Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 171 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafvordering BES in verband met de strafbaarstelling van het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 2 september 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
3
2.1
De verhouding tot bestaande strafbaarstellingen
3
2.2
De noodzaak van strafbaarstelling
4
2.3
Het belang van preventieve en niet-strafrechtelijke maatregelen
5
2.4
Gebruik van persoonsgegevens in het algemeen belang
6
3.
Adviezen
7
4.
Uitvoerings- en financiële consequenties
9
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
10
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
10
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (hierna:
het wetsvoorstel). Zij stellen vast dat de regering met het wetsvoorstel uitvoering
geeft aan de motie Michon-Derkzen c.s. (Kamerstuk 35 564 nr. 13). Sinds de indiening van deze motie hebben deze leden helaas moeten constateren dat
de noodzaak van strafbaarstelling van doxing onverminderd groot is. Hulpverleners,
journalisten, wetenschappers, artsen, politici en anderen worden in toenemende mate
met doxing geconfronteerd. De impact van doxing op de persoonlijke levenssfeer van
slachtoffers en hun families en vrienden is enorm. Uit de cijfers van de politie blijkt
al enige tijd een sterke toename van het aantal incidenten van online intimidatie,
zeker sinds de uitbraak van Covid-19. Wanneer er wel sprake is van doxing, maar delicten
zoals bedreiging nog niet juridisch kunnen worden bewezen, staan slachtoffers met
lege handen en kunnen daders tot op heden ongestraft persoonsgegevens verzamelen en
verspreiden met als doel een ander vrees aan te jagen. Het is fnuikend voor het vertrouwen
van burgers in onze democratische rechtsstaat als daders van doxing kunnen wegkomen
zonder straf. De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het wetsvoorstel
en stellen de regering graag nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met bijzondere interesse kennisgenomen van het
voorliggende wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden constateren dat doxing in
toenemende mate voorkomt in Nederland, en dat dit gepaard gaat met enorme consequenties
voor de veiligheid van slachtoffers. Doxing richt zich onder meer op hulpverleners,
journalisten, wetenschappers, politici, en andere groepen personen die wegens hun
beroep bijzondere bescherming verdienen. De leden van de D66-fractie onderschrijven
derhalve ten zeerste de intentie om doxing strafbaar te stellen. Zij hebben over het
voorstel nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hebben de motie die de regering verzocht om doxing strafbaar te stellen
(Kamerstuk35 564, nr. 13) ondersteund en delen de mening van de regering dat het verschaffen, verspreiden
of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
strafbaar moet worden. De aan het woord zijnde leden hebben enkele vragen naar aanleiding
van het voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Op dit «doxing»
voor intimiderende doeleinden wordt een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
een geldboete van de derde categorie opgelegd. De leden van de SP-fractie zijn met
de regering van mening dat het zeer onwenselijk is dat mensen in hun persoonlijke
levenssfeer geraakt worden doordat persoonlijke informatie over hen wordt verspreid
zonder dat zij daar toestemming voor hebben gegeven. In dat licht kunnen deze leden
zich dan ook goed voorstellen dat de regering het probleem van doxing wil aanpakken.
Over het nu voorliggende wetsvoorstel hebben deze leden evenwel nog een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
voorstel van wet voor de strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende
doeleinden. Zij hebben behoefte aan het stellen van een aantal nadere vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden onderschrijven de noodzaak van de strafbaarstelling van het gebruik persoonsgegevens
voor intimiderende doeleinden. Voorgenoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik
om enkele vragen te stellen met betrekking tot het wetsvoorstel.
2. Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden
Voordat de leden van de SP-fractie ingaan op de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel
zouden zij graag eerst erop willen wijzen dat meer en meer instanties en bedrijven
persoonsgegevens verzamelen en dat, buiten de vraag of dit in alle gevallen wel écht
nodig is, het daardoor soms erg makkelijk is om gegevens te vinden van personen, zonder
dat zij daar zelf erg in hebben, laat staan bij stil hebben gestaan dat derden die
gegevens (betrekkelijk eenvoudig) kunnen vinden. Kan de regering uiteenzetten hoe
zij bedrijven, overheidsinstanties en individuele burgers ervan gaat doordringen dat
dataminimalisatie altijd het uitgangspunt moet zijn bij verwerking van gegevens? En
hoe gaat de regering ervoor zorgen dat persoonsgegevens waarmee een inbreuk gemaakt
kan worden op iemand zijn persoonlijke levenssfeer minder makkelijk raadpleegbaar
worden door derden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat strafbaar wordt gesteld het zich verschaffen,
verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander
of een derde met het oogmerk om die ander vrees aan te jagen dan wel aan te laten
jagen, ernstige overlast aan te doen dan wel aan te laten doen of hem in de uitoefening
van zijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel te laten hinderen. Deze leden
vragen de regering waarom het zich verschaffen van persoonsgegevens onder dit wetsvoorstel
valt gezien de controleerbaarheid. Intimiderende doeleinden openbaren zich pas na
het verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een
ander of een derde. Het verschaffen van persoonsgegevens openbaart zich niet aan de
buitenwereld waardoor controle derhalve vrijwel onmogelijk wordt. Hoe wordt hierop
gehandhaafd?
2.1 De verhouding tot bestaande strafbaarstellingen
De leden van de SP-fractie merken op dat er veel overlap bestaat met reeds bestaande
strafbare feiten. Denk bijvoorbeeld aan belaging (art. 285b Sr.). In hoeverre voegt
het strafbare feit doxing nu echt nog iets toe aan het arsenaal van het Openbaar Ministerie
(OM) om ongewenst (online) gedrag te bestraffen? Kan, met andere woorden, worden aangegeven
welk gat doxing precies vult in het strafrechtelijke arsenaal? In welke gevallen zou
het OM niet met de huidige strafbaarstellingen tot een vervolging kunnen komen, maar
wél wanneer doxing, zoals hier voorgesteld, strafbaar zou worden gesteld?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de voorgestelde strafbaarstelling van doxing,
waarbij het gaat om het gebruiken van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden,
ook toegepast kan gaan worden ter voorkoming van online seksuele intimidatie, zoals
dat in het aangekondigde wetsvoorstel seksuele misdrijven komt te staan. Hoe verhouden
beide voorstellen zich tot elkaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het nader rapport dat de regering stelt
dat in die gevallen waarin iemand vanwege zijn ambt of beroep slachtoffer wordt van
doxing de impact verder kan reiken dan het slachtoffer en diens directe omgeving.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven dit gegeven alsook de zorg dat
dit de democratische rechtsstaat kan ondermijnen en anderen kan verhinderen in het
uitoefenen van hun beroep of ambt. Zij vragen of de regering een strafverzwaringsgrond
op dit punt heeft overwogen. Daarbij wijzen zij ook naar artikel 285, lid 5 van het
Wetboek van Strafrecht die een gelijksoortige bepaling bevat.
2.2 De noodzaak van strafbaarstelling
De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorgestelde strafbaarstelling van doxing
is gericht op degene die door het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter
beschikking stellen van andermans persoonsgegevens bij de ander vrees wil (laten)
teweegbrengen, hem ernstige overlast wil (laten) aandoen of ernstig wil (laten) hinderen
in de uitoefening van zijn ambt of beroep. De regering schrijft dat in minder ernstige
gevallen van strafbare doxing, waarbij het slachtoffer bijvoorbeeld vooral wil dat
berichten worden verwijderd, een niet-strafrechtelijke procedure aangewezen kan zijn
om de dreiging weg te nemen en de dader aan te spreken op zijn gedrag. Kan de regering
nader toelichten met voorbeelden onder welke omstandigheden er sprake kan zijn van
strafbare doxing, maar dit niet ernstig genoeg is voor het instellen van vervolging?
