Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Raan over het bericht dat heel Schiphol sinds 2008 onrechtmatig in bedrijf is
Vragen van het lid Van Raan (PvdD) aan de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en voor Natuur en Stikstof over het bericht dat heel Schiphol sinds 2008 onrechtmatig in bedrijf is (ingezonden 29 augustus 2022).
Antwoord van Minister Harbers (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens de Minister
voor Natuur en Stikstof (ontvangen 30 september 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 4046.
Vraag 1
Kent u het bericht «Bizarre ontdekking: heel Schiphol al sinds 2008 onrechtmatig in
bedrijf»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt de berichtgeving dat het Luchthavenverkeersbesluit (LVB) uit 2008 niet volledig
op de juiste wijze tot stand is gekomen? Zo ja, wat is er precies allemaal nagelaten
of misgegaan? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten het artikel feitelijk onjuist
is?
Antwoord 2
De wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit in 2008 (hierna: LVB 2008) is een algemene
maatregel van bestuur en daarmee een algemeen verbindend voorschrift. In de Wet luchtvaart
zijn de vereisten opgenomen voor de totstandkoming van een (wijziging van een) Luchthavenverkeerbesluit.
In die wet is onder meer een voorhangprocedure bij de Staten-Generaal voorgeschreven.
Volgens die vereisten is gelijktijdig met de bekendmaking in de Staatscourant het
ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Voor de totstandkoming van het LVB 2008 zijn niet alleen de vereisten op grond van
de Wet luchtvaart in acht genomen, maar is ook een m.e.r. procedure doorlopen. Voor
de beoordeling van de natuurwaarden is voor een groot deel teruggevallen op het MER
«Schiphol 2003». In het MER onderliggend aan het LVB 2008 (MER «Korte termijn» (2007))
is geconcludeerd dat de conclusies van het MER «Schiphol 2003» ook van toepassing
zijn voor het LVB 2008. Voor het LVB 2008 geldt dat er minder vliegtuigbewegingen
en overeenkomstige vlieghoogtes mogelijk zijn dan het langetermijnscenario van het
MER «Schiphol 2003». In dat kader is destijds de conclusie getrokken dat er op geen
enkel punt sprake was van significante effecten op beschermde soorten en/of gebieden
in relatie tot de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
In de bezwaarprocedure in het kader van het handhavingsverzoek van Mobilisation for
the Environment U.A. (hierna: MOB) en anderen, heeft Schiphol onder andere aangevoerd
dat er geen vergunningplicht zou bestaan, omdat het in artikel 9.4, achtste lid, van
de Wet natuurbescherming neergelegde overgangsrecht van toepassing zou zijn. In de
beslissing op bezwaar (1 oktober 2020) op dit handhavingsverzoek heeft de Minister
van LNV het standpunt ingenomen dat ten aanzien van de toepassing van het overgangsrecht
geldt dat met de inzichten van nu niet zonder meer kan worden uitgegaan van de rechtmatigheid
van het LVB 2008 en de daaraan ten grondslag liggende natuurtoetsen. Dit omdat naar
het oordeel van de Minister van LNV de natuurtoets bij het LVB 2008 naar de huidige
inzichten niet volledig is geweest. In die natuurtoets heeft geen complete passende
beoordeling plaatsgevonden van de mogelijke effecten van stikstofdepositie van het
luchtverkeer van en naar Schiphol op Natura 2000-gebieden. Gelet hierop is de Minister
van LNV het oordeel toegedaan dat het overgangsrecht van de Wet natuurbescherming
geen betrekking heeft op het LVB 2008. Als gevolg hiervan is Schiphol een vergunningplicht
aangezegd.
Op dit moment loopt die vergunningprocedure. In die procedure worden de mogelijke
effecten van stikstofdepositie van het luchtverkeer van en naar Schiphol op Natura
2000-gebieden geactualiseerd en beoordeeld. Dit laat onverlet dat voor de totstandkoming
van het LVB 2008 de vereisten op grond van de Wet luchtvaart in acht zijn genomen
en de m.e.r. procedure is doorlopen.
Vraag 3
Klopt het dat er destijds «geen complete passende beoordeling heeft plaatsgevonden
van de mogelijke effecten van stikstofdepositie van het luchtverkeer van en naar Schiphol
op Natura 2000-gebieden»?
Antwoord 3
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Klopt het dat daarmee niet is voldaan aan de eisen die gesteld worden aan een LVB?
