Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Erkens over het artikel 'Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie'
Vragen van het lid Erkens (VVD) aan de Minister voor Klimaat en Energie over het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie» (ingezonden 15 juni 2022).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie), mede namens de ministers van Economische
Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (ontvangen
9 september 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3242.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in
energietransitie»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u van mening dat een grote afhankelijkheid van China voor onze energievoorziening
van de toekomst onwenselijk is?
Antwoord 2
Internationale handel maakt dat landen in zekere mate afhankelijk zijn van andere
landen. Desalniettemin moeten we er voor waken niet eenzijdig afhankelijk te worden
van derde landen op het gebied van strategische producten. Kritieke grondstoffen en
producten zoals energiekabels en zonnepanelen spelen een belangrijke rol in onze energietransitie.
Het kabinet is zich bewust van de risico’s van strategische afhankelijkheden in de
energiesector en heeft de ambitie om dergelijke risicovolle strategische afhankelijkheden
af te bouwen en de risico’s voor het borgen van onze publieke belangen te mitigeren.
Om deze reden worden, zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen
over Chinese deelnemingen in onderdelen van het energiesysteem (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 3206 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3207), investeringen en aanbestedingen zorgvuldig getoetst zodat risico’s op strategische
afhankelijkheden gemitigeerd worden. Daarnaast zetten we in EU-verband in op het vergroten
van onze veerkracht en op strategische autonomie, zoals toegelicht in de BHOS-nota2 (Kamerstuk 36 180-1).
Vraag 3
Wat doet u nu al, zowel in nationaal als in Europees verband, om deze afhankelijkheid
te verminderen?
Antwoord 3
Het kabinet neemt diverse maatregelen om de risico’s van strategische afhankelijkheden
te mitigeren. Beleid richt zich onder andere op het mitigeren van risico's die ontstaan
door investeringen in vitale infrastructuur en de import van strategische goederen/diensten.
Zo voorziet de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) in instrumenten
om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames
te mitigeren. Met deze wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven ex-ante worden
getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het
uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing
op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals
de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van
bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie.
Gezien de ontwikkelingen in de energiesector is er een aantal energie-gerelateerde
processen meegenomen in de Wet Vifo Dit zijn aanbieders van warmtetransport, gasopslag,
kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in
werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is. Investeringen
in de hierboven genoemde energie-gerelateerde processen die voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de Wet Vifo, en na 8 september 2020, hebben plaatsgevonden kunnen dan, indien
er een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden is ontstaan dat zij een risico voor
de nationale veiligheid zou kunnen opleveren, alsnog getoetst worden.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen
vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd.
Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet
1998, welke een plek zullen krijgen in de nieuwe Energiewet. Het wetsvoorstel voor
de nieuwe Energiewet ligt nu voor bij de Raad van State. Na het advies van de Raad
van State zal het wetsvoorstel worden herzien en beoogd wordt deze voor het eind van
het jaar naar de Tweede Kamer te sturen. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog
beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Bovendien
hebben alle netbeheerders op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de
veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over
de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Verder geldt de verplichting
de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Dit is een wettelijke taak van
netbeheerders.
In de aanbestedingsprocedure wordt bij elke gunning een gedegen inschatting van mogelijke
risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder
geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die
TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe
2GW HVDC-platforms, die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de
Noordzee wil gebruiken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3206).
In Europees verband zetten we in op open strategische autonomie. Dit houdt in dat
we het vermogen hebben om, in samenwerking met internationale partners, op basis van
eigen inzichten en keuzes onze publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in
een onderling verbonden wereld. Om strategische importafhankelijkheden te verminderen,
hebben we in zowel nationaal als EU-verband verschillende instrumenten opgetuigd,
zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 22 november jl. (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54) en de BHOS-nota (Kamerstuk 36180–1). De Europese inzet is tevens gericht op het
bevorderen van een gelijker speelveld tussen Europese en niet-Europese bedrijven bij
aanbestedingen, zowel binnen als buiten de interne markt. Voorbeeld van een dergelijk
initiatief is het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) dat op 29 augustus
2022 in werking treedt. Het IPI heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor
overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen
in derde landen. Met het IPI krijgt de Europese Commissie de bevoegdheid om maatregelen
(het uitsluiten van offertes of het hanteren van een score-opslag bij de beoordeling
van inschrijvingen) te nemen tegen niet-Europese bedrijven die afkomstig zijn uit
een land dat geen vergelijkbare toegang biedt tot overheidsopdrachten voor Europese
bedrijven. Vanwege de tijdsgebonden onderzoeks- en consultatiefase zal de eerste toepassing
van een IPI-maatregel onder het instrument enige tijd duren na inwerkingtreding. Het
is denkbaar dat er in de toekomst ook maatregelen onder het instrument van toepassing
worden op aanbestedingen in de offshore- en energiesector.
