Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk en Amhaouch over de Kamerbrief Beleidsinstrumentarium ten behoeve van de borging van het vestigings- en investeringsklimaat, maatschappelijke langetermijnwaardecreatie en nationale veiligheid
Vragen van de leden Inge van Dijk en Amhaouch (beiden CDA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de Kamerbrief Beleidsinstrumentarium ten behoeve van de borging van het vestigings- en investeringsklimaat, maatschappelijke langetermijnwaardecreatie en nationale veiligheid (ingezonden 13 juli 2022).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 15 september
2022).
Vraag 1
Kunt u nader ingaan op de mogelijke problemen dan wel uitdagingen die het kabinet
ziet in de uitvoerbaarheid van het aangenomen amendement van de leden Inge van Dijk
en Amhaouch, om beheerders van bedrijfscampussen onder de reikwijdte van de wet Veiligheidstoets
investeringen, fusies en overnames te brengen1, waarover u schrijft in de Kamerbrief Beleidsinstrumentarium ten behoeve van de borging
van het vestigings- en investeringsklimaat, maatschappelijke langetermijnwaardecreatie
en nationale veiligheid?2
Antwoord 1
Een beheerder van een bedrijfscampus wordt in het aangenomen amendement gedefinieerd
als een onderneming die een terrein beheert waarop een verzameling van ondernemingen
actief is waar publiek-privaat wordt samengewerkt aan technologieën en toepassingen
die van economisch en strategisch belang zijn voor Nederland.
De uitdaging is om een uitleg aan deze definitie te geven, die gefundeerd en bruikbaar
is voor de praktijk en voor het toezicht op de wet. Deze uitleg bepaalt in belangrijke
mate welke ondernemingen als beheerder wel of juist niet onder het toepassingsbereik
van de wet zullen vallen. Relevante vragen hiervoor zijn: wanneer is op een terrein
sprake van «technologieën en toepassingen die van economisch en strategisch belang
zijn voor Nederland»? Wanneer is normaal gesproken sprake van «beheer» van een terrein
voor een bedrijfscampus? En kan beheer van een terrein bijvoorbeeld ook beheer van
een gebouw omvatten? Moet een «verzameling van ondernemingen» al snel worden aangenomen
of meer substantie hebben? En in hoeverre zijn er campussen met publiek-private samenwerking
en om wat soorten samenwerking zijn er? Zonder een deskundig gefundeerd antwoord op
dit type vragen bestaat het reële risico dat in de praktijk de wet hierin verschillend
wordt uitgelegd waardoor een veel te ruime of juiste te enge uitleg wordt gegeven
aan wat een beheerder van een bedrijfscampus is. Een gebrek aan een gefundeerde uitleg
en opvatting hierover staat een effectieve toepassing van de wet en het toezicht daarop
in de weg.
Een ander aspect is dat een beheerder voldoende inzicht moet hebben of kunnen krijgen
in de activiteiten van ondernemingen die actief zijn op de eigen bedrijfscampus. Dit
is nodig om als beheerder vast te kunnen stellen of aan de definitie van de wet is
voldaan. Welk kennisniveau mag van een beheerder hierin verwacht worden en welke implicaties
heeft dat? Dit aspect moet geoperationaliseerd worden voordat het amendement uitgevoerd
kan worden.
Vraag 2
Wie gaat het externe onderzoek uitvoeren? Wanneer zal het onderzoek van start gaan?
Hoe gaat de opzet van het onderzoek eruit zien? Welke partijen worden betrokken bij
het onderzoek? Kunt u de precieze onderzoeksopdracht met ons delen?
Antwoord 2
Het externe onderzoek wordt uitgevoerd worden door Birch Consultants in samenwerking
met The Hague Center for Strategic Studies (HCSS). Deze partijen hebben ervaring met
het doen van onderzoek en het geven van advies op het terrein van campussen en nationale
(economische) veiligheid. Het onderzoek is op 25 juli 2022 van start gegaan.
