Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de eindrapportage Programma Volwaardig Leven (Kamerstuk 24170-253)
24 170 Gehandicaptenbeleid
Nr. 263
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 september 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 4 februari 2022 over de eindrapportage Programma Volwaardig Leven (Kamerstuk 24 170, nr. 253).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2022 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 6 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek
«Faciliteren van seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking: een inventarisatie
van de ondersteuningsmogelijkheden in Nederland» van Tiresias en Rutgers. Zij hebben
enkele vragen en opmerkingen over het onderzoek.
Genoemde leden ondersteunen de successen van het Programma Volwaardig Leven en zijn
tevreden met de vorderingen die worden gemaakt om mensen met een beperking een zo
volwaardig mogelijk leven te laten leiden. Het is uitermate belangrijk dat de gehandicaptenzorg
toekomstbestendig wordt gemaakt, en het Programma Volwaardig Leven is een stap in
de goede richting. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat goede gehandicaptenzorg
alleen mogelijk is door gedreven zorgverleners en zij verdienen lof en respect voor
het belangrijke werk dat ze doen. Alhoewel het Programma Volwaardig Leven successen
kent, laat het onderzoek zien dat nog veel moet gebeuren op het gebied van seksualiteit
en intimiteit voor mensen met een beperking. Een van de grootste problemen is het
ontbreken van een centrale aanpak vanuit de overheid rondom seksualiteit en handicap.
Op welke manieren wil de Minister ervoor zorgen dat vanuit de overheid een duidelijker
beleid komt ten opzichte van seksualiteit en handicap? Kan zij hierover met belanghebbende
organisaties in gesprek gaan?
Tevens lezen de leden van de VVD-fractie dat er een taboe en stigma rondom seksualiteit
en intimiteit voor mensen met een beperking bestaat. Waar in voorgaande jaren weinig
maatschappelijke aandacht was voor dit onderwerp, is door aandacht in de media meer
bewustzijn ontstaan. Wil de Minister dit momentum benutten om het taboe op seksualiteit
en beperking te verkleinen? Op welke manieren kan het maatschappelijk stigma hierop
worden verminderd? Genoemde leden wijzen hierbij ook op het belang van aandacht voor
seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking in zorgopleidingen. Op welke
manier is er aandacht voor dit onderwerp in opleidingen?
De leden van de VVD-fractie maken zich ernstige zorgen over het hoge percentage vrouwen
met een beperking die slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Deze leden vinden het
uitermate belangrijk dat de Minister stappen onderneemt om dit percentage zwaar te
verminderen. Het onderzoek concludeert dat in veel situaties pas aandacht wordt besteed
aan seksualiteit nadat misbruik heeft plaatsgevonden, terwijl proactief onderwijs
mensen met een beperking in staat kan stellen zich beter te wapenen tegen misbruik.
Deelt de Minister de zorgen van deze leden? Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat
seksueel misbruik vermindert? Hoe kan proactief onderwijs over seksualiteit en seksueel
grensoverschrijdend gedrag beter aangeboden worden?
Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier belanghebbende organisaties
hun werk beter kunnen uitvoeren, en sekszorg een plek krijgt tussen andere vormen
van zorg. Het blijkt namelijk dat bij de uitvoering er grote verschillen zijn tussen
gemeenten bij het verlenen van sekszorg, en professionele standaarden ontbreken/niet
duidelijk zijn. Welke rol kan de Minister spelen bij het verkleinen van verschillen
tussen gemeenten? Wat voor wettelijke kaders kunnen hiervoor worden gebruikt? Hoe
kan de Minister ervoor zorgen dat zorgprofessionals over meer kennis en vaardigheden
rondom sekszorg beschikken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66- en PvdA-fractie
De leden van de D66- en PvdA-fractie hebben met veel interesse en bewondering het
rondetafelgesprek op 11 april jongstleden bijgewoond. Ervaringsdeskundigen, zorgverleners
en experts hebben kundig uitgelegd wat sekszorg is en waarom het van groot van belang
is om deze vorm van zorg professioneel te benaderen. Deze leden zijn van mening dat
het initiëren van dergelijke gesprekken bijdraagt aan het uit de taboesfeer halen
van dergelijke onderwerpen. Zij hebben nog enkele vragen naar aanleiding van het gesprek
en het rapport van Stichting Tiresias en Rutgers van december 2021, genaamd «Faciliteren
van seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking: een inventarisatie van
de ondersteuningsmogelijkheden in Nederland»1.
Genoemde leden vragen allereerst hoe de Minister aankijkt tegen seksualiteit als (mensen)recht
bij mensen met een beperking of langdurige ziekte. Deze leden constateren bijvoorbeeld
dat verschillende artikelen in het VN-verdrag Handicap refereren aan seksualiteit.
Omdat de regering uitvoering geeft aan dit VN-verdrag, immers heeft Nederland dit
verdrag geratificeerd, vragen genoemde leden wat het beleid is van de Minister rondom
seksualiteit bij mensen met een beperking. Waar komt dit in het beleid terug? Hoe
is de Minister voornemens om seksualiteit explicieter onderdeel te maken van de implementatie
van het verdrag?
De leden van de D66- en PvdA-fractie constateren onder andere uit het rondetafelgesprek,
dat de behoefte aan intimiteit, het onderwerp seksualiteit of überhaupt de seksuele
anamnese binnen de zorgsector nog vaak in de taboesfeer hangt. Zij vragen de Minister
welke mogelijkheden zij heeft om met beroepsorganisaties, zoals die van verpleegkundigen
& verzorgenden, artsen en begeleiders, alsmede zorgaanbieders dit thema meer onder
de aandacht te krijgen. Zij realiseren zich dat de Minister niet zelf over de protocollen
gaat of over wát zorgverleners op de werkvloer wel of niet zeggen, maar constateren
wel dat het aangaan van dit gesprek patiënten en cliënten significant kan helpen.
Is zij bereid met onder andere beroepsorganisaties te inventariseren wat gedaan kan
worden om dit onderwerp verder te normaliseren, bijvoorbeeld via trainingen, voorlichting
en bijeenkomsten? Deze leden vragen daarnaast of het opportuun is om niet alleen organisaties
vanuit de zorgverlening te benaderen, maar ook organisaties met andere expertise,
zoals de Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie of belangenvereniging
voor sekswerkers.
Deze leden lezen dat er momenteel slechts een paar gemeenten zijn die via de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) een vorm van vergoeding geven voor sekszorg. Is bij de Minister
bekend welke gemeenten dit zijn? Hoe kijkt de Minister naar vergoeding via de Wmo
voor deze doeleinden? Kan zij in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) over (gedeeltelijke) vergoedingsmogelijkheden van sekszorg?