Met de uitvoering van het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen vergroot de Europese
Unie haar leveringszekerheid en vermindert haar risicovolle strategische afhankelijkheden
op dit terrein. In aanvulling hierop werkt het kabinet aan een nationale grondstoffenstrategie.
Behalve dat in de grondstoffenstrategie beter in kaart zal worden gebracht wat de
risico’s zijn, zal ook worden uitgewerkt hoe de toegang tot kritieke grondstoffen
kan worden verbeterd.
Vraag 4
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de waardeketens van duurzame energieproductie in Nederland
en Europa terecht komen? Welke lessen trekt u uit het verleden?
Antwoord 4
Er zijn allerlei wegen die Nederland bewandelt om haar open strategische autonomie
te vergroten, waaronder de vestiging van (delen van) waardeketens voor duurzame energieproductie
in de EU en via samenwerking met onder meer Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk.
Het kabinet spant zich zowel nationaal als op Europees niveau in om ecosystemen die
bijdragen aan de energietransitie te versterken en om het gelijke speelveld ten opzichte
van derde landen te bewaken. Zo neemt Nederland deel bij het Europese initiatief Important Projects of Common European interest (IPCEI)op het gebied van waterstof en onderzoekt EZK de voor- en nadelen van deelname aan
het IPCEI-Solar.
Vraag 5
Hoe apprecieert u hierbij joint ventures met Chinese bedrijven, zoals Boskalis deed
in het genoemde artikel? Is dit volgens u wenselijk of juist niet?
Antwoord 5
In beginsel is het aangaan van een joint venture niet onwenselijk. Zeker als de veiligheidsrisico’s
klein worden geacht. Er zijn Nederlandse bedrijven die een joint venture sluiten met
buitenlandse ondernemingen en daarmee kennis en technologie overdragen als onderdeel
van een investeringstransactie. Dit kan risico’s met zich meebrengen. Het kabinet
is hier alert op, en mitigeert dit door middel van het nemen van maatregelen, zoals
investeringstoetsing (zie vraag 3) en exportcontrole. Beide instrumenten gelden ook
voor joint ventures, dit neemt niet weg dat er een restrisico blijft op ongewenste
technologieoverdracht waar het kabinet zich bewust van is en aan werkt. Daarnaast
informeert de overheid bedrijven actief over deze mogelijke risico’s door het organiseren
van evenementen, informatiebijeenkomsten en bedrijfsbezoeken. Er is daarbij ook een
verantwoordelijkheid voor bedrijven zelf om passende maatregelen te nemen.
Vraag 6
Welke duurzame energieproductie waardeketens zou u in de toekomst graag in Nederland
zien terechtkomen?
Antwoord 6
De Kamerbrief Contouren Nationaal plan energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1053) schetst een beeld van de toekomstige verhouding tussen eigen productie en import
van onze duurzame energiebehoefte. Op dit moment is deze verhouding niet al met zekerheid
vast te stellen, door de vele onzekerheden die er zijn over de ontwikkeling van een
toekomstig energiesysteem, waaronder de nationale en internationale vraag, aanbod-
en technologieontwikkeling.
Comparatieve voordelen zullen in grote mate bepalend zijn voor de optimale locatie
van delen van de energieproductiewaardeketen. Een groot comparatief voordeel van Nederland
is dat het door de ligging aan de Noordzee relatief geschikt is voor energieproductie
uit wind op zee. De kostprijzen voor andere vormen van hernieuwbare of CO2-vrije productie liggen echter in de toekomst in andere landen wellicht lager vanwege
beschikbare ruimte, klimaat en geologie. Indien bepaalde energiedragers goedkoper
geïmporteerd kunnen worden dan binnenlands geproduceerd ligt import (bijvoorbeeld
waterstof) ook vanuit het publieke belang voor de hand.
De warmtevoorziening zal meer gebaseerd zijn op nationale bronnen en met de mogelijkheden
die wind op zee Nederland biedt, is aannemelijk dat in Nederland op jaarbasis tenminste
ongeveer zoveel elektriciteit wordt opgewekt als we verbruiken. Vanuit strategische
overwegingen wil Nederland voor een deel zelf in de vraag naar duurzame waterstof
kunnen voorzien. Dat is verstandig vanuit zowel voorzieningszekerheid als vanwege
de balans binnen het energiesysteem.
