Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Van der Plas over stikstof
Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van der Plas (BBB) aan de Ministers van Financiën, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof en de Minister-President over stikstof (ingezonden 25 juli 2022).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Minister
van Financiën (ontvangen 5 september 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2021–2022, nr. 3632.
Vraag 1
Herinnert u zich de 300 pagina’s aan memo’s die de Minister van Financiën op 15 juli
naar de Kamer stuurde, waarin helder werd dat de emissiereductiedoelstelling van 39
kiloton die in het programma landelijk gebied staat, veel hoger is dan nodig om de
nieuwe hogere doelen te bereiken?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u – de Minister van Financiën – zich dat u op 22 mei 2022 – dus voordat
de stikstofbrieven naar de Kamer werden gestuurd – een memo kreeg, waarin stond:
• «Deze doelstelling [een uitstootreductie van 30 tot 40 kton (bandbreedte)] is om meerdere
redenen onwenselijk. Als meer dan 30 kton wordt gevraagd:
– Ligt dat waarschijnlijk boven wat nodig is om aan het wettelijke doel te voldoen.
Bij 30 kton emissiereductie komt 77% van de stikstofgevoelige natuurlijk onder de
kdw, bij 40 kton is dat zelfs 82%.
– De gekozen opgave van LNV past waarschijnlijk niet binnen het budget, alleen 30 kton
past misschien niet binnen het budget, alleen kton past misschien net. Aangenomen
dat compensatie voor boeren politiek en/of juridisch nodig is, laat een grove inschatting
zien dat het 40-kton-scenario met € 34 miljard bijlange na niet binnen het budget
past. Het 30 kton-scenario zou met € 24 miljard net kunnen passen, al laat dat geen
ruimte voor ondersteuning, innovatie, etc.
– Worden meer bedrijven geraakt dan nodig. Fors meer veehouderijen moeten stoppen of
extensiveren om het doel te overshooten, terwijl dat niet strikt noodzakelijk is.
Dat is politiek kwetsbaar en lijkt materieel onnodig.
– Wordt ondoelmatigheid ingebouwd. De overshooting wordt vooral gerealiseerd bij bedrijven
waarvan relatief weinig stikstof deponeert op stikstofgevoelige natuur.
– En er worden keuzes gemaakt in de pakketten (veel extensiveren, geen reductiedoelstelling
voor anderen sectoren en breed generiek beleid) waarbij het onduidelijk is of dit
de beste mix is.
• LNV lijkt ook een politiek doel na te streven met een 40kton doel. Door hoog in te
zetten worden bijna alle boeren geraakt en deelt iedereen in de pijn, waar bij een
lager doel een kleiner aantal boeren zeer hard geraakt wordt (stoppen). Dit kan worden
gemotiveerd uit een visie op de landbouwsector na 2030, waarbij veel ingrijpender
en breder wordt verbouwd dan nu strikt genomen vanuit de depositiedoelstelling noodzakelijk
zou zijn.
• Een meer evenredige verdeling van de pijn is mogelijk makkelijker te verkopen dan
een gerichte aanpak. Dit is een politiek vraagstuk dat in de het licht van de CA afspraken
en het bijbehorende budgettaire kader op basis van de huidige invulling niet past.»?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Herinnert u zich ook de volgende tabel in dat memo?:
Emissiereductie
23,5 kton
30 kton
40 kton
Ruimtelijke verdeling
Maximaal gericht
Gecombineerde aanpak:
i. ABCD-gebieden
ii. generiek
iii. gericht
iv. ringen rond N2000
Gecombineerde aanpak:
i. ABCD-gebieden
ii. generiek
iii. gericht
iv. ringen rond N2000
Aannames andere sectoren
50% emissiereductie cf. Commissie Remkes
PBL basispad volgens KEV 2021
PBL basispad volgens KEV 2021
Uitkomsten
Doelbereik: % onder kdw
74%
77%
82%
Aantal veehouderijen dat moet stoppen
5.300
11.200
11.200
Aantal veehouderijen dat moet extensiveren
Nvt
200
17.600
Kosten in mld EUR [bandbreedte]
10,4
23,5
[17,6 – 29,7]
34,2
[26,1 – 42,7]
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het essentieel voor het parlement is om over deze berekeningen
te beschikken voor het nemen van een besluit over het programma landelijk gebied?
Antwoord 4
Deze berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering
van de stikstofproblematiek. Het betreft interne advisering voor de bewindspersonen
op het Ministerie van Financiën, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet
van dit kabinet. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken,
ook in financiële zin. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd, hebben een indicatief
karakter en waren nog niet voldragen. Zulke berekeningen laten daarbij per definitie
ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden
die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan.
Zoals ook vermeld door de Minister voor Natuur en Stikstof in de startnotitie NPLG1 (pagina 25) zullen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten
hier aanleiding toe geven. Ten behoeve van accurate besluitvorming zal het kabinet
zich daarbij baseren op gevalideerde en recente prognoses en uw Kamer daarover informeren.
De eventuele bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen zal onder andere gebeuren
op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 van het Planbureau voor de
Leefomgeving (PBL) en de emissiebijlage bij de KEV.
