Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsagenda voor duurzame financiering (Kamerstuk 33043-108)
2022D34733 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 7 september 2022 enkele vragen en opmerkingen
                  aan de Minister van Financiën voorgelegd over haar op 7 juni 2022 toegezonden brief
                  inzake de Beleidsagenda voor duurzame financiering (Kamerstuk 33 043, nr. 108).
               
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame
                  financiering. Zij erkennen het belang van investeringen in een duurzame economie.
                  Zij lezen in de beleidsagenda dat de sector zelf al veel in gang heeft gezet, zoals
                  een commitment aan het klimaatakkoord van Parijs. De leden van de VVD-fractie lezen
                  dat de Minister financiële instellingen desondanks wil vragen «hun balansen in lijn
                  te brengen met het 1,5 graden scenario». Kan de Minister aangeven wat zij hier concreet
                  mee bedoelt ten opzichte van het commitment vanuit de sector zelf? Op welke wijze
                  dienen «de balansen» aangepast te worden volgens de Minister? Is de Minister voornemens
                  dit juridisch af te dwingen, aangezien zij in tabel 1 in de bijlage van de beleidsagenda
                  aangeeft «normerend op te willen treden indien onvoldoende voortgang bereikt wordt»?1 Acht de Minister zich bevoegd in te grijpen in de bedrijfsvoering van private ondernemingen?
                  En hoe verhoudt zicht dat tot haar Europese ambitie voor een gelijk speelveld voor
                  financiële instellingen? Welke andere Europese landen hebben ten aanzien van dit punt
                  concrete acties ondernomen? Deelt de Minister de mening dat Nederland hier gelijk
                  moet optreden in Europa? Hanteert de Minister een ondergrens qua omvang van de financiële
                  instellingen die aan de rapportageverplichtingen moeten voldoen? Welke acties onderneemt
                  de Minister in dit kader om de administratieve lastendruk te beperken voor de sector,
                  met name het midden- en kleinbedrijf? Heeft de Minister de sector geconsulteerd bij
                  de totstandkoming van de beleidsagenda? Zo ja, kan de Minister de feedback op haar
                  actiepunten met de Kamer delen? Zo nee, is de Minister bereid de beleidsagenda ter
                  consultatie aan de sector voor te leggen en de resultaten met de Kamer te delen?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsagenda
                  voor duurzame financiering en delen de mening dat de financiële sector hard nodig
                  is om een duurzame economie te bereiken. Daarom staan deze leden positief tegenover
                  de beleidsagenda, maar hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen en opmerkingen
                  bij deze beleidsagenda.
               
Uiteraard hopen de leden van de D66-fractie dat er voldoende voortgang wordt geboekt
                  door de financiële sector op de klimaatcommitment, waarin de sector zich aan de afspraken
                  uit Parijs heeft verbonden. Omdat in de laatste voortgangsrapportage werd gemeld dat
                  51 procent van de financiële instellingen een actieplan heeft, waarvan 48 procent
                  op relevante financieringen, waarvan 77 procent in lijn met het Parijsakkoord, begrijpen
                  de leden van de D66-fractie dat minder dan 19 procent in 2021 een actieplan had om
                  aan het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 te voldoen. De leden van de D66-fractie
                  vragen bij welk percentage in de komende voortgangsrapportage de Minister tevreden
                  is als het gaat om concrete actieplannen om uitstoot te meten en terug te dringen?
                  Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar wat de acties zijn om ervoor te zorgen
                  dat alle financiële instellingen aan de doelstellingen van het klimaatakkoord en het
                  akkoord van Parijs worden gehouden, mocht de score niet 100 procent zijn?
               
Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat de volgende voortgangsrapportage
                  over het klimaatcommitment van de financiële sector meer inzicht moet geven in de
                  kwaliteit van de plannen van individuele financiële instellingen? Ook zijn deze leden
                  geïnteresseerd in de verkenning van mogelijkheden om normerend op te treden in het
                  geval dat het de financiële sector niet zelfstandig lukt om aan de afspraken te voldoen.
                  De leden van de D66-fractie vragen naar wanneer deze verkenning wordt afgerond.
               
Ook de leden van de D66-fractie staan positief tegenover grotere betrokkenheid van
                  de wetenschap en het maatschappelijk middenveld bij de beoordeling van de voortgang
                  van het klimaatcommitment. Deze leden achten het van groot belang dat de heldere en
                  voorspelbare transitiepaden voor de reële economie zo spoedig mogelijk worden afgerond,
                  zodat de financiële sector beter weet wat het kan verwachten. Bovendien hechten de
                  leden van de D66-fractie waarde aan het ontwikkelen van deze transitiepaden in een
                  internationale context. Daarom vragen de leden van de D66-fractie naar wanneer de
                  transitiepaden zijn opgesteld en welke internationale partijen hierbij betrokken zullen
                  worden, zoals Europese partijen. Houdt de Minister daarbij voldoende oog voor de samenhang
                  tussen Europese afspraken, zoals op het gebied van due dilligence, met OESO-richtlijnen en andere internationale afspraken, zo vragen deze leden.
               