Antwoord 4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Minister van LNV het standpunt
ingenomen dat met de kennis van nu de natuurtoets niet volledig is geweest. Als gevolg
hiervan kan geen geslaagd beroep op het overgangsrecht van de Wet natuurbescherming
worden gedaan.
Vraag 5
Wat zijn de consequenties voor de geldigheid van het LVB uit 2008?
Antwoord 5
Dit LVB geldt onverkort. De consequentie is wel dat Schiphol een natuurvergunning
heeft moeten aanvragen. Die procedure loopt nu.
Vraag 6
Betekent het citaat uit de Wob-stukken «dat heeft als consequentie dat ik thans niet
zonder meer kan uitgaan van de rechtmatigheid van het LVB van 2008 en de daaraan ten
grondslag liggende natuurtoetsen» dat de LVB 2008 niet langer rechtsgeldig is?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Hoelang is deze informatie bekend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
en waarom heeft u de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd? Hoelang is deze informatie
bekend bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en waarom heeft
u de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd?
Antwoord 7
De beslissing op bezwaar is genomen in 2020. Daarmee kwam vast te staan dat Schiphol
een natuurvergunning moest aanvragen. De genoemde e-mails dateren van eind 2021. Op
dat moment was al sprake van een lopende vergunningprocedure. Bovendien is het LVB
2008 rechtsgeldig; zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 5.
Vraag 8
Wat vindt u ervan dat wanneer een I&W-ambtenaar wijst op de beslissing op bezwaar
van LNV (waarin de gebrekkige rechtmatigheid van het LVB 2008 wordt vastgesteld) deze
van zijn collega te horen krijgt dat er nu «geen andersluidende standpunten» rondgestuurd
gaan worden? Hoezo was de positie «andersluidend»?
Antwoord 8
Voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure ter voorbereiding op de wijziging van het
LVB is binnen het ministerie een ambtelijke functiescheiding aangebracht. Uit het
betreffende document is op te maken dat de ambtenaar vanuit de rol als bevoegd gezag
voor de m.e.r.-procedure vooruitlopend op de beantwoording van resterende juridische
vragen nog geen standpunt kan innemen over de interpretatie van het overgangsrecht
dat is opgenomen in de Wnb.
Vraag 9
Klopt het dat het conform de Wet Luchtvaart (artikel 8.1a lid2 verboden is om de luchthaven Schiphol in bedrijf te hebben, indien voor deze luchthaven
geen geldig en passend LVB bestaat?
Antwoord 9
Voor de luchthaven Schiphol is een rechtsgeldig LVB in werking. Dit betreft het LVB
2003 en de latere wijzigingen (o.a. LVB 2008) hierop. De in uw vraag aangehaalde situatie
is niet aan de orde.
Vraag 10
Kunt u aangeven op basis van welke wetgeving (of vrijstelling daarvan) Schiphol momenteel
nog in bedrijf is?
Antwoord 10
De luchthaven Schiphol is in bedrijf op basis van besluiten (waaronder het Luchthavenverkeerbesluit
en Luchthavenindelingbesluit) genomen op grond van de Wet luchtvaart.
Vraag 11
Kunt u aangeven welke besluit(en) aan het in bedrijf laten van Schiphol, terwijl er
geen geldig en passend LVB bestaat, ten grondslag lig(t/gen)?
Antwoord 11
Geen. Deze situatie is niet aan de orde.
Vraag 12
Kunt u uitsluiten dat er, terwijl u stelt dat er zicht op legalisatie is, nu illegaal
geopereerd wordt?
Antwoord 12
Er gelden op dit moment diverse AmvB’s (waaronder het Luchthavenverkeerbesluit en
Luchthavenindelingbesluit) en tegelijkertijd wordt er op dit moment door Schiphol
gewerkt om zo snel als mogelijk te komen tot een natuurvergunning voor de luchthaven
Schiphol. Daarna kan ook de wijziging van het LVB worden doorgevoerd.
Vraag 13
Indien Schiphol nu illegaal opereert, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 14
Kunt u uitsluiten dat het niet in achtnemen van de effecten op de natuur een bewuste
keuze is geweest om meer groei mogelijk te maken?
Antwoord 14
Ja.
Vraag 15
Deelt u de mening dat een bedrijf dat bewust na zou laten om zijn vergunningen in
orde te brengen daarmee ook bewust kiest voor het risico dat het later met drastische
correcties te maken krijgt?
Antwoord 15
Dat deel ik, echter daarvan is hier geen sprake.