Vraag 5
Waarom verklaarde u in de antwoorden op Kamervragen dat: «Het kabinet acht het openbaar
maken van niet-gevalideerde berekeningen die nog onderdeel zijn van de beleidsvoorbereiding
niet in het belang van goede en democratische bestuursvoering.», terwijl het kabinet
juist al zeer expliciet een keuze heeft gemaakt?
Antwoord 5
Het betreffen ambtelijke berekeningen van het Ministerie van Financiën met een indicatief
karakter en die nog niet wetenschappelijk zijn gevalideerd. Het is niet gebruikelijk
om indicatieve ambtelijke berekeningen met een dergelijke status te delen met de Kamer.
De berekeningen van het Ministerie van Financiën zullen worden gedeeld met het RIVM,
zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen
die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Inmiddels vinden
gesprekken met RIVM plaats over beoordeling van deze berekeningen, zoals gecommuniceerd
in antwoord op Kamervragen van de leden Maatoug en Bromet (2022Z14908).
De gepresenteerde beleidskeuzes die het kabinet voor het NPLG gemaakt heeft zijn op
basis van door het RIVM gevalideerde gegevens en berekeningen genomen. Zoals gesteld
in het antwoord op vraag 4, zullen de richtinggevende doelen die in de NPLG zijn aangegeven
nog verder verfijnd worden. Deze zijn nog niet definitief. Onder meer op basis van
gevalideerde nieuwe prognoses is bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen
mogelijk. Dat kan onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning
(KEV) 2022 van het PBL en de emissiebijlage bij de KEV, waarbij ook effecten van het
voorgenomen klimaatbeleid zullen worden meegenomen. Het kabinet zal uw Kamer informeren
over de berekeningen en prognoses waarop het vervolgbesluiten baseert.
Vraag 6
Is het de normale gang van zaken om eerst besluiten te nemen – die nu weer zijn teruggedraaid
tot voorgenomen beleid – en dan pas berekeningen te valideren om ze achteraf met de
Kamer en de samenleving te delen?
Antwoord 6
Zoals al in de startnota van het NPLG staat, heeft het kabinet richtinggevende emissiereductiedoelen opgesteld ten behoeve van de gebiedsprocessen van de provincies.
Deze richtinggevende doelen zijn gebaseerd op gevalideerde berekeningen van het RIVM.
Deze berekeningen zijn openbaar toegankelijk en gepubliceerd door het RIVM op 10 juni
2022. In het proces om tot definitieve doelen te komen op 1 juli 2023 wordt er continu
gewerkt aan nieuwe prognoses en berekeningen, zowel ambtelijk als door kennisinstellingen.
Bij de diverse vervolgstappen in het kader van het NPLG, zoals de vaststelling van
de definitieve doelen, wordt de Kamer geïnformeerd.
Vraag 7
Is het mogelijk dat de plannen fors worden gewijzigd wanneer de berekeningen zijn
gevalideerd?
Antwoord 7
Zoals vermeld in de startnotitie NPLG en tijdens het Kamerdebat op 23 juni kunnen
stikstofemissiedoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma’s
worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten.2 Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning
(KEV) van dit najaar. Indien daar aanleiding toe is, kunnen inzichten die volgen uit
de validatie van berekeningen van het Ministerie van Financiën ook invloed hebben
op de hoogte van de gebiedsgerichte emissiedoelstellingen.
Vraag 8
Welke Ministers waren ervan op de hoogte dat het Ministerie van Financien van mening
was dat een reductie van 30 kiloton ruim voldoende is om de doelen te behalen?
Antwoord 8
Het Ministerie van Financiën heeft berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen
van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden
en hierover te kunnen adviseren. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en daarom
niet eerder openbaar gemaakt. Inmiddels vinden gesprekken met RIVM plaats over beoordeling
van deze berekeningen, zoals gecommuniceerd in antwoord op Kamervragen van de leden
Maatoug en Bromet (2022Z14908). Deze berekeningen hebben voorgelegen in hoog ambtelijk, interdepartementaal overleg
(zie ook de op 20 juli j.l. door de Minister van Financiën gedeelde stukken). Het
kabinetsbeleid om tot richtinggevende emissiereductiedoelen te komen is onderdeel
geweest van de besluitvorming in de Raad voor de Fysieke Leefomgeving (RFL). Er is
toen gekozen voor een landelijk uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, op basis van
de meest recente en beschikbare gevalideerde berekeningen van het RIVM, rekening houdend
met de brede doelstellingen van de integrale aanpak en het uitgangspunt van zoveel
mogelijk vrijwilligheid. De RFL is toen ook geïnformeerd over de afwegingen die samenvallen
met de keuze voor 39 kton.
Vraag 9
Welke Ministers waren ervan op de hoogte dat een reductie van 40 kiloton zou leiden
tot 11200 boeren die moeten stoppen en 17600 veehouderijen die moeten extensiveren?
