Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Erkens over het beleid op het gebied van waterstof
Vragen van het lid Erkens (VVD) aan de Minister voor Klimaat en Energie over het beleid op het gebied van waterstof (ingezonden 5 juli 2022).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 5 september 2022).
Vraag 1
Bent u van mening dat de Nederlandse en Europese afhankelijkheid van aardgas uit één
land ons kwetsbaar maakt en dat we deze afhankelijkheid moeten voorkomen op het gebied
van waterstof?
Antwoord 1
Ja. De huidige gasmarksituatie laat zien dat te grote afhankelijkheid van één land
Europa – en daarmee Nederland – kwetsbaar maakt. Dit moet ook op het gebied van waterstof
worden voorkomen door in te zetten op diversificatie. De productie van waterstof is
minder locatiegebonden dan de productie van aardgas; daar waar veel zonne- en windenergie
is, kan in theorie hernieuwbare waterstof worden geproduceerd. Dit maakt diversificatie
makkelijker.
Vraag 2
Bent u van mening dat er daarom een heldere importstrategie moet zijn op het gebied
van diversificatie van landen waaruit waterstof gaat worden geïmporteerd?
Antwoord 2
Diversificatie is inderdaad een belangrijk onderdeel van de importstrategie. Zoals
aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1060), is deze importstrategie nog in ontwikkeling. Zo is er nog meer duidelijkheid nodig
over de implicaties van de voorgestelde bindende subdoelen voor de industrie en de
transportsector als onderdeel van de herziening van de Renewable Energy Directive II (RED II) en over hoe import mee kan tellen voor deze subdoelen.
In de huidige fase is het zaak dat overheden werken aan de randvoorwaarden voor import
en dat marktpartijen in staat worden gesteld om productie- en exportketens van waterstof
op te bouwen. Diversificatie speelt hierin al een rol.
De Nederlandse overheid ondersteunt marktpartijen namelijk bij het leggen van contacten
met stakeholders in een groot aantal landen. Met een aantal landen is de samenwerking
op het gebied van waterstof ook vastgelegd in een bilaterale verklaring, waaronder
met Portugal, Chili, Uruguay, Namibië, Canada en recent met de Verenigde Arabische
Emiraten. In het algemeen is het vooruitzicht positief: er is een groot aantal landen
dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Vraag 3
Bent u van mening dat er heldere doelen moeten zijn hoeveel procent van de totale
Nederlandse waterstofvraag uit het buitenland moet komen en dat dit vervolgens ook
over een minimaal aantal landen verspreid moet zijn? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te
geven?
Antwoord 3
Zoals vermeld wordt met veel verschillende landen gewerkt aan het opzetten van productie-
en exportketens van waterstof. Het is daarbij nog niet precies bekend hoeveel hernieuwbare
waterstof er door Nederland en andere landen in Noordwest-Europa zelf zal worden geproduceerd
(uit met name wind op zee). Verder kan de import van hernieuwbare energie plaatsvinden
via een breed scala aan energiedragers (zoals vloeibare waterstof, gasvormige waterstof,
ammoniak, methanol en andere Liquid Organic Hydrogen Carriers -LOHCs). Nederland zal voor de Noordwest-Europese markt ook een doorvoerfunctie kunnen
gaan vervullen. Dit compliceert het monitoren van ketens en moleculen. Tenslotte is
het bespreken van doelen voor diversificatie gezien de geïntegreerde Europese energiemarkt
ook een vraagstuk dat in Europees verband moet worden opgepakt. Daarom zie ik op dit
moment nog geen uitvoerbare mogelijkheid voor het bepalen van genoemde doelen voor
de Nederlandse waterstofvraag.
Uiteraard is het belangrijk om de ontwikkelingen in de markt goed te volgen. Daarom
heeft Nederland onder meer, als onderdeel van de activiteiten van de Clean Energy Ministerial Hydrogen Initiative (CEM-H2I)1, de opdracht gegeven aan het Internationaal Energieagentschap (IEA) om de waterstofmarkt
en het waterstofbeleid in Noordwest-Europa jaarlijks te monitoren. Het eerste rapport
wordt aan het einde van dit jaar verwacht.
