Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de grote zorgen om jihadisten die in Nederland blijven terwijl het paspoort is afgepakt
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de grote zorgen om jihadisten die in Nederland blijven terwijl het paspoort is afgepakt (ingezonden 28 juli 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) en van Staatssecretaris
            Van der Burg (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 6 september 2022). Zie ook Aanhangsel
            Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3711.
         
Vraag 1
            
Begrijpt u de kritiek dat veroordeelde terroristen, wiens nationaliteit of paspoort
               is afgepakt, makkelijker van de radar verdwijnen indien zij niet uit eigen beweging
               terugkeren? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom u vindt van niet?1
Antwoord 1
            
In juni 2020 heeft ABDTOPConsult op verzoek van de toenmalig Minister en Staatssecretaris
               van Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar de werking en effecten van het intrekken
               van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, Rijkswet
               op het Nederlanderschap (RWN). Mede als reactie op de uitkomsten van dit onderzoek
               is door onze voorgangers in de brief van 25 juni 2020 het dilemma onderkend dat het
               zicht en handelingsperspectief op de betrokkenen verminderen wanneer het Nederlanderschap
               is ingetrokken, maar betrokkenen nog niet uit Nederland zijn vertrokken.2 In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 55 en 563 wordt aandacht gevraagd voor de mogelijke veiligheidsrisico’s die gemoeid zijn met
               de vrijlating van voor terroristische misdrijven veroordeelden personen, waaronder
               een aantal mannen en vrouwen die veroordeeld zijn voor hun uitreis naar Syrië en Irak.
               Dit risico is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen
               voor het realiseren van vertrek, het behouden van zicht en het beperken van risico’s
               voor de nationale veiligheid.
            
Er wordt ingezet op het realiseren van vertrek vanuit of aansluitend op de strafrechtelijke
               detentie. Een deel van de veroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken
               verlaat Nederland vanuit detentie. Waar mogelijk zal de betrokkene aansluitend aan
               de strafrechtelijke detentie nog in vreemdelingenbewaring worden gesteld om aan zijn
               gedwongen vertrek te werken. Als vertrek niet direct lukt, wordt meestal een meldplicht
               en gebiedsgebod opgelegd dat gehandhaafd wordt door de afdeling Vreemdelingenpolitie,
               Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie. Daarnaast onderzoeken
               de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging.
               Dit alles binnen de kaders van de Wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (Wiv 2017).
            
Ondertussen blijft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) werken aan het vertrek.
Vraag 2
            
Hoe wordt volgens u de samenleving er veiliger van als de Nederlandse nationaliteit
               wordt ontnomen maar de persoon vervolgens niet wordt uitgezet?
            
Antwoord 2
            
Een persoon waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken én bij wie een inreisverbod
                  is opgelegd heeft de plicht te vertrekken. Door de Dienst Terugkeer & Vertrek wordt
                  gewerkt aan het mogelijk maken van dit zelfstandige vertrek, wanneer gedwongen vertrek(nog)
                  niet mogelijk is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is de vraag of (gedwongen)
                  vertrek kan plaatsvinden afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van
                  de tijd kunnen wijzigen.
               
Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid
                  van een reisdocument, waaronder de mate waarin het land van de tweede nationaliteit
                  aan het verkrijgen van reisdocumenten meewerkt. Dat (gedwongen) vertrek op een gegeven
                  moment niet mogelijk is, vormt geen reden om af te zien van intrekking nadat iemand
                  veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf. Het kabinet werkt continue aan de
                  verbetering van vertrek, waaronder samenwerking met derde landen. Zolang vertrek nog
                  niet plaatsvindt, werken diverse ketenpartners samen om zicht te houden met als doel
                  tijdig mitigerende maatregelen te kunnen treffen. In de beantwoording van vraag één
                  is nader ingegaan op deze soorten maatregelen.
               
Ik wil hierbij onderstrepen dat de intrekking van het Nederlanderschap op grond van
               artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een ordemaatregel is
               en geen bijkomende straf. Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) volgt dat
               het Nederlanderschap kan worden ingetrokken indien sprake is van misdrijven die zich
               richten tegen de essentiële belangen van het Koninkrijk. De onherroepelijk veroordeelde
               persoon heeft met zijn of haar gedrag de band met het Koninkrijk »opgezegd» en heeft
               daarmee het risico van het verlies van diens Nederlandse nationaliteit geaccepteerd.
               In iedere concrete zaak vindt een individuele afweging plaats waarbij alle relevante
               aspecten van de zaak moeten worden betrokken.
            