Hoewel de leden van de D66-fractie een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de
                  inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s
                  ondersteunen, vragen zij naar wat de concrete invulling van «mij hard maken» is? Wanneer
                  kan een dergelijk onderzoek worden gestart? Voorts lezen de leden van de D66-fractie
                  dat de Minister de toezichthouder gaat aanmoedigen om onderzoek te doen naar biodiversiteitsverlies,
                  een groot milieurisico. Welke concrete acties kunnen deze leden verwachten van toezichthouders
                  die door prudent toezicht te houden ook biodiversiteit mee zouden moeten wegen in
                  hun toezicht? Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie in het voorstel van de Europese
                  Commissie over de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen,
                  waarin de financiële sector wordt vrijgesteld van bepaalde verplichtingen. In de nota
                  naar aanleiding van het verslag over het BNC-fiche2 geeft de Minister aan deze aanpak niet in lijn te vinden met de OESO- richtlijnen
                  en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en dat
                  zij in Brussel inzet op aanscherping op dit punt. Wat is de precieze inzet, wat wil
                  de Minister uiteindelijk in de richtlijn en wat is de stand van zaken, zo vragen deze
                  leden.
               
De leden van de D66-fractie weten dat een van de grootste duurzaamheidsrisico’s, zeker
                  voor Nederland, overstromingen kunnen zijn. Vanwege dit risico kunnen deze leden zich
                  voorstellen dat er in de toekomst een grotere rol is voor verzekeraars, die daarbij
                  één loket kunnen bieden voor de afhandeling en preventieve maatregelen onder de aandacht
                  kunnen brengen. Hoe kijkt de Minister naar de rol van verzekeraars om overstromingsrisico’s
                  te beheersen zodat hiervoor in de toekomst minder publieke middelen nodig zijn en
                  hoe past dit risicobeheer in de inzet op duurzame financiering, zo vragen deze leden.
               
Omdat financiële gevolgen van duurzaamheidsrisico’s goed moeten worden beheerst, staan
                  de leden van de D66-fractie positief tegenover het borgen van het kennisniveau op
                  bestuursniveau bij financiële instellingen. Daarbij zien deze leden duurzaamheidsrisico’s
                  als breder dan enkel klimaatrisico’s, dus vragen de leden van de D66-fractie hoe andere
                  duurzaamheidsaspecten zoals biodiversiteit worden meegewogen in de beoordeling van
                  het kennisniveau van bestuurders. Hoe wordt het kennisniveau bij toezichthouders goed
                  geborgd, zo vragen deze leden.
               
Ook de leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat duurzame investeringen
                  echt duurzaam zijn en dat groenwassen wordt voorkomen. Daarom hebben deze leden zorgen over het beoordelen van beloftes
                  in plaats van gerealiseerde impact bij het verstrekken van keurmerken. Wat is de inzet
                  van de Minister rond het wegen van impact in plaats van beloftes bij de internationale
                  harmonisatie van rapportagestandaarden voor duurzaamheid, die de leden van de D66-fractie
                  als een positieve ontwikkeling zien? Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van verduurzaming
                  van de financiële sector zich tot andere landen met een grote financiële sector, zo
                  vragen deze leden.
               
Graag gaan de leden van de D66-fractie in gesprek over de nadere uitwerking van de
                  beleidsagenda en de inzet op verduurzaming van de financiële sector. Naast de partijen
                  die de Minister noemt om bij dit gesprek te betrekken, zien de leden van de D66-fractie
                  ook een rol voor consumenten die zich ervan bewust kunnen zijn dat ze wel of niet
                  willen bijdragen aan het financieren van bijvoorbeeld olieboringen. Via welke routes
                  wordt de consument geïnformeerd over het investeringsbeleid van de financiële instellingen
                  waarbij zij geld hebben en op welke manier houdt de Autoriteit Financiële Markten
                  (AFM) hier toezicht op, zo vragen deze leden. Hoe worden bijvoorbeeld banken en pensioenfondsen
                  verplicht om transparant te zijn richting consumenten over (de duurzaamheid van) hun
                  beleggingsbeleid, zo vragen de leden van de D66-fractie.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van de verduurzaming van de
                  financiële sector en de stappen die het kabinet zet. Deze leden vinden het vooral
                  belangrijk dat het kabinet gezamenlijk optrekt met de financiële sector en het bedrijfsleven,
                  en dat er bovenal aandacht is voor het perspectief van burgers.
               