Vraag 4
Bent u van mening dat er een verschil bestaat tussen waterstofimport uit 1) bevriende
landen, 2) landen waarmee Nederland een redelijke relatie heeft en 3) autocratische,
dictatoriale landen, en dat voor elk van deze drie soorten landen, en landen specifiek,
er een ander maximaal importpercentage mag zijn?
Antwoord 4
Voor de energievoorzieningszekerheid van Nederland is het van belang dat er diversificatie
is van herkomstlanden, aanvoerroutes en energiebronnen. Uiteraard volgt het kabinet
ook vanuit het oogpunt van de voorzieningszekerheid van waterstof de wereldwijde ontwikkelingen,
onder meer via de jaarlijkse Global Hydrogen Review2 van het IEA, de rapportages van de International Renewable Energy Agency3 en het Sustainable Hydrogen Import Programma4 binnen het Nationaal Waterstof Programma. Het kabinet wil voorkomen dat een te grote
afhankelijkheid ontstaat van een beperkt aantal landen.
Een maximum percentage per land (of soort landen) voor het aandeel in de totale import
aan waterstof is nu niet nodig en ook niet goed uitvoerbaar. Dit heb ik toegelicht
in de reactie op de motie-Grinwis en Erkens over diversificatie (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik zie nog geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen, zeker nu de eerste
ketens zich nog moeten ontwikkelen. Het vooruitzicht is daarbij positief: er is een
groot aantal landen, zowel van binnen als buiten Europa, dat op termijn waterstof
en derivaten kan leveren.
Vraag 5
Hoe denkt u deze importstrategie vorm te geven? Zijn er marktgebaseerde maatregelen
te bedenken om bedrijven te sturen in waar zij hun waterstof vandaan halen? Zo ja,
welke?
Antwoord 5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het voor de overheid vooral zaak om
de randvoorwaarden voor import te regelen, zoals infrastructuur en certificering.
Daarnaast kan de overheid een faciliterende rol spelen in het opbouwen van contacten
tussen marktpartijen in bepaalde landen. Ik zie op dit moment geen noodzaak voor marktgebaseerde
maatregelen om bedrijven te sturen in waar zij waterstof in de toekomst vandaan halen.
De vast te leggen voorwaarden onder de Hernieuwbare Energierichtlijn (zie Kamerstuk
32 813, nr. 1060) voor wat hernieuwbare waterstof mag heten, zullen een rol spelen in het bepalen
welke ketens richting Europa kansrijk zullen zijn (uit welke landen en in welke vorm).
Verder kan H2Global in beperkte mate (zie vraag 7) een instrument worden om te sturen
in importroutes. Ik stuur daarnaast op de diversificatie van import door contacten
te leggen met potentiële exportlanden en door het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten
(zie hiervoor Kamerstuk 32 813, nr. 1060).
Vraag 6
Vindt u dat er bij het beoordelen van de waterstofimport uit een willekeurig land
niet alleen naar de laagste prijs per kilogram waterstof moeten kijken, maar ook naar
andere factoren zoals onze relatie op het gebied van migratie, buitenlandbeleid en/of
mensenrechten om op die manier niet chantabel te zijn op het gebied van onze energievoorziening?
Hoe denkt u dit vorm te kunnen geven?
Antwoord 6
Voor toekomstige waterstofketens net als voor andere internationale handelsketens,
verwacht de overheid dat marktpartijen maatschappelijk verantwoord ondernemen en rekening
houden met mensenrechten, milieu en arbeidsomstandigheden. In een eerdere motie van
de leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 1025) is aandacht gevraagd voor de risico’s die grootschalige productie van waterstof
met zich meebrengt voor de duurzame ontwikkeling van toekomstige exportlanden. Ik
laat momenteel een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-risicoanalyse uitvoeren
voor waterstofimport. Ik zal hierover rapporteren voor het einde van het jaar, waarbij
ik ook zal ingaan op de eventuele implicaties voor het Nederlandse en Europese beleid
ten aanzien van waterstofimport.