Vanuit de verwachte vraag naar energie ligt het voor de hand dat ook in de toekomst
een aanzienlijk deel van onze energie uit import afkomstig blijft. Als we energie
importeren van buiten de EU dan doen we dat gespreid, om afhankelijkheidsrisico’s
te mitigeren. We vergroten onze strategische onafhankelijkheid verder door in te kopen
op de Europese markt en als EU minder afhankelijk te zijn van de rest van de wereld.
Daarbij is aandacht voor afhankelijkheden in de gehele keten, ook die van grondstoffen
voor de energietransitie. Het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen uit 2020 voorziet
in acties die de strategische autonomie van de EU op dit gebied vergroten. Uiterlijk
begin 2023 wordt een voorstel van de Europese Commissie verwacht voor een Raw Materials Act, dat onder andere betrekking heeft op het faciliteren van winning en verwerking van
kritieke grondstoffen in de Europese Unie. Het kabinet werkt eveneens aan een grondstoffenstrategie.
Kortom, het kabinet ziet voor de lange termijn een blijvend sterke internationale
verbondenheid voor het Nederlandse energiesysteem met het buitenland, vanuit onder
meer de kansen voor de Nederlandse economie, de betaalbaarheid van energie en het
beperken van ruimtelijke impact van energie in Nederland en Noordwest-Europa.
Vraag 7
Hoe ziet u de verhouding tussen Nederlandse gasproductie van kleine velden en gasverbruik
en bent u van mening dat we moeten zorgen dat dit zo gelijk mogelijk naar nul dient
af te nemen?
Antwoord 7
Het kabinet wil de CO2-uitstoot met 55% verminderen in 2030 (en zet in op 60%) en met 95% in 2050, in lijn
met de afspraken uit het VN-klimaatakkoord van Parijs. Het kabinet zet daarom in op
besparing van het energiegebruik en het vervangen van fossiele energie door duurzame
alternatieven. Totdat alle vraag naar energie kan worden ingevuld door duurzame alternatieven,
blijft aardgas nog nodig als transitiebrandstof om onder andere onze huizen te verwarmen.
De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd en ook de gaswinning uit
Nederlandse kleine velden is de afgelopen jaren sterk gedaald. De gaswinning zal richting
2050 verder dalen naar bijna nul. Zolang aardgas nog noodzakelijk is in onze energietransitie,
is het verstandig om het gas dat nog in de diepe ondergrond aanwezig is te winnen
in plaats van aardgas te importeren, mits dat veilig en verantwoord kan. Gas uit Nederland
zoals uit de Noordzee, draagt namelijk bij aan gasleveringszekerheid, maakt Nederland
minder afhankelijk van import van aardgas uit het buitenland en de uitstoot van broeikasgassen
van binnenlands geproduceerd gas is lager dan van geïmporteerd gas. In het kader van
de huidige geopolitieke omstandigheden, de situatie op de gasmarkt en de moties van
het lid Kops (Kamerstuk 29 023, nr. 287) en de leden Erkens en Bontenbal (Kamerstuk 29 023, nr. 289) kijk ik samen met de sector naar mogelijkheden om zowel de verwachte afname van
productie op de Noordzee te beperken als een verdere importafhankelijkheid van aardgas
te verminderen.
Vraag 8
Wanneer komt u met de toegezegde onafhankelijkheidsmonitor naar de Kamer?
Antwoord 8
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het een geo-economische monitor laat ontwikkelen.
Deze monitor bouwt voort op eerder onderzoek uitgevoerd door het CBS dat onze afhankelijkheid
voor 135 producten aantoonde (zie Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54). De monitor zal een overzicht geven van strategische economische afhankelijkheden
van Nederland en van de manieren waarop landen economische beïnvloeding gebruiken
voor geopolitieke doeleinden. Het streven is om de geo-economische monitor eind 2022
te publiceren.
Vraag 9
Neemt u ook het benodigde grondstoffenverbruik en de relevante waardeketens voor de
energietransitie mee in de onafhankelijkheidsmonitor?
Antwoord 9
In de geo-economische monitor wordt niet specifiek ingegaan op de impact van de energietransitie
op de vraag naar grondstoffen en zal een breder beeld geven van afhankelijkheden die
ook relevant is voor de energietransitie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie -
Mede namens
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.