In het verlengde van het voorgaande vragen de leden van de VVD-fractie waarom is gekozen
voor de onderdelen «ernstige overlast» of «ernstige hindering in de uitoefening van
ambt of beroep». Naar het oordeel van voorgenoemde leden is de toevoeging van de kwalificatie
«ernstig» in artikel 285d Sr niet op voorhand noodzakelijk. Deze toevoeging leidt
ertoe dat er in de rechtspraktijk slachtoffers van doxing zullen zijn die tevens overlast
en/of hinder ondervinden in de uitoefening van hun ambt of beroep, zonder dat er sprake
is van strafwaardige doxing in de zin van het voorgestelde artikel 285d. Kan de regering
hierop reflecteren? In welke situaties kan het denkbaar zijn dat de rechter vaststelt
dat er weliswaar sprake was van overlast en/of hinder in de uitoefening van een ambt
of beroep, maar dat de overlast en/of hinder niet ernstig genoeg was? Wat is de boodschap
van de regering aan deze groep slachtoffers van doxing? Naar het oordeel van de leden
van de VVD-fractie zou in elk geval moeten vaststaan dat wanneer een persoon vanwege
de uitoefening van zijn ambt of beroep slachtoffer wordt van doxing, de omvang van
de ondervonden hinder of overlast niet relevant zouden moeten zijn voor de strafbaarheid
van de gedraging. Het is al intimiderend genoeg dat je te maken krijgt met een kwaadwillend
persoon die jouw persoonsgegevens verzamelt of openbaar maakt. Is de regering het
daarmee eens? Ten overvloede merken de voorgenoemde leden op dat de omvang van de
overlast of hinder wel een rol zou kunnen en moeten spelen bij het bepalen van de
strafmaat door de rechter.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering een nadere toelichting
op de samenhang tussen het voorgestelde artikel 285d en het huidige artikel 285 Sr
waarin bedreiging strafbaar is gesteld. Klopt het dat strafbare doxing met name kan
zien op de gevallen waarin een concrete bedreiging in de zin van artikel 285 Sr nog
niet kan worden bewezen? Heeft de regering overwogen om niet alleen de «doxer» strafbaar
te stellen, maar ook extra maatregelen te treffen tegen degenen die de persoonsgegevens
van slachtoffers gebruiken voor het plegen van bedreigingen en andere misdrijven?
Is bijvoorbeeld overwogen een strafverzwaringsgrond toe te voegen aan artikel 285
Sr voor de bedreigingen die voortkomen uit persoonsgegevens die als gevolg van doxing
in de openbaarheid zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het belangrijk is dat persoonsgegevens die
online zijn geplaatst zo snel mogelijk kunnen worden verwijderd, om te voorkomen dat
deze gegevens door anderen worden bewaard, gebruikt of verder verspreid. In het geval
de desbetreffende persoonsgegevens nog niet zijn verwijderd via zelfregulering van
IT-bedrijven kan de officier van justitie bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken.
Wordt eerst afgewacht of zelfregulering ervoor zorgt dat de gegevens worden verwijderd
alvorens de officier van justitie, na daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd
te zijn, het bevel geeft om die gegevens ontoegankelijk te maken? Zo ja, hoe kan er
dan voor worden gezorgd dat de snelheid die nodig is om die gegevens te verwijderen
gewaarborgd wordt? De aan het woord zijnde leden lezen ook dat de regering de mogelijkheden
verkent om «een infrastructuur voor het melden en ontoegankelijk maken van illegale
content» in te richten. Hoe gaat zich dat verhouden tot de zelfregulering en de genoemde
bevoegdheid van de officier van justitie?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen over de strafbaarstelling van het
«zich verschaffen». Zij vragen zich net als de Raad van State af wat de precieze reikwijdte
is van dit onderdeel van de strafbaarstelling. Temeer daar het vaak niet duidelijk
zal zijn wat de doelen zijn van iemand om zich gegevens te verschaffen. Welke gevolgen
kan een dergelijke strafbaarstelling bijvoorbeeld hebben voor onderzoeksjournalisten?
Hoe weegt de regering de mogelijkheden voor het OM om ook daadwerkelijk te kunnen
bewijzen dat sprake was van het zich verschaffen van persoonsgegevens voor intimiderende
doeleinden?
Breder vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar het effect van voorliggend
voorstel op journalisten. Het werk van journalisten kan als beperkend worden ervaren
door mensen waarover wordt gepubliceerd. Sterker nog, kritische publicaties van journalisten
kunnen leiden tot het hinderen van de uitoefening van een ambt of beroep. Bij dergelijke
publicaties kan ook sprake zijn van identificerende persoonsgegevens, bijvoorbeeld
wanneer sprake is van een discutabele vastgoeddeal. Kan de regering nader aangeven
hoe deze groep beschermd is binnen voorliggend wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een zelfstandige strafbaarstelling noodzakelijk
is vanwege de mate van impact van strafbare doxing op de slachtoffers, de inbreuk
op fundamentele rechten van burgers en de invloed op het functioneren van onze democratische
rechtsstaat en de instituties die daarvan deel uitmaken. Deze leden vragen de regering
waarom niet meer bij vergelijkbare strafbaarstellingen is aangesloten waarbij enkel
gezagsdragers en personen met een publieke functie of uit hoofde van hun beroep worden
beschermd door de strafbaarstelling. Deze leden vragen of de regering voornemens is
om bij het advies van de politie aan te sluiten waarin wordt gewezen op een strafverzwaringsgrond
ingeval van doxing bij personen met een publieke taak. Deze leden vragen tevens naar
de uitvoeringslast wanneer een ieder aangifte kan doen van het zich verschaffen, verspreiden
of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens van een ander. Heeft de
politie voldoende capaciteit om achter iedere melding of aangifte aan te gaan?
