Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. onderzoeken in het kader van de evaluatie van de agenda 'Goed bestuur in de zorg’ (Kamerstuk 32012-46)
32 012 Governance in de zorgsector
33 149
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
31 476
Patiënten- en cliëntenrechten
Nr. 48
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 augustus 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en
voor Langdurige Zorg en Sport over brieven inzake Governance in de zorgsector, Inspectie
IGJ en Patiënten- en cliëntenrechten1.
De vragen en opmerkingen zijn op 24 maart 2022 aan de Ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en voor Langdurige Zorg en Sport voorgelegd. Bij brief van 30 augustus
2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
A. Governance in de zorgsector
2
B. Inspectie
6
C. Patiënten- en cliëntenrechten
8
II.
Reactie van de bewindspersonen
13
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
A. Governance in de zorgsector
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de MinisterResultaten verslag Bestuurlijke Verkenning over het waarschuwingsregister Zorg en
Welzijn dat het Waarschuwingsregister zorg per 1 februari 2022 beëindigd is. Genoemde leden
vinden het belangrijk dat de hoge kwaliteit van de zorg in Nederland gewaarborgd blijft
en dat zorgmedewerkers die wangedrag vertonen er niet mee wegkomen. De Minister heeft
in de brief een diepgaande analyse aangekondigd omtrent instrumentaria die in meer
of mindere mate bijdragen aan een veilige zorgrelatie. De leden van de VVD-fractie
vernemen graag wanneer de Kamer deze analyse kan verwachten.
Tot slot vragen zij aandacht voor zorgwekkende berichten in de media over misstanden
die plaatsvinden bij beschermd wonen. Een deel van de problemen zit in het gebrekkige
toezicht op dit punt. Een andere manier om excessen te voorkomen is door een Kwaliteitskader
Beschermd Wonen in te stellen. In de brief van de MinisterKwaliteitsnormering Beschermd Wonen lezen deze leden dat gemeenten zelf het Kwaliteitskader moeten vormgeven, maar dat
dit niet van de grond komt. Genoemde leden vragen de Minister hoe dit zo snel mogelijk
op orde gekregen gaat worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
Voor de leden van de D66-fractie is het belangrijk dat de zorg toegankelijk is voor de mensen die deze zorg echt nodig
hebben. Zij vinden dat deze zorg dan ook van goede kwaliteit moet zijn en goed georganiseerd.
Tegelijkertijd signaleren deze leden dat dit steeds meer onder druk komt te staan,
door een stijging van de zorgkosten en een hoge werklast bij personeel. Zij vinden
het daarom belangrijk dat dit kabinet ook inzet op het voorkomen van zorg en op goede
domein-overstijgende samenwerking waar mogelijk. Genoemde leden signaleren dat juist
deze domein-overstijgende samenwerking niet altijd goed tot stand komt, zo begrijpen
zij ook van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving2. Deze leden vragen de Minister daarom te onderzoeken hoe deze samenwerking en het
inzetten op het voorkomen van zorg – dan wel preventie – wel lonend kan worden. Kan
de Minister samen met de Minister van Financiën, een kwantitatief onderzoek uitvoeren
en daarbij kijken waar de baten van preventie en domein-overstijgende samenwerking
zitten, en waar de lasten?
Daarnaast zien de leden van de D66-fractie dat in de zorg nog te vaak de prikkel is
om te behandelen. Deze leden vinden dat passende zorg – de juiste zorg voor mensen
die deze zorg echt nodig hebben – centraal moet staan. Een prikkel om veel behandelingen
uit te voeren, rijmt hier niet mee. Ook medisch-specialistische bedrijven hebben hier
een verantwoordelijkheid in. Genoemde leden vragen de Minister daarom om op korte
termijn in beeld te brengen hoe de verbetering van medisch-specialistische bedrijven
op dit punt gevolgd gaan worden. Zij vragen tevens om aan geven hoe het staat met
de voorbereiding van regelgeving om medisch specialisten in loondienst te brengen,
als zij niet genoeg verbetering laten zien. Deze leden hebben tijdens het hoofdlijnendebat
VWS begrepen dat de Minister hiermee bezig is. Zij zouden echter graag meer informatie
ontvangen over de vraag hoe dit er concreet uit gaat zien.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie staan op het standpunt dat de zorg goede bestuurders verdient. Helaas gaat het soms
mis en zijn er bestuurders die verdacht hoge winsten maken. Zelfs in coronatijd wisten
zorgbestuurders zich nog te verrijken door misbruik te maken van de zorgbonus. Recent
was nog in het nieuws dat zorgbestuurders vinden dat hun ontslagvergoeding omhoog
moet en dat ze een wachtgeldregeling willen. Wat vindt de Minister hiervan? Is de
Minister het met genoemde leden eens dat bestuurders na ontslag door wanbeleid nooit
een ontslagvergoeding zouden moeten krijgen en al helemaal geen wachtgeldregeling?
Graag ontvangen genoemde leden een toelichting.
De leden van de PVV-fractie willen al jaren maatregelen om bestuurders op het goede
pad te houden, onder andere door een zwarte lijst bij te houden van foute bestuurders,
door bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen en middels een verplichte bestuurderstoets.
Uit de evaluatie van de accreditatietoets blijkt dat er (per 1 september 2020) 432
geaccrediteerde zorgbestuurders zijn. Is de Minister het met genoemde leden eens dat
dit aantal ongelooflijk weinig is? Hoeveel zorgbestuurders zijn er totaal in Nederland?
Wil de Minister overwegen om de accreditatietoets per direct verplicht te stellen?
Genoemde leden concluderen uit de evaluatie van het Zorginstituut Nederland dat de
onderzoeksmethode bij nieuwe geneesmiddelen voor kleine patiëntengroepen niet volstaat.
Iets wat deze leden al vaker hebben ingebracht. Wanneer komt er dus een herzien onderzoekskader
voor deze patiëntengroepen, inclusief de weesgeneesmiddelen? Hoe wordt in de tussen
tijd omgegaan met de beoordeling van geneesmiddelen voor kleine patiëntengroepen?
Graag ontvangen genoemde leden een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister van december 2020 naar aanleiding van onder andere
het rapport Goed bestuur in de zorg dat hij stelt met een beleidsreactie te gaan komen.
In de brief van 25 oktober 2021 staat «De verwachting is dat uw Kamer eind 2021 de
beleidsreactie ontvangt»3. De Minister zou dan ook ingaan op de voostellen die door de leden van de CDA-fractie
zijn gedaan tijdens het debat over Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 7 oktober 2021.