De leden van de D66- en PvdA-fractie merken op dat nog weinig onderzoek is gedaan
naar de effectiviteit van sekszorg, terwijl er wel aanwijzingen zijn dat deze zorg
kan bijdragen aan het welbevinden van patiënten en cliënten en dat dit ook zorg elders
kan voorkomen. Zo is ook naar voren gekomen in het rondetafelgesprek van 11 april
2022. Deze leden zijn van mening dat vergoeding uit publieke middelen gepaard moet
gaan met een vorm van wetenschappelijk bewijs. Zij vragen de Minister daarom welke
onderzoeken momenteel lopen naar de effectiviteit van sekszorg. Indien deze niet lopen,
is de Minister bereid deze te starten? Is de Minister tot slot bereid deze vorm van
zorg in de toekomst op te nemen in het basispakket, indien blijkt dat sekszorg in
het kader van de Zorgverzekeringswet effectief is, volgens de laatste stand van wetenschap
en praktijk?
Genoemde leden vernamen tijdens het rondetafelgesprek dat sekszorg op dit moment nog
erg prijzig is voor cliënten. Is er volgens de Minister een verklaring voor de vraag
waarom deze zorg duur is en of deze zorg inderdaad duurder is dan andere type hulpverlening?
Kan de Minister dit inzichtelijk maken?
De leden van de D66- en PvdA-fractie vragen de Minister hoe zij aankijkt tegen een
opleiding voor sekszorger. Naast de bestaande opleiding voor seksuoloog. Tijdens het
rondetafelgesprek kwam deze suggestie naar voren. Ofwel als aparte opleiding, ofwel
in samenhang met bestaande opleidingen. Deze leden vinden het begrijpelijk dat er
bij dit onderwerp behoefte is aan expertise omdat het aankaarten van het onderwerp
als lastig kan worden ervaren door veel zorgverleners. Indien de Minister hier potentie
in ziet, wat is zij voornemens daarop te ondernemen?
In het verlengde daarvan vragen de leden van de D66- en PvdA-fractie welke rol de
Minister kan spelen om het onderwerp seksualiteit en intimiteit meer onderdeel te
maken van de opleidingen tot verzorgende, verpleegkundige en arts. Ze vragen haar
of dit betrokken kan worden in de gesprekken met de sector.
De leden van de D66- en PvdA-fractie betreuren dat de Minister in haar brief van 4 februari
jongstleden een zeer bondige kabinetsreactie2 heeft gegeven op het rapport. Te meer omdat het rapport zeer concrete aanbevelingen
doet. Zij begrijpen echter dat de Minister aangeeft dat er meerdere onderzoeken nog
lopen, zoals het onderzoek in het kader van Gewoon Bijzonder van ZonMw (mensen met
een verstandelijke beperking in zorginstellingen en hun behoefte rondom seksualiteit).
Is al bekend wanneer de resultaten van dit onderzoek komen? Is de Minister bereid
een uitgebreide kabinetsreactie te geven op beide onderzoeken, dus zowel het onderhavige
rapport van Stichting Tiresias en Rutgers van december 2021 als het onderzoeksprogramma
Gewoon Bijzonder? Kan zij per aanbeveling aangeven wat de appreciatie is van het kabinet?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie verwachten?
De leden van de D66- en PvdA-fractie lezen in brief van 4 februari jongstleden dat
er nog onderzoeksresultaten volgen van het onderzoek naar lichamelijk en geestelijk
geweld in de gehandicaptenzorg. Deze leden hebben daarnaast kennisgenomen van het
bericht van Pointer van 30 april 2022: «Zorgpersoneel verpleeghuis heeft regelmatig
te maken met agressie bewoners.»3 Genoemde leden vinden dat er open moet worden besproken in hoeverre (een gebrek aan)
seksualiteit bijdraagt aan agressie en geweld in deze sectoren. Zo meldt het rapport
van Stichting Tiresias en Rutgers: «Uit onderzoek naar de seksuele gezondheid van
mensen met een verstandelijke beperking, mensen met psychische kwetsbaarheid en mensen
met een mobiliteitsbeperking blijkt onder andere dat zij een groter risico lopen op
seksueel geweld, een groter risico op soa’s en een groter risico op ongewenste zwangerschappen.
Een gebrek aan toegankelijke informatie en van educatie rondom seksualiteit draagt
hieraan bij, en heeft dus negatieve (gezondheids)effecten. Uit een recent gepubliceerde
Nederlandse casus blijkt daarnaast ook dat seksuele dienstverlening en seksuele hulpverlening
seksueel ongewenst gedrag kunnen aanpakken en voorkomen». Deze stelling werd bevestigd
door de aanwezigen bij het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer. Neemt de Minister
de samenhang tussen agressie, seksueel ongewenst gedrag, geweld en het gebrek aan
seksuele dienstverlening/seksuele hulpverlening mee in haar reactie? Deze leden lezen
in het artikel dat de Minister in ieder geval voornemens is te kijken naar het gebruik
van medicatie in relatie tot agressie en geweld. Maar is zij van plan om ook seksuele
dienstverlening en informatievoorziening hierbij te betrekken?
De leden van de D66- en PvdA-fractie vragen tot slot wat de uitkomsten waren van de
in maart 2022 geplande invitational conference, waar met de sector gesproken werd
om de stappen verder te concretiseren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie en van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van
de toegezonden stukken rond seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking.
Zij maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen. Zij zijn zich bewust
van de drempels die mensen met een beperking hebben om volwaardig mee te doen aan
de samenleving en benadrukken graag dat deze drempels zoveel mogelijk moeten worden
weggenomen.
Deze leden vragen de Minister waar zij een overheidstaak ziet in het onderwerp van
seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking. Aanvullend vragen deze leden
hoe zij de afbakening van zorg ziet en welke ondersteuning en diensten een private
aangelegenheid zijn. Is de mogelijkheid die mensen met een beperking hebben om een
beroep te doen op sekswerkers niet toereikend genoeg, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
en de CDA-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zien het faciliteren van seksualiteit, met sekszorg
als een van de onderdelen, als een belangrijk deel van zorg voor cliënten die, om
wat voor reden dan ook, niet in hun eigen behoeften rondom intimiteit en seksualiteit
kunnen voorzien. Het is in de ogen van voornoemde leden belangrijk dat deze mensen
goed worden ondersteund bij het vervullen van deze levensbehoefte.