De leden van de CDA-fractie missen in de beleidsagenda aandacht voor het perspectief
                  van burgers, die in hoge mate afhankelijk zijn van de producten van banken, verzekeraars
                  en pensioenfondsen. Kan de Minister schetsen welke invloed de toenemende aandacht
                  voor en de eisen aan duurzaamheid in de financiële sector heeft op burgers en bedrijven?
                  De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsagenda dat de transitie een bijdrage
                  vraagt van de hele samenleving. Welke stappen neemt de Minister om te borgen dat burgers
                  en bedrijven, zeker in sectoren waar een grote transitie gaande is zoals de agrarische
                  sector en de mobiliteit, toegang blijven houden tot financiering en verzekeringsproducten?
                  Met andere woorden, hoe zorgt de Minister ervoor dat er bij de verduurzaming van de
                  financiële sector voldoende oog is voor het perspectief van burgers en bedrijven?
               
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met de CDA-fractie eens is dat
                  de verduurzaming van de financiële sector alleen kan slagen als de overheid en de
                  financiële sector gezamenlijk optrekken. De leden van de CDA-fractie vragen of de
                  Minister kan toelichten hoe zij dit aanpakt en hoe het gezamenlijke gesprek hierover
                  wordt vormgegeven.
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoe en wanneer de Minister de Kamer informeert
                  over de voortgang op de in de tabel genoemde maatregelen en instrumenten.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de
                  beleidsagenda voor duurzame financiering. Zij onderschrijven van harte de beleidsambitie
                  van deze agenda en hebben hier ter aanmoediging van verdere ambitie een aantal vragen
                  over.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag, op het niveau van de doelen,
                  over het derde doel (meer transparantie en betere disclosures). Deze leden vragen zich af of dit daadwerkelijk een apart beleidsdoel is, of meer
                  een middel om zowel het eerste als tweede doel op meer effectieve wijze te bereiken.
                  Deze leden merken op dat de kabinetsbrief op dit punt een beetje op twee gedachten
                  lijkt te hinken en zouden hierop daarom een toelichting willen van het kabinet.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar wat de ambitie is om de financiële
                  markten een vliegwiel te laten zijn voor verduurzaming. Zij onderschrijven daarbij
                  de kritische houding van het kabinet ten opzichte van de verschillende definities
                  van relevante financieringen en invulling van actieplannen die er op dit moment binnen
                  het Klimaatakkoordcommitment is. Deze leden zijn al langer kritisch op de governance
                  rond het Klimaatakkoordcommitment en hebben daarover daarom een aantal vragen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet op dit moment heel precies
                  de verdeling van verantwoordelijkheden ziet binnen dit commitment. Kunnen wij het
                  kabinet erop aanspreken dat de onderlinge vergelijkbaarheid op dit moment nog achterloopt?
                  Voelt het kabinet zich hier verantwoordelijk voor? Of moeten we daar de procesbegeleider
                  of sectorpartijen zelf op aanspreken?
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het kabinet een update kan
                  geven over haar gesprekken in het kader van het Klimaatakkoordcommitment. Welke vorderingen
                  heeft de sector volgens het kabinet inmiddels gemaakt? En in welke mate stemmen die
                  het kabinet tevreden?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat afhankelijk van de uitkomsten van de
                  voortgangsrapportage het kabinet zal besluiten of meer normerend optreden gepast en
                  mogelijk is. De leden vragen de Minister of nader gespecificeerd kan worden in welke
                  mate en in welke gebieden er (on)voldoende vorderingen gemaakt moeten zijn om meer
                  normerend op te treden. Op basis van welke indicatoren en uitkomsten gaat de Minister
                  hier precies sturen?
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de rol van de toezichthouder in het
                  mogelijk normerende optreden binnen het Klimaatakkoordcommitment. Zij merken op dat
                  de primaire taak van toezichthouders bij risicobeheersing ligt. Hoewel impact uiteindelijk
                  bijdraagt aan risicobeheersing, lijkt hier primair ook een rol weggelegd voor de politiek,
                  net zoals de politiek breder het primaat heeft in het uitrollen van sectordoelen in
                  het klimaatbeleid. Zij vragen de Minister daarom waarom de toezichthouder hier als
                  mogelijke partij wordt genoemd. Is dit niet een kwestie waar de politiek het voortouw
                  zou moeten nemen? En wat zou dit moeten betekenen voor de verantwoordelijkheid van
                  het kabinet in de governance van het commitment?
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het Europese CRR/CRD-voorstel3 een element zit die financiële instellingen verplicht transitieplannen op te stellen.
                  Zij vragen de Minister of dit de facto gaat betekenen dat, mocht het voorstel inclusief
                  die transitieplannen aangenomen worden, er een Europa-brede verplichting komt om onder
                  CRR/CRD-vallende instellingen richting een klimaatneutrale balans toe te bewegen.
                  Zij vragen het kabinet daarnaast of zij het met GroenLinks eens is dat dit aspect
                  van het CRR/CRD-voorstel een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het in internationaal
                  verband verder uitdragen van best practices met het Nederlandse klimaatakkoordcommitment
                  (dit element wordt nu nog niet als zodanig genoemd).
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen
                  van de financieringsbalans zal betekenen dat financiële instellingen vervuilende activa
                  zullen afstoten, of in ieder geval geen of minder nieuwe vervuilende investeringen
                  zullen doen. Zij merken tegelijkertijd op dat er een «secundaire markt» zal zijn voor
                  (binnenlandse of buitenlandse) financiële partijen die het commitment niet onderschrijven
                  en deze financieringen dan zullen overnemen. Zij vragen de Minister of zij het met
                  GroenLinks eens is dat dit «lek» een probleem vormt voor de effectiviteit waarmee
                  de financiële sector de reële economie kan aanjagen te verduurzamen, en wat de Minister
                  wil doen om ook dit deel van het financiële systeem actief en sturend te helpen om
                  te verduurzamen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om in het kader
                  van de CRR/CRD-onderhandelingen reeds te pleiten voor concentratielimieten en wat
                  hierbij de overwegingen zijn.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een tijdslijn kan schetsen
                  van het mogelijk opnemen van duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 van het Bazel-raamwerk.
                  Op dit moment lopen er onderhandelingen over de Europese implementatie van Bazel IV.
                  In 2023 komt Europese Bankautoriteit (EBA) met haar conclusies. Kan op basis daarvan
                  de CRR/CRD opnieuw aangepast worden? En is het kabinet bereid daarvoor te pleiten?
                  Of zal op een nieuw Bazel-akkoord gewacht moeten worden? Klopt het dat die naar waarschijnlijkheid
                  pas voor 2027/2028 gepland staat? Wat betekent dit voor de opvolging van de EBA-adviezen
                  als hieruit blijkt dat duurzaamheidsrisico’s kapitaliseren in pijler 1 mogelijk is?
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Minister zich in Europees
                  verband hard gaat maken voor de mogelijkheid voor EBA om concrete aanbevelingen te
                  doen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen met welke publieke en private partners de
                  Minister zich in gaat zetten voor opname van de financiële sector in het Global Biodiversity
                  Framework.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister concentratielimieten als
                  de enige manier ziet om duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 te beprijzen, of dat deze
                  risico’s ook geïntegreerd zouden kunnen worden in de manier waarop de risicoweging
                  van activa, ook onder een bepaalde concentratie, tot stand komt. Wat zijn hierbij
                  de smaken, zo vragen zij, en de overwegingen van het kabinet.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij kan toelichten op welke
                  manier de EBA aandacht besteed aan (materiële) biodiversiteitsrisico’s. Deze leden
                  vragen ook of het kabinet vindt dat deze, wanneer materieel, in principe ook ingeprijsd
                  zouden moeten worden.
               