Namelijk dat veel meer aandacht moet komen bij bestuurders en toezichthouders voor
goed werkgeverschap bijvoorbeeld via verplichte accreditatie. Temeer omdat in het
onderzoek van de vereniging Brancheorganisaties Zorg (BoZ) staat: «De rol van de Raad
van Toezicht (RvT) als «maatschappelijk geweten» verdient meer aandacht, zeker gezien
het gegeven dat toezichthouders binnen de stichting aan niemand verantwoording hoeven
af te leggen». Dit vinden de leden van de CDA-fractie ongezond. Hoe gaat de Minister
borgen dat wel verantwoording afgelegd gaat worden en wanneer kan de Kamer de brief
ontvangen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie lezen dat bij sommige ziekenhuizen in de afgelopen twee jaar een kwart van de IC-verpleegkundigen
is vertrokken4. Er mag op zo’n moment verwacht worden dat er goede en verstandige bestuurders zijn
die ingrijpen, die zich opstellen als goede werkgever en er alles aan doen om mensen
te behouden. De beroepsvereniging van bestuurders in de zorg lijkt echter vooral bezig
te zijn met zichzelf. Genoemde leden zijn dan ook geschokt over de berichtgeving dat
de beroepsvereniging van bestuurders in de zorg voorstellen heeft gedaan voor een
verhoging van de ontslagvergoeding, het instellen van een wachtgeldregeling en het
voorstel om hun leaseauto buiten de Wet normering topinkomens te houden. Hoe oordeelt
de Minister over deze voorstellen5?
Kan de Minister zich herinneren dat een voorstel van de leden van de SP-fractie om
te praten over het schrappen van parkeerkosten voor zorgverleners bij hun ziekenhuis,
al een brug te ver was? Deze leden vragen de Minister hoe het bestaat dat zorgverleners
betaald moeten parkeren om te mogen werken, terwijl de bestuurders in de zorg mopperen
dat zij door hun leaseauto niet nog meer salaris kunnen opstrijken. Hoe kijkt de Minister
nu naar dit soort voorstellen van zorgbestuurders en wat gaat de Minister doen om
deze cultuur onder bestuurders aan te pakken? Is de Minister het met de leden van
de SP-fractie eens dat het te gek voor woorden is dat zorgverleners die daadwerkelijk
voor mensen zorgen, veel slechter worden behandeld dan de bestuurders aan de top?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat governance in de zorg in de zin van bestuur in de zorg er aan
moet bijdragen dat de kwaliteit in de zorg verzekerd wordt, het aanbod en dienstverlening
op peil zijn en dat de financiering ten goede komt aan de zorg en niet aan de markt.
In dit kader hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.
Zo hebben zij de aflevering van Kassa van 18 maart 2022 gezien6. Daarin worden niet voor het eerst pijnpunten ten aanzien van het Persoonsgebonden
budget (PGB) naar voren gebracht. Voor genoemde leden is het niet te begrijpen waarom
mensen met een permanente beperking te maken krijgen met talloze herkeuringen om te
bewijzen dat zij nog steeds te maken hebben met deze permanente beperking. Waarom
is dit ook als er geen enkele kans is dat de beperking verdwijnt, toch steeds nodig?
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is? Zo ja, hoe wil de Minister dit
veranderen? De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat misbruik van zorgvoorzieningen
waaronder de PGB uiteraard onwenselijk is. Echter zijn deze leden eveneens van mening
dat vooral als er indicaties voor eventueel misbruik zijn, daarop gecontroleerd en
gehandeld moet worden. Te intensieve controles, tot aan huisbezoeken aan toe, zonder
dat daar aanleiding toe is, zijn naar de mening van deze leden onnodig belastend.
Wat is de omvang van misbruik van het PGB? Heeft de Minister concrete cijfers over
misbruik binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdwet, Wet langdurige
zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw)? Zijn de intensieve controles op gebruik van
het PGB volgens de Minister in verhouding tot de hoeveelheid misbruik? Hoe wordt de
keuze gemaakt en op grond van welke criteria over wie er gecontroleerd gaat worden?
Worden daarbij algoritmes gebruikt en zo ja, door wie worden die gecontroleerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek naar de bijdrage van de Governancecode
aan goed bestuur en toezicht. Hierbij merken de genoemde leden wel op dat het onderzoek
alleen is gedaan onder leden van de Raden van Bestuur en Raden van Toezicht. Hoe beoordeelt
de Minister dit onderzoek naar bestuurders als degenen die bestuurd worden (de zorgverleners)
niet is gevraagd hoe zij het bestuur ervaren?
Op pagina 42 van het bovengenoemde onderzoek lezen deze leden dat in-, samen- en tegenspraak
van medezeggenschapsorganen over de hele linie is verbeterd, maar dat wel de Verpleegkundige
Advies Raad (VAR) en varianten daarvan, achterblijven. Hieruit kan worden geconcludeerd
dat het met betrekking tot zeggenschap van zorgverleners dus helemaal nog niet sterk
verbetert. In de Governancecode Zorg 2022 is hier gelukkig wel meer aandacht voor.
Maar genoemde leden vragen wel op welke manier professionele zeggenschap van zorgverleners
hiermee wordt verbeterd. Zeggenschap had immers in de vorige Governancecode ook al
een plek, maar dat heeft geen effect gesorteerd. Daarnaast vragen zij zich af hoe
de toezichthouders de nieuwe Governancecode gebruiken bij het toezicht en de handhaving
en of zeggenschap niet ook in het Kader Goed bestuur een prominentere plek moet krijgen.
De leden van de fractie van GroenLinks zien dat er momenteel in de Kamer veel aandacht
is voor zeggenschap van zorgverleners. Er is voor de begroting van 2022 een amendement
aangenomen om binnen het herstel van zorgprofessionals tien miljoen euro te investeren
in zeggenschap en momenteel wordt ook het voorstel van wet van de leden Ellemeet en
Tielen houdende wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg in verband
met de invloed van zorgverleners behandeld7. Genoemde leden vragen hoe de Minister zeggenschap langdurig onder de aandacht wil
brengen en structureel wil borgen dat hier middelen voor beschikbaar zijn.
Deze leden hebben ook met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de accreditatie
van zorgbestuurders. In de basis vinden zij een accreditatie voor zorgbestuurders
een goed idee. Daarmee kunnen meer garanties worden ingebouwd dat zorgbestuurders
over de juiste expertise beschikt en dat de zorgbestuurder deze expertises verder
ontwikkelt. Maar ook hier vragen deze leden of de lijst van expertisegebieden wel
compleet is. Want de expertisegebieden en accreditatie lijkt erg vanuit de bestuurlijke
blik te zijn gecreëerd. Terwijl ook hier de leden van de GroenLinks-fractie de stem
van de zorgverleners essentieel vinden. Dus hoe worden zij betrokken bij de accreditatie?
Op welke wijze is samen met zorgverleners besturen, het organiseren van medezeggenschap,
deel van de expertisegebieden?
Ook het derde onderzoek, de evaluatie van het programma Goed Toezicht, hebben genoemde
leden met interesse tot zich genomen. Een van de opvallendste resultaten is dat volgens
het onderzoek er in de Raden van Toezicht over het algemeen voldoende zorginhoudelijke
kennis aanwezig is. Hier plaatsen deze leden wel wat kritische kanttekeningen bij.