Deze leden zien bij de organisatie van sekszorg ook een belangrijke verantwoordelijkheid
voor de overheid, zoals die ook verantwoordelijk is voor de organisatie en bekostiging
van andere zorgvormen. Vandaar dat zij vragen via welke stelselwetten de Minister
sekszorg wil organiseren.
Daarnaast zien de leden van de GroenLinks-fractie nog wel een belangrijk onderscheid
in de type zorgorganisaties. Op het moment dat iemand in een instelling woont is het
extra belangrijk dat er door zorgverleners niet enkel met een medische bril naar de
cliënt wordt gekeken. Juist dan moet de zorgorganisatie zich afvragen waar cliënten
behoefte aan hebben en hoe dat kan worden ingevuld. Bij thuiswonende cliënten ligt
dat misschien iets anders. Maar ook dan worden cliënten vanuit de Wmo ondersteund
bij allerlei dagelijkse zaken. Vandaar dat de leden van de fractie van GroenLinks
zich afvragen hoe de Minister voor zich ziet dat seksualiteit een belangrijker onderdeel
wordt van de zorg. Is de Minister dan ook bereid om een eigen visie te ontwikkelen
waarin uiteen wordt gezet hoe sekszorg onderdeel moet zijn van de zorg?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe het gebrek aan aandacht voor
seksualiteit in de zorg zich verhoudt tot het bericht dat één op de drie verpleegkundigen
te maken heeft met seksueel ongewenst gedrag4. Kan het verbeteren van zorg rondom seksualiteit er ook voor zorgen dat minder mensen
seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen? En zo ja, is het dan niet in ieders
belang, zowel van de cliënt als de zorgverlener om sekszorg een belangrijke rol te
geven binnen zorg?
Reactie van de Minister
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 mei 2022 inzake het rapport
«Faciliteren van seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking – een inventarisatie
van de ondersteuningsmogelijkheden in Nederland».
Allereerst wil ik u bedanken voor de inbreng van de leden van de VVD-fractie, D66-fractie,
PvdA-fractie, ChristenUnie-fractie, CDA-fractie en GroenLinks-fractie. Uw vragen laten
zien dat er vanuit uw Kamer belang wordt gehecht aan het thema seksualiteit en intimiteit
voor mensen met een beperking, en dat deel ik volledig.
Ik ga graag in op de gestelde vragen en opmerkingen van de leden van de verschillende
fracties. Hierbij is de indeling van het verslag aangehouden. De vragen van de leden
zijn boven de antwoorden geparafraseerd.
1. Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
1.1 De leden van de VVD-fractie vragen op welke manieren de Minister ervoor wil zorgen
dat vanuit de overheid een duidelijker beleid komt ten opzichte van seksualiteit en
handicap. De leden vragen zich tevens af of de Minister hierover met belanghebbende
organisaties in gesprek kan gaan.
Ik vind het erg belangrijk met belanghebbende organisaties in gesprek te gaan en blijven
over het onderwerp seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking. Recent
heeft Stichting Tiresias in opdracht van het Ministerie van VWS een inventarisatie
gemaakt van de ondersteuningsmogelijkheden voor mensen met een beperking om invulling
te geven aan hun behoefte aan intimiteit en seksualiteit. In juni 2022 is een invitational
conference georganiseerd over seksualiteit, intimiteit en ondersteuningsbehoeften
voor mensen met een beperking. Daar zijn de resultaten gedeeld en zijn vervolgacties
besproken met betrokken partijen, zoals Tiresias, ervaringsdeskundigen en organisaties
die zich richten op seksuele dienstverlening5. Naast het delen van resultaten was een doel van deze invitational conference om
structurele samenwerking tot stand te brengen met betrokken partijen. Ik vind het
goed om te zien dat partijen samenwerkingsverbanden formuleren om dit thema verder
te brengen en neem zelf ook deel aan dit netwerk.
Een ander thema waar het kabinetsbeleid zich op dit moment op richt is het tegengaan
van grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Het meerjarig Nationaal Actieplan
tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) en seksueel geweld (SG), dat onder
regie staat van de Minister van OCW en de Minister van SZW, heeft als hoofddoel de
aanpak van grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld en het bereiken van een samenleving
waarin ieder zich veilig voelt. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de Staatssecretaris
van VWS zijn nauw betrokken bij deze nationale aanpak, waarin uiteraard ook aandacht
is voor mensen met een beperking. Op dit moment zit het Nationaal Actieplan in de
ontwikkelfase waarbij stakeholders, belanghebbende organisaties en ervaringsdeskundigen
worden betrokken. Het uitgewerkte Nationaal Actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld wordt dit najaar verwacht.
1.2 De leden willen graag weten of de Minister het momentum van aandacht in de media
over seksualiteit en intimiteit wil benutten om het taboe op seksualiteit en beperking
te verkleinen. De leden vragen tevens op welke manieren het maatschappelijk stigma
op seksualiteit en beperking kan worden verminderd.
Ik waardeer dat er in de media aandacht is voor het thema intimiteit, seksualiteit
en beperking. Films en documentaires als Ada en Sexual healing dragen bij aan het doorbreken van het taboe op seksualiteit en beperking. Ik ondersteun
de ontwikkeling van initiatieven die dit thema beter bespreekbaar maken en die ook
aandacht kregen in de eerdergenoemde invitational conference in juni.
In het kader van het eerdergenoemde Nationaal Actieplan worden er voor het eind van
deze zomer diverse onderzoeken uitgezet vanuit het Ministerie van VWS die input geven
voor dit Actieplan. Een van deze onderzoeken richt zich specifiek op de vraag wat
nodig is om seksualiteit/seksuele gezondheid bespreekbaarder te maken in zorg- en
welzijnsrelaties en op die manier het taboe te verkleinen. De resultaten van deze
onderzoeken worden aan het eind van 2022 verwacht en via de voortgangsbrief over het
Nationaal Actieplan met uw Kamer gedeeld.
Daarnaast werk ik op dit moment samen met de Staatssecretaris van VWS aan een beleidsvisie
op het bevorderen en beschermen van seksuele gezondheid. Het bespreekbaar maken van
seksualiteit en seksuele gezondheid in o.a. zorg- en welzijnsrelaties is onderdeel
van deze visie. Ik ben van mening dat seksuele gezondheid een belangrijk onderdeel
uitmaakt van iemands algehele welzijn en gezondheid. Hiervoor zal in zorg- en welzijnsrelaties
aandacht moeten zijn, en dat geldt uiteraard ook in de zorg en ondersteuning voor
mensen met een beperking. Onze beleidsvisie zullen we dit najaar met uw Kamer delen.
