Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rudmer Heerema over de antwoorden op Kamervragen over ondermaatse motoriek basisschoolleerlingen
Vragen van het lid RudmerHeerema (VVD) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de antwoorden op Kamervragen over ondermaatse motoriek basisschoolleerlingen (ingezonden 3 juni 2022).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 5 september
2022).
Vraag 1
Wat zijn de verschillen in vaardigheden na afronding van de post-initiële-hbo-opleiding
bewegingsonderwijs enerzijds en het volgen van een volledige opleiding aan de ALO
anderzijds?1
Antwoord 1
Beide opleidingen voorzien in een startbekwaamheid om bekwaam bewegingsonderwijs te
geven in het primair onderwijs. Afgestudeerden van de post-initiële-hbo-opleiding
bewegingsonderwijs die werken als vakspecialist met een minimale omvang van 0,2 fte
hebben meer kennis van pedagogie, psychologie en andere vakgebieden. Hierdoor zijn
er meer mogelijkheden tot afstemming en samenhang. Afgestudeerden van de ALO hebben
meer kennis over bewegingswetenschappelijke kwesties, diverse theorieën over motorisch
leren, motorische ontwikkeling, motorische remedial teaching en talentontwikkeling.
Het uitgangspunt van de post-initiële-hbo-opleiding is vanaf de start (2003) dat zij
over dezelfde vaardigheden en competenties beschikken voor het lesgeven in bewegingsonderwijs
in het primair onderwijs als afgestudeerden van de ALO. In 2008 is de omvang van de
opleiding teruggebracht van 800 naar 600 uur, hierdoor zijn onder andere stage-uren,
theorie over motorische ontwikkeling en kennis van motorische remedial teaching verminderd
of verdwenen. In 2018 is het opleidingskader herzien en is er meer aandacht voor buitenactiviteiten
rond de school, veiligheid en ongevallen.
Vraag 2
Beschikt u over onderzoeksresultaten die aantonen dat een docent met een post-initiële-hbo-opleiding
even effectieve gymlessen geeft als een docent die een opleiding aan de ALO heeft
gevolgd? Zo niet, kunt u hier onderzoek naar doen?
Antwoord 2
Het Mulier Instituut deed onderzoek naar het verschil tussen vakleerkrachten en groepsleerkrachten
met een bevoegdheid bewegingsonderwijs. Hierin kwam naar voren dat ouders en kinderen
tevreden zijn over de aandacht die de groeps- en vakleerkracht bewegingsonderwijs
heeft voor het geluk en de gezondheid van de kinderen. Het lijkt hiervoor niet uit
te maken of een vakleerkracht of een groepsleerkracht met bevoegdheid het bewegingsonderwijs
verzorgt.
Onder regie van de Inspectie van het Onderwijs wordt in schooljaar 2023/2024 een peilingsonderzoek
uitgevoerd naar de beweegcompetenties van leerlingen einde basisonderwijs. Onderdeel
van dit onderzoek vormt het in kaart brengen van de samenhang van deze beweegcompetenties
met achtergrondkenmerken van leerlingen, leerkrachten en scholen (inclusief het bewegingsonderwijs
op de scholen). Net als bij Peil. Bewegingsonderwijs 2016/2017 is gedaan, zal ook
nu gekeken worden naar de samenhang tussen de beweegcompetenties en het type leerkracht
(vakleerkracht, vakspecialist of (on)bevoegde groepsleerkracht) dat de lessen bewegingsonderwijs
verzorgt.
Vraag 3 en 4
Wat doet u beleidsmatig met alle rapporten die wijzen op de meerwaarde van leskrijgen
van een ALO-opgeleide vakdocent bewegingsonderwijs? Heeft hier reeds een inventarisatie
plaatsgevonden welke meerwaarde de ALO-opgeleide vakdocent heeft? Indien deze inventarisatie
nog niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid deze op korte termijn te doen en de resultaten
met de Kamer te delen?