Want hoe is zorginhoudelijke kennis precies gedefinieerd? Betekent dit ook dat volgens
deze evaluatie de Raad van Toezicht voldoende oog heeft voor de belangen van zorgverleners
zoals de verpleegkundigen en verzorgenden? Kan dit niet veel makkelijker worden gegarandeerd
als niet alleen het bestuur mensen voor de RvT kan aannemen, maar de werknemers zelf
ook een aantal leden van de RvT kunnen kiezen? Welke stappen zouden nodig zijn om
werknemers meer invloed te geven op de samenstelling van de RvT en is de Minister
bereid om deze stappen ook te zetten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van BBB
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor kleinschalige zorgondernemers met platte organisaties met weinig
overhead. Deze ondernemers lopen vast op de enorme hoeveelheid aan administratieve
last die op hen afkomt. Bij deze organisaties met weinig overhead gaat er per euro
relatief veel geld naar de zorg zelf. Dit lijkt het genoemde lid de meest wenselijke
situatie. Door de steeds maar toenemende regeldruk zijn zij nu gedwongen om de overhead
te vergroten, met andere woorden: er moeten mensen worden aangenomen om aan de regeldruk
te voldoen. De organisaties waar het om gaat geven aan dat de wet- en regelgeving
is ingericht op organisaties met veel overhead. Er ontstaat zo een situatie waarin
we de zorg juist dwingen naar meer overhead per zorgeuro. Problemen doen zich bijvoorbeeld
voor rondom toezichthouders of cliëntenraden. Het lid van de BBB-fractie vraagt of
het mogelijk is om bijvoorbeeld te werken met een kleine ondernemingsregeling, waarbij
een lichter regime kan gelden voor kleinere zorgondernemers. En zo niet, heeft de
Minister dan andere voorstellen om juist deze kleinschalige zorgondernemers niet overmatig
te belasten met regeldruk?
B. Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben groot respect voor de manier waarop de IGJ gedurende corona toezicht heeft
gehouden op de zorgsector. Het is goed dat de IGJ aandacht besteedt aan het borgen
van positieve lessen die kunnen worden getrokken uit de crisis. In de brief van de
MinisterInformatievoorziening IGJ – onderzoek Atos en in het onderzoek naar de herbruikbaarheid van ICT-zaaksysteem SPEC, lezen genoemde
leden over het niet herbruikbaar zijn van dit nieuwe ICT-systeem van de IGJ. Dit systeem
heeft 35 miljoen euro gekost, maar blijkt niet goed te functioneren. De ontwikkeling
van SPEC ging uit van een Rijkszaak. Dictu heeft de Minister laten weten dat op dit
moment veertien andere implementaties van Rijkszaak in productie zijn genomen binnen
de rijksoverheid. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze implementaties worden
gemonitord en of zogenoemde «red flags» op tijd worden opgemerkt, opdat een situatie
als SPEC voorkomen kan worden. Ook vragen zij wanneer de Programmadirecteur Informatievoorziening
aangesteld zal worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie zien de Inspectie keer op keer negatief in het nieuws komen. Zorgbreed lijkt de Inspectie
tekort te schieten. Waar was de Inspectie bij de misstanden van zorgorganisatie Zuster
Norma of van transgenderaanbieder Stepwork? Waar was de Inspectie bij de aanpak van
neptherapeuten – om maar een paar berichten van vorig jaar aan te halen. Volgens organisatie
Netwerk Cliënt-en-Raad Zorg is er een toename van het aantal meldingen en klachten
van bewoners en familieleden, maar heeft de Inspectie daar te weinig oog voor en worden
te weinig controles uitgevoerd. Genoemde leden willen daarom graag een overzicht van
alle aangekondigde en niet-aangekondigde inspecties van de afgelopen vijf jaar.
Genoemde leden vragen verder waar de prioriteiten van de Inspectie liggen, gezien
het feit dat de Inspectie wel tijd en mankracht over had om zo’n 60 artsen te berispen
omdat zij desinformatie over corona zouden verspreiden. Had de Inspectie zich niet
beter bezig kunnen houden met de kwaliteit van de mondkapjes tijdens de coronacrisis?
Graag ontvangen genoemde leden een reactie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie willen enkele vragen stellen over de lijkschouw. De Minister schrijft in zijn brief
Kabinetsreactie op het adviesrapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
«Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte
termijn»dat de IGJ constateert dat de continuïteit in de uitvoering van een goede lijkschouw
gevaar loopt, omdat de randvoorwaarden voor de uitoefening van het beroep van de forensisch
arts onder druk staan onder andere door een tekort aan artsen. Genoemde leden hebben
hierover al eerder vragen gesteld. Een andere oorzaak is de aanbesteding van medische
arrestantenzorg. Dat is vanwege corona nu twee jaar opgeschort, begrijpen deze leden.
Maar wat gaat er nu gebeuren? Is de Minister bereid om dit net als bij ambulances
een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) te laten zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie hebben grote zorgen over het gemeentelijk toezicht op de Wmo. Op 31 januari stelde
deze leden daarom vragen over de zeer zorgelijke situatie in de zorgroep in Tilburg8. Als reactie op deze vragen werd gesteld door de Staatssecretaris: «Gemeenten hebben
van de wetgever veel beleidsruimte gekregen om uitvoering te geven aan de Wmo2015.»
Gemeenten geven zelf echter aan meer ondersteuning van het Rijk nodig te hebben om
goed toezicht te houden. Ziet de Minister ruimte om vanuit het ministerie gemeenten
beter te ondersteunen?
Ook willen genoemde leden aandacht vragen voor governance in de jeugdzorg. Geld dat
bedoeld is voor jeugdzorg komt daar vaak niet terecht. Individuele gemeenten hebben
acties ondernomen om deze situatie aan te pakken. Zo is er nu in regio’s Den Bosch
en Den Haag sprake van een winstmaximalisatie van 5% voor jeugdzorgaanbieders. Hoe
beoordeelt de Minister dit initiatief? Deze leden maken zich zorgen over de steeds
actievere rol van private equity in de zorgsector. Zij vrezen dat deze financiers
het belang van winst boven het belang van de zorg laten gaan. Hoe beoordeelt de Minister
deze ontwikkeling?
Tenslotte hebben de leden van de PvdA-fractie met zorg kennisgenomen van het rapport
van de IGJ met betrekking tot de forensisch artsen. Zij lezen daarin dat onder andere
vanwege een te krappe en onzekere financiering de forensische geneeskunde, waaronder
lijkschouw, in de knel dreigt te komen. De vorige Ministers van VWS, J&V en BZK lieten
echter weten9 dat de besluitvorming over de benodigde structurele investering van 20 miljoen euro
aan het volgende kabinet zou worden overgelaten. Heeft de Minister inmiddels een besluit
hierover genomen? Zo ja, wat is dat? Zo nee, waarom niet?
C. Patiënten- en cliëntenrechten
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief Evaluatie van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) aanbevelingen waar nog een inhoudelijke reactie van de Minister op moet komen. Zij
merken op dat het gros van de aanbevelingen gaat over het verbeteren van de klachten-
en geschillenprocedures. Wanneer wordt een inhoudelijke reactie op de evaluatie verwacht,
en zijn al stappen gezet met betrekking tot het oppakken van de uitkomsten? Genoemde
leden zijn hierbij vooral benieuwd naar aanbeveling 8 en 9 van de Evaluatie van de
Wkkgz, welke gaan over het verbeteren van de werkwijze van de Inspectie.