Vraag 3
            
Hoe verhoudt de waarschuwing van uw eigen Ministerie, in de hoedanigheid van de Nationaal
               Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), dat er een verhoogde dreiging
               is voor de nationale veiligheid als veroordeelde jihadisten vrijkomen maar weigeren
               te vertrekken, zich tot de zorgen van onder andere de reclassering, dat het Nederlanderschap
               intrekken juist minder zicht geeft op deze potentiële gevaren? Wat doet u met deze
               waarschuwingen en welke gevolgen heeft dat voor uw beleid?
            
Antwoord 3
            
Zoals ook gesteld in de beantwoording op vraag 1, onderken ik het probleem dat het
               zicht en handelingsperspectief op de betrokkenen wordt beperkt wanneer het Nederlanderschap
               is ingetrokken, maar nog niet uit Nederland zijn vertrokken. In het Dreigingsbeeld
               Terrorisme Nederland 55 en 564 wordt aandacht gevraagd voor de mogelijke veiligheidsrisico’s die gemoeid zijn met
               de vrijlating van voor terroristische misdrijven veroordeelden personen, waaronder,
               een aantal mannen en vrouwen die veroordeeld zijn voor hun uitreis naar Syrië en Irak.
               Dit risico is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen
               voor het realiseren van vertrek, het behouden van zicht en het mitigeren van risico’s
               voor de nationale veiligheid. Zie antwoord op vraag 1 voor een nadere toelichting
               op dergelijke maatregelen.
            
Vraag 4
            
In hoeveel gevallen was het intrekken van het Nederlanderschap de reden om daadwerkelijk
               te vertrekken?
            
Antwoord 4
            
Van de 21 intrekkingen op grond van artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap
               (RWN) hebben, sinds de inwerkingtreding van de wet in 2010, 5 vreemdelingen uit de
               caseload van Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) Nederland aantoonbaar verlaten. In
               alle gevallen verleende de vreemdeling in meer of mindere mate medewerking aan vertrek.
               Er zijn verschillende redenen waarom de overige vreemdelingen (nog) niet zijn vertrokken,
               bijvoorbeeld omdat zij in strafrechtelijke detentie zitten, er sprake is van tijdelijke
               opschorting van de vertrekprocedure vanwege een toegewezen voorlopige voorziening
               (bijvoorbeeld wanneer nog een hoger beroep procedure loopt) of geen geldige reisdocumenten
               beschikbaar zijn. De vreemdelingen die nog niet zijn vertrokken zijn in beeld bij
               de DT&V ten behoeve van hun vertrekproces.
            
Vraag 5
            
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is omtrent de procedures die nog lopen
               met betrekking tot het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale
               veiligheid? Hoeveel beroepszaken lopen nog? In welke mate kan de reële verwachting
               of iemand daadwerkelijk kan en zal vertrekken hierbij worden meegewogen?
            
Antwoord 5
            
Allereerst wil ik opmerken dat van (inzet op) terugkeer alleen sprake is als de vreemdeling
               zich in Nederland bevindt. Dit is het geval bij intrekkingen op grond van artikel
               14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) waarbij het Nederlanderschap
               wordt ingetrokken van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch
               misdrijf. Deze personen dienen Nederland te verlaten. Er wordt ingezet op het realiseren
               van vertrek vanuit of aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Intrekking op grond
               van artikel 14 vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) heeft betrekking
               op uitreizigers die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische
               organisatie. Vertrek uit Nederland is bij deze categorie niet aan de orde aangezien
               zij bij intrekking zich in het buitenland bevinden.
            
Ik ga er vanuit dat u doelt op de intrekkingsgrond uit artikel 14, tweede lid, Rijkswet
               op het Nederlanderschap (RWN). De huidige stand van zaken is dat van 21 personen is
               besloten tot het intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 14 tweede
               lid RWN. 8 bezwaarzaken tegen de intrekkingen zijn nog in behandeling bij de IND.
               Tien zaken bevinden zich nog in de beroeps- of hoger beroepsfase. Drie intrekkingen
               staan in rechte vast.
            
Wat betreft de vraag over meewegen van mogelijkheden voor vertrek, willen we onderstrepen
               dat uit de behandeling van het wetsvoorstel ten aanzien van artikel 14 tweede lid
               in de Kamer nadrukkelijk blijkt dat (on)mogelijkheid van vertrek niet van invloed
               is op de beslissing het Nederlanderschap in te trekken. De vraag of (gedwongen) vertrek
               kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de
               tijd kunnen wijzigen. Dit zijn onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling,
               de beschikbaarheid van een reisdocument, waaronder de mate waarin het land van de
               tweede nationaliteit aan het verkrijgen van reisdocumenten meewerkt. Ten slotte weegt
               de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren mee. Tevens komt
               de vraag naar de mogelijkheid van vertrek aan de orde wanneer de Dienst Terugkeer
               & Vertrek daadwerkelijk aan het vertrek kan werken. Dat kan zijn direct na de intrekking
               van het Nederlanderschap maar het is ook mogelijk dat de betrokkene nog een gevangenisstraf
               moet uitzitten. In dat geval komt de verwijderbaarheidsvraag pas later aan de orde.
               Zelfstandig vertrek is echter vrijwel altijd mogelijk, ongeacht de vraag of er wel/geen
               zicht op gedwongen vertrek bestaat.
            