Antwoord 9
Het Ministerie van Financiën heeft berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen
van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden
en hierover te kunnen adviseren. De cijfers en de indicatieve, niet-gevalideerde inschatting
van het aantal boeren dat zal moeten stoppen of extensiveren zijn gebruikt in de interne
advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën. Ten behoeve van
de besluitvorming in de RFL is erop gewezen dat een reductie van 39 kton mogelijk
tot hoge kosten leidt, maar is niet ingegaan op de specifieke gevolgen voor het aantal
boeren.
Vraag 10
Kunt u alle memo’s, notities en berekeningen over stikstof en aanverwante zaken die
de Minister van Landbouw, de Minister voor Stikstof en de Minister van Algemene Zaken
sinds maart 2021 hebben ontvangen, aan de Kamer doen toekomen op dezelfde manier waarop
alle memo’s van de Minister van Financiën naar de Kamer zijn gestuurd?
Antwoord 10
Deze informatie wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Vraag 11
Kunt u ervoor zorgdragen dat alle memo’s, notities en berekeningen over stikstof,
maar ook over aanverwante zaken zoals de relatie met de bouw(plannen) die de Ministers
van Binnenlandse Zaken, de Minister voor Wonen en de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat hebben ontvangen hebben sinds 2021, aan de Kamer worden gestuurd?
Antwoord 11
Deze informatie wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Vraag 12
Hoe verhoudt de zin «Bij de ruimtelijke vertaling van de stikstofreductie wordt uitgegaan
van richtinggevend 39 kton NH3 reductie. Naar verwachting is 39kton emissiereductie van NH3 nodig om ten minste de wettelijke omgevingswaarde van 74% onder de KDW te behalen.»
die in de startnotitie landelijk gebied staat, zich tot de berekeningen van het Ministerie
van Financiën die een totaal ander beeld geven? Deelt u de mening dat deze zin misleidend
is?
Antwoord 12
Ik deel uw mening dat deze zin misleidend is niet. De openbaar gemaakte berekeningen
van het Ministerie van Financiën betreffen hoofdzakelijk interne advisering voor de
bewindspersonen op het Ministerie van Financiën. De interne advisering is niet gelijk
aan de beleidsinzet van dit kabinet. Het kabinet heeft bij het vaststellen van de
richtinggevende emissiereductiedoelen rekening gehouden met de brede doelstellingen
van de integrale aanpak, het uitgangspunt van zoveel mogelijk vrijwilligheid en de
mogelijkheid van tegenvallende resultaten. Dat afwegende heeft het kabinet ervoor
gekozen om uit te gaan van 39 kton. Het kabinet realiseert zich ook dat het klimaatbeleid
mogelijk effect heeft op de richtinggevende doelen voor stikstof. Zoals ook vermeld
in de startnotitie NPLG (pagina 25) en in de beantwoording op vraag 7 kunnen de richtinggevende
doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven.
De openbaar gemaakte berekeningen van het Ministerie van Financiën tonen de kwantitatieve
uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. In deze modelmatige
benadering wordt uitgegaan van een grote mate van sturing op maatregelen en de locatie
van emissiereductie. Daarbij zijn deze berekeningen niet gevalideerd en hebben ze
een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien,
zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen
leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan.
Vraag 13
Heeft de Minister van Financiën (of haar woordvoerder namens haar) aan de Telegraaf
laten weten: «Kaag wist tot maandag helemaal niet van de berekening»?
Antwoord 13
Voor aanvang van de Eurogroep vergadering op 11 juni meldde de Minister van Financiën
aan de correspondent van Telegraaf de dat de berekeningen gebaseerd waren op een rekenmodel
dat ambtenaren van het Ministerie aan het verfijnen waren (in aanvulling op berekeningen
van het RIVM of PBL). Daarbij liet zij weten dat ze er tot dan toe niet van op de
hoogte was dat ambtelijk FIN verder was gegaan met uitwerking van de berekeningen.
De Minister heeft geen stukken ontvangen over de impact van het klimaatakkoord op
de stikstofdoelen. Toen de Telegraaf de Minister vroeg naar die berekeningen, wist
ze dus niet dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën hier zelf berekeningen
over hadden gemaakt.
Dat er verschillende varianten waren doorgerekend door het RIVM en PBL was wel bekend,
deze berekeningen waren immers besproken tijdens de formatie. Die berekeningen zijn
politiek afgehecht. De Minister was er niet van op de hoogte dat ambtelijk Financiën
vervolgens het rekenmodel verder is gaan verfijnen. De Minister is in nota’s geïnformeerd
over de uitkomsten van berekeningen, bijv. op het gebied van gericht uitkopen. Daarbij
is zij echter niet op het achterliggende model gewezen, zij kende de achtergrond op
basis waarvan zij werd geadviseerd dan ook niet in detail.
Vraag 14
Klopt het dat zij helemaal niets wist van de berekeningen of wenst zij dat beeld bij
deze te nuanceren?
Antwoord 14
Zie antwoord op vraag 13. Er wordt op het Ministerie van Financiën door ambtenaren
doorlopend aan de Minister van Financiën geadviseerd op basis van kwantitatieve analyses.