Tevens lezen deze leden dat de evaluatie van de Wkkgz laat zien dat de klachten en
geschillenregeling nog niet doet wat het moet doen. De leden van de VVD-fractie ontvangen
uit het veld signalen dat de kwaliteitseisen bij geschillencommissies soms marginaal
zijn, en dat de kwaliteit tussen geschillencommissies sterk verschilt, bijvoorbeeld
omdat sommige commissies niet of nauwelijks klachten behandelen. Deswege zijn deze
leden benieuwd of de Minister bekend is met deze signalen. Ook willen zij weten hoe
de kwaliteit bij geschillencommissies wordt gewaarborgd en wie daar op toeziet. Hoe
kunnen de kwaliteitseisen bij geschillencommissies aangescherpt worden?
Voorts willen genoemde leden in het bijzonder aandacht vragen voor de mogelijkheid
om op afstand aanwezig te zijn bij een geschillenprocedure. Deze mogelijkheid is door
corona ontstaan, en bleek voor veel mensen een uitkomst. Kan dit vanaf nu staande
praktijk kan worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie willen aandacht vragen voor de positie van de patiënt in de zorg. Voor deze leden
gaat samen beslissen verder dan de spreekkamer. Zij vinden dat patiënten via hun vertegenwoordigende
organisaties mede vorm moeten kunnen geven aan hoe de zorg is ingericht. Genoemde
leden vragen de Minister daarom ook om aan te geven of cliënten- en patiëntenrechten
in het huidige beleid10 voor medezeggenschap nu goed genoeg geborgd worden. Ook vragen zij in beeld te brengen
wat de eerste effecten zijn van de Wet verzekerdeninvloed Zorgverzekeringswet11, die op 1 januari 2021 in werking is getreden. Daarnaast vragen genoemde leden de
Minister om aan te geven hoe de patiëntvertegenwoordiging ook in het Regeringsbeleid
wordt geborgd, bijvoorbeeld in een integraal zorgakkoord.
Tot slot is het betrekken van patiënten en gehandicaptenorganisaties (PG) bij besluitvorming
voor genoemde leden essentieel. Dit komt ook vaak terug in de plannen van de Minister
en hier stelden leden van de D66-fractie dan ook al eerder vragen over. Zij vinden
het echter wel belangrijk dat het tevens mogelijk gemaakt wordt voor vertegenwoordigde
organisaties om deze rol te pakken. Deze leden begrijpen dat het PG-beleidskader afloopt
in 2023 en horen graag van de Minister of en hoe hier gevolg aan wordt gegeven12.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie waren blij met het Waarschuwingsregister, een soort zwarte lijst voor zorgpersoneel
dat gebruikt werd bij sollicitaties om fout personeel te weren uit de zorg. Zij zijn
dan ook teleurgesteld dat dit Waarschuwingsregister is opgeheven. Volgens deze leden
was het mogelijk het Waarschuwingsregister te verbeteren, het gebruik te stimuleren
en het uit te breiden naar al het zorgpersoneel, inclusief bestuurders. Is een doorstart
in nieuwe vorm nog mogelijk? Graag ontvangen deze leden een reactie.
Genoemde leden hebben veel oproepen gekregen van patiëntenorganisaties die meer structurele
financiële middelen nodig hebben. Gezien de aangekondigde transities zoals het Integraal
Zorgakkoord, De Juiste Zorg op de Juiste Plek en Passende Zorg, achten deze leden
dat ook redelijk. Hun stem daarin moet verstevigd worden. Gaat de Minister deze middelen
toezeggen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie willen het hebben over bewindvoering in relatie tot de wijziging van de Wet curatele,
beschermingsbewind en mentorschap. Sinds 2014 hebben instellingen de bevoegdheid gekregen
om een verzoek bij de rechter in te dienen om wettelijk vertegenwoordigers aan te
stellen of te ontslaan. Na onderzoek door onder andere Pointer13 is naar voren gekomen dat er misstanden zijn rondom bewindvoering. Zorginstellingen
worden steeds machtiger en kunnen, soms in samenspraak met professionele bewindsbureaus,
familie op afstand zetten. De rechter gaat hier vaak in mee, want die volgt het advies
van een psychiater of andere professional uit die zorginstelling. De vorige Minister
voor Rechtsbescherming zou in gesprek gaan met de rechtelijke macht, maar de leden
van de CDA-fractie vinden ook dat de Minister in overleg moet de zorgeninstellingen!
Dit is toch niet de bedoeling geweest van de wetswijziging destijds? Zou de Minister
dit willen doen? Welke bescherming staat er open voor deze kwetsbare doelgroep en
hun familie?
Dan in het verlengde hiervan begrijpen genoemde leden ook dat zorginstellingen het
verbod – dat zorgmedewerkers geen budgetten van cliënten met een verstandelijke handicap
mogen beheren – omzeilen door een aparte stichting op te richten. Er lijkt dan toch
sprake te zijn van een soort van belangenverstrengeling, hoe ziet de Minister dit?
Herkent de Minister dit beeld en is de Minister bereid hier nader onderzoek naar te
doen? Waarom wordt niet opgetreden als koepelorganisaties ervaren dat dit gebeurt
en het Burgerlijk Wetboek dit verbiedt?
Alle politieke partijen en dus ook de leden van de CDA-fractie hebben de afgelopen
week allemaal brieven gehad van patiënten- en gehandicaptenorganisaties, met de roep
om de ophoging van het subsidiebedrag van 25 miljoen naar 60 miljoen euro, omdat zij
meer taken op zich af zien komen. Kan de Minister toelichten hoe het staat met het
subsidiekader? Is dat klaar en openbaar? Wat verwacht de Minister de komende periode
van patiënten- en gehandicaptenorganisaties bijvoorbeeld met betrekking tot samenwerken?
Is de Minister van mening dat meer financiële middelen nodig zijn dan de beschikbare
25 miljoen euro? Waarom wel of waarom niet?
De meeste zorgaanbieders hebben een klachtenfunctionaris en zijn aangesloten bij een
geschillencommissie. Dat blijkt uit de tweede monitor van de Wet kwaliteit, klachten
en geschillen in de zorg. Zorgaanbieders moeten een klachtenfunctionaris aanstellen
en sinds 2017 moeten zij zich aansluiten bij een onafhankelijke geschillencommissie.
Fouten maken mag, alleen lijkt het leren van die fouten moeilijk van de grond te komen.
Klachtenfunctionarissen werkzaam bij zorginstellingen of extern, hebben hierin nauwelijks
een rol in. Dit is een verontrustend beeld. Hoe kan dit worden bevorderd en wat vindt
de Minister hier van? Een lerende organisatie wil dit toch juist betrekken bij de
verdere ontwikkeling en uitvoering van beleid?
De leden van de CDA-fractie weten dat de controle op de besteding van het persoonsgebonden
budget (PGB) bij de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingrijpend is veranderd.
