Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Azarkan over de fiscale behandeling van Uber
Vragen van het lid Azarkan (DENK) aan de Staatssecretaris van Financiën over de fiscale behandeling van Uber (ingezonden 15 juli 2022).
Nader antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 5 september 2022).
Naar aanleiding van deze berichtgeving doet de Belastingdienst onderzoek naar deze
casus. Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. De
bevindingen van het onderzoek worden op dit moment getoetst door onafhankelijke experts,
die niet zijn verbonden aan een advieskantoor of de Belastingdienst. De resultaten
hiervan verwacht ik in september te ontvangen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht
van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heb ik niet alle
vragen kunnen beantwoorden en kan ik ook de resultaten van het onderzoek niet openbaar
maken. De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is een belangrijke bouwsteen
in ons fiscale stelsel. Anderzijds vormt het informatierecht van artikel 68 Grondwet
één van de pijlers van ons parlementaire stelsel. Tussen de twee uitersten die hieruit
voortvloeien (openbare inlichtingenverstrekking en géén inlichtingenverstrekking),
bestaat ook een tussenvorm, namelijk het vertrouwelijk verstrekken van inlichtingen
aan de Kamer in een besloten commissievergadering. Hoewel het in beginsel niet gebruikelijk
is om met de Kamer in discussie te treden over individuele belastingplichtigen, kan
dit anders zijn in zaken die tot grote maatschappelijke ophef hebben geleid. Naar
mijn mening is daar in dit geval sprake van. Daarom bied ik uw Kamer en de Eerste
Kamer een vertrouwelijke briefing aan. In deze briefing kan op deze casus, uw vragen
en de conclusies van dit onderzoek nader worden ingegaan.
Vraag 1
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de fiscale behandeling van Uber?1
Antwoord 1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Vraag 2
Klopt het dat de Belastingdienst in 2015 regels heeft geschonden en mogelijk strafbaar
heeft gehandeld om Uber te bevoordelen? Zo nee, wat was er dan aan de hand?
Antwoord 2
De Belastingdienst doet onderzoek met betrekking tot deze casus. Dit onderzoek acht
ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht
van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele
fiscale dossiers. Enerzijds is de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR
een belangrijke bouwsteen in ons fiscale stelsel. Anderzijds vormt het informatierecht
van de Tweede Kamer van artikel 68 Grondwet één van de pijlers van ons parlementaire
stelsel. Onder andere in de brief van 2 februari 2015 is mijn ambtsvoorganger ingegaan
op de weging tussen enerzijds de fiscale geheimhoudingsplicht en anderzijds het informatierecht
van de Kamer2. Tussen de twee uitersten die hieruit voortvloeien (openbare inlichtingenverstrekking
en géén inlichtingenverstrekking), bestaat ook een tussenvorm, namelijk het verstrekken
van vertrouwelijke inlichtingen aan de Tweede Kamer in een besloten commissievergadering.3 Hoewel het in beginsel niet gebruikelijk is om met de Kamer in discussie te treden
over individuele belastingplichtigen, kan dit anders zijn in zaken die tot grote maatschappelijke
ophef hebben geleid. Naar mijn mening is daar in dit geval sprake van. Daarom wil
ik graag een vertrouwelijke briefing aan u aanbieden over deze casus. In deze briefing
kan op deze vraag worden ingegaan.
Vraag 3 en 4
Klopt het dat informatieverzoeken van andere landen over Uber opzettelijk zijn vertraagd?
Zo ja, waarom gebeurde dit? Zo nee, hoe is dan omgegaan met informatieverzoeken?
Waarom kregen informatieverzoeken van Zweden, Duitsland, Frankrijk, België en Groot-Brittannië
de «absoluut laagste prioriteit»?
Antwoord 3 en 4
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. In zijn algemeenheid geldt dat inlichtingenverzoeken
die de Belastingdienst ontvangt uit het buitenland allemaal dezelfde procedure doorlopen.
De behandeling van binnenkomende informatieverzoeken vindt plaats op basis van de
Wet op de internationale bijstandsverlening (WIB) bij de heffing van belastingen.