Dergelijke kwantitatieve adviezen en analyses zijn ook noodzakelijk voor de Minister
van Financiën om de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleidsvoorstellen te kunnen
beoordelen. Hoe deze kwantitatieve analyses en adviezen precies tot stand zijn gekomen,
en of en welke berekeningen daar aan ten grondslag liggen, is echter niet altijd bekend
bij de Minister van Financiën. Zo geldt in dit specifieke geval dat de Minister van
Financiën niet bekend was met het achterliggende model dat ten grondslag ligt aan
de berekeningen.
Vraag 15
Herinnert u zich dat het kabinet een aantal maatregelen genomen heeft tot stikstofbeperking
de afgelopen jaren en dat er dus een groot verschil zit of er wordt uitgegaan van
de stikstofberekeningen in de KEV 2020 of de KEV 2021 (Klimaat en Energieverkenning)?
Antwoord 15
Voor de beperking van stikstofemissies is met name de nevenpublicatie Emissieramingen
luchtverontreinigende stoffen bij de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van belang.
De hoofdpublicatie van de KEV richt zich op de emissies van broeikasgassen. De nevenpublicatie
geeft een beeld van de verwachte toekomstige ontwikkeling van de emissies voor luchtverontreinigende
stoffen, waaronder stikstofoxiden en ammoniak. De nevenpublicatie wordt eens per twee
jaar uitgebracht. De laatste keer was in 2020. De volgende keer dat het rapport uitkomt
is medio december 2022. In deze publicatie worden naast de vastgestelde maatregelen
alle voorgenomen beleidsmaatregelen meegenomen die vόόr of op 1 mei 2022 officieel
openbaar zijn gemaakt en concreet genoeg zijn uitgewerkt. Er worden dus aanvullende
maatregelen meegenomen in de KEV22 ten opzichte van de KEV20. De cijfers die eind
2022 volgen geven inzicht in de geactualiseerde ramingen en de verschillen ten opzichte
van de eerdere raming.
Vraag 16
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen de KEV 2020 en de KEV 2021 en dat de
laatste de volgende zaken wel meeneemt:
– het Schone Luchtakkoord;
– het Klimaatakkoord;
– het 7e Actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn;
– het volledige bronmaatregelenpakket in het kader van de structurele aanpak stikstof
van 24 april 2020; en
– een reductie in andere stikstofbronnen van 15 procent (dat was nul procent voor de
KEV2020)?
Antwoord 16
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 17
Klopt het dat de veestapel tussen april 2018 en 2022 is afgenomen met ongeveer 1,5
miljoen varkens, 0,2 miljoen runderen en miljoenen kippen?
Antwoord 17
De cijfers van de Landbouwtelling 2022 zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Tussen
2018 en 2021 is op basis van de gegevens uit de Landbouwtelling de veestapel met 0,1
miljoen runderen, bijna 1 miljoen varkens en ruim 5 miljoen kippen afgenomen. Voorlopige
cijfers van de landbouwtelling 2022 volgen naar verwachting eind van dit jaar, definitieve
cijfers in maart 2023.
Vraag 18
Waarom is het RIVM bij de doorrekening van het akkoord uitgegaan van de (hogere) veestapel
van 2018 in plaats van 2021 of 2022 en van de KEV2020 in plaats van de KEV2021? Is
dat een keuze van het RIVM zelf geweest en is het mogelijk om de berekening te ontvangen
gebaseerd op de laatste cijfers en de laatste KEV? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18
Bij de berekeningen voor de ruimtelijke verdeling van de depositiereductieopgave,
beter bekend als de richtinggevende doelen, is door het RIVM gebruik gemaakt van de
op dat moment meest recente beschikbare informatie. Dat gaat dan met name om het zogenaamde
GIAB bestand (WUR) GIAB2019, waarin de dieraantallen volgens de opgave van 2018 zijn
opgenomen.
Bij aanvang van het project in november 2021 is de meest recente beschikbare informatie
gebruikt zoals in AERIUS Monitor 2021. Daarin is voor de emissie- en depositieramingen
gebruik gemaakt van de Klimaat- en Energieverkenning van 2020 (KEV20). De meer recente
KEV21 bevat geen raming van luchtverontreinigende stoffen en daarmee dus geen actuelere
informatie over stikstoframingen. De nieuwste ramingen voor de luchtverontreinigende
stoffen zijn eind 2022 beschikbaar (KEV22).
Een verdere toelichting op deze vragen vindt u in «Aanvulling op het rapport 21–0166 Ruimtelijk effect zonering emissiereducties landbouw3», «RIVM-AERIUS_21–083_Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen4» en in de factsheet «Bepalen depositie natura 2000 gebieden5».
Vraag 19
Waarom is het RIVM bij de doorrekening van het akkoord uitgegaan van de totale depositie
volgens het NEMA-model ZONDER correctie voor reeds toegepaste stalsystemen en andere
volgens de RAV-lijst door de overheid goedgekeurde maatregelen waarin veehouders hebben
geïnvesteerd om de emissies te verlagen? Is dat een keuze van het RIVM zelf geweest
en is het mogelijk om de berekening te ontvangen gebaseerd op de laatste cijfers en
de laatste KEV en de reducties via systemen op de RAV-lijst? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 19
De berekeningen bij het regiodoelenscenario over de ruimtelijke verdeling dat ten
grondslag ligt aan de kaart, zijn gericht op het vergelijken van effecten van verschillende
ruimtelijke verdelingen van emissiereductie. Later is aanvullend een toets op het
bereiken van de omgevingswaarde gedaan. Daarbij is uitgegaan van een theoretische
verdeling van de emissiereductie.