Sinds de invoering van deze wet dienen zorgkantoren vooraf te controleren of het PGB
besteed wordt aan de zorg waar het voor bedoeld is. Deze wijziging is bedoeld om de
verzekerde te beschermen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geconstateerd dat
zorgkantoren in veel gevallen nog steeds achteraf controleren. Wat vindt de Minister
hiervan? Gaat de Minister hierover met zorgkantoren in overleg?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie vinden het van groot belang dat groepen patiënten zich kunnen verenigen. Samen sta
je namelijk sterker, zeker wanneer je als patiënt meemaakt, of het gevoel hebt dat
de overheid of zorgverzekeraars niet doen wat goed is voor de patiënt. Daarom is het
ook heel belangrijk dat voor deze organisaties voldoende geld wordt vrijgemaakt. Wat
voor deze leden ook belangrijk is dat inspraak en betrokkenheid zo dicht mogelijk
bij de patiënten zelf wordt georganiseerd. Zij zijn daarom ook altijd kritisch geweest
als het gaat om de schaalvergroting in de patiëntenorganisaties. Een koepelorganisatie
krijgt namelijk al snel een heel bestuurlijke instelling terwijl de problemen en zorgen
van patiënten vaak juist heel praktisch zijn. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze
ontwikkeling?
Een andere zorg van genoemde leden is de onafhankelijkheid van patiënten- en cliëntenorganisaties.
Directe financiering – bijvoorbeeld van de PatiëntenFederatie – door het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de farmaceutische industrie is ongewenst.
Dat kan namelijk een afhankelijkheidsrelatie creëren. Welke ideeën zijn er bij de
Minister om de patiëntenorganisaties een meer onafhankelijke rol te geven? Voorts
vragen de leden van de SP-fractie hoe het beschikbare geld voor patiëntenvereniging
zo eerlijk mogelijk verdeeld kan worden. Is de Minister bereid om meer te investeren
in de daadwerkelijke organisaties van patiënten zelf, zodat koepels minder vaak namens
álle patiënten spreken? Kan de Minister deze leden ook bijpraten over in hoeverre
farmaceutische bedrijven bijdragen aan de financiering van patiëntenorganisaties?
Ook hier geldt dat de onafhankelijkheid onder druk kan komen te staan of dat groepen
patiënten kunnen worden ingezet om het belang van een farmaceutisch bedrijf te dienen.
Deze leden vragen om een toelichting hierop.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie vinden het gesprek met- en de inspraak door de patiënt van groot belang. Om misstanden
aan te kaarten en zinnige zorg te verzekeren is het patiëntenperspectief belangrijk.
Uit het veld horen deze leden veel zorgen over de financiële middelen bij het nieuwe
PG-beleids- en subsidiekader. Zijn dit terechte zorgen? Klopt het beeld dat de rol
van patiëntengroepen groter wordt? Zo ja, hoe gaat de Minister dan zorgen dat daar
voldoende budget voor vrijgemaakt gaat worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de Wkkgz recent is geëvalueerd en kijken uit naar de kabinetsreactie
op de evaluatie. Toch willen zij wel al een paar vragen stellen over het klachtrecht
en de geschilleninstantie. Deze zijn in principe zo ingericht dat cliënten laagdrempelig
een klacht kunnen indienen en bij de geschillencommissie terecht kunnen. Maar deze
procedures zijn wel sterk gericht op kwaliteit van zorg. Genoemde leden vragen of
dat voldoende is, aangezien er ook een vertrouwensrelatie en afhankelijkheidsrelatie
is tussen de cliënt en de zorgverlener. Kunnen zij bij mogelijk grensoverschrijdend
gedrag ook laagdrempelig bij deze instanties terecht en zijn de klachtenregelingen
en geschillencommissies hier goed voor geëquipeerd? Zo nee, waar kunnen melders dan
wel goed geholpen worden? Is er een beeld van het aantal meldingen van grensoverschrijdend
gedrag in de zorg?
Tot slot willen deze leden nog een aantal vragen stellen over een toekomstbestendige
patiënten- en cliëntenbeweging. Voor de leden van de GroenLinks-fractie is dit een
erg belangrijk punt, omdat het raakt aan een van de kernbeginselen van de democratische
rechtsstaat, namelijk de bescherming van minderheden.
Bescherming van minderheden kan op veel verschillende manieren, maar specifiek voor
mensen met een beperking is het erg belangrijk dat zij op een goede manier worden
betrokken bij het maken van beleid. Het is namelijk vaak niet zo dat de doelstellingen
van beleid nadelig zijn voor mensen met een beperking, maar de uitwerking wel. Dit
komt simpelweg vaak omdat zij niet voldoende worden betrokken. Daarom achten deze
leden het principe van «niets over ons, zonder ons», wat tevens uit het VN-verdrag
voor de rechten van mensen met een beperking komt, zo ontzettend belangrijk.
Om mensen met een beperking goed te kunnen betrekken bij het maken van beleid, zijn
er goede vertegenwoordigende organisaties nodig. Doordat veel beleid voor mensen met
een beperking op het bordje van de gemeenten en de provincie ligt, menen genoemde
leden dat PG-organisaties op alle niveaus goed georganiseerd moeten worden. Daar dient
dan natuurlijk ook voldoende financiering voor te zijn.
Deze leden delen de analyse van de voormalig Minister voor Medische Zorg dat het huidige
subsidiekader van 25 miljoen euro, niet toereikend is. Zij zijn dan wel verbaasd dat
het nieuwe kabinet dit probleem niet adresseert en geen extra middelen vrijmaakt.
Hoe verwacht de Minister dat alle doelstellingen die voortkomen uit de Juiste Zorg
op de Juiste Plek, passende zorg, preventie en het VN-verdrag voor mensen met een
beperking kunnen worden gehaald als er geen extra financiering is? Of is de huidige
Minister toch bereid om het subsidiekader te verhogen naar 60 miljoen euro, het bedrag
dat de PG-organisaties zelf aangeven nodig te hebben om effectief patiënten en cliënten
te kunnen vertegenwoordigen?
De leden van de GroenLinks-fractie menen dat er niet voldoende wordt geïnvesteerd
in het PG-kader. Als de vertegenwoordigende organisaties niet voldoende middelen hebben
om effectief mensen met een beperking te kunnen vertegenwoordigen, dan wordt in de
ogen van genoemde leden onze democratische rechtsstaat ingeperkt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
De leden van de SGP-fractie lezen dat de ambtsvoorganger van de Minister in juli 2021 aan de Kamer schreef14 dat «afgezet tegen de beperkte middelen waarover pg-organisaties beschikken de uitdaging
om te voldoen aan het toenemende beroep steeds groter wordt. Laat staan om het volle
potentieel aan aanwezige ervaringsdeskundigheid ten volle te benutten.» Genoemde leden
zijn van mening dat de beleidsagenda voor de toekomst van de zorg niet gerealiseerd
kan worden zonder extra inspanning van de patiëntenverenigingen. Vooralsnog is echter
onduidelijk in hoeverre en per wanneer de benodigde financiering aan PG-organisaties
beschikbaar gesteld gaat worden. Deze leden vragen de Minister daarom of wordt herkend
dat de huidige financiering voor inzet van patiënten- en cliëntenorganisaties al krap
is? Welke mogelijkheden ziet de Minister om op korte termijn meer duidelijkheid en
meer financiële middelen beschikbaar te stellen voor de huidige inzet van patiënten-
en cliëntenorganisaties? Ook vragen deze leden welke mogelijkheden de Minister ziet
om, met het oog op de gevraagde extra inzet ten behoeve van de beleidsagenda en veranderopgaven
voor de toekomst van de zorg, structureel meer financiële middelen beschikbaar te
stellen aan patiënten- en cliëntenorganisaties.