Vraag 7
Hoe ziet u hierbij een samenwerkingsverband zoals H2Global? Is meedoen aan dit samenwerkingsverband
een manier om grip te krijgen waar het bedrijfsleven investeert in groene waterstofproductie
buiten Nederland? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet en zijn er dan
andere initiatieven waarbij Nederland zich zou kunnen aansluiten? Hoe bekijkt u hierbij
het concept van verticale integratie in waterstofketens?
Antwoord 7
Ik zie een samenwerkingsverband met H2Global als een positieve manier om waterstofproductie
buiten Nederland te stimuleren om vervolgens die waterstof hier in Nederland te kunnen
gebruiken. Zoals toegelicht in mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) verken ik momenteel of en hoe Nederland kan deelnemen aan H2Global. Een voordeel
van financiële deelname is dat Nederland zelf tenders voor de productie van CO2-arme waterstof in het buitenland kan vormgeven, waarbij vervolgens de geproduceerde
waterstof kan worden geïmporteerd in Europa. Ook zal de ontwikkeling van ketens afhangen
van de locatie van de grootschalige productie van hernieuwbare energie. In sommige
landen kan daarvoor deels gebruik worden gemaakt van bestaande ketens en infrastructuur,
in andere landen moet alles van het begin worden opgebouwd. In alle gevallen wordt
van de betrokken partijen verwacht dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie
antwoord op vraag 6). Nederland heeft de mogelijkheid in H2Global om ook samen met
Duitsland een tender in te richten. De uitkomsten van mijn verkenning van deelname
aan H2Global deel ik komende najaar met uw Kamer. Een ander initiatief dat hiervoor
ruimte kan bieden en dat Nederland actief zal verkennen is de Global Hydrogen Facility
van de EU Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 3438 en nr. 3447). Op dit moment is echter nog niet duidelijk hoe deze faciliteit zal
worden opgezet.
De komende tijd zal uitwijzen of en in welke mate het concept van verticale integratie
toegepast zal worden in toekomstige waterstofketens, waarbij bedrijven alle onderdelen
van de keten in eigen beheer houden: van productie, transport tot distributie.
De toekomstige waterstofmarkt zal zich naar verwachting ontwikkelen tot een mondiale
markt en kan daarbij deels voortbouwen op patronen en ketens uit de bestaande olie-
en gasmarkten. Het is mogelijk dat net als in de fossiele energieketens er bedrijven
zullen zijn die in de hele keten of een groot deel daarvan, een rol willen of kunnen
spelen. Dit past ook bij de beginfase van de ontwikkeling van nieuwe markten. Energiebedrijven
zullen op deze manier ook hun bestaande assets en netwerken kunnen blijven gebruiken.
Tegelijkertijd is hernieuwbare waterstofproductie een compleet nieuwe markt en zijn
er op veel vlakken nieuwe technologieën nodig voor productie, opslag, transport en
toepassing. Dit vergt samenwerking met andere partijen en geeft ruimte voor specialisatie
en nieuwe marktspelers in de afzonderlijke ketens.
Vraag 8
Welke rol ziet u voor langetermijncontracten van waterstof ten opzichte van een importbeleid
dat gericht is op de spotmarkt? Welke rol speelt hier de Staat volgens u?
Antwoord 8
In de beginfase van de ontwikkeling van de hernieuwbare waterstofmarkt, waarbij er
nog veel onzekerheden zijn, zullen langetermijncontracten ongetwijfeld een belangrijke
rol spelen. Met name om investeringen in productie- en exportfaciliteiten mogelijk
te maken en vraagzekerheid aan toekomstige exporterende landen en bedrijven te geven.
Naarmate de waterstofmarkt meer volwassen wordt met voldoende aanbod van waterstof,
veel vragers en voldoende concurrentie tussen aanbieders, zal de rol van een hernieuwbare
waterstofspotmarkt meer in beeld komen en een belangrijke rol kunnen spelen. Een soortgelijk
patroon was ook zichtbaar bij de ontwikkeling van andere internationale energiemarkten,
zoals de LNG-markt. Een dergelijk proces kan jaren in beslag nemen.
Om de fase te overbruggen tussen een markt die grotendeels gebaseerd zal zijn op langetermijncontracten
en het begin van een sportmarkt, kunnen instrumenten en mechanismen zoals H2Global
(zie het antwoord op vraag 7) zeer bruikbaar zijn. De Staat kan een faciliterende
rol spelen om de opschalingsfase te overbruggen, net zoals Duitsland doet met H2Global.