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen dat het kabinet aandacht wil besteden
                  aan duurzaamheidsrisico’s in Solvency II en IORP II (de Institutions for Occupational
                  Retirement Provision Directive). De leden vragen of de Minister voor beide dossiers
                  kan toelichten hoe dit specifiek terugkomt in haar inzet.
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen
                  van de balansen van financiële instellingen, alsmede breder het beheersen van transitie-
                  en vooral fysieke risico’s, voor sterke herverdelingseffecten kan zorgen in de samenleving.
                  Met name bij materialiserende fysieke risico’s, dragen actoren die hierdoor benadeeld
                  worden, niet altijd de verantwoordelijkheid voor het feit dat ze hierdoor benadeeld
                  worden, omdat ook niet-fossiele partijen hierdoor geraakt kunnen worden. De leden
                  van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij erkent dat dit van de politiek
                  vraagt dat ze enerzijds onverkort van financiële instellingen klimaatneutraliteit
                  verwacht, en anderzijds met goed beleid instaat voor de herverdelingseffecten die
                  daardoor kunnen ontstaan. Deze leden vragen bovendien wat dit vraagt van de politiek
                  in het soort van (herverdelings-)beleid dat ze op dit punt zal moeten gaan voeren.
                  Moeten we, bijvoorbeeld, mensen compenseren omdat ze een hogere rente betalen omdat
                  ze toevallig onder zeeniveau wonen? Waarom zou dat wel of niet wenselijk zijn?
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het kabinet op basis van de initiatiefnota
                  «Van oliedom naar gezond verstand»4 met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in gesprek zou gaan
                  over onderzoek naar verdeling van verliezen als gevolg van materialiserende duurzaamheidsrisico’s.
                  Deze leden vragen hoe het hiermee, alsmede met het onderzoek van het WRR, staat.
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat verzekerbaarheid van klimaatschade
                  niet alleen gaat over het op de hoogte brengen van burgers en verbeteren van verzekerbaarheid,
                  maar ook op een visie op privatisering dan wel socialisering van verliezen die simpelweg
                  niet verzekerbaar zijn. Wat vraagt dit van de architectuur van de verzekeringsmarkt?
                  Is het kabinet bereid ook dit vraagstuk verder uit te diepen?
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister zich nog altijd hard maakt
                  voor een algemene taxonomie (die niet alleen groen maar ook bruin beslaat), op welke
                  manier zij daar bij de Europese Commissie op aandringt, en hiertoe coalities bouwt
                  in de Raad.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister met hen de zorg deelt dat
                  de huidige Europese sustainable finance aanpak ervoor kan zorgen dat groene investeringen overgereguleerd worden, terwijl
                  vervuilende investeringen «ondergereguleerd» blijven. Deze leden vragen wat deze vaststelling
                  betekent voor de inzet van Nederland ten aanzien van de duurzame financieringsstrategie
                  van de Europese Commissie. Zij wijzen er op dat de Europese Rekenkamer in een rapport
                  in 2021 gesteld heeft dat «het Actieplan [van de Commissie] niet gepaard ging met
                  specifieke acties om de duurzaamheids- en sociale kosten van niet duurzame activiteiten
                  aan te pakken, en niet naar dit onderliggende probleem verwees, terwijl de High Level
                  Expert Group het belang van de aanpak hiervan wel heeft onderschreven».5
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke lessen het kabinet trekt uit het genoemde
                  rapport van de Europese Rekenkamer voor de te voeren (nationale en Europese) beleidsstrategie
                  voor het verduurzamen van financieringsstromen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij bereid is bij de Europese
                  Commissie erop aan te dringen dat zij bij dit mandaat nog met wetgeving komt om credit
                  rating agencies van ESG-producten (Environmental, Social en Governance) scherper te
                  reguleren, alsmede credit rating agencies te dwingen om beter rekenschap te geven
                  van duurzaamheidsrisico’s in kredietwaardigheidsanalyses, om zo het probleem van groenwassen
                  en onderschatting van duurzaamheidsrisico’s te adresseren. Dit zou immers aansluiten
                  op de consultatie die de Europese Commissie daarover op dit moment afgerond heeft,
                  merken zij op.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is om in Europees
                  verband te pleiten voor minimumstandaarden waaraan ESG-producten moeten voldoen, net
                  zoals er straks minimumstandaarden zijn waaraan groene obligaties moeten voldoen.
                  Ook dit kan immers een belangrijk middel zijn om groenwassen te voorkomen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte of de Minister een reactie kan
                  geven op het onderzoek «ESG-ratings leiden niet tot maatschappelijk verantwoorder
                  beleggen» (Kroft en Bams, ESB, augustus 2022).6 Erkent de Minister het in het artikel geschetste probleem, en kan zij heel precies
                  aangeven welke beleidsmaatregelen volgens haar dit probleem effectief zouden kunnen
                  adresseren, zo vragen deze leden.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda terecht vaststelt
                  dat de urgentie van de transitie naar een duurzame economie staan en dat de financiële
                  sector een vliegwiel voor verduurzaming moet zijn. De leden van de PvdD-fractie constateren
                  dat, op basis van legio onderzoeken van verschillende organisaties, helaas echter
                  ook dat, ondanks dat er sinds Grenzen aan de Groei van de Club van Rome al 50 jaar
                  lang pogingen worden ondernomen om dit te veranderen, dit nog onvoldoende leeft bij
                  de financiële sector, zowel op het gebied van klimaat, als op het gebied van biodiversiteit
                  en andere belangrijke duurzaamheidsthema’s zoals mensenrechten. Het is dan ook de
                  hoogste tijd voor onderscheidend overheidsbeleid.
               
