Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 131 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Bankwet 1998, de Wet financiële markten BES en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2022-II)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 27 september 2022
Inleiding
De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die
zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover
gestelde vragen. De vragen worden beantwoord in de volgorde van het door de commissie
uitgebrachte verslag. Voor zover vragen, vanwege overeenkomst in onderwerp, gezamenlijk
beantwoord zijn, is dit vermeld.
Wettelijke verankering Financieel Stabiliteitscomité
De leden van de D66-fractie vragen of het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) enkel
een aanvullend adviesorgaan is, dan wel of de aanbevelingen een andere status hebben
dan enkel een advies aan de Minister van Financiën.
De leden van de D66-fractie vragen naar de samenhang tussen adviezen van de organen
die vertegenwoordigd zijn in het FSC en de adviezen van het FSC.
Het overleg over financiële stabiliteit zoals dat binnen het FSC plaatsvindt, dient
een specifiek doel: door het bijeenbrengen van kennis en de onderlinge uitwisseling
van informatie en analyses over macro-economische en financiële ontwikkelingen kunnen
risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel tijdig worden gesignaleerd.
De deelnemers aan het overleg beschikken vanuit hun mandaat en werkzaamheden immers
over waardevolle informatie. Op basis van ervaring en waarneming in het veld kunnen
zij macro-economische en financiële trends signaleren en onder de aandacht van de
regering en het parlement brengen. Daarnaast bevordert het overleg de samenwerking
en coördinatie tussen de verschillende betrokkenen met een mandaat op het gebied van
financiële stabiliteit of werkzaamheden die een materiële invloed op die stabiliteit
kunnen hebben.
Op basis van de informatie-uitwisseling en de besprekingen signaleert het comité risico’s
voor de stabiliteit van het financiële stelsel en kan het met mogelijke oplossingsrichtingen
komen om die risico’s te mitigeren. Hierover kan De Nederlandsche Bank (DNB), in overeenstemming
met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), aanbevelingen doen. De besluitvorming
over aanbevelingen vindt op basis van consensus tussen DNB en de AFM plaats. Deze
aanbevelingen kunnen zich tot eenieder richten, zolang zij zien op de financiële stabiliteit.
Het FSC vervult dus eerst en vooral een coördinatie- en overlegfunctie, om risico’s
voor de financiële stabiliteit vanuit een multidimensionaal perspectief te monitoren
en beoordelen. Voor zover hieruit aanbevelingen volgen, kan in de praktijk zeker sprake
zijn van samenhang met thema’s waarover DNB en de AFM elk afzonderlijk, uit hoofde
van hun eigen wettelijke mandaat, publiceren. Immers, het bevorderen van de financiële
stabiliteit is in artikel 4 van de Bankwet 1998 expliciet aan DNB opgedragen en ligt
ook ten grondslag aan haar andere taken, en het gedragstoezicht van de AFM richt zich
mede op de financiële stabiliteit, zoals artikel 1:25, eerste lid, van de Wet op het
financieel toezicht ook tot uitdrukking brengt.
De leden van de D66-fractie vragen wat de voordelen zijn van een juridische status
voor een nieuwe entiteit boven het aanwijzen van één orgaan, zoals DNB, dat in informeel
overleg over financiële stabiliteit kan spreken met de andere organen om advies uit
te brengen aan de Minister van Financiën.
In eerdere versies van het wetsvoorstel werd het FSC nog als een separaat overlegorgaan
vormgegeven. Vanuit het belang van een staatsrechtelijk juiste inbedding van het overleg
is naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
voor een nieuwe institutionele vormgeving gekozen. Deze nieuwe vormgeving sluit bij
nader inzien ook beter aan bij de taken van DNB. Het FSC wordt in het voorliggend
wetsvoorstel institutioneel vormgegeven als een overleg onder verantwoordelijkheid
en voorzitterschap van DNB. Er wordt dus niet langer een nieuw orgaan geconstitueerd.
De leden van de D66-fractie vragen naar de wijze waarop tegenspraak wordt meegewogen
in de vormgeving van het FSC, bijvoorbeeld door de rol van het Centraal Planbureau
(CPB) te expliciteren.
Zoals de leden van de D66-fractie terecht opmerken, wijzen de internationale aanbevelingen
op de valkuil van groepsdenken binnen een organisatie: als de monitoring van risico’s
voor de financiële stabiliteit wordt neergelegd bij één instantie, kan dit leiden
tot passiviteit. Daarvan is hier geen sprake. Het wetsvoorstel draagt immers aan DNB
de taak op om periodiek overleg te voeren met vertegenwoordigers van de AFM en de
Minister van Financiën, waarbij bovendien, in lijn met de bestaande praktijk, wordt
verankerd dat het CPB als externe deskundige de bijeenkomsten van het overleg bijwoont.
Op deze wijze worden samenwerking en coördinatie tussen de betrokken partijen verzekerd.
Bovendien wordt groepsdenken tegengegaan doordat eventuele aanbevelingen tot stand
komen op basis van gezamenlijke besluitvorming door DNB en de AFM.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe het kunnen vervullen
van de controlerende taak op de werkzaamheden van het FSC enerzijds, maar ook de opvolging
van inzichten die ons stelsel kunnen versterken en beschermen anderzijds door het
parlement, gewaarborgd wordt.
Onderhavig wetsvoorstel geeft het stabiliteitsoverleg zoals dat plaatsvindt binnen
het FSC een wettelijke basis. De bestaande praktijk om afschriften van verslagen van
bijeenkomsten van het FSC met het parlement te delen, wordt ook in de wet vastgelegd.
Met de verankering worden dus niet alleen de samenwerking en coördinatie tussen de
betrokken partijen verzekerd, maar ook de transparantie- en verantwoordingsverplichtingen
wettelijk gewaarborgd. Dit kan bijdragen aan een bredere discussie over relevante
internationale en nationale macro-economische en financiële ontwikkelingen. Zo blijven
deze ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de financiële stabiliteit van Nederland,
conform de gedachte die aan de instelling van het FSC in 2012 ten grondslag lag, permanent
op de agenda staan. Het stabiliteitsoverleg beoogt op deze manier een gezaghebbende
bijdrage te leveren aan de borging van de financiële stabiliteit.
In dit verband is nog goed om te noemen dat er met het wetsvoorstel geen bevoegdheden
voor (deelnemende partijen aan) het overleg over financiële stabiliteit worden geconstitueerd.
Ook blijft de feitelijk beleidsinitiërende rol van het FSC zoveel mogelijk beperkt:
het «pas toe of leg uit»-principe uit de internationale aanbevelingen is niet in het
wetsvoorstel opgenomen. Zo wordt beoogd om enerzijds recht te doen aan een effectief
en onafhankelijk toezicht op macroprudentiële ontwikkelingen, en anderzijds oog te
hebben voor een passende nationale inbedding van de internationale aanbevelingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom deze
wettelijke verankering pas nu wordt doorgevoerd, terwijl het Internationaal Monetair
Fonds (IMF) Nederland hier al in 2017 toe opriep.
Het realiseren van de wettelijke verankering van het stabiliteitsoverleg heeft inderdaad
aanzienlijke vertraging opgelopen. Hiervoor is een tweetal redenen te geven.
In de eerste plaats bestaat er een zeker spanningsveld tussen het belang dat Europese
en internationale instanties – alsmede het kabinet – hechten aan een voldoende onafhankelijke
positionering van stabiliteitscomités zoals het FSC, en een passende inbedding in
de nationale context. Dat komt heel duidelijk naar voren in de verschillende vertrekpunten
die de Raad van State en de internationale aanbevelingen hanteren: de Raad van State
beoordeelt het voorstel vanuit het perspectief van het nationale constitutionele bestel
en de daarin geldende staatsrechtelijke verhoudingen, en de internationale aanbevelingen
gaan uit van adequate inrichting van macroprudentieel beleid. Deze twee perspectieven,
die tot een andere uitkomst leiden (wel/niet wettelijk verankeren), zijn niet eenvoudig
met elkaar te verenigen. In de fase voorafgaand aan de openbare consultatie van het
ontwerpwetsvoorstel, die in december 2019 was gestart, en opnieuw naar aanleiding
van het kritische advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van september
2020, is uitgebreid onderzocht hoe hierin een goede balans te vinden. Dat heeft tijd
gekost.
In de tweede plaats is ervoor gekozen om de wettelijke verankering op te nemen in
de jaarlijkse wijzigingscyclus op het gebied van de financiële markten. In deze cyclus
worden kleinere onderwerpen opgenomen die geen separaat wetsvoorstel rechtvaardigen.
Een nadeel hiervan kan zijn dat de complexiteit en dynamiek van andere onderdelen
die meelopen in de cyclus, kunnen zorgen voor vertraging. Dat heeft hier ook deels
gespeeld.