Bij dergelijke berekeningen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde NEMA-factoren;
dat zijn RAV-factoren, waarbij gecorrigeerd is naar NEMA-emissietotalen, zoals dit
ook gebeurd voor AERIUS Monitor. Het Nationaal emissiemodel voor Ammoniak (NEMA)gebruikt
gegevens volgens de meest recente NH3 emissiefactoren van de Regeling Ammoniak en veehouderij (RAV). Als nieuwe informatie
(recentste wetenschappelijke inzichten) beschikbaar is over een diercategorie of stalsysteem
wordt de emissiefactor aangepast aan deze nieuwe informatie. In dat geval wordt de
RAV emissiefactor dus overschreven.
In de NEMA-emissietotalen wordt derhalve ook informatie over de toegepaste stalsystemen
meegenomen (conform RAV-systematiek). Echter, een verschil met de RAV is dat bij NEMA
ook een inschatting van de verminderde werking van oudere systemen t.o.v. nieuwe systemen
wordt meegenomen, waardoor de totale emissie volgens NEMA anders uit zal komen dan
wanneer gebaseerd o.b.v. RAV-emissiefactoren.
Vraag 20
Kan het kabinet inzage verlenen in wat de verwachte gevolgen zijn van de startnotitie
landelijk gebied en 39 kiloton reductie en dan specifiek het aantal boeren dat moet
stoppen,
het aantal boeren dat moet extensiveren en de totale kosten voor de schatkist?
Antwoord 20
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 22 juni geven de richtinggevende
regionale stikstofdoelen in de startnotitie van het NPLG geen sturing op de wijze
waarop de stikstofreductie tot stand moet komen. In de gebiedsprocessen zullen de
provincies met hun kennis en expertise van het gebied samen met betrokken partners
aangeven welke maatregelen waargenomen zouden moeten worden. Dan wordt er meer duidelijk
over welke agrarische ondernemers hun bedrijfsvoering (verder) zullen moeten aanpassen
of zullen beëindigen. In het Transitiefonds Landelijk Gebied is in aanvulling op de
reeds beschikbare middelen 24,3 miljard euro gereserveerd voor de aanpak.
Vraag 21
Kunt u aangeven op welke termijn hoeveel PAS-melders gelegaliseerd zullen worden?
Kunt u dat per maand aangeven: dus binnen twee maanden x melders, binnen drie maanden
y melders etcetera?
Antwoord 21
De maatregelen die nodig zijn voor het legaliseren van de PAS-meldingen moeten drie
jaar na het vaststellen van het legalisatieprogramma uitgevoerd zijn. Dat betekent
dat die maatregelen uiterlijk voor 1 maart 2025 uitgevoerd moeten zijn. Deze bronmaatregelen
worden in het stikstofregistratiesysteem (SSRS) opgenomen. Daarnaast heb ik, om de
uitvoering van het legalisatieprogramma te versnellen, recent aangekondigd dat er
€ 250 miljoen beschikbaar is voor de provincies. De provincies kunnen daar nu mee
aan de slag.
Wanneer welke PAS-meldingen worden gelegaliseerd is niet met zekerheid te zeggen.
Dat is onder andere afhankelijk van de staat van de natuur, de getroffen maatregel,
waar stikstofruimte beschikbaar komt en hoeveel ruimte een melding nodig heeft.
Vraag 22
Blijft de kritische depositowaarde (KDW) in de wet staan of wordt de KDW uit de wet
verwijderd en wordt er overgestapt op een andere set indicatoren? Kunt u aangeven
wanneer dat gebeurt en van welke omstandigheden dat afhankelijk is?
Antwoord 22
In de Wet stikstofreductie en natuurverbetering zijn omgevingswaarden voor stikstofreductie
opgenomen in de vorm van een percentage van stikstofgevoelige areaal van habitats
in Natura 2000-gebieden dat onder de KDW moet worden gebracht. Met deze omgevingswaarden
is er een concrete en onontkoombare doelstelling om naar toe te werken voor het verminderen
van stikstofeffecten op natuur en daarmee natuurdoelen te realiseren. Daarmee wordt
invulling gegeven aan de juridische verplichting op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn
om verslechtering van natuur tegen te gaan en uiteindelijk herstel te realiseren.
De omgevingswaarde is gekoppeld aan de kritische depositiewaarde omdat dit een belangrijke
wetenschappelijke indicator is. De kritische depositiewaarde geeft de grens aan waarboven
het risico bestaat dat de kwaliteit van een habitat significant wordt aangetast door
de verzurende of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Stikstof
is een van de belangrijkste factoren waardoor de kwaliteit van natuur onder druk staat.
De KDW hebben we voorlopig als maatstaf nodig om tot reductie van stikstof te komen.