Het genereren van meer kennis en het geven van meer bekendheid aan het onderwerp seksualiteit
en beperking zijn manieren om het maatschappelijk stigma te doorbreken. Daarom neem
ik niet alleen deel aan het netwerk dat tijdens de invitational conference van afgelopen
juni is opgericht, maar vind ik het ook een goede ontwikkeling dat deze samenwerking
concreet is gemaakt via het oprichten van het Onderzoeksconsortium Intimiteit, seksualiteit
en handicap door Stichting Tiresias, Rutgers, Disability Studies in Nederland en Kenniscentrum
Zorginnovatie van Hogeschool Rotterdam. Het Onderzoeksconsortium stelt zich tot doel
om, samen met praktijkpartners en mensen met beperkingen, onderzoek te doen dat ten
dienste staat van seksueel burgerschap van mensen met een beperking en wil een nationale
onderzoeksagenda bewerkstelligen waarin seksueel burgerschap van mensen met een beperking
centraal staat. Het Onderzoeksconsortium zoekt actief naar de betrokkenheid van praktijkpartners
en (vertegenwoordigers van) mensen met een beperking. Deze partijen maken volwaardig
deel uit van het consortium. Tevens deelt het Onderzoeksconsortium opgedane kennis
met relevante stakeholders.
1.3 Genoemde leden wijzen hierbij ook op het belang van aandacht voor seksualiteit
en intimiteit voor mensen met een beperking in zorgopleidingen en vragen op welke
manier er aandacht is voor dit onderwerp in opleidingen.
Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat de opleidingen een belangrijke
rol kunnen spelen in het agenderen van seksualiteit en intimiteit voor mensen met
een beperking en constateer tegelijkertijd dat het voor jonge (en overigens ook voor
oudere) mensen een ingewikkeld thema kan zijn om bespreekbaar te maken. In de zorgopleidingen
is wisselend aandacht voor seksualiteit en intimiteit, omdat de opleidingen de vrijheid
hebben zelf het curriculum in te vullen. Er zijn hbo-opleidingen die bij de minor
«mensen met een verstandelijke beperking» themabijeenkomsten over dit onderwerp organiseren.
Wanneer docenten seksualiteit als aandachtsgebied hebben, komt dit onderwerp vaker
terug in de opleiding. Een mooi voorbeeld is een samenwerkingsverband tussen drie
gehandicaptenzorgorganisaties en een onderwijsinstelling, dat een symposium «heb het
erover» organiseerde over positief omgaan met intimiteit en seksualiteit voor mensen
met een beperking. Daarnaast wordt dit thema vanuit STERK-plaatsen door studenten
zelf onder de aandacht gebracht. Op een STERK-plaats, die is gepositioneerd in het
reguliere mbo- en hbo-onderwijs, worden mensen met een verstandelijke beperking opgeleid
tot ervaringsdeskundige. Tijdens hun opleiding komen de STERK-studenten makkelijker
in contact met andere studenten, docenten en onderzoekers en verzorgen regelmatig
gastlessen. In het mbo komt het thema aan de orde bij de opleiding tot (persoonlijk)
begeleider maatschappelijk zorg. Studenten leren dat ze een veilige situatie creëren
om intieme vraagstukken te bespreken.
1.4 De leden van de VVD-fractie maken zich ernstige zorgen over het hoge percentage
vrouwen met een beperking die slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Deze leden vinden
het uitermate belangrijk dat de Minister stappen onderneemt om dit percentage zwaar
te verminderen. Het onderzoek concludeert dat in veel situaties pas aandacht wordt
besteed aan seksualiteit nadat misbruik heeft plaatsgevonden, terwijl proactief onderwijs
mensen met een beperking in staat kan stellen zich beter te wapenen tegen misbruik.
De leden vragen of de Minister de zorgen van deze leden deelt.
Ik deel de zorg van deze leden. Aandacht voor seksualiteit nadat het misbruik heeft
plaatsgevonden, is te laat. Misbruik zou uiteraard nooit mogen plaatsvinden. Seksueel
misbruik is een taai en groot maatschappelijk probleem dat een grote cultuuromslag
vraagt. Hieraan wordt gewerkt vanuit het Nationaal Actieplan tegen SGG en SG. In het
Actieplan is er nadrukkelijk aandacht voor de rol van gender bij deze vorm van geweld.
Daarnaast heb ik reeds de toezegging aan u gedaan om een kwalitatief onderzoek te
verrichten vanuit cliëntenperspectief naar de effectiviteit van het huidige instrumentarium
ter voorkoming van seksueel misbruik in de gehandicaptenzorg (zoals het kwaliteitskader,
de meldingsplicht, de VOG en vergewisplicht en het gebruik van de Leidraad Veilige
zorgrelatie) en de mogelijkheden om de effectiviteit te vergroten. Aanleiding voor
dit onderzoek is de motie van het lid Hijink (Kamerstuk 31 015, nr. 214). Er heeft een eerste rondetafelgesprek in december 2021 plaatsgevonden in samenwerking
met LFB, de belangenvereniging door en voor mensen met een verstandelijke beperking,
over dit onderwerp. Momenteel worden met de sector en ervaringsdeskundigen de onderzoeksvragen
gespecificeerd. In grote lijnen hebben die betrekking op het proactieve aspect van
seksualiteit: wordt er voldoende aandacht besteed aan de weerbaarheid, wordt er voldoende
aandacht besteed aan seksuele behoeften en wordt er adequaat gereageerd als er sprake
is geweest van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag?
1.5 De leden vragen zich af hoe de Minister ervoor wil zorgen dat seksueel misbruik
vermindert.
In aanvulling op het werk dat gedaan wordt vanuit het Nationaal Actieplan SGG en SG,
wil ik het instrumentarium voor de zorg onderzoeken vanuit cliëntperspectief. In het
onderzoek zoals beschreven in het antwoord op vraag 1.4 wordt meegenomen hoe preventie
in de vorm van voorlichting en weerbaarheid in het huidige instrumentarium voldoet
of een betere plek dient te krijgen. Op basis van de uitkomsten wil ik de resultaten
delen met de sector en aanbevelingen doen aan de sector.
1.6 De leden vragen hoe proactief onderwijs over seksualiteit en seksueel grensoverschrijdend
gedrag beter aangeboden kan worden.
De Staatssecretaris van VWS draagt bij aan seksuele vorming door preventieve activiteiten
aan te bieden in het primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en
middelbaar beroepsonderwijs. Hiertoe loopt momenteel, in het kader van de aanpak preventie,
informatie en hulp bij onbedoelde zwangerschap, de Stimuleringsregeling Gezonde Relaties
en Seksualiteit via de Gezonde School. De regeling heeft tot doel scholen aan te moedigen
meer en structureel aandacht te besteden aan het onderwerp relaties en seksualiteit.