2.3 Het belang van preventieve en niet-strafrechtelijke maatregelen
De leden van de D66-fractie onderschrijven de conclusie van het OM in hun advies op
het wetsvoorstel dat naast een strafrechtelijke aanpak van doxing ook aandacht moet
zijn voor een op preventie gerichte aanpak. Het strafrecht is immers het ultimum remedium.
De aan het woord zijnde leden zijn dan ook verheugd dat de regering in de memorie
van toelichting aangeeft de mogelijkheden voor een preventieve aanpak te verkennen.
Deze leden betreuren echter dat concrete plannen op dit gebied uitblijven. Kan de
regering toelichten welke mogelijkheden zij ziet om bewustwording omtrent schadelijk
en immoreel onlinegedrag (en in – al dan niet besloten – apps en appgroepen) te vergroten?
Op welke wijze is de regering voornemens preventieve maatregelen te treffen met betrekking
tot online gedrag en normstellingen?
De leden van de D66-fractie merken op dat het zo snel mogelijk beëindigen van het
laakbare gedrag, dus verwijderen van de berichten, de meest acute dreiging in geval
van doxing kan wegnemen. Daarbij kan het van belang zijn dat hosting providers of
online platformen bereid zijn om mee te werken aan het verwijderen van berichten.
De memorie van toelichting stelt dat slachtoffers van doxing middels een civiele procedure
verwijdering van berichten kunnen afdwingen in het geval dat providers of platformen
niet meewerken. De aan het woord zijnde leden vragen of de regering rekening heeft
gehouden met de duur van een dergelijke procedure en andere obstakels die aan een
prompte en een toegankelijke oplossing in de weg staan, nu bij doxing het zo snel
mogelijk beëindigen van de dreiging essentieel is. Is de regering in gesprek met de
grote providers en platformen die in Nederland actief zijn over doxing en het verlenen
van medewerking aan verwijdering van strafbare berichten? Welke aanvullende mogelijkheden
ziet de regering tot het inrichten van laagdrempelige procedures die snelle verwijdering
van strafbare berichten mogelijk maken?
Tussenpersonen als hosting providers en online platformen worden niet strafbaar als
strafbare doxing plaatsvindt via hun netwerk of platform, zo begrijpen de leden van
de PvdA-fractie. Wel hebben deze tussenpersonen een verantwoordelijkheid om op te
treden indien zij ervan op de hoogte zijn dat op hun platformen of servers strafbare
of onrechtmatige content staat. In de gevallen waarin zelfregulering via de Notice-and-Take-Down-(NTD)-gedragscode
niet afdoende is voor de verwijdering van de gegevens kan het slachtoffer via civiele
procedure proberen die gegevens alsnog te laten verwijderen. Met het voorliggend wetsvoorstel
om doxing strafbaar te maken kan het voor de tussenpersonen weliswaar duidelijker
worden welke content verwijderd zou moeten worden, maar vergt bij onwillige tussenpersonen
de gang naar de civiele rechter niet te veel tijd en kunnen daardoor deze gegevens
toch verder verspreid worden? Blijft in dat geval dat snelheid gewenst is, het bevel
van de officier van justitie het geëigende instrument? De aan het woord zijnde leden
zouden in dit verband ook willen wijzen op de vraag van de Nederlandse Vereniging
voor Rechtspraak (NVvR) of de regering voornemens is gerichte actie te ondernemen
met betrekking tot de effectiviteit van de regeling voor de tussenkomst van de host,
zodat inschakeling van de civiele rechter door het slachtoffer in de regel niet nodig
is. De regering antwoordt daarop dat zij voornemens is «om bij de aanpak van schadelijk
en immoreel onlinegedrag onder meer in te zetten op laagdrempelige mogelijkheden om
gericht actie te ondernemen tegen illegale content». Kan de regering hier nader op
ingaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat het strafrecht
dient te gelden als ultimum remedium. Zij zien echter dat veel van de preventieve
maatregelen nog niet concreet zijn. Zo vinden er verkenningen plaats naar de mogelijkheden
tot het vergroten van de bewustwording en geeft de regering aan dat gedacht kan worden
aan bewustwordings-en voorlichtingscampagnes, zonder hier concrete voorstellen voor
te doen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering ook daadwerkelijk
over te gaan tot preventieve en niet-strafrechtelijke maatregelen, ten einde het strafrecht
daadwerkelijk het ultimum remedium te laten zijn.
