Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake samenhangende Nederlandse inzet in het kader van de collectieve verdediging en in missies en operaties ter bevordering van de internationale rechtsorde 2022-2025 (Kamerstuk 29521-446)
29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies
Nr. 449
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 oktober 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
en van Justitie en Veiligheid over de brief van 17 juni 2022 inzake samenhangende
Nederlandse inzet in het kader van de collectieve verdediging en in missies en operaties
ter bevordering van de internationale rechtsorde 2022–2025 (Kamerstuk 29 521, nr. 446).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 7 september 2022. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Westerhoff
1
In hoeverre ziet u een rol voor (civiele) missies ter ondersteuning van migratiebeheersing,
gelet op het feit dat het woord migratie niet voorkomt in de plannen en dat migratie
ook in uw hoofdlijnenbrief van maart onderbelicht bleef en ervan uitgaande dat het
gewenst is dat het kabinet een visie heeft op migratie(beheersing), gebruikmakend
van alle instrumenten van het buitenlandbeleid, inclusief internationale missies?
Het kabinet acht bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit via deelname
aan missies van belang, om bij te dragen aan de veiligheid van het Koninkrijk en Europa.
Het is aannemelijk dat bevordering van stabiliteit irreguliere migratiestromen en
aanverwante problematiek kan helpen beheersen. De samenhangbrief benoemt dat deze
overweging in een aantal gevallen, zoals bijvoorbeeld in de Sahel en in Libië, expliciet
een rol speelt bij de afweging om bij te dragen aan missies. In deze gevallen ligt
ook een verband met het streven naar samenhang tussen inzet in missies, diplomatieke
initiatieven en inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
2
Kunt u concreter aangeven wat het relatieve gewicht is van de twee hoofdtaken van
de «samenhangende inzet», in termen van geld, menskracht en politieke prioriteit?
En hoe ziet u dit voor zich op de middellange termijn?
Zoals in de samenhangbrief staat beschreven is het gezien de oorlog aan de Europese
oostgrens evident dat de komende periode veel nadruk zal liggen op bescherming van
het eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied.
De Russische invasie van Oekraïne is echter niet de enige dreiging waar Nederland
en zijn bondgenoten nu en in de toekomst mee geconfronteerd worden. De Nederlandse
krijgsmacht moet voor wat betreft de drie hoofdtaken, die steeds nauwer met elkaar
verbonden zijn, sneller, vaker en langer op kunnen treden. In de Defensienota zijn
maatregelen aangekondigd om de operationele gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht
te verhogen, waardoor de krijgsmacht haar drie hoofdtaken op termijn beter in kan
vullen. Hiermee kan Nederland een meer waardevolle en evenredige bijdrage leveren
aan het beschermen van het bondgenootschappelijk grondgebied en de bevordering van
de internationale rechtsorde.
3
Kunt u garanderen dat, waar u spreekt over verdringingseffecten, de Nederlandse inzet
in missies en operaties ten behoeve van de internationale rechtsorde nooit ten koste
zal gaan van de eerste hoofdtaak, te weten de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk
grondgebied?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is verwoord, worden in de Defensienota maatregelen
genomen om de inzetmogelijkheden op hoofdtaak een, twee en drie te vergroten. Defensie
moet in alle drie de hoofdtaken kunnen optreden. Hoofdtaak 2 blijft onverminderd van
belang ten behoeve van het bevorderen van stabiliteit en veiligheid. In de samenhangbrief
staat echter ook dat een grotere nadruk op bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk
grondgebied (hoofdtaak 1) de beschikbaarheid van de krijgsmacht voor inzet in missies
en operaties in het kader van hoofdtaak 2 en 3 in de huidige situatie kan beperken.
4
Waarom lukt het op dit moment niet om proportioneel en in verhouding met vergelijkbare
partners bij te dragen aan alle gewenste verbanden? Wat zijn daar de gevolgen van?
Wanneer verwacht u dat dit wel weer kan?
De operationele gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht staan onder druk door
bijvoorbeeld tekorten in voorraden, operationele ondersteuning en tekorten in de bedrijfsvoering.