Daarbij krijgen scholen onder andere een tegemoetkoming en advies van de Gezonde School-adviseur
van de GGD. Binnen de regeling wordt het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen
breed bezien: binnen voorlichting is dan ook ruimte voor onderwerpen als seksuele
diversiteit, seksueel plezier, gelijkwaardigheid, wensen en grenzen. Scholen met leerlingen
in een meer kwetsbare positie, bijvoorbeeld scholen voor speciaal basis- en voortgezet
onderwijs, krijgen voorrang bij de toekenning van de regeling. In de eerdergenoemde
beleidsvisie rondom seksuele gezondheid gaan we in op het verbeteren van seksuele
gezondheid bij diverse kwetsbare groepen die nu met de inzet rond seksuele vorming
nog onvoldoende worden bereikt. Verder leveren de onderzoeken in het kader van het
Nationaal Actieplan tegen SGG en SG en het onderzoek genoemd in de beantwoording van
vraag 1.4 en 1.5 mogelijk ook informatie op over de rol van het onderwijs. Mocht dat
zo zijn, dan zullen we deze kennis met het onderwijs delen.
1.7 De leden geven aan dat bij de uitvoering er grote verschillen zijn tussen gemeenten
bij het verlenen van sekszorg, en professionele standaarden ontbreken / niet duidelijk
zijn. De leden vragen zich af welke rol de Minister kan spelen bij het verkleinen
van verschillen tussen gemeenten.
Gemeenten hoeven op grond van de Wmo 2015 geen seksuele dienstverlening te vergoeden
aan inwoners met een beperking6, maar kunnen er binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid die men heeft wel zelf voor
kiezen deze dienstverlening te vergoeden. Omdat gemeenten hier beleidsvrijheid in
hebben, zie ik voor mijzelf geen rol in het verkleinen van verschillen tussen gemeentelijk
beleid hieromtrent.
1.8 De leden vragen zich ook af wat voor wettelijke kaders hiervoor gebruikt kunnen
worden.
Verondersteld wordt dat met de vraag wordt gedoeld op het gebruiken van wettelijke
kaders opdat gemeenten op een uniforme wijze seksuele dienstverlening vergoeden. Hiertoe
bestaat nu vanuit de Wmo 2015 geen wettelijke verplichting en ik acht dit ook niet
wenselijk. Gemeenten hoeven op grond van de Wmo 2015 geen seksuele dienstverlening
te vergoeden aan inwoners met een beperking, maar kunnen er binnen de gemeentelijke
beleidsvrijheid die men heeft wel zelf voor kiezen deze dienstverlening te vergoeden.
Dit kan bijvoorbeeld door middel van een (gedeeltelijke) vergoeding via de bijzondere
bijstand.
Om gemeenten te verplichten seksuele dienstverlening voor mensen met een beperking
vanuit de Wmo 2015 te vergoeden, zou vergen dat de opdracht die gemeenten hebben vanuit
de Wmo 2015 aangepast wordt. Indien daarbij tevens uniform beleid rondom het vergoeden
van seksuele dienstverlening wordt beoogd, zou ook het karakter van de Wmo 2015, op
grond waarvan gemeenten nu zelf mogen bepalen hoe zij passende ondersteuning organiseren,
aanpassing behoeven. Verder zou moeten worden bepaald of de eigen bijdragesystematiek
die de Wmo 2015 kent, passend is voor seksuele dienstverlening als voorziening. Indien
met een aanpassing van de Wmo 2015 in relatie tot seksuele dienstverlening een nieuwe
verplichte taak bij gemeenten zou worden neergelegd, zouden gemeenten hier ook voor
moeten worden gecompenseerd vanuit het Rijk. Ik ben, zoals ook aangegeven in zin twee
van dit antwoord, geen voorstander van het onder de Wmo 2015 brengen van seksuele
dienstverlening.
1.9 De leden willen graag weten hoe de Minister ervoor kan zorgen dat zorgprofessionals
over meer kennis en vaardigheden rondom sekszorg beschikken.
Het is goed te constateren dat er al het een en ander is ontwikkeld om het onderwerp
seksualiteit en beperking verder te normaliseren. Zo zijn er op de themapagina seksualiteit
van het kennisplein gehandicaptenzorg Seksualiteit | Kennisplein Gehandicaptensector tips en hulpmiddelen te vinden om als zorgprofessionals het gesprek over seksualiteit
aan te gaan. In het kader van het Kwaliteitskompas Gehandicaptenzorg worden er periodiek
cliëntervaringen opgehaald door zorgorganisaties. Seksualiteit en intimiteit kan daar
als aandachtspunt naar voren komen en onderdeel worden van teamreflecties waarin wordt
nagedacht hoe zorgprofessionals beter ondersteund kunnen worden om met dit thema om
te gaan. Begeleidingsteams van zorgorganisatie Lievegoed hebben naar aanleiding van
een teamreflectie in 2021 een verbeterplan gemaakt om meer structurele aandacht voor
dit onderwerp in de begeleiding te faciliteren.
2. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66- en PvdA-fractie
2.1 Genoemde leden vragen allereerst hoe de Minister aankijkt tegen seksualiteit als
(mensen)recht bij mensen met een beperking of langdurige ziekte.
Ik onderken dat seksuele intimiteit voor mensen een belangrijk onderdeel van het leven
kan vormen, maar het verkrijgen van seksuele intimiteit is mensenrechtelijk gezien
geen bij de overheid afdwingbaar recht. In het VN-verdrag Handicap wordt hier ook
niet als zodanig op gewezen, maar wordt enkel geduid op de seksuele en reproductieve
gezondheid. Ten behoeve van de seksuele en reproductieve gezondheid moeten personen
met een handicap op grond van het verdrag hetzelfde aanbod met dezelfde kwaliteit
en volgens dezelfde normen voor gratis of betaalbare gezondheidszorg en -programma’s
die aan anderen worden verstrekt, ontvangen. Dit richt zich op seks in relatie tot
reproductieve gezondheid, terwijl sekszorg zoals gedefinieerd in het rapport van Stichting
Tiresias en Rutgers seksuele intimiteit als behoefte op zichzelf centraal stelt.
2.2 Omdat de regering uitvoering geeft aan dit VN-verdrag, immers heeft Nederland
dit verdrag geratificeerd, vragen genoemde leden wat het beleid is van de Minister
rondom seksualiteit bij mensen met een beperking. Waar komt dit in het beleid terug?
Hoe is de Minister voornemens om seksualiteit explicieter onderdeel te maken van de
implementatie van het verdrag?
