Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Becker over het actiever werk maken van werkervaring voor statushouders tijdens de inburgering, ook in tekortsectoren
Vragen van het lid Becker (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het actiever werk maken van werkervaring voor statushouders tijdens de inburgering, ook in tekortsectoren (ingezonden 15 juli 2022).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 26 september
2022).
Vraag 1, 2 en 3
Herinnert u zich nog de vragen van de VVD-fractie tijdens het recente commissiedebat
inburgering en integratie (6 juli 2022) over de beperkte mate waarin gemeenten op
dit moment in de inburgering werkervaringsplekken aanbieden aan inburgeraars en uw
toezegging om in een brief voor de begrotingsbehandeling terug te komen op de vraag
of dit minder ad hoc en met meer landelijke aanjaging en regie kan gebeuren, het liefst
ook met betrokkenheid van tekortsectoren?
Bent u bereid daarbij in te gaan op de vraag of het klopt dat veel werkgevers en sectoren,
zoals de schoonmaakbranche, momenteel moeilijk afspraken kunnen maken met gemeenten
om werkervaringsplaatsen aan te bieden, zolang zij een statushouder niet meteen een
betaalde baan aanbieden en kunt u aangeven wat hiervan de achterliggende oorzaak is?
Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met brancheorganisaties in de schoonmaak
zoals «schoonmakend Nederland», maar ook in de horeca en de retail?
Antwoord 1, 2 en 3
Ja, in de beantwoording van deze vragen ga ik hier nader op in. Ik ga binnenkort in
gesprek met de Taskforce Werk en Integratie1 waarin onder meer sociale partners, en koepels van gemeenten en onderwijs verenigd
zijn. Met deze Taskforce wordt uitvoering gegeven aan de Werkagenda Verdere Integratie
op de Arbeidsmarkt (VIA), die tot doel heeft om in samenwerking te komen tot verbetering
van de arbeidsmarktpositie van mensen met een migratieachtergrond, waaronder ook statushouders.
Ik ben daarbij bereid om te bezien welke aanvullende rol ik kan spelen bij het wegnemen
van eventuele obstakels waar gemeenten en branches tegenaan lopen. Waar nodig zal
ik in aanvulling op het gesprek met de Taskforce Werk en Integratie direct in gesprek
gaan met brancheorganisaties, onder meer zoals genoemd in vraag 3.
Vraag 4
Bent u het eens dat het oefenen met taal in een talige werkomgeving een belangrijk
onderdeel kan zijn van de inburgering, ook als dit niet meteen leidt tot uitstroom
naar een (vast) contract, omdat juist deze ervaring op de lange termijn alsnog perspectief
op werk kan geven? Zo ja, wat houdt gemeenten momenteel tegen om dit soort trajecten
met werkgevers af te spreken? Kennen zij beschikbare instrumenten als loonkostensubsidie
voldoende en klopt het dat hier desondanks in de inburgering weinig gebruik van wordt
gemaakt?
Antwoord 4
Ik ben het met u eens dat het oefenen met taal in een talige werkomgeving een belangrijk
onderdeel is van het inburgeringsproces. Het leren van de taal gaat sneller als de
inburgeringsplichtige die direct op de werk- of participatieplek kan toepassen. Dit
is ook een van de redenen geweest om de regierol op de inburgering in het nieuwe inburgeringsstelsel
bij de gemeenten te beleggen. Dit stelt hen in staat om integraal beleid op te stellen
en inburgering zoveel mogelijk te combineren met participatie.
Als het gaat om uitkeringsgerechtigde inburgeraars, doen gemeenten dit tevens in het
kader van de Participatiewet. Uit hoofde van hun taken op grond van beide wetten zijn
gemeenten bezig met de ontwikkeling van geïntegreerde aanpakken voor inburgeraars,
zoals de inzet van duale trajecten, werkervaringsplaatsen, vrijwilligerswerk en proefplaatsingen.
Deze instrumenten bieden de mogelijkheid de Nederlandse taal te leren en gelijktijdig
werkervaring op te doen.
De dualiteit, het combineren van het leren van de taal en participeren, is een belangrijk
onderdeel van de nieuwe wet en maakt een onderdeel uit het lerend stelsel. Daarom
is in het monitoring- en evaluatieplan voor de Wi2021 veel aandacht voor duale trajecten.