Verder vragen de leden van de SGP-fractie hoe de Minister de formele positie van patiëntenorganisaties
beziet. Op dit moment hebben patiëntenorganisaties formeel geen positie om gemaakte
afspraken, bijvoorbeeld door middel van convenanten, daadwerkelijk af te dwingen.
Is de Minister bereid om met patiëntenorganisaties in gesprek te gaan om te bezien
hoe de positie van deze organisaties versterkt kan worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor structurele financiering van de zogenaamde PG-beweging. Het
gaat hier over de positie en financiering van patiënten-, cliënten-, naasten- en gehandicaptenorganisaties.
Patiëntenorganisaties geven aan dat er jaarlijks 60 miljoen euro nodig is, terwijl
er 25 miljoen euro is gereserveerd. Kan de Minister hierop reflecteren? Ziet de Minister
mogelijkheden om het budget te verhogen? Genoemd lid onderstreept het belang van deze
organisaties, ook voor de diverse transities die zijn ingezet. Laten we vooral de
mensen om wie het gaat niet vergeten! Bovendien verzorgen deze organisaties ook lotgenotencontact;
een vorm van informele zorg die van grote waarde is voor patiënten. Kortom: graag
een reactie van de Minister op het tekort aan structurele middel.
Dit lid hoort verontrustende geluiden over de rechten van cliënten en de naleving
daarvan. Daarbij worden voorbeelden genoemd die zorgwekkend zijn. Het is daarom van
groot belang dat cliënten in instellingen goed vertegenwoordigd worden en dat klachtenprocedures
meer zijn dan een papieren tijger. In de praktijk is het vaak erg lastig om gehoord
te worden en is er weinig keuze. Herkent de Minister deze geluiden en is de Minister
voornemens om hier naar te kijken en oplossingen te bedenken?
II. Reactie van de bewindspersonen
A. Governance in de zorgsector
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister Resultaten verslag Bestuurlijke Verkenning
over het waarschuwingsregister Zorg en Welzijn dat het Waarschuwingsregister zorg
per 1 februari 2022 beëindigd is. Genoemde leden vinden het belangrijk dat de hoge
kwaliteit van de zorg in Nederland gewaarborgd blijft en dat zorgmedewerkers die wangedrag
vertonen er niet mee wegkomen. De Minister heeft in de brief een diepgaande analyse
aangekondigd omtrent instrumentaria die in meer of mindere mate bijdragen aan een
veilige zorgrelatie. De leden van de VVD-fractie vernemen graag wanneer de Kamer deze
analyse kan verwachten.
Antwoord 1
De leden van de VVD-fractie vragen terecht aandacht voor een veilige zorgrelatie nu
het Waarschuwingsregister per 1 januari 2022 beëindigd is wegens praktische en juridische
bezwaren. De komende tijd zal ik gebruiken voor een analyse van de omvang van het
probleem en hoe en door wie dit het beste kan worden aangepakt. Dit najaar zal ik
uw Kamer een brief sturen met mijn bevindingen.
Vraag 2
Tot slot vragen zij aandacht voor zorgwekkende berichten in de media over misstanden
die plaatsvinden bij beschermd wonen. Een deel van de problemen zit in het gebrekkige
toezicht op dit punt. Een andere manier om excessen te voorkomen is door een Kwaliteitskader
Beschermd Wonen in te stellen. In de brief van de Minister Kwaliteitsnormering Beschermd
Wonen lezen deze leden dat gemeenten zelf het Kwaliteitskader moeten vormgeven, maar
dat dit niet van de grond komt. Genoemde leden vragen de Minister hoe dit zo snel
mogelijk op orde gekregen gaat worden.
Antwoord 2
Gemeenten zijn verantwoordelijk om kwaliteitseisen te stellen aan de uitvoering van
beschermd wonen. In 2016 is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) – in
nauwe samenspraak met het veld – een kwaliteitskader opgesteld. De Staatssecretaris
van VWS zal het initiatief nemen om samen met gemeenten en andere stakeholders te
komen tot een werkagenda beschermd thuis, waarbij aandacht is voor het verbeteren
van de kwaliteit van beschermd wonen. In het najaar zal hij uw Kamer hierover nader
informeren. Ook goed toezicht op beschermd wonen is cruciaal. Uit jaarlijks onderzoek
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) blijkt dat het Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo)-toezicht, waar beschermd wonen onderdeel van is, zich nog onvoldoende
ontwikkelt. Daarom is in opdracht van het Ministerie van VWS een verkenning naar het
Wmo-toezicht uitgevoerd. Bij brief van 10 december 2021 heeft uw Kamer deze verkenning
ontvangen.15 Geconstateerd wordt dat gemeenten de Wmo2015 in voldoende mate naleven, maar dat
de inrichting, organisatie en beschikbare capaciteit van het toezicht zeer divers
is. Op dit moment werkt de Staatssecretaris van VWS met betrokkenheid van de VNG,
gemeenten, lokale en regionale Wmo-toezichthouders, GGD GHOR Nederland, de IGJ en
Toezicht Sociaal Domein (TSD) aan een visie op het Wmo-toezicht. Bij het opstellen
van deze visie is ook aandacht voor toezicht op beschermd wonen en maatschappelijke
opvang. Na het zomerreces zal de Staatssecretaris uw Kamer informeren over de uitkomsten
van dit traject en het vervolg.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
Vraag 3
Voor de leden van de D66-fractie is het belangrijk dat de zorg toegankelijk is voor de mensen die deze zorg echt nodig
hebben. Zij vinden dat deze zorg dan ook van goede kwaliteit moet zijn en goed georganiseerd.
Tegelijkertijd signaleren deze leden dat dit steeds meer onder druk komt te staan,
door een stijging van de zorgkosten en een hoge werklast bij personeel. Zij vinden
het daarom belangrijk dat dit kabinet ook inzet op het voorkomen van zorg en op goede
domein-overstijgende samenwerking waar mogelijk. Genoemde leden signaleren dat juist
deze domein-overstijgende samenwerking niet altijd goed tot stand komt, zo begrijpen
zij ook van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving16. Deze leden vragen de Minister daarom te onderzoeken hoe deze samenwerking en het
inzetten op het voorkomen van zorg – dan wel preventie – wel lonend kan worden. Kan
de Minister samen met de Minister van Financiën, een kwantitatief onderzoek uitvoeren
en daarbij kijken waar de baten van preventie en domein-overstijgende samenwerking
zitten, en waar de lasten?