Vraag 16
Welke rol heeft uw ministerie gespeeld in de totstandkoming van dit LVB uit 2008?
Welke verantwoordelijkheid geeft het u dat uw voorganger een besluit heeft gepubliceerd
dat niet rechtsgeldig lijkt te zijn?
Antwoord 16
Op voordracht van de Minister van IenW is deze wijziging van het LVB opgesteld en
aan de Tweede Kamer aangeboden in het kader van voorhang. De milieueffecten die daaraan
ten grondslag liggen, zijn door Schiphol inzichtelijk gemaakt. De gepubliceerde wijziging
van het LVB is rechtsgeldig tot stand gekomen.
Vraag 17
Zijn er nog andere wetten in materiële zin (AmvB’s of ministeriële regelingen) bekend
die niet volledig op de juiste wijze tot stand zijn gekomen? Indien dat zo is, worden
er daarbij ook feiten en wetsteksten genegeerd om politiek wenselijke uitkomsten te
bereiken?
Antwoord 17
De wijziging van het LVB 2008 is rechtsgeldig tot stand gekomen. Er worden geen feiten
en wetteksten genegeerd om politiek wenselijke uitkomsten te bereiken.
Vraag 18
Waarom wordt gesteld dat er «beleidsmatig afwegingsruimte is» voor het opstellen van
het vlootscenario, zoals uit de volgende zinsnede uit de Wob blijkt; «Beleidsmatig is er wel afwegingsruimte over de invulling van de criteria voor wat
nog gezien kan worden als een realistische aanname voor de onderbouwing van zowel
(1) de omvang vliegverkeer (aantal vliegbewegingen) als (2) vlootsamenstelling (NOx-emissies per vliegbeweging)»? Welke beleidsmatige afwegingsruimte wordt hier precies bedoeld?
Antwoord 18
Omdat er geen methode is die beschrijft hoe de vlootsamenstelling in de referentiesituatie
en de aan te vragen situatie dient te worden afgeleid heeft het bevoegd gezag (Minister
voor Natuur en Stikstof) binnen het toetsingskader van de Wet natuurbescherming zelf
een beoordelingskader opgesteld. Daarbij heeft het bevoegd gezag een afweging gemaakt
zodat de afleiding van de vlootsamenstelling voldoet aan de volgende uitgangspunten:
Uitgangspunt is in lijn met het, na de ontwerpvergunning verschenen, toetsingsadvies
van de Commissie voor de m.e.r. dat voor de berekening van de stikstofemissies in
de referentiesituatie moet worden uitgegaan van een gebruik dat zich in werkelijkheid
kon voordoen. Dit betekent dat de selectie van vliegtypes representatief dient te
zijn: de samenstelling van de vloot heeft zich realistisch gezien moeten kunnen voordoen.
Verder moet de manier waarop de selectie van vliegtuigtypes in de referentiesituatie
plaatsvindt, in lijn met het advies van de Commissie voor de m.e.r., voor een correcte
beoordeling qua methodiek vergelijkbaar zijn met de manier waarop deze selectie plaatsvindt
voor de aangevraagde activiteit.
Vraag 19
Deelt u de mening dat het opstellen van de te gebruiken vlootsamenstelling een apolitieke
en technische exercitie zou moeten zijn? Waarom wordt er hier dan besproken dat het
invullen van de criteria voor de vlootsamenstelling «beleidsmatig wat afwegingsruimte
geeft»?
Antwoord 19
Zie het antwoord op vraag 18.
Vraag 20
Kunt u bevestigen dat met vrij grote nauwkeurigheid valt vast te stellen wat de historische
vlootsamenstelling moet zijn geweest in een gegeven jaar gedurende de afgelopen decennia
en bijvoorbeeld op de referentiedatum? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 20
Ja, om die reden is Schiphol voorgeschreven gebruik te maken van historische gegevens
over de vliegtuigtypes zoals deze werkelijk zijn voorgekomen. Dit is door de Minister
voor Natuur en Stikstof aangegeven in de brief waarmee Schiphol in kennis is gesteld
over de uitgangspunten ten aanzien van de referentiesituatie, en de daarin te betrekken
vlootsamenstelling.
Vraag 21
Kunt u garanderen dat de uiteindelijke vlootsamenstelling niet gekozen wordt om de
uitstoot uit het verleden te vergroten/optimaliseren en zo de resterende stikstofopgave
voor de aangevraagde natuurvergunning van Schiphol nu kunstmatig te verlagen?
Antwoord 21
Zie het antwoord op vraag 18.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.