Dit neemt niet weg dat het uiteindelijke doel is om een gunstige staat van instandhouding
van natuur te realiseren en daar spelen andere factoren ook een rol. Daarom wil ik
samen met sectorpartijen en natuurorganisaties onderzoeken of het sturen op bredere
omgevingswaarden mogelijk is. Om dit mogelijk te maken stuur ik op het ontwikkelen
van nieuwe indicatoren en een robuuste onderbouwing hiervan. Hierbij kan de ecologische
autoriteit een belangrijke rol spelen.
Vraag 23
Wilt u per Natura-2000 gebied in de bijlage van de RIVM-notitie aangeven hoe groot
het is (in hectare) en hoeveel procent van het Natura-2000 areaal in Nederland het
beslaat?
Antwoord 23
In onderstaande tabel is per Natura 2000-gebied aangegeven wat de omvang is (in hectares)
van de stikstofgevoelige habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden (stikstofgevoelig
areaal). De gebieden zijn gesorteerd naar de omvang van het stikstofgevoelige habitat.
In de kolom Oppervlakte (%) is aangegeven welk aandeel van het totale stikstofgevoelige
areaal (in de Natura 2000-gebieden) in Nederland het betreft. Dit is waar de omgevingswaarde
betrekking op heeft. De laatste kolom geeft het cumulatieve percentage van de gebieden
op volgorde opgeteld.
De totale oppervlakte van elk Natura 2000-gebied is niet aangegeven, omdat de omgevingswaarde
alleen betrekking heeft op het stikstofgevoelige deel, terwijl er vaak ook niet-stikstofgevoelige
arealen in een Natura 2000-gebied liggen. Bijvoorbeeld: de totale oppervlakte van
de Biesbosch (nr. 112) is 9.640 ha. De omvang van stikstofgevoelig habitat in de Biesbosch
is 337 ha.
De tabel is aangeleverd door het RIVM. De gegevens zijn gebaseerd op de gekarteerde
oppervlakte zoals deze ook verwerkt zijn in AERIUS. Provincies en rijk (voortouwnemers)
zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van de habitatkartering. Informatie daarover
is te vinden via Bepalen gekarteerde oppervlakte | AERIUS.
Tabel 1 gekarteerd relevant habitat per Natura 2000-gebied gesorteerd naar grootte.
Nummer
gebied
Omvang stikstofgevoelig habitat (ha)
Landelijk %
Landelijk % cumulatief
57
Veluwe
81.355
47,84%
47,84%
1
Waddenzee
8.626
5,07%
52,92%
88
Kennemerland-Zuid
6.025
3,54%
56,46%
27
Drents-Friese Wold & Leggelderveld
4.727
2,78%
59,24%
38
Rijntakken
4.339
2,55%
61,79%
128
Brabantse Wal
3.917
2,30%
64,10%
87
Noordhollands Duinreservaat
3.383
1,99%
66,09%
145
Maasduinen
3.323
1,95%
68,04%
4
Duinen Terschelling
2.894
1,70%
69,74%
122
Westerschelde & Saeftinghe
2.885
1,70%
71,44%
30
Dwingelderveld
2.555
1,50%
72,94%
35
De Wieden
2.339
1,38%
74,32%
2
Duinen en Lage Land Texel
2.250
1,32%
75,64%
97
Meijendel & Berkheide
2.246
1,32%
76,96%
138
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
1.910
1,12%
78,08%
34
Weerribben
1.774
1,04%
79,13%
33
Bargerveen
1.618
0,95%
80,08%
5
Duinen Ameland
1.537
0,90%
80,98%
23
Fochteloërveen
1.531
0,90%
81,88%
95
Oostelijke Vechtplassen
1.530
0,90%
82,78%
149
Meinweg
1.388
0,82%
83,60%
139
Deurnsche Peel & Mariapeel
1.325
0,78%
84,38%
157
Geuldal
1.304
0,77%
85,15%
116
Kop van Schouwen
1.245
0,73%
85,88%
115
Grevelingen
1.191
0,70%
86,58%
101
Duinen Goeree & Kwade Hoek
1.076
0,63%
87,21%
42
Sallandse Heuvelrug
1.028
0,60%
87,82%
140
Groote Peel
1.010
0,59%
88,41%
100
Voornes Duin
959
0,56%
88,97%
136
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux
896
0,53%
89,50%
137
Strabrechtse Heide & Beuven
879
0,52%
90,02%
118
Oosterschelde
847
0,50%
90,52%
3
Duinen Vlieland
819
0,48%
91,00%
86
Schoorlse Duinen
806
0,47%
91,47%
6
Duinen Schiermonnikoog
719
0,42%
91,89%
99
Solleveld & Kapittelduinen
656
0,39%
92,28%
39
Vecht- en Beneden-Reggegebied
629
0,37%
92,65%
40
Engbertsdijksvenen
626
0,37%
93,02%
131
Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen
564
0,33%
93,35%
53