Vraag 6
            
Wat is uw reactie op de brief van de burgemeesters van de grote steden die erop aandringen
               dat u verantwoordelijkheid neemt voor de groep ex-jijadisten van wie het Nederlandse
               paspoort is ingetrokken? Zo nee, hoe ziet u deze verantwoordelijkheid voor zich, wie
               houdt nu zicht op deze groep en hoe blijven zij in het belang van de veiligheid in
               beeld?
            
Antwoord 6
            
Ik waardeer de inspanning van gemeenten om samen met relevante ketenpartners en de
               rijksoverheid te blijven inzetten op effectieve samenwerking. Gezien het belang en
               de complexiteit van het onderwerp blijf ik bezien hoe uitvoeringsknelpunten mogelijk
               kunnen worden weggenomen. Op een brief gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid
               is uiteraard inhoudelijk naar de afzenders gereageerd.
            
In algemene zin is het uitgangspunt van het kabinet dat de Nederlandse nationaliteit
                  wordt ingetrokken bij personen met een dubbele nationaliteit die onherroepelijk zijn
                  veroordeeld voor een terroristisch misdrijf of uitreizigers die zich vrijwillig hebben
                  aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale
                  veiligheid.
               
Voor het antwoord op de vraag wie er zicht houdt verwijzen wij naar het antwoord op
                  vraag 1.
               
Vraag 7
            
Heeft de vreemdelingenpolitie voldoende capaciteit deze groep in de gaten te houden
               als straks meer terugkeerders vrij gelaten worden? Hoe ziet dat toezicht eruit?
            
Antwoord 7
            
Als vertrek van vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken niet direct
               plaatsvindt, wordt in de regel een meldplicht en een gebiedsgebod opgelegd. AVIM handhaaft
               deze maatregelen. AVIM heeft hier voldoende capaciteit voor aangezien het aantal gevallen
               waarin de AVIM de meldplicht en gebiedsgebod dient te handhaven bij vreemdelingen
               waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken, relatief beperkt is. Dit geldt eveneens
               voor de gevolgen voor de capaciteit van de AVIM. De AVIM heeft verschillende vreemdelingrechtelijke
               taken. Met name op taken in het werkterrein asiel staat grote druk. Bij inzet van
               capaciteit weegt de AVIM daarom het totaal van de werkzaamheden af, waaronder de capaciteit
               die nodig is voor toezichtstaken.
            
Vraag 8
            
Hoeveel capaciteit kost het de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
               om «een oogje in het zeil te houden»? Waaruit bestaat dat toezicht en hoe intensief
               is dat?
            
Antwoord 8
            
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 1, onderzoeken de inlichtingen- en
               veiligheidsdiensten voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging. Dit alles binnen
               de kaders van de Wiv 2017. Op basis hiervan geeft de AIVD uitvoering aan zijn wettelijke
               taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door
               de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het
               ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische
               rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van
               de staat.
            
Vraag 9
            
Is inmiddels onderzocht of alle bestuurlijke maatregelen om terrorisme te bestrijden
               daadwerkelijk effectief zijn, sinds uit het WODC-onderzoek bleek dat de effectiviteit
               niet kon worden vastgesteld?5
Antwoord 9
            
De motie Motie-Bikker c.s.6, die verzoekt om alle contra-terrorismewetgeving in samenhang te evalueren en daarbij
               ook het decentrale bestuur te betrekken, is inmiddels in uitvoering genomen door het
               Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). De verwachting
               is dat het onderzoek tegen het einde van dit jaar gereed zal zijn.
            
Een van de conclusies uit de vorige evaluatie is dat de bestuurlijke maatregelen die
               op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna:
               Twbmt) kunnen worden toegepast toegevoegde waarde hebben voor de lokale persoonsgerichte
               aanpak en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de nationale
               veiligheid. De werkingsduur van de Twbmt is recent verlengd met 5 jaar tot 1 maart
               2027. Vanwege de verlenging van de Twbmt zal wederom een evaluatie van de doeltreffendheid
               en de effecten van de wet in de praktijk worden uitgevoerd om de noodzaak tot behoud
               van de wet te kunnen bepalen. Overeenkomstig de motie-Koekkoek7 zal dit jaarlijks geschieden.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.