Welke beleidsmatige voorstellen zijn de afgelopen jaren gedaan met betrekking tot
de ALO-opgeleide vakdocent bewegingsonderwijs gedaan?
Antwoord 3 en 4
Ik heb werkdrukmiddelen en middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar gesteld aan scholen waarmee onder andere vakleerkrachten (bewegingsonderwijs)
aangesteld kunnen worden. Daarnaast stimuleer ik de inzet van vakleerkrachten bewegingsonderwijs
door middel van de Brede Regeling Combinatiefunctie. Deze middelen hebben invloed gehad op de stijging in de inzet van vakleerkrachten.
Het Mulier Instituut heeft geïnventariseerd welke meerwaarde de ALO-opgeleide vakdocent
heeft. Deze inventarisatie wordt als bijlage bij deze beantwoording meegestuurd.2
Vraag 5
Is de invoering van twee uur verplicht bewegingsonderwijs voldoende om het percentage
kinderen met ondermaatse motoriek van 24% substantieel verder te laten dalen? Zo ja,
waar is dit op gebaseerd? Zo nee, wat gaat u doen om dit percentage wel verder te
laten dalen en is hier voor de ALO-opgeleide vakdocent een prominente rol weggelegd?
Antwoord 5
Goed bewegingsonderwijs door een bevoegde en bekwame leerkracht is van belang. Ik
vind dat scholen naast de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen,
in de gaten moeten houden hoe het is gesteld met de motorische vaardigheden. Twee
uur bewegingsonderwijs per week is echter niet voldoende om kinderen met ernstige
achterstanden in de motorische vaardigheden op een voldoende niveau te brengen. Dit
kan alleen als er ondersteuning door middel van fysiotherapie, motorische remedial
teaching en/of extra beweegmoment plaatsvindt.
Voor leerlingen met ernstige motorische achterstanden of belemmeringen kan de school
bekijken of meer ondersteuning nodig en mogelijk is, eventueel met hulp van het samenwerkingsverband
passend onderwijs. De intern begeleider of ondersteuningscoördinator kan leraren,
ouders en leerlingen begeleiden bij het organiseren van de goede hulp.
Scholen die extra motorische achterstanden bij hun leerlingen constateren na de periode
van thuisonderwijs, ten gevolgen van corona, moeten zich ervoor inzetten deze in te
halen. Dat kan met gebruikmaking van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het aannemen en opleiden van meer ALO-docenten helpt bij het
oplossen van het lerarentekort?
Antwoord 6
Meer vakleerkrachten zijn in mijn ogen niet direct een oplossing voor het lerarentekort.
In de praktijk is er door een vakleerkracht juist een dubbele bezetting (groepsleerkracht
én vakleerkracht) die bekostigd moet worden.
De inzet van meer vakleerkrachten (zoals voor bewegingsonderwijs) kan wel bijdragen
aan het verminderen van de werkdruk van leerkrachten. Door de inzet van vakleerkrachten
kan tijd vrijgespeeld worden voor het onderwijzend personeel voor taken buiten het
lesgeven.
Vraag 7
Wat gaat u doen om scholen ertoe te bewegen meer ALO-docenten aan te nemen?
Antwoord 7
Mijn prioriteit is om te zorgen dat de verplichte twee lesuren bewegingsonderwijs
gegeven worden door een bevoegde leerkracht. De keuze voor een ALO-docent of een groepsleerkracht,
ligt bij de school, en ik vind dat scholen hier gedegen afwegingen in moeten maken
en strategisch personeelsbeleid bij moeten voeren. Zoals eerder genoemd kunnen de
werkdrukmiddelen en de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs ingezet worden voor het aannemen van vakleerkrachten (zoals voor bewegingsonderwijs),
bovenop de bekostiging die scholen natuurlijk al ontvangen.
Dit schooljaar informeer ik het onderwijsveld over de urennorm bewegingsonderwijs.
Dit doe ik samen met de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO),
Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), PO-Raad en ALO Nederland. Daarbij zal ik benadrukken
welke meerwaarde een vakleerkracht bewegingsonderwijs kan hebben.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.