In dit kader wordt er onder andere gevolgd in hoeverre gemeenten duale trajecten inkopen.
Dit maakt onderdeel uit van de marktmonitor waarvoor in totaal vijf rapportages zijn
gepland, waarvan de eerste rapportage eind 2022 gepubliceerd zal worden. Ook is (op
termijn) een apart deelonderzoek gepland naar de dualiteit van het stelsel.
Verder zal met de jaarlijkse monitor van gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en
inburgering statushouders van het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) gevolgd
worden hoeveel gemeenten een duaal aanbod hebben voor inburgeraars, welk aandeel van
de inburgeraars een duaal traject volgen en hoeveel werkervaringsplekken en stages
gemeenten hebben ingekocht of zijn toegezegd voor statushouders.
Daarnaast wordt er ook tussentijds vinger aan de pols gehouden bij de uitvoering van
de Wi2021. Dit gebeurt onder andere door de «Communities of Practice» (CoP) die in
opdracht van mijn ministerie door Divosa is ingericht. Deze bieden gemeenten en partners
een platform op uitvoeringsniveau om kwesties met elkaar te delen, samen te zoeken
naar oplossingen en van elkaar te leren. Ook worden signalen uit de uitvoering met
SZW gedeeld. De eerste CoP van Divosa (Amsterdam), is inmiddels van start gegaan.
De lerende netwerken van het Ministerie van SZW2 voor uitvoerend professionals over intensieve begeleiding en leerwerktrajecten dragen
ook bij aan het ophalen en delen van kennis en inzichten uit de praktijk. Ik heb tot
dusver geen signalen ontvangen dat de gemeenten terughoudend zijn om duale trajecten,
werkervaringsplekken en proefplaatsingen met werkgevers af te spreken onder de Wet
inburgering 2021. Met de Communities of Practice en lerende netwerken die actief zijn
op het gebied van duaal leren en werken sta ik in contact met de uitvoeringspraktijk
en haal ik signalen op bij onder meer gemeenten en werkgevers.
Met betrekking tot de loonkostensubsidie heb ik geen signalen ontvangen dat de gemeenten
de beschikbare re-integratie instrumenten en met name de loonkostensubsidie op grond
van artikel 10d van de Participatiewet niet kennen. Loonkostensubsidie is een instrument
dat door gemeenten wordt ingezet voor mensen die behoren tot de doelgroep en in dienstbetrekking
werken. De doelgroep bestaat uit mensen voor wie de gemeente op grond van artikel
7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet verantwoordelijk is om ondersteuning
te bieden en van wie de gemeente heeft vastgesteld dat zij arbeidsvermogen hebben,
maar niet in staat zijn om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen
(artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet). Naast het wettelijk
instrument loonkostensubsidie bestaan er bij gemeenten ook «eigen vormen» van loonkostensubsidie,
geregeld in hun gemeentelijke verordeningen en gefinancierd uit de re-integratiemiddelen.
Het wettelijk instrument loonkostensubsidie en een andere vorm van loonkostensubsidie
kan niet naast elkaar voor dezelfde persoon worden ingezet. Divosa geeft aan dat het
aantal mensen dat werkt met een loonkostensubsidie, de afgelopen vijf jaar is gestegen3. Eind 2021 werden in totaal ca 31.000 loonkostensubsidies ingezet. Er zijn geen cijfers
bekend van de mate waarin gemeenten loonkostensubsidies inzetten voor statushouders,
omdat dit niet wordt bijgehouden.
Ik zal de toepassing van het instrument loonkostensubsidie voor statushouders in het
bestuurlijk overleg met de VNG aan de orde stellen en met gemeenten in gesprek gaan
over hun ervaringen.
Vraag 5
Welke rol speelt het feit dat gemeenten allemaal zelf een eigen inburgeringsaanpak
hebben in de drempels die werkgevers ervaren om meer werk te kunnen maken van werkervaringsplekken
voor statushouders en kan een minder versnipperde aanpak worden bereikt via opschaling
via de arbeidsmarktregio’s?