In antwoord op eerdere Kamervragen van de leden van de PvdD-fractie geeft de Minister
                  van Financiën (ook haar voorganger) steeds aan dat zij (hij) vindt dat het niet aan
                  haar (hem) is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen.
                  Blijft zij bij dat standpunt? Zo ja, wie zal dan beoordelen of de plannen van de financiële
                  instellingen het gewenste niveau van transparantie, vergelijkbaarheid en ambitie bereiken?
                  Op basis van welke indicatoren gaat dit objectief en wetenschappelijk worden gemeten?
                  Deelt zij de constatering dat de vorige voortgangsrapportage over het klimaatcommitment
                  onvoldoende inzicht geeft in de prestaties en de kwaliteit van de plannen van individuele
                  financiële instellingen? In hoeverre worden bevindingen uit onderzoeken die zowel
                  het investeringsbeleid als de investeringspraktijk van de financiële instellingen
                  recentelijk langs de klimaatmeetlat hebben gelegd, meegenomen in deze beoordeling?
                  De Minister geeft aan dat de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK)
                  een maatschappelijke dialoog zal inrichten om zo het maatschappelijk middenveld en
                  de wetenschap beter te betrekken bij de governance van het klimaatcommitment. Wanneer
                  gaat deze dialoog plaatsvinden? Mocht de Minister besluiten normerend op te treden,
                  hoe zou deze interventie er dan uit zien?
               