Als een verzoek om inlichtingen wordt ontvangen, beoordeelt de Belastingdienst of
dit verzoek voldoet aan de daarvoor internationaal overeengekomen criteria. Hierbij
wordt onder andere getoetst of het verzoek voldoende individualiseerbaar is, er mag
namelijk geen sprake zijn van een zogenoemde «fishing expedition. Ook wordt beoordeeld
of er een belang is voor de belastingheffing in het verzoekende land en of dat land
de gebruikelijke mogelijkheden om de informatie in eigen land te verkrijgen heeft
benut. Als het verzoek niet aan alle criteria voldoet dan wordt het verzoek in principe
afgewezen. Als het verzoek niet volledig is dan wordt het verzoekende land verzocht
om een nadere toelichting.
Indien het verzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt
indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal
overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in de WIB, dient deze informatie binnen
twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie
door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft,
waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt
de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk
bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie
omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende
tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een
wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land
kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever
is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een
al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
In een peer review door het Global Forum (OECD)4 over de jaren 2014–2017 is Nederland beoordeeld op de kwaliteit en doorlooptijden
van de afhandeling van de verzoeken. Geoordeeld is dat Nederland voldoet aan alle
gestelde criteria.
Vraag 5
In hoeverre is of was het gangbaar om informatieverzoeken de «absoluut laagste prioriteit»
te geven?
Antwoord 5
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 4 doorlopen alle inlichtingenverzoeken
die de Belastingdienst ontvangt uit het buitenland dezelfde procedure. Het is of was
derhalve niet gangbaar om bepaalde informatieverzoeken een lagere prioriteit te geven.
Vraag 6
Klopt het dat ook het toenmalig Ministerie van Economische Zaken en het Netherlands
Foreign Investment Agency (NFIA) hierbij betrokken waren?
Antwoord 6
De NFIA heeft geen betrokkenheid bij de fiscale behandeling van Uber. De NFIA is betrokken
bij gesprekken met buitenlandse investeerders in Nederland (in dit geval Uber) vanuit
de taak van de NFIA om buitenlandse bedrijven te helpen bij (vervolg)investeringen
in ons land of hen voor Nederland te behouden bij een heroverweging van de strategie.
Wanneer NFIA spreekt met bedrijven over hun activiteiten in Nederland en/of mogelijke
uitbreiding daarvan is het relevant om inzicht te krijgen in de factoren die voor
het bedrijf van invloed zijn op deze activiteiten. Voor specifieke belastingzaken
verwijst NFIA door naar de bevoegde instantie (liaison functie). Tijdens de gesprekken
met bedrijven waarbij ook een vertegenwoordiger van de Belastingdienst aanwezig is
wordt gehandeld conform de fiscale geheimhoudingsplicht. Dit wil zeggen dat geen vertrouwelijke
fiscale gegevens met NFIA worden gedeeld en dat bespreking van bedrijfsspecifieke
fiscale zaken separaat tussen Belastingdienst en bedrijf plaatsvindt. Voor zover belastingplichtige
in gesprekken met de NFIA en het APBI fiscale informatie delen, geldt ook voor de
NFIA artikel 67 AWR.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de hoogleraar belastingrecht Jan van de Streek, die stelt dat
«de fiscus op illegale wijze de samenwerking met andere landen heeft ondermijnd»?
Antwoord 7
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. In zijn algemeenheid kan ik het
proces inzake de behandeling van informatieverzoeken als volgt toelichten. Dit proces
ligt vast in de WIB. In de praktijk toetst het Central Liaison Office (CLO) na ontvangst
van een informatieverzoek uit het buitenland of het informatieverzoek aan de geldende
criteria voldoet. Het verzoek moet bijvoorbeeld voldoende individualiseerbaar zijn
en er moet sprake zijn van een heffingsbelang in de verzoekende staat. Indien de Belastingdienst
beschikt over de gevraagde gegevens wordt het verzoek afgehandeld. Ingeval de Belastingdienst
niet over de informatie beschikt wordt op grond van artikel 8, eerste lid, WIB jo.
artikel 5 WIB jo. hoofdstuk VIII, afdeling 2, AWR een onderzoek ingesteld bij de informatiehouder.
Daarnaast kunnen de bevoegde autoriteiten van één of meer andere staten overeenkomen
om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien
van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten
en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen (art. 8a WIB). Dit wordt een MLC
genoemd. Een MLC wijkt af van een regulier onderzoek in die zin dat bij een MLC de
bevoegde autoriteiten nauw samenwerken. Verder is niet ongebruikelijk dat de deelnemende
staten onderling hun tactiek en belangen bepalen en met elkaar delen. Ook kan met
het oog op een efficiënt verloop van de MLC voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek
een bijeenkomst worden georganiseerd met de belastingplichtige of informatiehouder
waarin deze een toelichting geeft op de fiscale onderwerpen waarop de MLC betrekking
heeft.
De vertrouwelijkheid van een informatieverzoek of MLC is verankerd in bilaterale en
multilaterale verdragen, zoals artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Deze interstatelijke
geheimhouding heeft als doel om de controle-strategische belangen van de verzoekende
staat te beschermen.
Een informatieverzoek kan gaan over een individuele belastingplichtige, maar kan ook
de vorm hebben van een derdenonderzoek, waarbij informatie bij een administratieplichtige
over een derde (de belastingplichtige in de verzoekende staat) wordt opgevraagd. Los
van de interstatelijke geheimhoudingsplicht geldt in een dergelijk geval ook de eventuele
nationale fiscale geheimhoudingplicht. Niet elke bekendmaking over de persoon of zaken
van een ander is verboden, maar alleen die bekendmaking die niet noodzakelijk is voor
de uitvoering van de belastingwet, in dit geval in het kader van wederzijdse bijstand.
Het hangt dus van de individuele feiten en omstandigheden van het geval af welke informatie
er kan worden gedeeld met belanghebbende.
Ten slotte gelden voor het afdoen van informatieverzoeken van andere landen wettelijke
termijnen. Artikel 5a, eerste lid, van de WIB verplicht de Belastingdienst tot verstrekking
van de gevraagde gegevens binnen 6 maanden na de ontvangst van het verzoek. Indien
de gevraagde informatie reeds in het bezit is van de Belastingdienst, geldt, op grond
van artikel 5a, eerste lid, WIB, een termijn van 2 maanden na de datum van ontvangst
van het informatieverzoek. Als een informatieverzoek niet voldoet aan de daaraan gestelde
eisen laat de Belastingdienst op grond van artikel 5a, vierde lid, WIB de competente
autoriteit van de verzoekende staat binnen 1 maand na de ontvangst van het verzoek
weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont. De genoemde termijnen gaan dan in
op het moment dat de benodigde aanvullende informatie is ontvangen. Zie ook het antwoord
op vraag 4.
Vraag 8
Klopt het dat de Belastingdienst ook de geheimhoudingsplicht heeft geschonden door
Uber te informeren over de vertrouwelijke standpunten van andere landen?
Antwoord 8
Ik verwijs hiervoor naar antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Wat is de reden dat de Belastingdienst de samenwerking met andere landen zou ondermijnen?
Antwoord 9
Er is geen enkele reden is voor de Belastingdienst om de samenwerking met andere landen
te ondermijnen. Het is juist in het belang van de Belastingdienst om goed samen te
werken met andere landen. Die samenwerking wordt in de praktijk ook op veel gebieden
vormgegeven. Naast informatie-uitwisseling op verzoek heeft ook de spontane en automatische
gegevensuitwisseling de afgelopen jaren een hoge vlucht genomen. Zo wisselen belastingdiensten
bijvoorbeeld op basis van de Country-by-country-wetgeving landenrapporten met daarin
opgenomen gegevens over de wereldwijde verdeling van inkomen, winst, belasting en
economische activiteit over alle jurisdicties waar de multinational actief is. Ook
agressieve grensoverschrijdende constructies die op grond van de Mandatory Disclosure
wetgeving bij de belastingdiensten binnenkomen worden automatisch uitgewisseld met
de belastingautoriteiten van andere EU-lidstaten. Maar ook op andere gebieden werken
belastingdiensten samen, bijvoorbeeld in het Europese programma Fiscalis. Dit programma
heeft tot doel belastingdiensten te helpen samen te werken bij de bestrijding van
belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning.
Vraag 10
Deelt u de mening dat de Belastingdienst de samenwerking met andere landen niet zou
moeten ondermijnen?
Antwoord 10
Ik deel de mening dat de Belastingdienst de samenwerking met andere landen niet zou
moeten ondermijnen. Hiervan is mijns inziens ook geen sprake. Sterker nog, dit kabinet
heeft de laatste jaren ingezet op de strijd tegen belastingontwijking. Onderlinge
transparantie en een goede samenwerking met andere landen speelt daarin een cruciale
rol.
Vraag 11
Klopt het dat dit dan ook weer nadelig zou kunnen zijn als Nederland om samenwerking
vraagt met andere landen?
Antwoord 11
In zijn algemeenheid geldt dat reciprociteit een van de mechanismen is voor het ontstaan
van (internationale) samenwerking. Hoewel een aantal maatregelen, bijvoorbeeld op
het gebied van transparantie, is gebaseerd op internationale regelgeving en landen
zich hebben gecommitteerd om zich daaraan te houden, geldt ook voor de samenwerking
tussen belastingdiensten dat wederkerigheid in het samenwerken een belangrijk aspect
is. Het gemeenschappelijke internationale belang weegt zwaarder dan soms het individuele
belang van een land.
Vraag 12
In hoeverre heeft de Belastingdienst in de uitvoering de vrijheid om bepaalde bedrijven
te kunnen bevoordelen of benadelen?
Antwoord 12
De Belastingdienst heeft geen vrijheid om bepaalde bedrijven te bevoordelen of benadelen.
De Belastingdienst voert de belastingwetten uit en ziet toe op de uitvoering en naleving
van de fiscale wet- en regelgeving en jurisprudentie. Binnen deze taak streeft de
Belastingdienst naar eenheid van beleid en uitvoering. Dit betekent dat ieder besluit
dat de Belastingdienst neemt moet passen binnen de kaders van wet- en regelgeving,
beleid, jurisprudentie en het uitvoeringsbeleid. Het uitvoeringsbeleid is gericht
op een juiste rechtstoepassing en een rechtsgelijke behandeling van belastingplichtigen
die in gelijke omstandigheden verkeren. De hiervoor genoemde uitgangspunten past de
Belastingdienst toe op de specifieke feiten en omstandigheden van dat geval.
Vraag 13
Kunt u uitsluiten dat Uber in de periode rond 2015 is bevoordeeld op enigerlei wijze
door de Belastingdienst?
Antwoord 13
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele
fiscale dossiers. De Belastingdienst doet onderzoek met betrekking tot deze casus.
Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. Op voorhand
geef ik aan dat ik vanwege artikel 67 AWR de onderzoeksresultaten niet openbaar zal
kunnen delen. Ik wil daarom graag een vertrouwelijke briefing aan u aanbieden over
deze casus. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 14
Deelt u de mening dat dit, een voorkeursbehandeling door de fiscus, de belastingmoraal
ondermijnt, omdat gewone burgers niet dit soort afspraken kunnen maken met de Belastingdienst?
Antwoord 14
Onderdeel van de werkwijze van de Belastingdienst is dat belastingplichtigen met de
Belastingdienst contact kunnen zoeken. Dat geldt voor alle belastingplichtigen, dus
voor burgers en bedrijven. Burgers kunnen bijvoorbeeld in contact komen via een van
de steunpunten en balies door heel het land.
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht zijn regels gesteld inzake vooroverleg. Daarbij
is onder meer opgenomen dat fiscale grensverkenning en handelen in strijd met de goede
trouw jegens verdragspartners niet tot (voor)overleg kan leiden of reden is om het
gesprek te beëindigen. De Belastingdienst geeft duidelijkheid binnen de kaders van
wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken.
Vraag 15
Deelt u de mening dat dit, een voorkeursbehandeling door de fiscus, bijzonder schrijnend
is voor de toeslagenouders, die juist op een destructieve fiscale behandeling ondergingen
door de Belastingdienst?
Antwoord 15
Wat er bij de toeslagenouders is gebeurd, is pijnlijk. Het onderzoek door de Belastingdienst
zal uitsluitsel geven over het handelen van de Belastingdienst. In een vertrouwelijke
briefing met de Tweede Kamer kunnen de conclusies van dit onderzoek aan de orde komen.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele
fiscale dossiers.
Vraag 16
Kunt u uitsluiten dat Uber in de periode rond 2015 is bevoordeeld op enigerlei wijze
door andere onderdelen van de Nederlandse overheid?
Antwoord 16
Ik kan dit niet uitsluiten, maar ik heb hiervoor geen aanwijzingen.
Vraag 17
Waarom is er niet ingegrepen bij de toen illegale dienst Uberpop? Wat was de rol van
de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Politie hierin? Waarom hebben zij
niet ingegrepen?
Antwoord 17
De ILT handhaaft de Wet personenvervoer 2000, in het bijzonder de bepaling die verbiedt
taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning. Deze taak vervulde
zij ook ten tijde van de opkomst van UberPop. En zij heeft toen ingegrepen.