In dit kader is goed om te memoreren dat er sinds 2012 een instellingsbesluit ligt
op basis waarvan het FSC in de praktijk goed en onafhankelijk functioneert en zich
een goed herkenbare plek heeft verworven in het macroprudentiële debat. Weliswaar
is steeds de wens van het kabinet geweest om deze positie verder te versterken, maar
de noodzaak om dit snel te doen is hierdoor minder gevoeld. Dit heeft meegespeeld
bij de prioritering van werkzaamheden en inzet van beschikbare capaciteit.
Kredietvergoeding BES
De leden van de D66-fractie begrijpen uit het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State bij het initiatiefvoorstel Wet beschikbaarheid basisbetaalrekening
Nederlanders buiten de Europese Unie begrijpen dat de Afdeling adviseert om een grondige
analyse te verrichten van de problematiek rond het betalingsverkeer in Caribisch Nederland
en van mogelijke oplossingen. Omdat de aanpassing van de definitie van kredietvergoeding
een element in het betalingsverkeer in Caribisch Nederland is, vragen voornoemde leden
naar deze bredere analyse.
In het door de leden genoemde advies van de Afdeling advisering bij het initiatiefwetsvoorstel
wordt ingegaan op het (dreigende) opzeggen van betaalrekeningen voor inwoners van
het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het gaat daar om de situatie dat in bepaalde
delen van het Koninkrijk te weinig banken basisbetaalrekeningen aanbieden, waardoor
een situatie dreigt dat die diensten in het geheel niet meer beschikbaar zijn. De
Afdeling concludeert dat de toelichting geen analyse van deze problematiek bevat en
dat niet duidelijk wordt waarom de gekozen oplossing de meest geschikte is voor de
problemen. De Afdeling adviseert de initiatiefnemer alsnog een grondige analyse te
verrichten van deze problematiek en van mogelijke oplossingen, en het initiatiefwetsvoorstel
in het licht daarvan nader te bezien.
De aanpassing van de definitie van kredietvergoeding in het voorliggende wetsvoorstel
wordt gedaan in het kader van twee belangen die de Wet financiële markten BES beoogt
te beschermen. Ten eerste verhoogt deze wijziging de bescherming van consumenten tegen
overkreditering buiten hun leenruimte. Ten tweede draagt de wijziging bij aan transparante
kredietverlening en verschaft het de consument meer inzicht in kredietproducten. In
de memorie van toelichting is toegelicht dat de verwachting is dat de aanpassing van
de definitie geen negatieve effecten zal hebben op het aanbod van krediet voor de
consument. De aanpassing staat los van de problematiek rond het beperkte aanbod van
betaalrekeningen in bepaalde delen van het Koninkrijk.
Flexibiliteit bij de inzet van leden accountantskamer
De leden van de D66-fractie wijzen op de drukte bij het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (CBb) als gevolg van zaken over coronasteun, en zij vragen in dit verband
of de accountantskamer in specifieke gevallen het CBb zou kunnen ondersteunen.
De wijziging van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in onderhavig wetsvoorstel
heeft tot doel om meer flexibiliteit te bieden bij het inzetten van leden en plaatsvervangende
leden bij tuchtzaken die bij de accountantskamer aanhangig zijn. De wens hiertoe wordt
met name gedreven door de complexiteit en omvang van deze zaken en de knelpunten met
betrekking tot de capaciteit die daar het gevolg van zijn. Met de nu voorgestelde
verhoging van het maximumaantal leden en plaatsvervangend leden krijgt de accountantskamer
de gewenste flexibiliteit die hij nodig heeft om de komende jaren goed te kunnen functioneren.
De capaciteit biedt geen ruimte om daarnaast andere rechtsprekende organen, zoals
het CBb, te ondersteunen.
Los van deze praktische beperking past het niet bij de rol en taken van respectievelijk
de accountantskamer en het CBb dat leden van de accountantskamer het CBb ondersteunen.
De accountantskamer is de bij de Wtra ingestelde tuchtrechtelijke instantie die klachten
beoordeelt over accountants. Het CBb is een bestuursrechtelijk rechtsprekend college.
Dit college beoordeelt als bestuursrechter in eerste en enige aanleg bijvoorbeeld
zaken die gaan over de toekenning van steunregelingen, waaronder coronasteun. Daarnaast
behandelt het CBb het hoger beroep dat tegen tuchtrechtelijke uitspraken van de accountantskamer
wordt ingesteld. Deze zaken kunnen onder andere gaan over coronasteun wanneer daar
een accountant bij betrokken is. Het gaat hier om twee verschillende en van elkaar
onafhankelijke colleges, waarbij het CBb in hoger beroep oordeelt over zaken van de
accountantskamer. Dit staat eraan in de weg dat rechterlijke leden van de accountantskamer
het CBb ondersteunen.
Wijziging Bankwet 1998 in verband met interne governance DNB
De leden van de D66-fractie vragen naar de wijze waarop verbetering van interne tegenspraak
(of inspraak van externe expertise) wordt vormgegeven met de voorgestelde wijzigingen
in de Bankwet 1998 die verband houden met de interne governance bij DNB. Zij vragen
of in de statuten van DNB hier ook aandacht aan wordt besteed.
Het wetsvoorstel bevat, naast de wettelijke verankering van het FSC, nog enkele aanpassingen
van de Bankwet 1998. Deze houden verband met de interne procedures voor de voordracht,
aanbeveling en (her)benoeming van de directie, de raad van commissarissen en de bankraad
van DNB. Deze wijzigingen zien niet op het verbeteren van interne tegenspraak of inspraak
van externe expertise, omdat daartoe geen aanleiding bestaat. De statuten en het reglement
van orde van DNB faciliteren tegenspraak immers al.
Zo kan een lid van enig orgaan van DNB in de notulen van de vergaderingen van dat
orgaan doen aantekenen dat dit lid zich met een genomen besluit niet kan verenigen.1 Op deze wijze wordt een eventuele tegenstem geregistreerd (en komt nog ten minste
eenmaal plenair aan de orde bij het vaststellen van die notulen).
Relevant in dit verband is verder dat de directie van DNB een collectieve verantwoordelijkheid
draagt voor het bestuur, al geldt daarbinnen een taakverdeling. Zo is het toezicht
op financiële instellingen verdeeld over een of meerdere toezichtdirecteuren, waaronder
de voorzitter toezicht. De toezichtdirecteuren kunnen zelfstandig besluiten nemen
op het toezichtterrein, maar ook dan ligt de eindverantwoordelijkheid bij de voltallige
directie. In bepaalde gevallen moet de voltallige directie over toezichtzaken besluiten2, bijvoorbeeld wanneer het onderwerp de stabiliteit van de financiële sector als geheel
kan raken. Door gevallen waarin tussen de toezichtdirecteuren geen consensus bestaat,
verplicht aan de directie als geheel voor te leggen, wordt geborgd dat een tegenstem
een groter publiek krijgt.
De aanwezigheid van een intern toezichthoudend orgaan zorgt ook voor aanspreekbaarheid
en tegenspraak. De raad van commissarissen van DNB heeft tot taak om toezicht te houden
op de algemene gang van zaken binnen DNB en het beleid van de directie ter uitvoering
van haar nationale taken.3 Om haar taak te vervullen heeft de raad een aantal belangrijke bevoegdheden, zoals
de goedkeuring van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening. Daarnaast
moet de raad goedkeuring geven aan bepaalde directiebesluiten, bijvoorbeeld over omvangrijke
investeringen.
Daarnaast bepaalt de Bankwet 1998 dat er een bankraad is die functioneert als klankbord
voor de directie. Genoemde wet draagt de directie van DNB op om bij de samenstelling
van de bankraad, die bestaat uit elf tot dertien leden, een afspiegeling van de verschillende
maatschappelijke geledingen na te streven.4 De president van DNB brengt aan dit orgaan verslag uit over de algemene economische
en financiële ontwikkelingen en bespreekt het door DNB gevoerde beleid.5 Daarnaast kunnen bankraadleden elk onderwerp agenderen waarover zij de directie willen
bevragen.6 Hiermee is inspraak van externe expertise dus geïnstitutionaliseerd.
Ten slotte wordt hier nog gewezen op de rol van de Minister van Financiën als vertegenwoordiger
van de Staat als enig aandeelhouder van DNB. Zo legt de directie verantwoording af
aan de algemene vergadering, door verslag te doen van het afgelopen boekjaar en de
jaarrekening ter goedkeuring voor te leggen.7 En omdat DNB een deel van haar taken als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) uitoefent,
geldt daarvoor een publiekrechtelijke sturingsrelatie via het beginsel van toezicht
op afstand; de Kaderwet zbo’s is grotendeels van toepassing.8 Zo moeten de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de zbo-begroting
goedkeuren en instemmen met de jaarlijkse zbo-verantwoording van DNB.
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.