Dit heeft tot gevolg dat Nederland niet aan alle verbanden een bijdrage levert die
evenredig is aan de bijdrage van vergelijkbare landen. De verwachting is dat de voorziene
maatregelen uit de Defensienota (Kamerstuk 36 124, nr. 1) op termijn verbetering brengen in de operationele gereedheid, inzetbaarheid en wendbaarheid,
zodat de krijgsmacht sneller, vaker en langer kan worden ingezet.
5
Op welke wijze werkt Nederland militair samen met Australië en welke toekomstplannen
liggen er voor militaire samenwerking? Welke rol ziet Nederland weggelegd voor Australië
als strategische partner bij (voornemens tot) bijdragen in de Indo-Pacific?
De bilaterale militaire relatie tussen Nederland en Australië is de meest hechte van
alle landen in de Indo-Pacific en richt zich voornamelijk op uitwisseling van kennis
en expertise op materieel gebied. Nederland en Australië werken samen op het gebied
van oefeningen en de gezamenlijke ontwikkeling en het gebruik van materieel.
Strategisch gezien heeft Nederland baat bij goede banden met Australië, een like-minded land in de Indo-Pacific. Nederland wordt in Australië gezien als één van de belangrijkste
Europese partners. Het bestendigen van de goede defensierelatie met Australië is onderdeel
van de Nederlandse leidraad voor versterking van de Nederlandse en EU-samenwerking
met partners in Azië1 en draagt bij aan de Nederlandse informatiepositie in de regio.
6
Hoe worden de drie geleerde lessen die in de brief worden benoemd (geen quick fixes,
voldoende lokaal eigenaarschap en een realistisch ambitieniveau), geformaliseerd in
de besluitvorming? Kunt u deze verder operationaliseren? Wat is bijvoorbeeld «voldoende»
eigenaarschap? Hoe wordt dat geconstateerd, aangezien de wil van een (al dan niet
gekozen) regering één ding is, maar de door de bevolking vaak iets anders? Wat is
ten aanzien verwelkoming van «quick fixes» een redelijke termijn voor een missie?
Is het opstellen en toetsen van een aannemelijke «theory of change», waarin onder
meer rekenschap wordt gegeven van de grenzen van maakbaarheid, standaardprocedure
bij elke missie? Worden in het NIOD-rapport over Afghanistan dergelijke lessen verder
verdiept?
De genoemde geleerde lessen zijn richtinggevende noties geweest in het besluitvormingsproces
ten aanzien van de inzet waar de samenhangbrief op ziet.
In het besluitvormingsproces is – onder andere – per missie(gebied) steeds gekeken
naar de onderliggende conflictsituatie, een appreciatie gemaakt van de effectiviteit
van (Nederlandse inzet binnen) de missie en gewogen hoe deze inzet binnen het bredere
Nederlandse beleid past.
Zoals in de samenhangbrief staat, dient het meewegen en implementeren van lessons learned een structureel onderdeel te zijn van het voorbereiden, uitvoeren en rapporteren
over inzet in missies. Dit kan bijvoorbeeld door meer in te zetten op gezamenlijke
analyse van lokale contexten en doorlopend kritisch te reflecteren op effectiviteit
van inzet. Een goede inventarisatie van lokale behoeften en mogelijke samenwerkingspartners,
continuïteit van de betreffende missies en de mogelijke Nederlandse bijdrage daaraan,
alsmede het formuleren van haalbare en realistische doelstellingen zijn onderdeel
van deze analyse. Hieraan zal in toekomstige voortgangsrapportages over lopende Nederlandse
missiebijdragen meer aandacht worden besteed.
Ten aanzien van lokaal eigenaarschap geldt in algemene zin dat oplossingen en interventies
niet extern worden opgelegd, maar dat deze vraag-gedreven zijn en in samenspraak met
lokale autoriteiten worden ontwikkeld. Het is in dat opzicht van belang dat we ons
er rekenschap van geven dat het stellen van te ambitieuze doelen of juist het opleggen
van beperkingen vanuit de eigen binnenlandspolitieke kaders, gevolgen kan hebben voor
de effectiviteit van missies. Interventies zijn immers per definitie tijdelijk en
(de resultaten ervan) moeten op termijn altijd worden overgenomen door lokale autoriteiten.
Actieve betrokkenheid van die autoriteiten bij de vormgeving, monitoring en bijsturing
van interventies is dan ook noodzakelijk. Ook de mate waarin de autoriteiten als legitiem
worden gezien en de steun hebben van hun eigen bevolking is een aspect dat wordt meegewogen.