Met de inzet van publieke middelen zal H2Global lange termijncontracten voor een periode
van tien jaar afsluiten om vervolgens via tenders de importen aan de industrie door
te verkopen op basis van contracten van één jaar. Met dit mechanisme van lange en
korte termijncontracten kan een impuls worden gegeven aan het ontstaan van liquiditeit
in de nieuwe hernieuwbare waterstofmarkt.
Vraag 9
Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag moet volgens u in Nederland opgewekt
worden? Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag zou Europees opgewekt moeten
worden?
Antwoord 9
In de Kabinetsvisie op waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485) heeft het kabinet aangegeven een zekere binnenlandse elektrolysecapaciteit van 3–4
GW, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord, wenselijk te vinden. Naar aanleiding van
het Commissiedebat Waterstof in de Tweede Kamer van 13 april 2022 verken ik de ruimte
om de waterstofambities t.o.v. productie voor 2030 te verhogen. Bij de uitwerking
van de aangekondigde instrumenten voor de ontwikkeling van de waterstofmarkt komend
najaar ga ik uit van een sterke prikkel voor (potentiële) waterstofgebruikers, waarbij
zowel import als binnenlandse productie nodig zijn om in de vraag te voorzien.
Voor de beoogde verhouding tussen import en binnenlandse productie kan ik geen specifiek
percentage noemen, omdat de wenselijke verhouding onder meer afhangt van de prijsverschillen
tussen de verschillende aanbodstromen.
Vraag 10
Hoe houdt u rekening met de nationale waterstofvraag bij tenders voor Wind op Zee?
Gaat waterstofproductie voor Nederlands gebruik een integraal onderdeel worden van
de tendersystematiek? Zo nee, waarom niet? Hoe borgt u anders dat een nader te bepalen
percentage van de binnenlandse waterstofvraag ook in Nederland geproduceerd gaat worden?
Antwoord 10
Waterstofproductie op zee en op land in combinatie met windenergie op de Noordzee
kan voordelen bieden met betrekking tot systeemintegratie, draagt bij aan de aanbodzekerheid
van waterstof en kan bijdragen aan het mitigeren van netcongestie door het bieden
van flexibele vraag.
Voor de komende tenders voor windenergie op zee wordt daarom bekeken of en hoe waterstofproductie
daar een onderdeel in kan zijn. Na de zomer zal ik u hierover in twee Kamerbrieven
nader informeren. Om nationale waterstofproductie (o.a. op zee) te borgen zal ik gerichte
instrumenten gebruiken. Ook hierover zal ik de Kamer in het najaar meer duidelijkheid
bieden in de appreciatie van de Routekaart van Het Nationaal Waterstof Programma.
Vraag 11
Ziet u ook een rol voor kernenergie in de productie van waterstof, in de vorm van
grote reactors maar ook small modular reactors (SMR)?
Antwoord 11
Hoewel de toepassing van kernenergie voor de productie van waterstof mogelijkheden
biedt, is het op dit moment nog onduidelijk op welke termijn en op welke schaal dit
toegepast kan worden. Ik volg de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Zo is Nederland
aangesloten bij internationale werkgroepen (OECD-NEA) rondom dit thema. Voor de nieuw
te bouwen centrales is de mogelijkheid voor waterstofproductie een pluspunt in het
reactorontwerp, maar niet in één van de doorslaggevende selectiecriteria in de techniekkeuze.
Zie voor meer informatie de Kamerbrief van 1 juli 2022 (Kamerstuk 32 645, nr. 98).
Vraag 12
Welke voordelen zijn er als we een substantiële waterstofproductie opbouwen? Zijn
er schattingen om hoeveel investeringen in onze economie dit zou gaan tot 2030? Is
er al eens gekwantificeerd wat voor effect dit zou hebben op onze economie?