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister gaat onderzoeken of de huidige
                  governance van het klimaatcommitment nog past binnen de ambitieuze klimaatopgave en
                  zij gaat verkennen of meer normerend optreden ten aanzien van de doelstellingen van
                  het klimaatcommitment mogelijk is als onvoldoende voortgang wordt bereikt. Wat gaat
                  de Minister doen in deze verkenning?
               
De publicatie van de rapportages over het klimaatcommitment staan eind dit jaar en
                  begin volgend jaar gepland. Wanneer zal de Minister conclusies trekken om bijvoorbeeld
                  naar de rol van toezichthouders te kijken? Kan dat meteen na publicatie van de rapportages
                  als daaruit blijkt dat het nog niet de goede kant op gaat? En in hoeverre wordt biodiversiteit
                  ook meegenomen in de gestelde normen?
               
Op het gebied van biodiversiteit zien de leden van de PvdD-fractie een financiële
                  sector die blijft vasthouden aan financiering van grootschalige industriële monoculturen
                  en pesticidebedrijven en zich hiermee dus mogelijk schuldig maken en mogelijk bijdragen
                  aan ecocide. Legio onderzoeken van verschillende organisaties en nieuwberichten uit
                  landelijke kranten bevestigen dit.
               
Op welke manier vindt de Minister dat de grove misstanden (zoals investeringen die
                  zorgen voor verdere ontbossing van de Amazone) nou een goed bewijs zijn van de doeltreffendheid
                  van haar beleid dat het niet aan de Minister is om het beleid van individuele financiële
                  instellingen te beoordelen. Wordt het niet eens eindelijk tijd dat de Minister zich
                  wel uitspreekt over de grove misstanden? Hoe lang blijft ze aldus individuele financiële
                  instellingen de facto vrijstellingen verlenen?
               
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda onverantwoord weinig
                  ambitie bevat op het gebied van biodiversiteitsverlies. Zeker in een tijd waarin,
                  tijdens de Biodiversiteitstop aan het einde van dit jaar, belangrijke mondiale afspraken
                  moeten worden gemaakt, is dat niet alleen een gemiste kans, maar ook een verwijtbaar
                  tekort in het beleid van de Minister. Immers de huidige mate van biodiversiteitsverlies
                  draagt bij aan de ineenstorting van ecosystemen. Recentelijk heeft een netwerk van
                  40 centrale banken erkend dat biodiversiteitsverlies in het bijzonder significante
                  macro-economische implicaties kan hebben. Er is geen tijd meer te verliezen.
               
Zowel de klimaatcrisis als het biodiversiteitsverlies kunnen worden tegengegaan door
                  in te zetten op meer plantaardige eiwitten. Een aanzienlijk deel van de financiering
                  door financiële instellingen gaat helaas nog steeds naar de intensieve industriële
                  veehouderij. De landbouw- en veeteeltsector en de daarmee gepaard gaande ontbossing
                  is verantwoordelijk voor 13 tot 20 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
                  Momenteel heeft alleen de Triodos Bank een concrete strategie voor de noodzakelijke
                  voedsel-en eiwittransitie. Na het rapport dat de Eerlijke Geldwijzer hierover lanceerde
                  in mei 2021 onderschreef de toenmalige Nederlandse Minister van Landbouw, Natuur en
                  Voedselkwaliteit (LNV), Carola Schouten, het rapport met de woorden: «Ik roep financiële
                  instellingen op om de inhoud en aanbevelingen uit het rapport van de Eerlijke Geldwijzer
                  over [de eiwittransitie] te nemen en waar mogelijk te implementeren.» De Minister
                  van Financiën gaat samen met de Minister van LNV, pleiten voor opname van de financiële
                  sector in het internationale Global Biodiversity Framework. In hoeverre zal Nederland
                  inzetten op verplichte biodiversiteitsnormen en randvoorwaarden voor de globale financiële
                  sector? Indien Nederland niet inzet op het verplichten van biodiversiteitsnormen,
                  waar zal Nederland wel voor oproepen? Welke inzet zal mogelijk gesteund worden in
                  Europa? Welke rol ziet de Minister precies voor zichzelf weggelegd in dit proces?
                  Op welke manier gaat zij zich hiervoor inzetten? Gaat zij in dit kader ook samen met
                  haar collega van LNV stappen ondernemen om de noodzakelijke eiwittransitie van de
                  financiële sector aan te jagen en zo opvolging geven aan de woorden van de vorige
                  Nederlandse Minister van LNV? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de beleidsagenda voor duurzame financiering
                  veel te weinig informatie bevat over andere duurzaamheidsonderwerpen zoals het sociale
                  aspect van een duurzame financiële sector, waarbij het bijvoorbeeld gaat om mensenrechten.
                  Veel financiële instellingen leven de UNGP’s en OESO-richtlijnen onvoldoende na en
                  blijven investeren in bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen.
                  Zo bleek uit een recent rapport van de eerlijke Geldwijzer dat negen van de tien pensioenfondsen
                  gezamenlijk tenminste 3,8 miljard euro beleggen in gas-, olie- en mijnbouwbedrijven
                  die langdurig betrokken zijn bij structurele mensenrechtenschendingen. De schendingen
                  variëren van zeer onveilige werkomstandigheden, ernstige vervuiling van het leefgebied
                  van omwonenden, tot medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. Kan de Minister uitleggen
                  waarom zij deze samenhang in problematiek zo negeert?
               
De Minister zegt dat ze zich in het algemeen ook wil inzetten voor de verbetering
                  van de kwaliteit, onafhankelijkheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsbeoordelingen
                  en ze erkent het risico op greenwashing door ESG-bureaus. Omdat een uniforme definitie
                  voor een duurzame investering ontbrak, heeft de Europese Commissie een taxonomie voor
                  duurzame activiteiten en investeringen bedacht. Deze leden zijn eigenlijk van mening
                  dat deze groene taxonomie in principe zou moeten volstaan. Elke investering zou immers
                  een duurzame investering moeten zijn en dus binnen de groene taxonomie moeten vallen.
               
In de groene taxonomie zijn nu echter ook niet duurzame investeringen opgenomen en
                  er vloeien ook geen verplichtingen uit voort. Het is wederom een vrijblijvende maatregel,
                  bovenop alle andere vrijblijvende maatregelen die er al zijn. Die vrijblijvendheid
                  is wellicht niet de bedoeling, maar een analyse van de werkelijkheid (diverse onderzoeksrapporten
                  en krantenberichten over grove misstanden die eerder structureel lijken dan incidenteel)
                  laat zien dat het zo toch wel wordt ervaren door financiële instellingen. Is de Minister
                  bereid om zich ervoor in te zetten om de groene taxonomie een verplichtend karakter
                  te geven? Er leeft nu een breder gedragen wens om een grijze of bruine taxonomie te
                  ontwikkelen. De leden van de PvdD-fractie willen voorkomen dat dit juist vertragend
                  werkt. In principe zou de groene taxonomie onder bepaalde voorwaarden volstaan. Alles
                  wat er niet in valt zou verboden moeten zijn. Hoe ziet de Minister dat? Als de Minister
                  eerst een bruine taxonomie wil zien, is zij dan in elk geval bereid hier vaart mee
                  te maken? Wat zijn haar plannen op dit gebied?
               
Een van de manieren om tot meer consistente, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsbeoordelingen
                  te komen is door aan te sluiten op internationale standaarden zoals de Task Force
                  on Climate- related Financial Disclosures (TCFD). De standaarden zoals opgesteld in
                  de Task Force on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) ontbreken echter. Waarom
                  heeft de Minister hier geen rekening mee gehouden? In hoeverre wil de Minister hier
                  alsnog rekening mee houden? In hoeverre stimuleert de Minister de Nederlandse organisaties
                  in hun rol als koploper met betrekking tot natuur-gerelateerde rapportage, in lijn
                  met de TNFD?
               
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de beheersing van duurzaamheidsrisico’s.
                  In december vorig jaar luidde de DNB de noodklok: bij de afweging van risico’s, nam
                  slechts 30 procent van de pensioenfondsen, 22 procent van de verzekeraars en 10 procent
                  van de banken duurzaamheid mee. De rest is zich wel bewust van de risico’s maar onderneemt
                  geen actie. Is de Minister het eens met de stelling dat, met het onvoldoende meenemen
                  van deze impact, de risicomodellen van banken en verzekeraars ernstig tekortschieten
                  op dit punt?
               