Vanuit het OS-speerpunt Veiligheid en Rechtsorde kunnen in specifieke landen projecten
worden gefinancierd die het vertrouwen tussen overheid en bevolking bevorderen.
De onderzoeksopdracht die het kabinet voornemens is aan het NIOD te verlenen is op
17 juni jl. met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 27 925, nr. 912). In hoeverre bovengenoemde lessen daaruit naar voren komen en worden uitgediept
is aan de onafhankelijke NIOD-onderzoekers. Tegelijkertijd zijn op dit moment onafhankelijke
eindevaluaties van de Nederlandse bijdrage aan de NAVO Resolute Support-missie in Afghanistan tussen 2015 en 2021 en de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie
MINUSMA in Mali tussen 2014 en 2019 gaande, conform de verplichting uit het Toetsingskader.
Deze worden uitgevoerd door de onafhankelijke evaluatiedienst van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken (directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie – IOB) en
naar verwachting zullen ook hieruit nadere lessen volgen.
7
Op welke manier beoordeelt u «effectiviteit en meerwaarde»?
Effectiviteit en meerwaarde worden beoordeeld via monitoring en evaluatie van missiebijdragen.
De monitoring- en evaluatiesystematiek voor artikel 100-missies is uiteengezet in
de Kamerbrief van 20 mei 2020 over opvolging van de moties van het lid Bosman c.s.
(Kamerstuk 27 925, nr. 699) en van de leden Kerstens en Van Ojik (Kamerstuk 27 925, nr. 697) over evaluaties missiebijdragen (Kamerstuk 27 925 nr. 721). Zoals in de brief gesteld wordt bij het monitoren van de effectiviteit meegewogen
of de uitvoering van de missie volgens plan verloopt en of dit naar verwachting zal
resulteren in het beoogde doel. Parallel hieraan speelt doorlopend de vraag of het
oorspronkelijk beoogde doel nog altijd wenselijk en haalbaar is voor zowel Nederland
als het betreffende gastland. De meerwaarde is een samenspel tussen aanhoudende relevantie
van het doel en geboekte progressie richting het bereiken van dat doel.
8
Hoe wordt het belang van Nederland meegewogen bij het afwegen voor welke missies Nederland
zich zal inzetten?
Zie het antwoord op vraag 10.
9
Is het (mogelijk in de toekomst) ontstaan van grote migratiestromen en het voorkomen
hiervan een criterium dat overwogen wordt bij de keuze aan welke missies Nederland
zal bijdragen? Waarom?
Zie het antwoord op vraag 1.
10
Op welke manier worden er prioriteiten gelegd binnen een 360-graden benadering? Hoe
wordt bepaald welke missies een zwaartepunt krijgen?
Antwoord op vraag 8 en vraag 10
De beleidskaders en strategische context die in de samenhangbrief zijn beschreven,
zijn leidend geweest bij het wegen en vaststellen van de (combinatie van) inzetten
waarbij de Nederlandse veiligheidsbelangen het best gebaat zijn. Met een «360-graden»
benadering wordt gedoeld op het inzicht dat Nederland het zich niet kan veroorloven
om de blik maar op één dreiging te richten en dat het van belang is voortdurend alert
te blijven op ontwikkelingen om ons heen. Prioriteiten worden bepaald op basis van
diverse factoren, o.a. de in de genoemde beleidskaders geformuleerde Nederlandse belangen
en ambities, ontwikkelingen in de wereld, beschikbare capaciteiten, samenwerkingsmogelijkheden
met andere landen en verzoeken van derden.
11
Hoe zal de inzet van Nederland aan de NAVO-oostflank worden gebalanceerd met toekomstige
wapenleveranties aan Oekraïne?
Het kabinet acht een actieve Nederlandse militaire bijdrage aan de versterking van
de oostflank van het NAVO-verdragsgebied van groot belang. Nederland neemt daarom
onder andere deel aan enhanced Forward Presence in Litouwen, de NAVO Battle Group in Roemenië en de Air Missile Defence Task Force in Slowakije. Daarnaast acht het kabinet het van belang om significante steun te
blijven verlenen aan de Oekraïense strijdkrachten, onder meer door middel van de levering
van militaire goederen. Daarbij wordt voortdurend afgewogen wat de impact is op de
gereedstelling en inzetbaarheid van de eigen krijgsmacht, inclusief de bondgenootschappelijke
verplichtingen waar Nederland aan gebonden is.