2.4 Gebruik van persoonsgegevens in het algemeen belang
De leden van de VVD-fractie onderschrijven met de regering dat het verzamelen, samenbrengen
en publiceren van persoonsgegevens een gerechtvaardigd belang kan dienen, bijvoorbeeld
door journalisten of klokkenluiders. De regering heeft gekozen niet een aparte journalistieke
exceptie te introduceren, maar te benadrukken dat onderhavig wetsvoorstel niet van
toepassing is wanneer de intentie bij het verzamelen en publiceren van persoonsgegevens
is gericht op nieuwsgaring of het aan de kaak stellen van misstanden. Hierdoor komt
journalisten en klokkenluiders wettelijk gezien geen extra bescherming toe ten opzichte
van anderen. Ten gevolge hiervan kan het in de praktijk voorkomen dat verdachten van
het plegen van doxing zich zullen beroepen op het «aan de kaak willen stellen van
misstanden». Welke handvatten heeft de rechter bij zulke verweren om te beoordelen
of er sprake is van een «misstand» die op geen andere manier aan de kaak kon worden
gesteld dan via doxing?
In de memorie van toelichting lezen de leden van de SP-fractie dat wanneer iemand
zich schuldig maakt aan doxing, de AVG ook vaak zal worden overtreden, omdat die persoon
geen grond heeft voor het verwerken van persoonsgegevens op basis van de Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG). De regering schrijft dat het OM en de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP) in die voorkomende gevallen maar in overleg moeten treden, maar
kan zij voor deze leden toch nader verduidelijken in welke gevallen zij vindt dat
het OM moet optreden en wanneer de AP? Of vindt de regering dat wanneer het OM een
zaak begint wegens doxing, automatisch de AP moet worden ingelicht zodat zij ook onderzoek
kan doen naar overtreding van de AVG? Indien dit laatste het geval is, krijgt de AP
hier dan ook extra capaciteit voor? En omgekeerd, als de AP een onrechtmatige verwerking
van persoonsgegevens tegenkomt waarbij het erop lijkt dat die verwerking tot doel
heeft iemand te intimideren, moet zij dan in alle gevallen het OM inlichten of hoe
ziet de regering dit voor zich?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het vergaren, samenbrengen en publiceren
van persoonsgegevens een gerechtvaardigd belang kan dienen. Deze leden lezen dat indien
degene in het algemeen belang handelt, hij niet het oogmerk heeft om te intimideren,
en dus geen kwaadaardige bedoelingen heeft. Op hem is de voorgestelde strafbaarstelling
niet van toepassing. Deze leden vragen de regering of de strafbaarstelling wel ziet
op het delen van persoonsgegevens met een ander die daarom vraagt, waarvan de verstrekker
geen weet heeft van de intimiderende doeleinden van de ontvanger. Kan de regering
aangeven of opzet vereist moet zijn om tot een bewezen feit te komen?