Wat zijn de huidige cijfers ten aanzien van het afwegen van duurzaamheidsrisico’s
                  en het ondernemen van actie daarop? In hoeverre wordt deze informatie meegenomen in
                  een afweging voor meer normerend optreden? Overweegt de Minister ook om, naast een
                  aangekondigd vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico’s door toezichthouders, ook
                  toezichthouders beter toe te rusten om gepaste maatregelen te kunnen nemen als dit
                  onvoldoende gebeurt? Welke rol kunnen de Minister van Financiën en de toezichthouders
                  spelen bij het waarborgen van het voorzorgsbeginsel in monetair beleid en toezichtmechanismes?
                  De Minister schrijft dat er binnen financiële instellingen voldoende kennis beschikbaar
                  moet zijn over duurzaamheidsrisico’s. Klimaatexpertise wordt al geïntegreerd in de
                  «fit and proper»-test voor bestuurders. Hoe kijkt de Minister aan tegen het opnemen
                  van biodiversiteitsexpertise in de besturen van financiële instellingen?
               
Tot slot merken de leden van de PvdD-fractie op dat duurzaamheidsrisico’s nu wel serieuzer
                  worden genomen door financiële instellingen, maar dat er geen collectieve actie is.
                  Wanneer elke financiële instelling ieder op haar eigen manier haar risico's analyseert
                  en individuele responsstrategieën ontwikkelt, brengt dit grotere systeemrisico’s met
                  zich mee. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf en haar Minister weggelegd om noodzakelijke
                  collectieve actie te stimuleren?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van
                  de Minister van Financiën van 7 juni 2022. Het lid van de BBB-fractie vindt het volstrekt
                  onverantwoord om in deze tijden de lat qua CO2-reductie nog hoger te leggen dan de ook al verstrekkende doelstelling van 55 procent
                  reductie in 2030. De Minister geeft het volgende aan: «De transitie naar een duurzame
                  economie vraagt een bijdrage van de hele samenleving: van de overheid, burgers, bedrijven
                  en maatschappelijke organisaties». Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of
                  zij zich wel realiseert dat in deze tijden van enorme inflatie het voor miljoenen
                  burgers onmogelijk is om ook nog een financiële bijdrage aan een duurzame economie
                  te leveren. Ook stelt de Minister dat middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen
                  en vermogensbeheerders investeren sturend zijn voor de financiering van een duurzame
                  economie. Kan de Minister aan ons uitleggen waar zij deze stelling op baseert en of
                  dit een wens of een zekerheid is?
               
De Minister wil dat de financiële instellingen hun balansen in lijn brengen met het
                  1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Het lid van de BBB-fractie wil
                  graag weten van de Minister wat de impact hiervan op het rendement is van de beleggingsproducten
                  (waaronder pensioenen) en dus op de inkomsten van de burgers. Daarnaast wil het lid
                  van de BBB-fractie weten welke instrumenten de Minister heeft om haar wens door de
                  instellingen tot uitvoer te laten brengen en hoe zij om wenst te gaan met buitenlandse
                  financiële instellingen, waar andere normen worden gehanteerd op dit gebied.
               
De Minister geeft in de brief aan: «Hierbij zal ik bijvoorbeeld kijken naar een mogelijke
                  rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sector-gedreven, governance van het
                  klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave.» Het lid van de BBB-fractie
                  hoort graag van de Minister of zij speelt met de gedachte om als overheid hier op
                  in te grijpen en welke instrumenten ze hiervoor momenteel ter beschikking heeft.
               
De Minister wil zich hard maken voor «.... Een ambitieuze invulling van onderzoeken
                  naar de inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s
                  door toezichthouders en risicocomités zoals de European Systemic Risk Board (ESRB).»
                  Het lid van de fractie BBB hoort graag van de Minister wanneer de Kamer de uitkomsten
                  hiervan kan verwachten.
               
De Minister geeft terecht aan dat groenwassen voorkomen moet worden. Het lid van de
                  BBB-fractie hoort graag welke aanwijzingen de Minister heeft dat hier momenteel sprake
                  van is en of ze een inschatting kan maken van de mate waarin dit plaatsvindt of dat
                  ze het hier over een hypothetische situatie heeft.
               
De Minister geeft aan dat de beoordelingen en kaders zeer versnipperd zijn en er geen
                  of onvoldoende sprake is van internationale harmonisatie. Het lid van de BBB-fractie
                  hoort graag van de Minister hoe zij oneerlijke concurrentie momenteel denkt te voorkomen.
               
«Op de banken waarvan de staat aandeelhouder is rust een bijzondere verantwoordelijkheid
                  om voortgang te boeken op de duurzaamheidsdoelstellingen.», aldus de Minister. Het
                  lid van de BBB-fractie hoort graag hoe die bijzondere verantwoordelijkheid momenteel
                  tot uitdrukking komt en hoe de prestaties van de banken waar de staat deelnemer is
                  zich momenteel op het gebied van duurzaamheid verhouden tot de andere banken.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën - 
              
                  Mede ondertekenaar
R.L. van den Bos, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.