Antwoord 12
Groene waterstofproductie-, -infrastructuur en -opslag zijn cruciaal voor de verduurzaming
van ons energiesysteem. Het maakt de (seizoens-)opslag van duurzame energie mogelijk
en is nodig voor de verduurzaming van zowel delen van de bestaande industrie als zwaar-
en lange afstandstransport. Binnenlandse waterstofproductie draagt bij aan het flexibeler
maken van ons energiesysteem. Bovendien draagt nationale en EU-brede productie van
hernieuwbare waterstof en -opslag bij aan de energievoorzieningszekerheid doordat
we minder afhankelijk worden van de import van fossiele brandstoffen uit enkele landen
waar het aanbod geconcentreerd is. Nederland beschikt over een sterke kennisbasis
en heeft in niches innovatieve startups die internationaal competitief zijn. De ontwikkeling
van waterstofproductie biedt kansen voor innovatieve bedrijven die bijvoorbeeld aan
elektrolysers werken of nieuwe producten en diensten maken met waterstof. Deze producten
kunnen geëxporteerd worden en het Nederlandse verdienvermogen versterken. Bovendien
heeft Nederland een gunstige geografische ligging en een goede uitgangspositie om
in de EU te fungeren als hub voor de in- en doorvoer van waterstof.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in een analyse van voorstellen voor het Nationaal
Groeifonds gekeken naar het economisch effect van opzetten van demonstratiefaciliteiten
voor waterstof.5 Het CPB geeft aan dat de groei in ontwikkeling en/of productie van apparatuur en
diensten gerelateerd aan waterstofproductie, -transport, -opslag en -gebruik naar
verwachting bijdraagt aan het verdienvermogen op lange termijn. CE Delft schat in
haar studie uit 20216 in, dat groene waterstof een bijdrage zal leveren aan de werkgelegenheid in Nederland
tussen de 6.000 en 17.300 fte in 2030. Kanttekening hierbij is dat de arbeidsmarkt
krap is en in 2030 extra technici nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te behalen.
Voor de energietransitie in den brede geldt dat arbeidsbesparende technieken (innovatie)
en meer aanbod van technici essentieel zijn. Gegeven de jonge markt en de vele onzekerheden
op het terrein van technologische ontwikkelingen is het moeilijk om het totale effect
op de economie te kwantificeren.
Vraag 13
Hoe ziet u de productie van elektrolysers in Nederland binnen het totale beleid rondom
onafhankelijk worden voor onze energievoorziening, al dan niet op Europees niveau?
Hoe gaat u hierbij voorkomen dat deze industrie grotendeels in China terechtkomt?
Antwoord 13
Het is belangrijk om in Europees verband te beschikken over voor duurzame energie
essentiële technologie, zoals elektrolysers. Dit kan een bijdrage leveren aan het
verminderen van energieafhankelijkheden in bredere zin. De EU-landen bezitten momenteel
meer dan 60% van de wereldwijde productiecapaciteit voor elektrolyse7 en hebben een voorsprong t.o.v. China die circa een derde van de productiecapaciteit
bezit. We zetten in nationaal en Europees verband in op het stimuleren van de maakindustrie
voor elektrolysers. Dit doen we via diverse nationale en Europese publiek-private
innovatieprogramma’s, zoals de Fuel Cell and Hydrogen Joint Undertaking, onderdeel
van het EU Horizon-programma. Dit programma is opgevolgd door de Clean Hydrogen Partnership,
gericht op het borgen van de leidende Europese positie op het gebied van waterstoftechnologie.
Ook in Nederland is er veel perspectief voor bedrijven en kennisinstellingen om een
positie te verwerven in deze ketens, mede door het grote aantal geplande productieprojecten.
Nederlandse partijen hebben zich hiervoor ook verzameld in het Nederlandse Elektrolyser
Makers Platform (waarvan FME en TNO het secretariaat voeren). Vanuit de overheid wordt
dit verder ondersteund vanuit het Groeifonds door de honorering van het Groenvermogen
voorstel. Financiële ondersteuning van de ontwikkeling van elektrolysers is een van
de speerpunten van Groenvermogen.
Vraag 14
Bent u van mening dat er, in nationaal verband, een strategische opslag voor waterstof
moet komen? Zo ja, aan welk percentage van het nationale verbruik denkt u dan?