Het onderzoek heeft als doelstelling het duiden van ondernemingen die beheerders van
bedrijfscampussen in de zin van de wettelijke definitie zijn. Het onderzoek is in
beweging en streeft ernaar de volgende deelvragen te beantwoorden;
– Wanneer wordt samengewerkt «aan technologieën en toepassingen die van economisch en
strategisch belang zijn voor Nederland» in het licht van het doel van de wet VIFO
tot betere bescherming van de nationale veiligheid?
– Welke minimale mate van controle moet een partij over het terrein hebben om over beheer
te kunnen spreken? En maakt het voor de invulling daarvan verschil uit als dit vanuit
het perspectief van betere bescherming van de nationale veiligheid wordt benaderd?
– Wanneer is sprake van een terrein in de zin van de definitie? Kan een bedrijfscampus
ook een enkel gebouw zijn met meerdere bedrijven of moet dat ruimer worden opgevat?
– Wanneer is het gebruikelijk om van een verzameling aan ondernemingen te spreken bij
een bedrijfscampus? Is dat al het geval bij een samenwerking tussen twee bedrijven
of is meer vereist?
– Welke toepassingscriteria kunnen op basis van de beantwoording van voorgaande vragen
worden vastgesteld, die behulpzaam zijn om vast te stellen welke ondernemingen beheerder
van bedrijfscampus zijn?
– Kunt u een indicatie van de mogelijkheden voor ondernemingen schetsen om aan de hand
van de toepassingscriteria vast te stellen of zij een beheerder van een bedrijfscampus
zijn, en wanneer zij dat niet kunnen vaststellen op welke wijze zij daartoe in staat
gesteld kunnen worden? Dit hangt samen met het inzicht dat zij dienen te hebben in
de activiteiten en vormen van samenwerking op het door hen beheerde terrein.
Het onderzoek bestaat uit vier fases;
(1) het ontwikkelen van een analysekader op basis van de begripsonderdelen van de
definitie in het amendement. Hierin worden o.a. verschillende typen campussen en beheerdersstructuren
meegenomen.
(2) een eerste inventarisatie van relevante campussen aan de hand van het onder (1)
ontwikkelde analysekader om toepassingscriteria voor de uitvoering van het amendement
vast te stellen, specifiek voor campus beheer organisaties.
(3) verdere toetsing en verificatie door aanwending van het analysekader op de gekozen
campussen in onderzoek.
(4) vaststelling van een definitieve set aan criteria waarbij kwaliteitstoetsing met
externe experts zal plaatsvinden.
De beantwoording van de gestelde onderzoeksvragen wordt uiteindelijk gepresenteerd
in een onderzoeksrapport.
De uitvoerder zal het onderzoek breed uitzetten. Zowel publieke als private partijen,
zoals onderzoeksconsortia, kennisinstellingen, vastgoedpartijen en het bredere campuslandschap
zullen geconsulteerd worden.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het van belang is dat het amendement van de leden Inge van Dijk
en Amhaouch op een goede manier wordt uitgevoerd en dat daarvoor een oplossingsgericht
onderzoek nodig is? Kunt u dit bevestigen?
Antwoord 3
Ja, het onderzoek is bedoeld om behulpzaam te zijn voor het ontwikkelen van een toepassingskader
voor het aangenomen amendement in het licht van de in antwoord op vraag 1 genoemde
uitdaging. Daarmee wordt beoogd de toepassing van het amendement en het toezicht daarop
te effectueren. Het zal van de uitkomsten van het onderzoek afhangen welke mogelijkheden
hiervoor zijn.
Vraag 4
Wilt u toezeggen dat het amendement daadwerkelijk gaat worden uitgevoerd?
Antwoord 4
Uit de opdracht tot onderzoek blijkt dat ik werk maak van de uitvoering van het amendement.
De intentie van het kabinet is om op basis van de bevindingen van het onderzoek na
te gaan hoe de toepasbaarheid van het amendement gerealiseerd kan worden. Het zal
van de uitkomsten van het onderzoek afhangen wat daarvoor de mogelijkheden zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.