12
Kunt u aangeven in welk gebied de Nederlanders die naar Oekraïne terugkeren om deel
te nemen aan de EU Advisory Mission (EUAM), worden gestationeerd? Blijven deze Nederlanders
ver weg van de frontlinie en kunnen zij in geval van nood snel geëvacueerd worden?
De voorziene standplaatsen van de Nederlandse missieleden in EUAM Oekraïne zijn op
dit moment Kyiv en Lviv. De mogelijkheid bestaat dat Nederlandse missieleden ook buiten
de standplaats actief zullen zijn. Gezien de aard van de missie (civiel, adviserend
en non-executief) en de veiligheidssituatie is niet voorzien dat Nederlandse missieleden
in de buurt van de frontlinie actief zullen zijn. In het kader van de terugkeer heeft
de missie veiligheidsassessments gemaakt, risico’s in kaart gebracht, mitigerende
maatregelen getroffen en EU-lidstaten hierover geïnformeerd. De missie heeft evacuatieplannen
gereed; missieleden kunnen in geval van nood geëvacueerd worden met gepantserde voertuigen.
13
Hoe lang levert Nederland al een bijdrage aan de EU Monitoring Misson (EUMM) in Georgië
en welke tastbare resultaten zijn er tot nu toe behaald? Op wiens initiatief is besloten
tot het verhogen van het aantal Nederlandse functionarissen van tien naar vijftien?
Nederland levert sinds de oprichting van EUMM Georgië in 2008 een bijdrage aan de
missie. Het initiatief om de bijdrage aan EUMM te verhogen van tien naar vijftien
kwam van Nederland. Zoals gesteld in de samenhangbrief, wenst het kabinet in het licht
van de Russische agressie meer te investeren in conflictpreventie in de bredere regio.
De missie monitort onder andere door middel van patrouilles de implementatie van de
Six Point Agreement. Omdat de missie geen toegang heeft tot de afvallige regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië
kan de missie het mandaat slechts uitvoeren in het Tbilisi Administered Territory, bij de grens (Administratieve Border Line, ABL) met deze regio’s. De missie draagt daar onder andere bij aan het beslechten van conflicten
en het voorkomen van escalatie van incidenten. De missie faciliteert hiertoe onder
meer een telefonische hulplijn en is organisator van het Incident Prevention and Response Mechanism (IPRM).
Via deze mechanismen draagt de missie als onafhankelijke actor bij aan de dialoog
tussen partijen betrokken bij incidenten of conflicten aan de ABL. Zo heeft de missie
bijvoorbeeld een rol gespeeld in het aanpakken van problemen rondom irrigatie over
de ABL heen. Meer in algemene zin geven Georgische autoriteiten en bevolking aan dat
de aanwezigheid van EUMM bijdraagt aan hun gevoel van veiligheid. Tot slot heeft EUMM
ook een rol in het informeren van de EU en de internationale gemeenschap over de situatie
aan de ABLs en over de implementatie van de Six Points Agreement.
14
Wanneer verwacht u de Kamer verder te kunnen informeren over de nieuwe inzet van een
Forensisch- en Opsporingsteam in samenwerking met het ICC?
Het kabinet heeft uw Kamer op 29 augustus jl. nader geïnformeerd over de voortzetting
van deze inzet (Kamerstuk 36 045, nr. 110).
15
Wat zijn de precieze werkzaamheden van de genderadviseur bij de VN-missie UNIFIL in
Libanon en hoe helpen deze werkzaamheden bij het «beëindigen van vijandelijkheden
in het grensgebied tussen Israël en Libanon en het ondersteunen van de inzet van de
Lebanese Armed Forces»?
De militaire genderadviseur bij de VN-missie UNIFIL in Libanon werkt aan de implementatie
van de «Vrouwen, Vrede en Veiligheid-agenda» voortkomend uit VN-resolutie 1325. De
adviseur adviseert de missieleiding over het integreren van het genderperspectief
in de operaties, met het doel de operaties effectiever te maken door ervoor te zorgen
dat er evenredig aandacht is voor de (veiligheids)behoeften en participatierol van
vrouwen, mannen, meisjes en jongens.