Hierboven heb ik reeds uiteengezet wat mijn beleid is rondom seksualiteit bij mensen
met een beperking. Seksualiteit vormt in de context waarbinnen de vragen worden gesteld
(seksuele intimiteit als behoefte op zichzelf) geen onderdeel van het VN-verdrag Handicap
en maakt derhalve ook geen onderdeel uit van de uitvoering van het VN-verdrag. Zoals
gezegd werken de Staatssecretaris van VWS en ik momenteel aan een beleidsvisie over
het bevorderen en beschermen van seksuele gezondheid, wat niet los gezien kan worden
van seksualiteit. Hierin is bijvoorbeeld aandacht voor het bespreekbaar maken van
seksuele gezondheid en seksualiteit en aandacht voor groepen die een seksuele gezondheidsachterstand
ervaren.
2.3 Is zij bereid met onder andere beroepsorganisaties te inventariseren wat gedaan
kan worden om dit onderwerp verder te normaliseren, bijvoorbeeld via trainingen, voorlichting
en bijeenkomsten?
Niet alleen tijdens de eerdergenoemde invitational conference, maar ook door het onlangs
opgerichte netwerk en onderzoeksconsortium staat het normaliseren van intimiteit en
seksualiteit duidelijk op de agenda. Een door de leden van de fracties van PvdA en
D66 gevraagde inventarisatie van wat nodig is zal daar zeker onderdeel van uitmaken.
Daarnaast is het normaliseren van seksuele gezondheid en seksualiteit een onderdeel
van de eerdergenoemde beleidsvisie over seksuele gezondheid. Daarbij noemde ik in
vraag 1.9 dat het goed is om mee te nemen dat er al een en ander is ontwikkeld (bijvoorbeeld
tips en hulpmiddelen op de themapagina seksualiteit van het kennisplein gehandicaptenzorg
Seksualiteit | Kennisplein Gehandicaptensector) om het onderwerp verder te normaliseren.
2.4 De leden vragen daarnaast of het opportuun is om niet alleen organisaties vanuit
de zorgverlening te benaderen, maar ook organisaties met andere expertise, zoals de
Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie of belangenvereniging voor
sekswerkers.
Ik onderschrijf dat het belangrijk is, naast organisaties vanuit de zorgverlening,
ook in gesprek te zijn met organisaties met andere expertise. Stichting Tiresias is
een belangenorganisatie die aanstuurt op serieuze bescherming, respect en realisatie
van de seksuele rechten van mensen met een beperking opdat iedereen seksualiteit kan
beleven. Rutgers is een expertisecentrum voor seksualiteit. We zijn in gesprek met
deze organisaties, o.a. over de invitational conference die op VWS plaatsvond. In
het kader van de beleidsvisie over seksuele gezondheid ben ik ook in gesprek met diverse
organisaties, waaronder de Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie.
2.5 Deze leden lezen dat er momenteel slechts een paar gemeenten zijn die via de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vorm van vergoeding geven voor sekszorg.
Is bij de Minister bekend welke gemeenten dit zijn?
Ik heb geen landelijk beeld van gemeenten die via de Wmo 2015 seksuele dienstverlening
als voorziening aanbieden of via een andere route een vergoeding bieden voor seksuele
dienstverlening.
2.6 Hoe kijkt de Minister naar vergoeding via de Wmo voor deze doeleinden? Kan zij
in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over (gedeeltelijke)
vergoedingsmogelijkheden van sekszorg?
Gemeenten hoeven op grond van de Wmo 2015 geen seksuele dienstverlening te vergoeden
aan inwoners met een beperking. Dat blijkt uit een uitspraak van de Centrale Raad
van Beroep uit 2019.7 De Centrale Raad van Beroep overweegt hierbij dat Wmo-ondersteuning gericht op grotere
zelfredzaamheid zich richt op algemene dagelijkse levensverrichtingen. Seksuele bevrediging
valt hier volgens de Centrale Raad van Beroep niet onder. Dat neemt niet weg dat gemeenten
beleidsvrijheid hebben om ervoor te kiezen wel een vorm van vergoeding te bieden voor
sekszorg.
Ik onderken dat seksuele intimiteit voor mensen een belangrijk onderdeel van het leven
kan vormen, maar ik vind niet dat seksuele dienstverlening verplicht (gedeeltelijk)
vanuit de Wmo 2015 vergoed moet worden voor mensen met een beperking. In het belang
van houdbaarheid van de zorguitgaven moet de Wmo 2015 zich beperken tot ondersteuning
ten behoeve van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Seksuele dienstverlening
valt daar niet onder.
2.7 Zij vragen de Minister daarom welke onderzoeken momenteel lopen naar de effectiviteit
van sekszorg. Indien deze niet lopen, is de Minister bereid deze te starten?
De Hogeschool Rotterdam voert een onderzoek uit naar kennis en scholingsbehoeften
van seksuele dienstverleners, waarvan de resultaten dit najaar worden verwacht. Vanuit
het ZonMw-onderzoeksprogramma Gewoon Bijzonder, geleid door de Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland in samenwerking met Rutgers en Kenniscentrum Zorginnovatie van Hogeschool
Rotterdam, loopt een onderzoek met als focus mensen met een verstandelijke beperking
in zorginstellingen en hun behoefte rondom seksualiteit. Er wordt hier bijvoorbeeld
ook ingegaan op de vraag hoe zorgverleners beter om kunnen gaan met seksualiteit bij
mensen met een beperking. De resultaten van dit onderzoek worden ook dit najaar verwacht.
2.8 De leden vragen ook of de Minister tot slot bereid is deze vorm van zorg in de
toekomst op te nemen in het basispakket, indien blijkt dat sekszorg in het kader van
de Zorgverzekeringswet effectief is, volgens de laatste stand van wetenschap en praktijk.
Seksuele dienstverlening is geen geneeskundige zorg in de zin van de Zorgverzekeringswet
en kan dus niet worden opgenomen in het basispakket. Wel kan er soms vanuit de aanvullende
ziektekostenverzekering van de verzekerde een vergoeding van seksuologische hulpverlening
plaatsvinden, mits verleend door seksuologen NVVS. Er is hiervoor dan wel een verwijzing
van de huisarts nodig.
2.9 Genoemde leden vernamen tijdens het rondetafelgesprek dat sekszorg op dit moment
nog erg prijzig is voor cliënten. Is er volgens de Minister een verklaring voor de
vraag waarom deze zorg duur is en of deze zorg inderdaad duurder is dan andere type
hulpverlening? Kan de Minister dit inzichtelijk maken?