3. Adviezen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de korpschef namens de politie heeft voorgesteld
om het wetsvoorstel aan te vullen met een strafverzwaringsgrond voor de gevallen dat
doxing zich richt tegen publieke functionarissen gedurende of in verband met de uitoefening
van een ambt of beroep. De regering heeft hier niet voor gekozen, omdat niet alleen
publieke functionarissen slachtoffer worden van strafbare doxing. De leden van de
VVD-fractie delen de constatering van de regering dat helaas steeds vaker andere groepen,
zoals journalisten, wetenschappers, artsen en bekende Nederlanders ook slachtoffer
worden van doxing. Tegelijkertijd stellen voorgenoemde leden vast dat functionarissen
met een publieke taak die namens ons allemaal een stap naar voren doen om ons te beschermen
en veilig te houden, een bijzonder ambt of een bijzondere functie vervullen. Juist
vanwege de aard van hun ambt of functie die zij vervullen om onze democratische rechtsstaat
te beschermen, lopen zij tijdens de uitoefening van hun werk een zeker risico om slachtoffer
te worden van doxing. De leden van de VVD-fractie wijzen hierbij ook naar het advies
van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling). De Afdeling schrijft
dat in deze bepaalde gevallen doxing een potentiële bedreiging vormt voor het functioneren
van de democratische rechtstaat. De regering schrijft terecht dat het functioneren
van onze democratische rechtsstaat gevaar loopt omdat belangrijke functionarissen
en organisaties hun taken niet meer ongehinderd kunnen uitvoeren. Daders van geweld
jegens politieambtenaren of andere personen met een publieke taak worden als het aan
deze regering ligt voortaan altijd bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
(zie Kamerstukken 35528). De leden van de VVD-fractie zijn zich er terdege van bewust
dat steeds vaker de huisadressen van agenten worden gepubliceerd in antidemocratische
en antirechtsstatelijke kanalen op WhatsApp of Signal. Doxing brengt in deze gevallen
vele malen ernstigere gevolgen voor agenten en hun families mee dan een enkele droge
klap van een individu zonder blijvend letsel na een uit de hand gelopen ruzie. Tevens
brengt doxing in deze gevallen een dreiging met zich mee voor het functioneren van
onze democratische rechtsstaat, zoals ook de Afdeling constateert. Deelt de regering
in dit kader de mening van de leden van de VVD-fractie dat doxing jegens politieambtenaren
of andere personen met een publieke taak zeer ernstige consequenties tot gevolg kan
hebben en dat op z’n minst onderzocht zou moeten worden hoe doxing jegens deze personen
onder de werking van het taakstrafverbod kan worden gebracht?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de strafvorderingsrichtlijnen van het
OMis vastgelegd dat de strafeis met 200% wordt verhoogd bij incidenten van agressie
en geweld tegen personen met een publieke taak. Kan de regering bevestigen dat doxing
jegens een persoon met een publieke taak hier ook altijd onder zal vallen en dat het
OM aldus de strafvorderingsrichtlijnen zal aanpassen als dat nodig is?
Voorgenoemde leden vragen of Slachtofferhulp Nederland is geconsulteerd over dit wetsvoorstel,
en zo ja, of de consultatiereactie van Slachtofferhulp Nederland naar de Kamer kan
worden gestuurd. Klopt het, dat de officier van justitie na inwerkingtreding van het
wetsvoorstel providers en eigenaren van platformen kan bevelen berichten met privéinformatie
direct offline te halen, één en ander in lijn met wat Slachtofferhulp Nederland in
april van dit jaar heeft bepleit?
De leden van de VVD-fractie wijzen voorts op de verantwoordelijkheid van social media-platformen
zoals Facebook, Twitter en Telegram om strafbare doxing zo snel mogelijk van hun platformen
te verwijderen. Deze leden merken op dat het soms enige tijd kan duren voordat anonieme
accounts die zich schuldig maken aan doxing worden verwijderd. Zo verstreek enige
tijd toen het anonieme account «vizier op links» op twitter zich schuldig maakte aan
doxing, maar het bedrijf in kwestie pas relatief laat in actie kwam. Is er in het
kader van onderhavig wetsvoorstel contact geweest met social media platformen over
het tegengaan van doxing op hun platformen? Welke maatregelen treft de regering om
uitingen van strafbare doxing zo snel mogelijk offline te laten halen, naast een adequate
toepassing van de NTD-gedragscode? Welke maatregelen treft de regering om de NTD-procedures
sneller en effectiever te maken?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat dit wetsvoorstel het probleem van het verspreiden
van persoonsgegevens met een intimiderend doel weliswaar strafrechtelijk probeert
aan te pakken, maar dat het wetsvoorstel niets doet met het gegeven dat je dergelijke
gegevens natuurlijk zo snel mogelijk offline wilt kunnen halen, zodat ze niet door
anderen gelezen, dan wel verder verspreid kunnen worden. Kan de regering aangeven
hoe zij er voor gaat zorgen dat het delen van persoonsgegevens met een intimiderend
karakter zo snel als mogelijk tot een halt wordt geroepen, bijvoorbeeld met NTD-berichten
aan providers en online platformen? Hoe werkt dit nu in de praktijk? Worden slachtoffers
van doxing op dit moment snel genoeg geholpen door providers en online platformen
om hun informatie offline te halen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat de
regering doen om dit te verbeteren?
