatste, roep de EC en het Europees
Parlement op om het voorbeeld van de Nederlandse overheid te volgen om samen met de
agrarische sector te werken aan verduurzaming van de land- en tuinbouw op basis van
een concreet plan met stimulansen en voldoende financiële middelen.
Antwoord
Het ondersteunen van boeren en tuinders in de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen
en het stimuleren van de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming is wat mij
betreft essentieel en reeds de kern van het Nederlands gewasbeschermingsbeleid zoals
vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. In het
coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is aangekondigd dat de stimulering van geïntegreerde gewasbescherming verder wordt
geïntensiveerd. Naarmate de uitvoering hiervan door de overheid en de maatschappelijke
organisaties die het Uitvoeringsprogramma mede hebben vastgesteld, wordt opgepakt,
zal dit bijdragen aan een verminderde behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen en daarmee
bijdragen aan het realiseren van reductiedoelen. De voortgang van de acties, evenals
de trend in de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen en de daarop gebaseerde Van-boer-tot-bord
indicatoren, zullen jaarlijks worden gemonitord.
Het voorstel van de Europese Commissie gaat niet alleen uit van gebruikte (verkochte)
werkzame stoffen maar houdt ook rekening met het risicoprofiel van werkzame stoffen.
Werkzame stoffen met een laag risicoprofiel tellen minder zwaar mee (een lage wegingsfactor)
dan werkzame stoffen met een hoger risico profiel (een hogere wegingsfactor) In het
voorstel van de Europese Commissie wordt bij het vaststellen van het te behalen reductiedoel
ook rekening gehouden met de gerealiseerde vermindering in gebruik (berekend via afzetgegevens)
in de jaren voorafgaand aan de referentieperiode (de periode tussen het inwerkingtreden
van de huidige Richtlijn inzake duurzaam gebruik pesticiden en de beoogde referentieperiode
in het voorstel voor nieuwe regelgeving).
Voor de stand van zaken ten aanzien van het stimuleren van de beschikbaarheid van
alternatieve gewasbeschermingsmiddelen verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van mei jl.
(Kamerstuk 27 858, nr. 569). In die brief werd verwezen naar de procedure voor het vaststellen van vier EU-uitvoeringsverordeningen
die de goedkeuring en toelating van werkzame stoffen op basis van micro-organismen
zal verbeteren. Deze uitvoeringsverordeningen zijn recent vastgesteld en op 31 augustus
jl. gepubliceerd.16 Ook recentelijk, tijdens de bespreking van de verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
op de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl., benadrukte de Commissie het belang
van alternatieve middelen en daarbij verbeterde goedkeurings- en toelatingsprocedures
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456).
Afrikaanse Varkenspest
Het lid van de BBB-fractie maakt zich zorgen over de verspreiding van de AVP binnen
de EU. Aangezien er in Nederland verschillende preventieve maatregelen worden getroffen
om de insleep van de AVP te voorkomen, vraagt dit lid wat er op Europees niveau gebeurt
om de insleep of verspreiding van varkenspest te voorkomen en met name hoe lidstaten
waar besmettingen plaatsvinden omgaan met het voorkomen van verspreiding. Aangezien
de AVP op enkele tientallen kilometers van de Nederlandse grens is getraceerd, vindt
dit lid het belangrijk dat er zoveel mogelijk preventief moet worden gecontroleerd
op de verspreiding van de AVP naar de wilde zwijnen populatie. De Minister geeft aan
dat er al verschillende acties in gang zijn gezet in de provincie Overijssel, zoals
het extra opzoeken van kadavers van wilde zwijnen op migratieroutes tussen Overijssel
en Duitsland en de voorlichting over de risico’s van menselijk handelen bij de verspreiding
van het virus, vooral met het oog op het grensverkeer. Dit lid vraagt of er verdere
preventieve maatregelen getroffen kunnen worden, zodat er direct maatregelen kunnen
worden getroffen om de Nederlandse en Duitse wilde zwijnen populatie van elkaar te
scheiden, indien de AVP in Duitsland plotseling over gaat naar de wilde zwijnen populatie.
Antwoord
Europese lidstaten zijn zich zeer bewust van de risico’s van de Afrikaanse Varkenspest.
Veehouders, transporteurs en personeel van varkenshouderijen moeten bioveiligheidsmaatregelen
in acht nemen en mensen wordt dringend verzocht geen varkensvleesproducten uit besmette
lidstaten mee te nemen. Swill voedering is al decennia in de EU verboden. Uitbraken
bij gehouden varkens (varkenshouderijen) worden in de EU bestreden conform Europese
regelgeving, met het ruimen van de varkens op de besmette locatie en het instellen
van een beperkingszone met vervoersbeperkingen. Deze maatregelen zijn erg effectief
en tussenbedrijfstransmissie komt amper voor in de meeste EU lidstaten.
De bestrijding van AVP bij wilde zwijnen lijkt, gezien de uitgebreidheid van de infectie
in de EU en het grote aantal zwijnen, een lastige taak. Het is daarnaast voor met
name houders van kleinschalige bedrijven in enkele lidstaten moeilijk om contact met
wilde zwijnen helemaal te voorkomen. Er vinden daarom nog geregeld introducties plaats
op varkenshouderijen vanuit de wilde zwijnenpopulaties. De routes van besmetting blijven
vrijwel altijd onbekend. De route van besmetting in Emsbüren is evenmin duidelijk
geworden, ondanks intensief traceringsonderzoek door de Duitse autoriteiten.
Er is in Nederland een monitoringprogramma bij wilde zwijnen, en er is een early warning systeem opgezet. Binnenkort zal weer een training worden gegeven voor grofwildcoördinatoren
om AVP bij wilde zwijnen te herkennen en op de juiste wijze monsters te kunnen uitnemen
in het kader van deze monitoring. Er zijn geen wilde zwijnen net over de grens in
Duitsland besmet geraakt. Ik acht het daarom niet opportuun om nu een intensievere
monitoring op te zetten. De kans dat AVP via migrerende wilde zwijnen Nederland bereikt
achten deskundigen op dit moment erg klein. Een monitoringprogramma bij wilde zwijnen
helpt ook niet tegen een focale besmetting ten gevolge van menselijk handelen. Daarvoor
dient met name het early warning systeem. Op dit moment werk ik ook de pilot uit om te kijken wat nodig is om rasters
of hekken te plaatsen om migratie van wilde zwijnen te vertragen. Ik verwacht dat
eind dit jaar de eerste resultaten hiervan van beschikbaar komen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier