Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 208 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning en tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW’ers
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 12 september 2022 en het nader rapport d.d. 16 september 2022, aangeboden aan
de Koning door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 2 september 2022, nr. 2022001782,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 12 september 2022, nr. W12.22.0179, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
No W12.22.0179/III
’s-Gravenhage, 12 september 2022
Bij Kabinetsmissive van 2 september 2022, no. 2022001782, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering
van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op het kindgebonden budget tot tijdelijke intensivering van het kindgebonden
budget in verband met koopkrachtondersteuning en tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet
en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning
voor AOW’ers, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel maakt deel uit van het pakket Belastingplan 2023, samen met de volgende
voorstellen:
– Belastingplan 2023;
– Wet rechtsherstel box 3;
– Wet overbruggingsregeling box 3;
– Wet minimum CO2-prijs industrie;
– Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens;
– Delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen.
Het voorstel voorziet in het afschaffen van de Inkomensondersteuning voor AOW’ers
(IOAOW) en in intensivering van het kindgebonden budget.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over het tijdpad
voor de voorgenomen afschaffing van de IOAOW in samenhang met de verhoging van de
uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). In verband daarmee is aanpassing
wenselijk van de toelichting, en zo nodig van het wetsvoorstel.
De afschaffing van de IOAOW hangt samen met de bijzondere verhoging van het wettelijk
minimumloon (wml) per 1 januari 2023. Vanwege de koppeling van de AOW-uitkering aan
het wml stijgt de AOW-uitkering mee. In verband daarmee is besloten om met de verhoging
van de AOW-uitkeringen de IOAOW af te schaffen. Het voornemen bestond om de verhoging
in drie stappen over de jaren 2023–2025 uit te smeren, en daarmee ook de afbouw en
afschaffing van de IOAOW.2
Nu besloten is het wml, en daarmee ook de AOW-uitkering in één keer te verhogen per
1 januari 2023, begrijpt de Afdeling de thans voorgestelde afschaffing van de IOAOW.
Uit de toelichting maakt zij echter op dat de IOAOW voor de jaren 2023 en 2024 in
stand wordt gelaten, maar wordt verlaagd naar € 5 per maand en pas per 1 januari 2025
zal worden afgeschaft. Dit blijkt echter niet uit de inwerkingtredingsbepaling, die
regelt dat de afschaffing plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Uit de toelichting wordt niet duidelijk waarom voor deze gefaseerde aanpak is gekozen
en niet voor afschaffing van de IOAOW per 1 januari 2023, in lijn met de verhoging
van de AOW-uitkering. Evenmin wordt duidelijk waarom de afschaffing plaatsvindt op
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, in plaats van een regeling daartoe
in het voorstel zelf.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan en zo nodig
het wetsvoorstel aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
In reactie op het advies van de Afdeling merkt het kabinet op dat met het stijgen
van de AOW-uitkering de noodzaak tot een aanvullende inkomensondersteuning voor AOW-ers
op termijn vervalt. De IOAOW wordt daarom eerst verlaagd, en vervolgens afgeschaft.
Per saldo neemt daarbij het inkomen van AOW-gerechtigden toe: de AOW stijgt meer als
gevolg van de bijzondere minimumloonsverhoging dan de IOAOW daalt doordat deze wordt
afgeschaft. Het tijdpad voor de verlaging van de IOAOW in 2023 en vervolgens het afschaffen
van de IOAOW in 2025 is ingegeven vanuit de gedachte dat AOW-gerechtigden een voordeel
hebben van een hogere AOW-uitkering die gedeeltelijk wordt getemperd door het verlagen
en vervolgens afschaffen van de IOAOW. Hierdoor komt het inkomenseffect van de bijzondere
minimumloonsverhoging voor gepensioneerden lager uit dan dat van andere uitkeringsgerechtigden.
Het kabinet acht dit aanvaardbaar, omdat uit de meest recente beleidsdoorlichting
van de publieke Oudedagsvoorzieningen blijkt dat de AOW-uitkering momenteel ruimer
is dan het sociaal minimum. Dit heeft zijn weerslag in het lagere armoederisico dat
huishoudens vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd hebben ten opzichte van jongere huishouden.
Het in stand houden van een deel van de IOAOW in 2023 en 2024 is onderdeel van het
totale koopkrachtbeeld zoals dat in de augustusbesluitvorming tot stand is gekomen.
Het sluit aan bij de breed gedragen wens in beide Kamers ten aanzien van het koopkrachtbeeld
specifiek voor ouderen. Bovendien biedt deze weg der geleidelijkheid ouderen de gelegenheid
om te wennen aan de afbouw. Alles afwegende komt het kabinet tot het oordeel dat het
in het voorliggende wetsvoorstel neergelegde afbouwtraject een afgewogen beeld biedt
dat past binnen het bredere koopkrachtbeleid. Naar aanleiding van het advies van de
Afdeling is paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting aangevuld.
Voor de afschaffing van de inkomensondersteuning voor AOW-ers is – anders dan bij
de wijziging van de Wet op het kindgebonden budget – gekozen voor inwerkingtreding
bij koninklijk besluit. De wijziging van de Wet op het kindgebonden budget treedt
in werking met ingang van 1 januari 2023. Om te voorkomen dat er aan het eind van
het wetstraject onvoldoende tijd resteert voor het vaststellen en publiceren van een
koninklijk besluit, is voor die wijziging gekozen voor een vaste datum van inwerkingtreding.
Omdat de afschaffing van de inkomensondersteuning AOW-ers per 1 januari 2025 in werking
treedt, is voor de bepalingen die verband houden met die wijziging gekozen voor inwerkingtreding
bij koninklijk besluit. Deze keus vloeit voor uit aanwijzing 4.21 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving, die voorschrijft dat voor de inwerkingtredingsbepaling van een
wet zo veel mogelijk wordt gekozen voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Naar
aanleiding van het advies is de inwerkingtredingsbepaling aangepast door beter tot
uitdrukking te brengen dat inwerkingtreding bij koninklijk besluit het uitgangspunt
is.
Tot slot is van de gelegenheid van dit nader rapport gebruikgemaakt om de wijziging
opgenomen in artikel V, welke ziet op wijziging van de Wet op het kindgebonden budget,
technisch te herformuleren en de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel aan te
vullen. Deze aanpassingen wijzigen echter niets aan de strekking van het artikel.
Ook is de reactie van de Sociale Verzekeringsbank en Toeslagen verwerkt in de memorie
van toelichting.
Ik verzoek U mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.