De militaire genderadviseur werkt samen met diverse afdelingen binnen de missie en
bezoekt regelmatig de diverse UNIFIL-bataljons. De adviseur ondersteunt de bataljons
bij het integreren van een genderperspectief in hun patrouilles en activiteiten, door
middel van gesprekken, het verzorgen van trainingen, en het geven van feedback op
missieactiviteiten om bijvoorbeeld de betrokkenheid van vrouwen te verbeteren. Een
deel van de activiteiten wordt in gezamenlijkheid uitgevoerd met de Lebanese Armed Forces (LAF).
De militaire genderadviseur is geplaatst op het hoofdkwartier van UNIFIL in Naqoura
en maakt onderdeel uit van een grote staf van adviseurs die allen bijdragen aan het
mandaat van de missie: het creëren van stabiliteit en het steunen van de overheid
van Libanon in het herstellen van hun autoriteit in Zuid-Libanon.
16
Kunt u aangeven welke impact de financiële crisis in Libanon heeft op de staat en
paraatheid van de Lebanese Armed Forces?
De Lebanese Armed Forces (LAF) zijn hard geraakt door de economische crisis. In toenemende mate vraagt de
LAF internationale steun in de vorm van geld, brandstof, voeding, medische apparatuur,
medicijnen en levensonderhoud, en staat het soldaten toe om parttime te werken om
zodoende een tweede inkomen te genereren. Ondanks de effecten van de economische crisis
lijkt de operationele gereedheid van de LAF momenteel toereikend om effectief te worden
ingezet bij veiligheidsincidenten van een beperkte omvang.
17
Kunt u enig inzicht geven in de staat, omvang en het functioneren van de Palestijnse
civiele politie die door Nederlanders wordt getraind en geadviseerd in het kader van
EUPOL COPPS?
De Palestijnse civiele politie (PCP), opgericht in 1994, valt onder het Ministerie
van Binnenlandse Zaken van de Palestijnse autoriteit. Volgens de Politiewet (2018)
is de civiele politie belast met civiele en community policing, handhaving van de openbare orde en het bestrijden van criminaliteit. De civiele
politiesterkte is 8.563 (8.087 mannen en 476 vrouwen). Deze capaciteit is verdeeld
over 11 districten op de westelijke Jordaanoever, het hoofdkwartier en 34 specialistische
departementen voor onder andere verkeer, recherche, jeugd en zeden, penitentiaire
inrichtingen, etc.
Het mandaat van EUPOL COPPS behelst het ondersteunen van hervorming en ontwikkeling
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de PCP; het ondersteunen van het Palestijnse
strafrechtelijke systeem; het bevorderen van samenwerking tussen de justitie- en veiligheidssector;
en de coördinatie en samenwerking met lokale en internationale actoren. Via een briefwisseling
met de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken stemt zowel Israël als de
Palestijnse Autoriteit jaarlijks in met uitvoering van het mandaat van de missie.
EUPOL COPPS voert dit mandaat uit in de gecompliceerde en kwetsbare politieke en veiligheidscontext
in de Palestijnse Gebieden, ter bevordering van stabiliteit in de regio en het Midden-Oostenvredesproces.
Hoewel deze context het tot een uitdaging maakt de juiste condities te creëren, is
het doel van EUPOL COPPS de PCP uit te laten groeien tot een geloofwaardige, verantwoordelijke
en optimaal functionerende Palestijnse politiemacht. Op dit moment ligt er nog voldoende
ruimte voor groei in de Palestijnse veiligheidssector wanneer het aankomt op het afleggen
van verantwoording en het creëren van een veilig klimaat voor Palestijnse burgers,
hetgeen het belang van de missie onderstreept.
18
Welke landen leveren een personele bijdrage aan EUPOLL COPSS en wat is de totale omvang
van deze missie?
De formatieve sterkte van de missie is vastgesteld op 107 fte. Momenteel2 zijn hiervan 91 posities gevuld (57 internationale en 34 lokale staf). Van de internationale
staf leveren momenteel zestien lidstaten een personele bijdrage aan de missie naar
de volgende verdeling: Bulgarije (2); Denemarken (1); Duitsland (6); Estland (2);
Finland (7); Frankrijk (2); Griekenland (1); Italië (8); Malta (1); Nederland (5);
Oostenrijk (1); Polen (2); Roemenië (4); Slovenië (1); Spanje (1); Zweden (9). Van
de niet-lidstaten leveren Canada (3) en Turkije (1) een personele bijdrage aan de
missie.
19
Welke landen leveren een financiële bijdrage aan EUPOL COPPS, voor welk bedrag dragen
zij bij, en wat is het totale budget van deze missie?
De begroting voor EUPOL COPPS is voor de periode 1 juli 2022 – 30 juni 2023 vastgesteld
op EUR 11.660.000. Dit bedrag komt ten laste van het generieke EU-budget en kent momenteel
geen separate, aanvullende financiële bijdragen van lidstaten. Het basissalaris voor
de seconded experts, de uitgezonden staf, komt ten laste van de zendstaat. De twee niet-lidstaten die momenteel
als zogenaamde Contributing Nations aan deze missie bijdragen door het beschikbaar stellen van politie-experts (Canada
en Turkije) dragen de financiële lasten hiervan zelf.
20
Zal de Kamer over de precieze invulling van het toekomstige mandaat in Irak worden
geïnformeerd via een artikel 100 procedure? Zo nee, waarom niet?
Ja.
21
Op welke manier probeert de EU de welwilligheid tot samenwerking van Libische zijde
te motiveren?
De EU ondersteunt Libië met een geïntegreerde aanpak in de vooralsnog moeizame transitie
naar een functionerende rechtstaat. Dit gebeurt onder andere via politieke steun voor
het door de VN gefaciliteerde politieke proces om tot een oplossing voor het conflict
te komen en financiële steun voor de organisatie van verkiezingen, die daar een essentieel
onderdeel van vormen. Daarnaast zijn de GVDB-missies EUBAM Libya en EUNAVFOR Irini
ontplooid met als doel Libië te ondersteunen bij de terugkeer naar vrede en stabiliteit.
Bovendien is de EU een van de belangrijkste donoren in Libië. Via het Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument en voorheen via het EU Emergency Trust Fund for Africa steunt de EU Libië, bijvoorbeeld op het gebied van grensmanagement en opvang, de
versterking van de overheidscapaciteit op centraal en lokaal niveau, democratisch
bestuur, maatschappelijk middenveld, mensenrechten en vrije media, ondernemerschap,
gezondheidsdiensten en de COVID-19 respons.
22
Welke «actoren» accepteren het mandaat van EUNAVFOR MED Irini niet? Aan welke capaciteit
ontbreekt het de missie en heeft het feit dat «actoren» het mandaat niet accepteren
bijgedragen aan het tekort aan capaciteit, omdat landen daardoor terughoudender zijn
geworden capaciteit beschikbaar te stellen?
Irini heeft doorlopend behoefte aan met name maritieme en luchtcapaciteiten, hetgeen
schaarse capaciteiten zijn die door de lidstaten verdeeld moeten worden over verschillende
missies, operaties en oefeningen. Het is bekend dat Turkije een afwijzende houding
heeft t.a.v. operatie Irini en de inspecties op schepen die onder Turkse vlag varen
weigert, maar er zijn geen aanwijzingen dat hierdoor EU-lidstaten terughoudender zijn
geworden eigen capaciteit beschikbaar te stellen aan operatie Irini.
23
Op welke manier wordt er ingezet op accountability van mensenrechtenschendingen aan
Malinese en Russische zijde in de Sahel?
Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende aantal mensenrechtenschendingen in
Mali en de daarmee gepaard gaande straffeloosheid. Deze zorgen richten zich in het
bijzonder op de toename van het aantal gerapporteerde mensenrechtenschendingen door
het Malinese leger, waarbij volgens diverse bronnen ook Russische paramilitairen betrokken
zouden zijn (zie Kamerbrief «Nederlandse inzet in de Sahelregio» d.d. 11 juli 2022,
Kamerstuk 29 237, nr. 178).