De kosten van dit soort dienstverlening varieert, met »startbedragen» van bijvoorbeeld
€ 110 (niet-commerciële organisatie) en € 150–152 per uur (commerciële organisaties).
Vaak organiseert een bemiddelingsorganisatie seksuele dienstverlening voor mensen
met een beperking, wat kosten met zich meebrengt. Er gaat ook relatief veel tijd zitten
in de voorbereiding, onder andere omdat er een intakegesprek plaatsvindt en de reistijd
en reiskosten vaak ook substantieel zijn. Seksuele dienstverlening vergt voorts een
inzet waarbij vergaande intimiteit en kwetsbaarheid aan de orde zijn. Mensen kiezen
dit beroep daarom niet snel.
2.10 De leden van de D66- en PvdA-fractie vragen de Minister hoe zij aankijkt tegen
een opleiding voor sekszorger. Naast de bestaande opleiding voor seksuoloog. Indien
de Minister hier potentie in ziet, wat is zij voornemens daarop te ondernemen?
Op dit moment geef ik er prioriteit aan om met veldpartijen te bezien hoe we het onderwerp
seksualiteit en seksuele gezondheid meer onderdeel kunnen maken van bestaande opleidingen
tot bijvoorbeeld begeleider, verzorgende, verpleegkundige en arts. Een opleiding tot
seksueel dienstverlener is een interessante suggestie. Op zich staat het iedere beroepsgroep
vrij zelf opleidingen in het leven te roepen en dat te agenderen in het overleg met
het Ministerie van OCW of de MBO/HBO-raad.
2.11 In het verlengde daarvan vragen de leden van de D66- en PvdA-fractie welke rol
de Minister kan spelen om het onderwerp seksualiteit en intimiteit meer onderdeel
te maken van de opleidingen tot verzorgende, verpleegkundige en arts. Ze vragen haar
of dit betrokken kan worden in de gesprekken met de sector.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1.3 aangaf, wordt de inhoud van de opleidingen
door het onderwijs zo veel mogelijk in samenwerking met het werkveld bepaald. Er vinden
in het onderwijsveld verschillende initiatieven plaats om aan het onderwerp aandacht
te besteden.
2.12 Is al bekend wanneer de resultaten van het onderzoek in het kader van Gewoon
Bijzonder van ZonMw (mensen met een verstandelijke beperking in zorginstellingen en
hun behoefte rondom seksualiteit) komen?
De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar verwacht.
2.13 Is de Minister bereid een uitgebreide kabinetsreactie te geven op beide onderzoeken,
dus zowel het onderhavige rapport van Stichting Tiresias en Rutgers van december 2021
als het onderzoeksprogramma Gewoon Bijzonder? Kan zij per aanbeveling aangeven wat
de appreciatie is van het kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer
deze reactie verwachten?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 4 februari 2022, wil ik een aantal trajecten
in samenhang bezien om daarop mijn beleidsreactie aan uw Kamer te kunnen geven: de
conclusies en aanbevelingen van het rapport van Tiresias en Rutgers, het onderzoek
in het kader van Gewoon Bijzonder en het vervolgonderzoek ten behoeve van het uitvoeren
van de motie van het lid Hijink. Daarom stuur ik u een nadere inhoudelijke reactie
toe als de resultaten van deze andere trajecten bekend zijn. Dit zal naar verwachting
begin 2023 zijn. Ik zal in deze reactie breder ingaan op het faciliteren van seksualiteit
voor mensen met een beperking en daarbij expliciet ingaan op de vier categorieën die
in het rapport van Tiresias en Rutgers worden genoemd, te weten:
1. Niet-intieme voorbereiding (voorlichting geven, zorgen voor privacy);
2. Intieme voorbereiding (aanschaffen erotische producten, sociale interactie aanmoedigen);
3. Intimiteit faciliteren (tijdens seks, zoals hulp bij positie aannemen, of seksuele
dienstverlening);
4. Niet-intieme hulp na de seks (hygiëne, nazorg).
2.14 Neemt de Minister de samenhang tussen agressie, seksueel ongewenst gedrag, geweld
en het gebrek aan seksuele dienstverlening / seksuele hulpverlening mee in haar reactie?
Dit onderwerp wordt betrokken in de beleidsvisie over seksuele gezondheid, die naar
verwachting in het najaar met uw Kamer gedeeld wordt. Ik vind het vooral belangrijk
om te werken aan het doorbreken van het taboe op seksualiteit, intimiteit en seksuele
gezondheid voor mensen met een beperking, onder meer door te verkennen wat nodig is
om seksualiteit/seksuele gezondheid bespreekbaarder te maken in zorg- en welzijnsrelaties.
2.15 Deze leden lezen in het artikel dat de Minister in ieder geval voornemens is
te kijken naar het gebruik van medicatie in relatie tot agressie en geweld. Maar is
zij van plan om ook seksuele dienstverlening en informatievoorziening hierbij te betrekken?
Het bespreekbaar maken en het mogelijk maken van seksualiteit – het toegankelijk maken
van allerlei aspecten die met seksualiteit te maken hebben en het hebben van intiem
contact, inclusief seksueel contact als daar behoefte aan is – zullen in het onderzoek
dat wordt genoemd in mijn antwoord op vraag 1.4 en 1.5 een plek krijgen.
2.16 De leden van de D66- en PvdA-fractie vragen tot slot wat de uitkomsten waren
van de in maart 2022 geplande invitational conference, waar met de sector gesproken
werd om de stappen verder te concretiseren.
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 1.2, nam Stichting Tiresias het initiatief
een samenwerkingsnetwerk van betrokken personen en instanties te starten en te coördineren,
die achter de missie, seksuele gezondheid, staan. Deelnemers aan dit netwerk zullen
activiteiten verrichten die wenselijk zijn om seksuele gezondheid te bevorderen.
Als onderdeel van dit samenwerkingsnetwerk tekenden Stichting Tiresias, Rutgers, Disability
Studies in Nederland en Kenniscentrum Zorginnovatie van Hogeschool Rotterdam voor
het begin van het Onderzoeksconsortium Intimiteit, seksualiteit en handicap. Het Onderzoeksconsortium
stelt zich tot doel om, samen met praktijkpartners en mensen met beperkingen, onderzoek
te doen dat ten dienste staat van seksueel burgerschap van mensen met een beperking.
Het wil een nationale onderzoeksagenda bewerkstelligen waarin seksueel burgerschap
van mensen met een beperking centraal staat. Het Onderzoeksconsortium zoekt actief
naar de betrokkenheid van praktijkpartners en (vertegenwoordigers van) mensen met
een beperking. Deze partijen maken volwaardig deel uit van het consortium. Tevens
deelt het Onderzoeksconsortium opgedane kennis met relevante stakeholders.
3. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie
3.1 Deze leden vragen de Minister waar zij een overheidstaak ziet in het onderwerp
van seksualiteit en intimiteit voor mensen met een beperking.
De overheid heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor de publieke gezondheid een
rol in het bevorderen en beschermen van de seksuele gezondheid via bijvoorbeeld seksuele
vorming. Daarbij is er speciale aandacht voor kwetsbare groepen die een seksuele gezondheidsachterstand
ervaren en diegenen die een groter risico lopen op bijvoorbeeld seksueel overdraagbare
aandoeningen.
Verder is een cultuurverandering noodzakelijk om de hardnekkige problematiek van seksueel
grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld daadkrachtig aan te pakken. Vanuit een
normerende rol zet het kabinet met de samenleving in op versteviging van wet- en regelgeving,
gerichte acties en het maatschappelijk gesprek. Deze aanpak krijgt vorm in het Nationaal
Actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
3.2 Aanvullend vragen deze leden hoe zij de afbakening van zorg ziet en welke ondersteuning
en diensten een private aangelegenheid zijn.
Ten aanzien van de afbakening tussen zorg en private dienstverlening kijk ik primair
naar de Wmo 2015. Voor een duiding van deze afbakening verwijs ik graag naar de uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep zoals reeds genoemd in het antwoord op vraag 2.6.
De CRvB bakent de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 af door te toetsen of deze zich
richt op algemene dagelijkse levensverrichtingen.
3.3 Is de mogelijkheid die mensen met een beperking hebben om een beroep te doen op
sekswerkers niet toereikend genoeg, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
en de CDA-fractie.
De eerder genoemde inventarisatie van Tiresias gaat in op de ondersteuningsmogelijkheden in ons land voor mensen met een beperking
om invulling te geven aan hun behoefte aan intimiteit en seksualiteit. Uit deze inventarisatie
blijkt dat mensen met een beperking knelpunten ervaren in het beleven van hun seksualiteit,
inclusief de toegang tot seksuele dienstverleners. Aandacht voor seksualiteit blijkt
af te hangen van de betrokkenheid van individuele zorgverleners en is daardoor erg
situatie- en persoonsafhankelijk.
4. Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
4.1 De leden van de fractie van GroenLinks vragen via welke stelselwetten de Minister
sekszorg wil organiseren.
Seksuele dienstverlening is geen (geneeskundige) zorg in de zin van de Wlz en de Zvw.
Deze dienstverlening kan daarom niet via deze wetten worden georganiseerd.
Zoals ik ook aangaf in de beantwoording van vraag 2.6, hoeven gemeenten op grond van
de Wmo 2015 geen seksuele dienstverlening te vergoeden aan inwoners met een beperking.
Dat blijkt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep uit 2019.8 De Centrale Raad van Beroep overweegt hierbij dat Wmo-ondersteuning gericht op grotere
zelfredzaamheid zich richt op algemene dagelijkse levensverrichtingen. Seksuele bevrediging
valt hier volgens de Centrale Raad van Beroep niet onder. Dat neemt niet weg dat gemeenten
beleidsvrijheid hebben om ervoor te kiezen wel een vorm van vergoeding te bieden voor
seksuele dienstverlening.
Ik onderken dat seksuele intimiteit voor mensen een belangrijk onderdeel van het leven
kan vormen, maar ik vind niet dat seksuele dienstverlening verplicht (gedeeltelijk)
vanuit de Wmo 2015 vergoed moet worden voor mensen met een beperking. In het belang
van houdbaarheid van de zorguitgaven moet de Wmo 2015 zich beperken tot ondersteuning
ten behoeve van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Seksuele dienstverlening
valt daar niet onder.
4.2 Deze leden vragen zich voorts af hoe de Minister voor zich ziet dat seksualiteit
een belangrijker onderdeel wordt van de zorg. Is de Minister dan ook bereid om een
eigen visie te ontwikkelen waarin uiteen wordt gezet hoe sekszorg onderdeel moet zijn
van de zorg?
Verschillende hierboven beschreven acties en samenwerkingsverbanden kunnen er vanuit
de praktijk van de zorg voor zorgen dat seksualiteit een onderwerp wordt dat makkelijker
bespreekbaar is en dus hoger op de agenda komt. Waar het gaat om het ontwikkelen van
een visie op zorg, inclusief seksuele dienstverlening, ligt het primaat bij veldpartijen
die kunnen overwegen dit onderwerp op te nemen in hun kwaliteitskader.
4.3 Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe het gebrek aan aandacht
voor seksualiteit in de zorg zich verhoudt tot het bericht dat één op de drie verpleegkundigen
te maken heeft met seksueel ongewenst gedrag9.
Ik kan geen onderbouwde uitspraken doen over de relatie tussen het gebrek aan aandacht
voor seksualiteit in de zorg voor mensen met een beperking en het hoge aantal verpleegkundigen
en verzorgenden dat te maken heeft (gehad) met seksueel overschrijdend gedrag in de
zorg. In de zorg zijn veel persoonlijke contacten waardoor soms een kwetsbare situatie
ontstaat. Daarom is het belangrijk dat de opleidingen hun studenten hier op voorbereiden
en werkgevers hier blijvend aandacht aan schenken als onderdeel van besprekingen met
teams en personeelsleden én hun bewoners of cliënten.
Overigens, de inhoud van het artikel gaat onder andere over ongeremd gedrag van ouderen
met dementie in verpleeghuizen en de thuiszorg. Bij deze doelgroep is grensoverschrijdend
gedrag vaak niet te voorkomen. In de opleiding van verpleegkundigen en verzorgenden
wordt aandacht besteed aan het omgaan met ouderen met dementie.
4.4 Kan het verbeteren van zorg rondom seksualiteit er ook voor zorgen dat minder
mensen seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen?
Seksuele dienstverlening kan er wellicht voor zorgen dat minder mensen grensoverschrijdend
gedrag vertonen. Dit verband is echter niet wetenschappelijk vastgesteld. Bij de doelgroep
ouderen met dementie is ongeremd gedrag niet altijd te voorkomen.
4.5 En zo ja, is het dan niet in ieders belang, zowel van de cliënt als de zorgverlener
om sekszorg een belangrijke rol te geven binnen zorg?
Het is vooral aan zorgaanbieders om de juiste aandacht te hebben voor seksualiteit
en intimiteit van hun doelgroep en voor hun zorgprofessionals. Seksuele dienstverlening
kan daarbij in sommige gevallen een rol spelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier