Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller en Tjeerd de Groot over het artikel ‘Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen over stikstofbeleid’
Vragen van de leden Sneller en Tjeerd de Groot (beiden D66) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Natuur en Stikstof over het artikel «Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen over stikstofbeleid» (ingezonden 4 juli 2022).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister voor Natuur en Stikstof (ontvangen 9 september 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Belangenverstrengeling van Statenleden bij stemmingen
over stikstofbeleid»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Vraag 2 en 3
Klopt de berichtgeving dat ten minste achttien Statenleden sinds 2019 herhaaldelijk
hebben meegestemd bij moties omtrent stikstofbeleid terwijl zij zelf werkzaam zijn
in de agrarische sector?
Klopt het dat deze Statenleden ook zelf moties hebben ingediend omtrent stikstofbeleid
en dat een aantal van hen ook het woord heeft gevoerd over dit onderwerp?
Antwoord 2 en 3
NRC meldt in het genoemde artikel op basis van eigen onderzoek dat ten minste achttien
Statenleden met een professionele achtergrond in de landbouw sinds 2019 hebben meegestemd
over moties omtrent stikstofbeleid. Verder meldt NRC dat deze Statenleden in een aantal
gevallen ook het woord voerden over en moties indienden met betrekking tot dit onderwerp.
Ik beschik niet over cijfermateriaal hierover, anders dan het artikel van NRC. Het
is ook niet de taak van de Minister van BZK om de deelname aan de beraadslaging en
besluitvorming bij decentrale overheden bij te houden.
Vraag 4
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikel 28 van de Provinciewet waarin is
vastgelegd dat een lid van provinciale staten niet deelneemt aan de stemming over
een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij
hij als vertegenwoordiger is betrokken?
Antwoord 4
Wezenlijk aan het zijn van volksvertegenwoordiger is deelname aan de besluitvorming;
de wetgever is dan ook uiterst terughoudend geweest bij het beperken hiervan.
Artikel 28 Provinciewet stelt dat Statenleden zich van deelname aan de stemming dienen
te onthouden, indien zij een persoonlijk belang hebben bij de aangelegenheid waarover
gestemd wordt. De voorgestelde Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal
bestuur, die op dit moment bij de Eerste Kamer ligt, breidt deze norm uit tot deelname
aan de beraadslaging; dan zullen Statenleden zich derhalve ook moeten onthouden van
het stellen van vragen over en het indienen van moties met betrekking tot een aangelegenheid
waar zij een persoonlijk belang bij hebben.2
De norm die is vastgelegd in artikel 28 Provinciewet verbiedt Statenleden niet om
mee te stemmen over algemeen beleid, bijvoorbeeld inzake stikstof. Pas als er een
eigen, particulier belang gaat spelen, zoals wanneer een motie of een voorgesteld
besluit het eigen bedrijf van een Statenlid treft, dient het betreffende Statenlid
zich van deelname aan de stemming te onthouden. Er moet dan sprake zijn van een uitdrukkelijk
en direct persoonlijk belang. Op basis van dit wettelijk kader kan niet de conclusie
worden getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling.
Ten overvloede wijs ik erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
heeft overwogen dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd, omdat hierbij het
fundamentele recht van een volksvertegenwoordiger om deel te nemen aan de stemming
wordt ingeperkt.3 En ook vanuit de staatsrechtwetenschap is betoogd dat de norm inzake stemonthouding
restrictief dient te worden geïnterpreteerd en zich niet uitstrekt tot algemene belangen
die Statenleden ook persoonlijk kunnen raken, zoals de vaststelling van de aard en
de hoogte van decentrale belastingen.4
Vraag 5
Bent u bereid om in kaart te brengen welke moties geen meerderheid zouden hebben behaald
wanneer deze Statenleden niet hadden deelgenomen aan de stemmingen over zaken waarin
zij een eigen belang hebben?
Antwoord 5
Het is niet aan mij als Minister van BZK om conclusies te verbinden aan het meestemmen
van bepaalde Statenleden over voorgestelde besluitvorming of moties. Die conclusies
dienen op provinciaal niveau te worden getrokken. Op basis van het wettelijk kader
zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, kan bovendien niet de conclusie worden
getrokken dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling.
Vraag 6
Op welke wijze houdt de commissaris van de Koning toezicht op de integriteitsregels
voor Statenleden?
Antwoord 6
Als voorzitter van de provinciale staten kan de commissaris van de Koning een Statenlid
waarschuwen als hij ziet dat dit Statenlid een persoonlijk belang heeft dat mogelijk
in de weg staat aan deelname aan de stemming over een bepaalde aangelegenheid. Daarnaast
heeft de commissaris op grond van artikel 175, tweede lid, Provinciewet de taak om
de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. In het kader van de uitoefening
van die taak besteedt de commissaris ook aandacht aan integriteitsregels in algemene
zin.
Vraag 7
Hebben Statenleden de plicht om een eventueel eigenbelang te melden aan de commissaris
van de Koning?
Antwoord 7
De norm die is vastgelegd in artikel 28 Provinciewet richt zich tot het Statenlid
zelf. Statenleden hebben zelf de verantwoordelijkheid om zich van stemming te onthouden
indien zij een persoonlijk belang hebben bij de aangelegenheid waarover gestemd wordt.
De commissaris van de Koning kan, als voorzitter van provinciale staten en in de uitoefening
van zijn taak om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen, een Statenlid
er wel op wijzen dat hij of zij een persoonlijk belang heeft dat mogelijk aan het
meestemmen over een bepaalde aangelegenheid in de weg staat. De commissaris kan in
dat opzicht dus een waarschuwende rol vervullen. Daarnaast kunnen Statenleden elkaar
er ook op aanspreken als zij het idee hebben dat een individueel Statenlid niet zou
mogen deelnemen aan de stemming over een bepaald onderwerp.
Vraag 8 en 9
Bent u bereid om na te gaan of bij de commissarissen van de Koning van de betreffende
provincies bekend was dat deze Statenleden een belang hadden in zaken waarover zij
gestemd hebben?
Als de commissaris van de Koning hiervan op de hoogte was, hoe kan het dan dat deze
Statenleden konden deelnemen aan deze stemmingen, hierover het woord konden voeren
en zelf voorstellen konden indienen?
Antwoord 8 en 9
Op basis van het wettelijk kader kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake
zou zijn geweest van belangenverstrengeling. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Vraag 10
Bent u bereid om met de betreffende commissarissen van de Koning in gesprek te gaan
en er bij hen op aan te dringen artikel 28 van de Provinciewet te handhaven?
Antwoord 10
De commissarissen van de Koning hebben oog voor de naleving van artikel 28 Provinciewet,
zo weet ik uit de gesprekken die ik regelmatig met hen voer. Daarbij merk ik op dat
de wettelijke norm zich richt tot het Statenlid zelf, zoals is uiteengezet in het
antwoord op vraag 7. Het antwoord op deze Kamervragen zal ik ter kennis brengen aan
de Kring van commissarissen van de Koning. Indien het voorstel tot wetswijziging dat
op dit moment bij de Eerste Kamer ligt wordt aangenomen en de betreffende wet in werking
treedt, zal mijn Ministerie zoals gebruikelijk in de nodige voorlichting richting
de beroeps- en belangenverenigingen voorzien. Het vraagstuk van belangenverstrengeling
zal hierbij zeker onder de aandacht worden gebracht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.