In dit licht vragen deze leden ook hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen
motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 34 602, nr. 3) over het in het leven roepen van een loket waar slachtoffers zich kunnen melden
en hen de zorg voor het verwijderen van materiaal uit handen wordt genomen. In welk
stadium bevindt de oprichting van dit loket zich? Kunnen slachtoffers van doxing zich
straks ook bij dit loket melden en kunnen zij er dan op rekenen dat hun gegevens zo
snel als mogelijk offline worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie benoemen dat de Nederlandse Vereniging van Journalisten
(NVJ) zich afvraagt of in het geval journalisten persoonsgegevens verspreiden, zij
niet explicieter van strafbaarstelling kunnen worden uitgezonderd, namelijk door aansluiting
te zoeken bij de «journalistieke exceptie» die van toepassing is op de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG) en de aan deze uitzondering gerelateerde jurisprudentie
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De regering heeft er echter,
zo lezen de leden van de PvdA-fractie, juist voor gekozen om de strafuitsluitingsgrond
die nog wel in consultatieversie van dit wetsvoorstel was opgenomen te schrappen.
De regering meent dat omdat bij degenen die te goeder trouw hebben gehandeld het voor
strafbaarheid vereiste oogmerk van intimidatie ontbreekt. Op grond daarvan zouden
journalisten, mits die te goeder trouw hebben gehandeld, niet vervolgd kunnen worden.
Wat verzet zich ertegen om toch een explicietere strafuitsluitingsgrond voor journalisten
in het wetsvoorstel op te nemen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat als gevolg van de
dreiging van een aangifte journalisten terughoudender zullen worden in hun informatiegaring
en berichtgeving?
De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren dat het wetsvoorstel aanvankelijk geen
betrekking had op Caribisch Nederland. Ook bij eerdere wetgeving hebben zij dit kenbaar
gemaakt. Zij roepen de regering andermaal op bij wetgeving per definitie uit te gaan
van werking in Caribisch Nederland, en enkel beargumenteerd – en in overleg met de
eilandsbesturen – hiervan af te zien
4. Uitvoerings- en financiële consequenties
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een «barrièremodel» wordt uitgewerkt. Dit
model maakt volgens de memorie van toelichting inzichtelijk op welke momenten de strafrechtketen
kan worden ontlast door het inzetten van andere niet-strafrechtelijke afdoeningsmodaliteiten.
Hoe werkt dit model precies? Wordt dit model enkel ten behoeve van de uitvoeringsconsequenties
van onderhavig wetsvoorstel uitgewerkt of wordt ook voor andere delicten inzichtelijk
gemaakt op welke momenten de strafrechtketen kan worden ontlast? Er wordt hierbij
ook gewezen op bestuursrechtelijk optreden vanuit de gemeente. Wat wordt daar precies
mee bedoeld? Welk bestuursrechtelijk instrumentarium bestaat er voor gemeenten die
willen optreden tegen doxing? Is over de aanpak van doxing overleg gevoerd met de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)? Wordt hier ook gedoeld op het in kaart
brengen van de wenselijkheid van een digitaal contactverbod? De leden van de VVD-fractie
vragen naar een reactie van de regering hierop.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het advies op het wetsvoorstel
van het OM. Daaruit blijkt dat zij 1500 extra strafzaken verwachten op jaarbasis als
gevolg van het wetsvoorstel. Ook de rechterlijke macht en de politie geven in hun
adviezen aan extra capaciteit nodig te hebben om het wetsvoorstel te kunnen uitvoeren.
Ook de Kamer van Koophandel (KvK) benadrukt in haar advies het belang van voldoende
middelen en mankracht voor adequate handhaving. De regering geeft aan te veronderstellen
dat geen investeringen nodig zullen zijn om capaciteit vrij te maken voor de uitvoering
van het wetsvoorstel. De leden van de D66-fractie vragen of de regering daarmee voldoende
rekening houdt met de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Deze leden onderstrepen
nogmaals het zwaarwegende belang van de strafrechtelijke aanpak van doxing. Strafbaarstelling
dient, wat de leden van de D66-fractie betreft, gepaard te gaan met adequate opsporing
en vervolging. Nu de politie, het OM en de rechtspraak reeds onder grote capaciteitsdruk
staan is onduidelijk waarom de regering voorbij gaat aan de zorgen van de organisaties
wat betreft uitvoerbaarheid. Kan de regering toelichten waarom zij geen additionele
investeringen noodzakelijk acht?
De leden van de SP-fractie geven aan dat de digitale opsporingscapaciteit bij politie
en OM staat zwaar onder druk staat. Met dit wetvoorstel wordt die druk niet minder.
De Afdeling, maar ook politie en OM wijzen daarop. Het is in dat licht voor de leden
van de SP-fractie niet duidelijk hoe de regering ervoor wil zorgen dat politie en
OM hiervoor worden gecompenseerd. Is de regering bereid te investeren, bovenop de
gelden uit het coalitieakkoord en de motie-Hermans (Kamerstuk 35 925, nr.13) (die beiden tot stand zijn gekomen voordat dit wetsvoorstel vorm kreeg en in hun
hoedanigheid dus ook geen rekening hebben kunnen houden met dit wetsvoorstel), in
politie en OM, om de verwachte werkdrukverhoging op te vangen? Zo nee, kan de regering
dan aangeven met welke prioriteit zij wil dat politie en OM doxing-zaken oppakken?
Als doxing-zaken een hoge prioriteit moeten krijgen, kan zij dan aangeven welke zaken
minder prioriteit moeten krijgen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoeringskosten, mede op basis
van het advies van de Raad van State. Deze stelt namelijk dat de keuze om doxing strafbaar
te stellen en effectief te willen handhaven met de huidige capaciteit tot een lagere
prioritering en minder menskracht voor andere delicten leidt. Zij vragen de regering
naar de inschatting van het OM van de impact van voorliggend voorstel op de capaciteit.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
De leden van de VVD-fractie geven aan dat de regering voorstelt dat de maximale straf
voor doxing een jaar gevangenisstraf of geldboete van de derde categorie bedraagt.
Hierbij wijst de regering ter vergelijking naar artikel 133 Sr waarin strafbaar is
gesteld het in het openbaar aanbieden inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen
om enig strafbaar feit te plegen. Daar geldt een strafmaximum van zes maanden gevangenisstraf.
Kan de regering aangeven hoeveel mensen de afgelopen vijf jaren zijn veroordeeld wegens
het plegen van het misdrijf in gevolge artikel 133 Sr? Tevens benadrukken de leden
van de VVD-fractie dat – nog los van de vraag of het strafmaximum van artikel 133
Sr dat sinds 1886 niet is gewijzigd, anno 2022 nog voldoende recht doet aan de ernst
van dat feit – de gevolgen van doxing voor slachtoffers vele malen ingrijpender kunnen
zijn dan het openbaar aanbieden van inlichtingen om enig strafbaar feit te plegen.
De leden van de VVD-fractie wijzen op het amendement Michon-Derkzen (Kamerstuk 35 564, nr. 11) waarin voor doxing een strafmaximum van twee jaren gevangenisstraf of geldboete
van de vierde categorie was voorgesteld. Kan de regering nader motiveren waarom zij
gekozen heeft om een strafmaximum op te nemen dat slechts de helft bedraagt? Deze
leden benadrukken dat een hoger strafmaximum de rechter meer mogelijkheden biedt straffen
voor doxing op te leggen. Een hoger strafmaximum draagt ook bij aan de afschrikwekkende
werking van de straf. Kan de regering hierop in gaan en overwegen de maximumstraf
voor doxing te verhogen naar maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie,
in lijn met het amendement Michon-Derkzen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat aan de oogmerkeis van het voorgestelde artikel
285d Sr is voldaan wanneer een verdachte ten tijde van de gedraging de bedoeling heeft
om het slachtoffer vrees aan te (laten) jagen, ernstige overlast aan te (laten) doen
of ernstig te (laten) hinderen in zijn beroepsuitoefening. Kan de regering bevestigen,
dat aan deze eis ook is voldaan als een verdachte alleen bewust de aanmerkelijke kans
heeft aanvaard dat zijn gedraging tot gevolg zou hebben dat het slachtoffer vrees
werd aangejaagd, overlast ondervond of werd gehinderd in zijn beroepsuitoefening?
Is voorwaardelijk opzet in zoverre voldoende om te voldoen aan de oogmerkeis?
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van meenen
De griffier van de commissie, Brood
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.