Antwoord 3
Op steeds meer plekken in het land ontstaan al initiatieven waarin inwoners, (zorg)organisaties
en bedrijven domeinoverstijgend samenwerken aan een gezondere regio. Tegelijkertijd
kan en moet deze samenwerking de komende tijd verder worden verdiept zoals ook het
rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) duidelijk maakt. Tegen
deze achtergrond is in het Coalitieakkoord onder andere afgesproken om verder in te
zetten op de Juiste Zorg op de Juiste Plek, waarbij het voorkomen van zorg (gezonde
leefstijl, preventie) samen met samenwerking een van de sleutelopgaven is. Dat willen
we onder andere doen via het doorontwikkelen van regiobeelden en regioaanpakken. Ook
gaan we de regio’s beter ondersteunen in de domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden.
Bijvoorbeeld met kennis, het aanpassen van kaders waar nodig en het opschalen van
goede initiatieven. Met het Programma Preventie in het Zorgstelsel werken we aan duurzame
verankering van de inzet op preventie en gezonde leefstijl in de zorg. Onderdeel hiervan
is het verbeteren van de regionale samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars
en tussen zorgprofessionals over de domeinen heen. Op 15 juli jl. heeft uw Kamer hier
een voortgangsbrief over ontvangen.17 In deze brief wordt tevens ingegaan op de belemmeringen die spelen bij zorgverzekeraars
en zorgprofessionals om in preventie en gezonde leefstijl te investeren en welke maatregelen
worden genomen om deze belemmeringen – zo mogelijk en wenselijk – weg te nemen.
Vraag 4
Daarnaast zien de leden van de D66-fractie dat in de zorg nog te vaak de prikkel is
om te behandelen. Deze leden vinden dat passende zorg – de juiste zorg voor mensen
die deze zorg echt nodig hebben – centraal moet staan. Een prikkel om veel behandelingen
uit te voeren, rijmt hier niet mee. Ook medisch-specialistische bedrijven hebben hier
een verantwoordelijkheid in. Genoemde leden vragen de Minister daarom om op korte
termijn in beeld te brengen hoe de verbetering van medisch-specialistische bedrijven
op dit punt gevolgd gaan worden. Zij vragen tevens om aan geven hoe het staat met
de voorbereiding van regelgeving om medisch specialisten in loondienst te brengen,
als zij niet genoeg verbetering laten zien. Deze leden hebben tijdens het hoofdlijnendebat
VWS begrepen dat de Minister hiermee bezig is. Zij zouden echter graag meer informatie
ontvangen over de vraag hoe dit er concreet uit gaat zien.
Antwoord 4
Ik ben het eens met de leden van de D66-fractie dat passende zorg centraal moet staan
en er geen ruimte moet zijn voor verkeerde prikkels bij medisch specialistische bedrijven
(msb's). Om de transformatie naar passende zorg te bewerkstelligen, moeten (ook) de
belemmeringen voor de bestuurbaarheid van ziekenhuizen worden weggenomen en de verkeerde
prikkels bij de medisch specialisten en de msb's in de ziekenhuizen worden afgeremd.
Het kabinet gaat de werking van die belemmeringen en verkeerde prikkels nader analyseren,
monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. Deze transformatie zal in samenhang
bezien worden met de brede transformatie naar passende zorg. Het heeft dan ook mijn
voorkeur om de monitoring van de inzet van de msb’s voor de transformatie naar passende
zorg onderdeel te laten zijn van de monitoring naar passende zorg in den brede. Hiervoor
is het onder andere nodig dat passende zorg geoperationaliseerd kan worden. Daarom
heb ik opdracht gegeven om te komen tot een kwaliteitskader Passende Zorg. Op 30 juni
jl. is het Kader Passende Zorg aan uw Kamer aangeboden.18 Zoals in het Coalitieakkoord benoemd, ga ik aan de slag met de voorbereiding van
regelgeving: deze kabinetsperiode worden de financiële en juridische gevolgen nader
uitgewerkt. Zodra ik hier meer duidelijkheid over heb, informeer ik u hierover.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Vraag 5
De leden van de PVV-fractie staan op het standpunt dat de zorg goede bestuurders verdient. Helaas gaat het soms
mis en zijn er bestuurders die verdacht hoge winsten maken. Zelfs in coronatijd wisten
zorgbestuurders zich nog te verrijken door misbruik te maken van de zorgbonus. Recent
was nog in het nieuws dat zorgbestuurders vinden dat hun ontslagvergoeding omhoog
moet en dat ze een wachtgeldregeling willen. Wat vindt de Minister hiervan? Is de
Minister het met genoemde leden eens dat bestuurders na ontslag door wanbeleid nooit
een ontslagvergoeding zouden moeten krijgen en al helemaal geen wachtgeldregeling?
Graag ontvangen genoemde leden een toelichting.
Antwoord 5
Vanuit algemeen belang bevordert het kabinet maatschappelijke verantwoorde inkomens
en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector
(voor bestuurders en toezichthouders). Wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de Wet
normering topinkomens (WNT) en wordt, indien noodzakelijk, afgedwongen op grond van
deze wet. In de WNT is voor 2022 een algemeen bezoldigingsmaximum vastgesteld van
€ 216.000,– en zijn ontslagvergoedingen gemaximeerd op € 75.000,–. Op basis van de
Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp gelden er gestaffelde
bezoldigingsnormen naar grootte van een zorginstelling. De laagste bezoldigingsklasse
heeft een maximum van € 120.000,–.
Op dit moment is de wachtgeldregeling uitgezonderd van de WNT-normering, als de topfunctionarissen
in de zorg rechtstreeks onder een bij CAO of sociaal plan voor werknemers overeengekomen
wachtgeldregeling vallen.
Voor de overige topfunctionarissen staat het de zorgbestuurder en zorginstelling vrij
om een wachtgeldregeling binnen het door de WNT gestelde normbedrag van € 75.000,–
overeen te komen. De wachtgeldregeling is dus op dit moment genormeerd onder de maximale
ontslagvergoeding op grond van de WNT.
Naar aanleiding van de Tweede Wetsevaluatie van de WNT19 is een aantal mogelijkheden geïnventariseerd voor aanpassing van de wet, waaronder
op het punt van maximale ontslagvergoeding.
Het Ministerie van BZK is stelselverantwoordelijk voor de WNT en heeft het initiatief
genomen om de evaluatie te behandelen. Voorafgaande aan het debat met uw Kamer op
14 september aanstaande over onder andere de WNT ontvangt uw Kamer een Hoofdlijnenbrief.
Vraag 6
De leden van de PVV-fractie willen al jaren maatregelen om bestuurders op het goede
pad te houden, onder andere door een zwarte lijst bij te houden van foute bestuurders,
door bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen en middels een verplichte bestuurderstoets.
Uit de evaluatie van de accreditatietoets blijkt dat er (per 1 september 2020) 432
geaccrediteerde zorgbestuurders zijn. Is de Minister het met genoemde leden eens dat
dit aantal ongelooflijk weinig is? Hoeveel zorgbestuurders zijn er totaal in Nederland?
Wil de Minister overwegen om de accreditatietoets per direct verplicht te stellen?