Buurserzand & Haaksbergerveen
530
0,31%
93,66%
133
Kampina & Oisterwijkse Vennen
510
0,30%
93,96%
7
Noordzeekustzone
484
0,28%
94,24%
94
Naardermeer
458
0,27%
94,51%
25
Drentsche Aa-gebied
445
0,26%
94,78%
84
Duinen Den Helder-Callantsoog
430
0,25%
95,03%
85
Zwanenwater & Pettemerduinen
427
0,25%
95,28%
43
Wierdense Veld
384
0,23%
95,51%
18
Rottige Meenthe & Brandemeer
372
0,22%
95,72%
117
Manteling van Walcheren
358
0,21%
95,94%
103
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
349
0,21%
96,14%
29
Holtingerveld
348
0,20%
96,35%
15
Van Oordt's Mersken
344
0,20%
96,55%
112
Biesbosch
337
0,20%
96,75%
24
Witterveld
335
0,20%
96,94%
135
Kempenland-West
321
0,19%
97,13%
114
Krammer-Volkerak
290
0,17%
97,30%
13
Alde Feanen
266
0,16%
97,46%
36
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
254
0,15%
97,61%
32
Mantingerzand
254
0,15%
97,76%
61
Korenburgerveen
195
0,11%
97,87%
160
Savelsbos
193
0,11%
97,99%
98
Westduinpark & Wapendal
178
0,10%
98,09%
45
Springendal & Dal van de Mosbeek
164
0,10%
98,19%
134
Regte Heide & Riels Laag
158
0,09%
98,28%
155
Brunssummerheide
152
0,09%
98,37%
96
Coepelduynen
136
0,08%
98,45%
154
Geleenbeekdal
136
0,08%
98,53%
50
Landgoederen Oldenzaal
131
0,08%
98,61%
49
Dinkelland
131
0,08%
98,68%
26
Drouwenerzand
127
0,07%
98,76%
153
Bunder- en Elslooërbos
122
0,07%
98,83%
70
Lingegebied & Diefdijk-Zuid
115
0,07%
98,90%
150
Roerdal
113
0,07%
98,96%
47
Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek
93
0,05%
99,02%
9
Groote Wielen
93
0,05%
99,07%
113
Voordelta
90
0,05%
99,13%
44
Borkeld
82
0,05%
99,17%
142
Sint Jansberg
81
0,05%
99,22%
92
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske
72
0,04%
99,26%
121
Yerseke en Kapelse Moer
64
0,04%
99,30%
83
Botshol
63
0,04%
99,34%
71
Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem
57
0,03%
99,37%
81
Kolland & Overlangbroek
52
0,03%
99,40%
159
Sint Pietersberg & Jekerdal
51
0,03%
99,43%
46
Bergvennen & Brecklenkampse Veld
51
0,03%
99,46%
41
Boetelerveld
51
0,03%
99,49%
55
Aamsveen
50
0,03%
99,52%
58
Landgoederen Brummen
49
0,03%
99,55%
17
Bakkeveense Duinen
45
0,03%
99,58%
123
Zwin & Kievittepolder
44
0,03%
99,60%
16
Wijnjeterper Schar
43
0,03%
99,63%
129
Ulvenhoutse Bos
40
0,02%
99,65%
91
Polder Westzaan
37
0,02%
99,67%
64
Wooldse Veen
33
0,02%
99,69%
37
Olde Maten & Veerslootslanden
33
0,02%
99,71%
146
Sarsven en De Banen
33
0,02%
99,73%
63
Bekendelle
32
0,02%
99,75%
54
Witte Veen
30
0,02%
99,77%
82
Uiterwaarden Lek
30
0,02%
99,79%
147
Leudal
27
0,02%
99,80%
10
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving
25
0,01%
99,82%
22
Norgerholt
24
0,01%
99,83%
148
Swalmdal
22
0,01%
99,84%
144
Boschhuizerbergen
22
0,01%
99,86%
132
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek
22
0,01%
99,87%
90
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder
17
0,01%
99,88%
158
Kunderberg
17
0,01%
99,89%
60
Stelkampsveld
16
0,01%
99,90%
31
Mantingerbos
15
0,01%
99,91%
156
Bemelerberg & Schiepersberg
14
0,01%
99,92%
62
Willinks Weust
14
0,01%
99,92%
48
Lemselermaten
13
0,01%
99,93%
21
Lieftinghsbroek
12
0,01%
99,94%
69
De Bruuk
12
0,01%
99,94%
143
Zeldersche Driessen
11
0,01%
99,95%
161
Noorbeemden & Hoogbos
11
0,01%
99,96%
74
Zwarte Meer
11
0,01%
99,96%
65
Binnenveld
11
0,01%
99,97%
28
Elperstroomgebied
10
0,01%
99,98%
51
Lonnekermeer
10
0,01%
99,98%
130
Langstraat
7
0,00%
99,99%
141
Oeffelter Meent
7
0,00%
99,99%
105
Zouweboezem
5
0,00%
99,99%
72
IJsselmeer
4
0,00%
100,00%
126
Vogelkreek
2
0,00%
100,00%
125
Canisvliet
1
0,00%
100,00%
124
Groote Gat
1
0,00%
100,00%
89
Eilandspolder
0
0,00%
100,00%
167
Maas bij Eijsden
0
0,00%
100,00%
Totaal
170.042
100,00%
Vraag 24
Wat, en welke gebieden, is het kleinste aantal Natura-2000 gebieden dat samen 50 procent
en 74 procent van de oppervlakte van het Natura-2000 gebieden vormt?