Medio 2014 introduceerde Uber in Nederland UberPop. Kort daarna startte de ILT met
toezicht op UberPop-chauffeurs. Zij toonde aan dat deze chauffeurs zogenoemde snorders
waren: vervoerders die niet de vereiste taxivergunning hadden. Daarom heeft de ILT
destijds zowel het bedrijf Uber als haar Uberpopchauffeurs bestuursrechtelijke sancties
opgelegd: lasten onder dwangsom. Ook is voor deze overtreding van de Wet personenvervoer
2000 proces-verbaal opgemaakt. Dat leidde tot veroordeling door de politierechter
en uitgebreid strafrechtelijk onderzoek. Het onderzoek werd gedaan door de Inlichtingen-
en Opsporingsdienst van de ILT en bijzondere opsporingsambtenaren voor specialistische
handhaving, onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM).
Als gevolg van deze gezamenlijke, bestuurs- en strafrechtelijke aanpak door ILT en
het OM besloot Uber eind 2015 te stoppen met de illegale taxidienst. De strafzaak
tegen Uber voor het medeplegen van verboden taxivervoer is in 2019 door het OM geschikt
voor € 2,3 miljoen.
Vraag 18
Klopt het dat Neelie Smit Kroes in de periode 2014–2016 voor de Nederlandse overheid
ambassadeur StartupDelta was? Klopt het dat zij in die periode lobbyde voor Uber,
terwijl zij een afkoelingsperiode van 18 maanden in acht had moeten nemen?
Antwoord 18
Het kabinet heeft in 2014 aangekondigd om een special envoy voor startups te benoemen
om het Nederlandse profiel als een internationaal aantrekkelijke plek voor jonge,
innovatieve bedrijven te versterken5. Mevrouw Kroes is op 1 januari 2015 gestart als special envoy voor startups bij StartupDelta.
Deze functie heeft zij tot 30 juni 2016 vervuld. Hiermee werd beoogd om het ondernemersklimaat
voor startups – jonge innovatieve technologie-gedreven bedrijven met groeiambitie
– in Nederland te verbeteren. Om deze doelen te bereiken had de special envoy voor
startups de volgende specifieke taken:
1. Fungeren als verbindende factor binnen het startup ecosysteem door veel voor het voetlicht
te treden en bij relevante bijeenkomsten aanwezig te zijn;
2. Buitenlandse en Nederlandse partijen verbinden en goed schakelen tussen de diverse
relevante spelers zodat er meer buitenlandse startups naar Nederland komen; en
3. Internationaal deuren open voor Nederlandse startups en zorgen voor een goede startup
positie bij relevante handelsmissies en andere buitenland reizen en optredens.
Naast haar werkzaamheden als special envoy in opdracht van het kabinet had mevrouw
Kroes te maken met door de EU gestelde regels over een afkoelingsperiode van 18 maanden.
Vraag 19
Zijn er afspraken gemaakt over het combineren van de StartupDelta functie met andere
functies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken?
Antwoord 19
Er zijn in de aanstellingsbrief (bijgesloten bijlage I) geen expliciete afspraken
gemaakt over verenigbaarheid van functies als special envoy voor startups met andere
functies. Wel wordt in de aanstellingsbrief verwezen naar het «Algemeen Rijksambtenarenreglement»
en de «Regeling integriteitsbeleid
Vraag 20
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van een eventuele klacht tegen Smit Kroes vanuit
het Europees Parlement en de eventuele uitkomst daarvan?
Antwoord 20
Formeel kan het Europees Parlement (EP) geen klacht indienen tegen een oud-Eurocommissaris.
Het kabinet kan dus ook geen informatie geven over de uitkomst daarvan. Wel hebben
EP-leden schriftelijke vragen gesteld aan de Europese Commissie met betrekking tot
de verwijzingen naar mevrouw Kroes in de zogenoemde «Uber-files»6. Tevens zijn vanuit EP brieven verstuurd aan de president van de Europese Commissie.
De Europese Commissie heeft daarnaast zelf een onderzoek gestart naar de handelwijze
van mevrouw Kroes, naar aanleiding van de berichtgeving over mevrouw Kroes. Het is
aan de Europese Commissie om te communiceren over de uitkomsten van dat onderzoek.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Alkaya (SP), ingezonden 13 juli 2022 (vraagnummer 2022Z15008) en het lid Romke de Jong (D66), ingezonden 14 juli 2022 (vraagnummer 2022Z15055).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.