Het kabinet vraagt zowel bij de Malinese transitieautoriteiten als in multilaterale
en internationale fora zoals de EU, VN, ECOWAS, Taakgroep Takuba en de Internationale
Sahel Coalitie aandacht voor het tegengaan en opvolgen van mensenrechtenschendingen.
Het kabinet roept op tot onafhankelijk onderzoek naar recente incidenten en oefent
druk uit op de Malinese transitieautoriteiten om de bewegingsvrijheid van MINUSMA,
en specifiek die van MINUSMA’s mensenrechtendivisie, te garanderen. Ook pleit het
kabinet voor opvolging van de aanbevelingen die zijn gedaan aan de Malinese autoriteiten
van het door de Benelux-landen gefinancierde rapport van de International Commission of Inquiry (Zie Kamerstuk 32 735, nr. 317).
Ten slotte draagt het kabinet via steun aan EU-missies (onder andere gericht op grensbeheer,
bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit) bij aan kennisopbouw over
mensenrechtenschendingen door advies- en educatieactiviteiten voor het leger, de nationale
garde, de gendarmerie en de politie gericht op thema’s als internationaal humanitair
recht, bescherming van burgers, gendergelijkheid en kinderbescherming.
24
Waarom bevestigt u de aanwezigheid van Russische paramilitairen van de Wagner Group
in Mali nog steeds niet volmondig, maar acht u hun aanwezigheid in Mali slechts waarschijnlijk?
Is deze formulering een politieke keuze of is de Nederlandse informatiepositie in
Mali minder florissant dan ons wordt voorgeschoteld?
Het kabinet heeft bevestigd dat Russische paramilitairen sinds januari 2022 actief
zijn in Mali (Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio, d.d. 9 februari
2022, Kamerstuk 29 237, nr. 178). Inmiddels kan het kabinet eveneens bevestigen dat een deel van deze Russische paramilitairen
opereert onder naam van de Wagner Group, een informele entiteit zonder bekende juridische
status. Het onderscheid tussen Russische paramilitairen en paramilitairen die opereren
onder naam van de Wagner Group is echter niet eenvoudig te maken. Het kabinet acht
het vooral van belang om vast te stellen dat het paramilitairen van Russische herkomst
betreft, mogelijk van de Wagner Group, om zo Rusland te kunnen blijven aanspreken
op de zorgen over mensenrechtenschendingen.
25
Wat is de status van de onderhandelingen tussen de EU en Mali omtrent veiligheidsvoorwaarden
voor een EU-inzet?
In EU-verband is besloten de operationele trainingsactiviteiten, waaronder gevechtstrainingen,
van EUTM Mali en EUCAP Sahel Mali aan het leger, de nationale garde en de gendarmerie
per april 2022 op te schorten. Tijdens de strategische herziening van de EU-missies
in Mali zijn de EU-lidstaten overeengekomen onder welke politieke en veiligheidsvoorwaarden
de operationele trainingsactiviteiten op een geloofwaardige en effectieve wijze kunnen
worden hervat. Het gaat onder andere om het naleven van het overeengekomen transitietijdpad,
het vrij kunnen functioneren van de EU-missies binnen hun mandaat en garanties dat
er geen sprake is van samenwerking tussen door EU getrainde militairen en Russische
paramilitairen. Een eventuele hervatting van de inzet vereist een unaniem besluit
van de EU-lidstaten.
26
Op welke manier is er sprake van een toenemende bemoeienis en interesse van «non-like-minded»
landen? Welke landen zijn dit? Kan er op EU-niveau overleg plaatsvinden met deze landen
om dit te voorkomen?
In Somalië – waar het zwaartepunt ligt van de Nederlandse inzet in veiligheidsmissies
in de Hoorn van Afrika – proberen de Golfstaten, Turkije en Egypte hun invloed te
vergroten om toegang tot grondstoffen en infrastructuur te krijgen. Zo bezit Turkije
50 procent van het vliegveld in Mogadishu en hebben de Verenigde Arabische Emiraten
de haven in Berbera grotendeels in handen. Saoedi-Arabië heeft recent een ambassade
geopend en Egypte overweegt presentie in Mogadishu. Ook China is diplomatiek op hoog
niveau zeer actief en heeft belangen op het gebied van visserij en het Belt and Road
Initiative. Tot slot wordt de invloed van Rusland in de Hoorn nauwlettend gevolgd,
maar tot dusver heeft het kabinet geen aanwijzingen die wijzen op Russische invloed
in Somalië.