Antwoord 5
Bij de totstandkoming van de Wet inburgering 2021 is er bewust voor gekozen om het
inburgeringsbeleid niet te decentraliseren en een onderscheid te maken tussen de stelselverantwoordelijkheid
van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid enerzijds en de regierol van
gemeenten over de uitvoering van de inburgering anderzijds. Met de regierol wordt
beoogd om gemeenten in de juiste positie te brengen om inburgering onderdeel te laten
worden van een integrale aanpak. Daarvoor is het echter wel nodig dat gemeenten de
ruimte krijgen om deze aanpak naar eigen inzicht in te vullen.
Het feit dat er daardoor verschillen ontstaan binnen de inburgeringsaanpak van de
gemeenten betekent niet automatisch dat er drempels zijn voor een regionale samenwerking
of een samenwerking op een arbeidsmarktregio niveau. Integendeel zelfs: gemeentelijke
samenwerking, zeker als er sprake is van kleine gemeenten, ligt zelfs voor de hand
en zal voor gemeenten soms ook noodzakelijk zijn om hun taken op het gebied van inburgering,
zoals het tijdig doen van een inburgeringsaanbod op maat, te kunnen uitvoeren. De
groep inburgeringsplichtigen is immers relatief beperkt van omvang en legt voor gemeenten
met een kleine groep inburgeringsplichtigen een relatief groot beslag op expertise
en (specialistische) capaciteit.
Aan de andere kant is het niet nodig op alle punten van het inburgeringsproces samen
te werken. Het is mogelijk dat verschillende gemeenten samenwerken op het gebied van
het realiseren van inburgeringsaanbod, maar dat de begeleiding van inburgeringsplichtigen
lokaal plaatsvindt. Gemeentelijke samenwerking is een middel voor gemeenten om tijdig
maatwerk te kunnen leveren aan de inburgeringsplichtige. Het is geen doel op zich
en is daarom niet verplicht gesteld onder de Wi2021.
Het voordeel van het ontbreken van deze verplichting, is dat gemeenten die willen
samenwerken, op basis van de precieze behoefte, zelf kunnen bepalen of deze samenwerking
regionaal of op arbeidsmarktniveau wordt vormgegeven en daar waar nodig ook de werkgevers
in de (arbeidsmarkt)regio bij kunnen betrekken. In de praktijk worden zulke vormen
van samenwerking ook al daadwerkelijk zichtbaar, bijvoorbeeld de samenwerking in de
regio Hart van Brabant.
Vraag 6
Kent u nog de «verplichte taalstage» uit de Wet inburgering van voor 2012 en is het
juist dat deze in feite leidde tot werkervaring op een laagdrempelige manier in sectoren
die soms door hun onbekendheid onbemind waren bij statushouders, maar na een opgedane
ervaring regelmatig alsnog tot uitstroom in de sector leidde? Zo ja, bent u bereid
een dergelijke aanpak opnieuw te bevorderen en aan te jagen rond de verplichte werkervaring
die we nu in de inburgeringswet hebben staan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
In de Wet inburgering 2007 was geen sprake van een verplichte taalstage. Wel was er
destijds sprake van een praktijkdeel binnen het inburgeringsexamen. Het praktijkdeel
bestond uit een assessment, een portfolio dan wel een combinatie daarvan (artikel
3.7, tweede lid, Besluit inburgering 2007). Voor de portfolio kon een inburgeraar
praktijkhandelingen uitvoeren op het gebied van Werk en burgerschap of op het gebied
van Onderwijs, Gezondheid en Opvoeding. Het is mij niet bekend dat zulke praktijkhandelingen
tot aanvaarden van werk (op een grote schaal) hebben geleid.
De huidige Wet inburgering 2021 is opgesteld vanuit de gedachte dat er aansluiting
nodig is met participatie en onderwijs. De inburgering van nieuwkomers in Nederland
dient eraan bij te dragen dat zij zo snel mogelijk meedoen in Nederland, het liefst
via betaald werk. Daarom is de dualiteit als een van de subdoelen van de wet vastgesteld.
Zie verder antwoord op vraag 4. Ik ga ervan uit dat in de nieuwe wet voldoende mogelijkheden
en prikkels aanwezig zijn om inburgeraars zo snel mogelijk volwaardig te laten meedoen
in de Nederlandse samenleving, het liefst via betaald werk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.