Antwoord 24
Het kleinste aantal gebieden dat 50% van het areaal stikstofgevoelige habitats bevat
waar de omgevingswaarde betrekking op heeft is twee. Het kleinste aantal voor 74%
is 12 (zie voorgaande tabel). Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat afname van
de stikstofdepositie kan worden gericht op alleen deze gebieden. De omgevingswaarde
is immers een hulpmiddel zijn om te sturen op condities voor het realiseren van de
instandhoudingsdoelen die gelden voor alle gebieden en het voorkomen van verslechtering
per gebied. Een focus op slechts enkele gebieden om met zo min mogelijk gebieden de
omgevingswaarde te halen zou betekenen dat toestemmingsverlening in relatie tot de
andere gebieden nog vele jaren zeer moeizaam zal blijven. Ook zou de focus op enkele
gebieden niet doelmatig zijn omdat stikstof zich door het hele land verspreid, en
dit dus ook maatregelen in het hele land vraagt. Stikstofreductie ten behoeve van
een specifiek gebied draagt ook bij aan afname in andere gebieden. De tabel laat bovendien
ook niet zien welk deel binnen een gebied nu nog overbelast is, en welk deel niet.
Vraag 25
Is het juridisch mogelijk om boeren te onteigenen op basis van de KDW die maar een
aspect van de natuurkwaliteit weergeven en op basis van het AERIUS-model en dus niet
van metingen? Kunt u alle adviezen die daarover beschikbaar zijn aan de Kamer doen
toekomen?
Antwoord 25
Er is geen rechtstreeks verband tussen de KDW en de eventuele inzet van onteigening
als instrument. Voor onteigening geldt dat dit als uiterste middel kan worden ingezet
als het algemeen belang dat vergt. Onder de Omgevingswet kan dat alleen als een bepaalde
functie niet in overeenstemming is met de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of
beheer van de fysieke leefomgeving, die mogelijk is gemaakt in een omgevingsplan,
een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of door een
projectbesluit. Onteigening kan alleen op basis van een grondig onderbouwde noodzaak
en als onteigening urgent is. Daaraan is ook een zeer zorgvuldige procedure met rechterlijke
toetsing verbonden. Welke vormen van ontwikkeling, gebruik of beheer rond Natura 2000-gebieden
kunnen plaatsvinden in het licht van de opgaven voor natuur, stikstof, landbouw, water,
bodem en klimaat wordt integraal bezien in het kader van de gebiedsprocessen onder
leiding van de provincies.
Vraag 26
Klopt het dat het kabinet geen enkele juridische basis heeft om provincies te dwingen
mee te werken aan het uitwerken van plannen in de startnotitie nationaal programma
landelijk gebied nu duidelijk is dat daaronder geen wettelijke basis ligt? Zo nee,
welke dwangmiddelen heeft het kabinet dan wel?
Antwoord 26
Op grond van artikel 1.12fa van de Wet natuurbescherming en – na inwerkingtreding
van de Omgevingswet – artikel 11.69b van het Besluit kwaliteit leefomgeving moeten
provincies aangeven welke maatregelen zij nemen om bij te dragen aan de vermindering
van de stikstofdepositie met het oog op het tijdig voldoen aan de landelijke doelstelling
en om uitwerking te geven aan het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
Daarbij hebben provincies een grote mate van ruimte om in te vullen hoe ze dat willen
doen. Daarnaast voorzien de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet en daarop gebaseerde
regelgeving in wettelijke provinciale taken inzake het nemen van maatregelen ter voldoening
aan de internationale biodiversiteitsverplichtingen en het treffen instandhoudingsmaatregelen
en passende maatregelen voor Natura 2000-gebieden.
Onder het NPLG is sprake van een ten opzichte van de gebiedsplannen verbreed provinciaal
gebiedsprogramma, dat integraal uitwerking geeft aan, en maatregelen bevat voor de
gebiedsgerichte opgaven op het vlak van natuur, stikstof, landbouw, water, bodem en
klimaat. Voor de verkrijging door provincies van middelen uit het transitiefonds landelijk
gebied zal voorwaardelijk zijn dat de aanpak op doelmatige en doeltreffende wijze
leidt tot doelbereik. In het licht van de onontkoombaarheid van de aanpak wordt een
toetsingsproces ingericht voor de beoordeling van de door de provincies voorgenomen
maatregelen. De Minister voor Natuur en Stikstof houdt een vinger aan de pols bij
de uitvoering, want doelen moeten onontkoombaar worden gerealiseerd. Als maatregelen
uitblijven of de doelen niet gehaald dreigen te worden zal overeenkomstig de in het
NPLG op te nemen escalatieladder worden geëscaleerd. Dat kan ook zo nodig ook leiden
tot wet- en regelgeving voor instructieregels, verlegging van taken en bevoegdheden
en rijksnormstelling e.d.
Vraag 27
Wilt u deze vragen een voor een en voor 15 augustus beantwoorden?
Antwoord 27
Voor deze beantwoording is een uitstelbrief verstuurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.