Antwoord 14
In dit vroege stadium van de ontwikkelingen van een waterstofmarkt zijn strategische
voorraden van waterstof niet nodig. Waterstofopslag komt in alle gebruikte energiescenario’s
naar voren als een belangrijke en noodzakelijke technologie die met name tussen 2030
en 2050 zal opschalen in Nederland (zie rapport «Ondergrondse energieopslag in Nederland
2030–2050», Kamerstuk 29 023, nr. 270). Gegeven de huidige te verwachten ontwikkelingen zal tot 2030 de verwachte behoefte
aan waterstofopslag nog relatief beperkt zijn en waarschijnlijk volledig gedekt kunnen
worden door de huidige plannen in de nieuwe aan te leggen (en bestaande) zoutcavernes
op de locatie Zuidwending. Afhankelijk van de ontwikkelingen in het energiesysteem
zal de noodzaak voor waterstofopslag in de toekomst verder groeien. Dit hangt volgens
het TNO en EBN-onderzoek8 enerzijds af van de veronderstelde herkomst en toepassing van waterstof, en anderzijds
van de mate waarin andere flexibiliteitopties (zoals import en export van elektriciteit)
kunnen worden benut in het energiesysteem.
Het aanleggen van strategische opslagen betekent dat opslagvolumes en capaciteit uit
het marktsysteem worden gehaald en enkel als back-up mogen worden ingezet in crisissituaties.
De kosten voor het aanleggen en vullen van deze additionele opslagcapaciteit naast
de bestaande waterstofopslagen zullen aanzienlijk zijn en wegen in een vroeg ontwikkelingsstadium
van de waterstofmarkt niet op tegen de mogelijke baten. Naarmate de systeemrol van
waterstof in het energiesysteem vanaf 2030 relevanter wordt, zal ook het maatschappelijk
belang van de waterstofopslagen voor de voorzieningszekerheid toenemen. Hoe precies
invulling wordt gegeven aan het borgen van de systeemrol van opslagen, inclusief verdeling
verantwoordelijkheden publiek/privaat, dient in komende jaren uitgewerkt te worden.
Naast de optie van strategische opslagen dient dan ook te worden gekeken naar minder
vergaande opties als mechanismen om de jaarlijkse vulgraad van opslagen op peil te
houden.
Vraag 15
Waarom sorteert u voor op een systeem waarbij u deze opslag en reserves volledig aan
de markt wil laten? Lijkt u het niet verstandig om, inzake de huidige gascrisis, meer
publieke regie op deze belangrijke factor voor de leveringszekerheid te krijgen?
Antwoord 15
Waterstofopslag zal op termijn een belangrijke rol spelen bij de leveringszekerheid
in energie- en grondstoffensysteem. Zowel publieke als private partijen hebben de
mogelijkheid om opslagfaciliteiten voor waterstof te ontwikkelen. Zie ook de Kamerbrief
van 29 juni 2022 over voortgang ordening waterstofmarkt (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik herken me dan ook niet in de stelling dat de ontwikkeling van opslag en reserves
volledig aan de markt worden gelaten.
Vraag 16
Denkt u dat een systeem zoals bij strategische oliereserves daarbij kansrijk is? Welk
ander model ziet u anders voor zich?
Antwoord 16
Zie antwoord op vraag 14
Vraag 17
Op welke termijn kan u zo’n model voor een strategische opslag uitwerken?
Antwoord 17
Zie antwoord op vraag 14
Vraag 18
Welke factoren spelen er wat u betreft mee bij een model voor een strategische opslag?
Is er een rol weggelegd voor een staatsbedrijf? Zo ja, hoe groot zou die rol moeten
zijn? Hoe voorkomen we daarbij een situatie zoals nu bij Gasopslag Bergermeer met
een groot aandeel van een onbevriend land?
Antwoord 18
Zie antwoord op vraag 14. Daarnaast geldt voor een strategische opslag van olie dat
deze volgens de geldende internationale regels slechts onder zeer uitzonderlijke en
extreme omstandigheden mag worden ingezet, dit vanwege risico’s van marktverstoring
en prijsmanipulatie9. Daarmee is de kans gering dat commerciële marktpartijen, ongeacht uit welk land,
zelfstandig een strategische opslag zullen aanleggen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.