Gesprekken op EU-niveau met diverse landen die belangen hebben in Somalië vinden reeds
plaats. Zo bezocht EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika, Annette
Weber, in december 2021 verschillende landen in de Golfregio en Turkije. Uit deze
gesprekken blijken de EU, Turkije en de Golfregio in ieder geval een gezamenlijk doel
na te streven, stabiliteit in de Hoorn, maar delen ze daarentegen niet dezelfde ideeën
over hoe dat te bereiken. Er zijn vooral belangrijke verschillen van inzicht over
omgang met mensenrechtenschendingen en de rol van oppositie en maatschappelijk middenveld.
Het is belangrijk dat de EU waar mogelijk samen optrekt met deze regionale spelers
en de samenwerking op dit gedeelde belang opzoekt. Nederland spoort de EU hiertoe
ook aan. De EUSV zegde in mei jl. in de Raadswerkgroep Afrika toe gesprekken met de
Verenigde Arabische Emiraten, Turkije en Qatar over Somalië voort te zetten. Het opbouwen
van deze relaties om gezamenlijk op te kunnen trekken ten behoeve van de stabiliteit
in de Hoorn van Afrika kost tijd en zal naast de inzet van de EUSV ook politieke inzet
vergen van de EU-lidstaten.
27
Kunt u – al dan niet met een kaart – aangeven welk gebied u precies bedoelt als noordwestelijke
Indo-Pacific en welk gebied dus is aangewezen als «maritime area of interest» (MAI)?
Het maritieme aandachtsgebied in de noordwestelijke Indische Oceaan in het kader van
Coordinated Maritime Presence strekt zich uit van de Straat van Hormuz tot de zuiderkeerkring en van het noorden
van de Rode Zee tot het midden van de Indische Oceaan. Het gebied omvat tevens de
operatiegebieden van European Union Naval Force Operation Atalanta (EUNAVFOR Atalanta) en het Frans geleide ad-hoc coalitieverband European Maritime Surveillance Mission in the Strait of Hormuz (EMASoH).
28
Waarom is de vooruitgang van de EUCAP-missie beperkt gebleven?
Het versterken van de Somalische veiligheidssector blijft een proces van de lange
adem. Oorzaken van beperkte vooruitgang zijn interne conflicten tussen de centrale
overheid en deelstaten, clan- en machtspolitiek, corruptie en het ontbreken van een
werkend rechtssysteem. Daarnaast is onveiligheid een belemmerende factor. Somalië
heeft de langste kustlijn van Afrika die zeer slecht wordt beveiligd. Daarmee is het
via zee een toevoerhaven voor drugs, wapens en mensenhandel. Deze illegale activiteiten
zijn een belangrijke inkomensbron voor destabiliserende groepen als Al Shabaab. Door
de volatiele veiligheidssituatie is er slechts beperkt toegang tot partners waarvan
de capaciteit moet worden opgebouwd. Ook hierdoor blijft het uitvoeren van het mandaat
van EUCAP een uitdaging.
Het investeren in maritieme capaciteitsopbouw blijft evenwel van belang, onder andere
met het oog op veilige Nederlandse zeehandel en veiligheid in de regio. Sinds haar
oprichting heeft de missie gezorgd voor diverse kustwachttrainingen in de drie belangrijkste
havens, gericht op onder andere het boarden en doorzoeken van schepen. In het politiedomein
heeft de missie onder meer bijgedragen aan de ontwikkeling van een hoofdkwartier voor
de maritieme politie in Mogadishu.
29
Op welke manier kan de fysieke en informatieveiligheid van een Nederlandse inzet in
de Indo-Pacific worden gegarandeerd?
Zoals bij alle militaire inzet van Defensie wordt de fysieke en informatieveiligheid
zorgvuldig meegenomen in het planningsproces. Op basis van een dreigingsanalyse worden
gepaste maatregelen genomen. Bij een toekomstige Nederlandse inzet in de Indo-Pacific
zal dit ook worden gedaan. Op welke manier de fysieke- en informatieveiligheid zo
goed mogelijk worden gewaarborgd hangt onder andere af van het type inzet en de specifieke
dreiging.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.W. Westerhoff, griffier