Antwoord 6
Wij vinden het een goede ontwikkeling dat het accreditatieprogramma van de NVZD (de
beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg) steeds meer bekendheid krijgt en dat
de hoeveelheid geaccrediteerde bestuurders in de zorg toeneemt. Er staan inmiddels
556 personen in het register.20 Accreditatie is een lidmaatschapscriterium van de NVZD.
De NVZD hanteert het accreditatiesysteem om een bijdrage te leveren aan de professionele
ontwikkeling en de maatschappelijke legitimatie van het zorgbestuur. De accreditatie
is voor de NVZD een instrument dat duidelijk maakt dat een bestuurder consequent aan
zichzelf en de ontwikkeling van zijn vak als bestuurder werkt. Het accreditatietraject
heeft niet de mogelijkheden en is ook niet ontwikkeld met het doel om bestuurders
te weren die om oneigenlijke redenen in de zorg werkzaam zijn.
Dat bestuurders zich niet accrediteren is geen indicatie dat zij verkeerd handelen
of om de oneigenlijke redenen in de zorg te werken. Zij kunnen ook op andere manieren
met hun eigen ontwikkeling en professionalisering bezig zijn.
Bovendien zitten aan het verplichtstellen van een accreditatie uitvoerings-, organisatorische
en juridische vraagstukken. Hier is de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS)
uitgebreider op ingegaan in de brief aan uw Kamer van 20 juni jl. over de evaluatie
van de agenda Goed bestuur in de zorg.21 In deze brief geeft de Minister voor LZS aan geen meerwaarde te zien in het verplicht
stellen van accreditatie.
In de praktijk is er ook een rol voor raden van toezicht bij het doorontwikkelen en
verder professionaliseren van bestuurders in de zorg. Zij verkeren als werkgever van
bestuurders in de omstandigheid om bestuurders hier voor te motiveren en stimuleren
en indien nodig aan te spreken. Dit doen zij onder andere door het voeren van een
jaarlijks functioneringsgesprek met de leden van een raad van bestuur.
Wij hebben geen exact overzicht hoeveel zorgbestuurders er in totaal in Nederland
zijn. Door de meldplicht in de Wtza komt er meer zicht op het aantal zorgaanbieders
in Nederland.
Vraag 7
Genoemde leden concluderen uit de evaluatie van het Zorginstituut Nederland dat de
onderzoeksmethode bij nieuwe geneesmiddelen voor kleine patiëntengroepen niet volstaat.
Iets wat deze leden al vaker hebben ingebracht. Wanneer komt er dus een herzien onderzoekskader
voor deze patiëntengroepen, inclusief de weesgeneesmiddelen? Hoe wordt in de tussen
tijd omgegaan met de beoordeling van geneesmiddelen voor kleine patiëntengroepen?
Graag ontvangen genoemde leden een reactie.
Antwoord 7
De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen gesteld over de manier waarop het
Zorginstituut nieuwe geneesmiddelen voor kleine patiëntgroepen beoordeelt. In de kaderwetevaluatie
wordt geconstateerd dat het goed is dat het Zorginstituut inspeelt op de trends van
nieuw toegelaten geneesmiddelen, dat er ook al veel mogelijk is, maar dat het ook
blijvend aandacht vraagt. Met het project «Toekomstbestendig Pakketbeheer» werkt het
Zorginstituut aan de wijze waarop zij het pakketbeheer invult gegeven de maatschappelijke
opgaven ten aanzien van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van goede verzekerde
zorg. Binnen dat project is er ook aandacht voor het omgaan met onzekerheid van effectiviteit
van zorg, waaronder geneesmiddelen. Bij geneesmiddelen zien we dat er steeds vaker
nieuwe behandelingen op de markt komen die bedoeld zijn voor kleine patiëntgroepen,
die met minder of ander type bewijs op de markt komen. De studies naar deze geneesmiddelen
zijn vaak gebaseerd op kleine patiëntengroepen, waardoor er meer onzekerheid is over
de effectiviteit van deze geneesmiddelen. Binnen het door het Zorginstituut gehanteerde
beoordelingskader wegen contextuele factoren, waaronder ook kleine patiëntpopulaties,
mee als het gaat om de geschiktheid en beoordeling van de bewijsvoering over de effectiviteit
en de onzekerheden daaromtrent. Daarmee is het in gevallen ook mogelijk om (positieve)
uitspraken te doen als sprake is van relatief beperkt bewijs vanwege kleine patiëntaantallen.
Om hier meer duidelijkheid in te geven werkt het Zorginstituut aan een nadere uitleg
van het beoordelingskader en aan een actualisatie op onderwerpen. Het Zorginstituut
verwacht hier aan het einde van 2022 mee te komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Vraag 8
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister van december 2020 naar aanleiding van onder andere
het rapport Goed bestuur in de zorg dat hij stelt met een beleidsreactie te gaan komen.
In de brief van 25 oktober 2021 staat «De verwachting is dat uw Kamer eind 2021 de
beleidsreactie ontvangt»22. De Minister zou dan ook ingaan op de voostellen die door de leden van de CDA-fractie
zijn gedaan tijdens het debat over Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 7 oktober 2021.
Namelijk dat veel meer aandacht moet komen bij bestuurders en toezichthouders voor
goed werkgeverschap bijvoorbeeld via verplichte accreditatie. Temeer omdat in het
onderzoek van de vereniging Brancheorganisaties Zorg (BoZ) staat: «De rol van de Raad
van Toezicht (RvT) als «maatschappelijk geweten» verdient meer aandacht, zeker gezien
het gegeven dat toezichthouders binnen de stichting aan niemand verantwoording hoeven
af te leggen». Dit vinden de leden van de CDA-fractie ongezond. Hoe gaat de Minister
borgen dat wel verantwoording afgelegd gaat worden en wanneer kan de Kamer de brief
ontvangen?
Antwoord 8
Onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), die per 1 januari 2022 in werking is
getreden, spreken we van een interne toezichthouder. De IGJ ziet erop toe dat een
zorginstelling over een interne toezichthouder beschikt. De intern toezichthouder
staat de dagelijkse of algemene leiding met raad ter zijde en is een belangrijke spiegel.
Conform de Regeling openbare jaarverantwoording Wet marktordening gezondheidszorg
(Wmg) voegen de interne toezichthouders aan de financiële verantwoording een eigen
verslag toe, waarin zij verantwoording afleggen over hun handelen en van de resultaten
die dat handelen heeft opgeleverd.
De Wtza regelt een aantal zaken met betrekking tot de interne toezichthouder, namelijk
dat deze:
• toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling
en de algemene gang van zaken binnen de instelling en de dagelijkse of algemene leiding
van de instelling met raad ter zijde te staat;
• hierin onafhankelijk opereert;
• zich bij de vervulling van zijn taak richt naar het belang van de instelling, het
te behartigen maatschappelijke belang en het belang van de betrokken belanghebbenden;
• een profielschets opstelt voor de leden van de interne toezichthouder.
Daarbij verplicht de Wtza de zorginstelling om in de statuten (bij rechtspersonen)
of een schriftelijke regeling (bij niet-rechtspersonen) vast te leggen wat de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de leiding en de interne toezichthouder is en hoe wordt omgegaan met eventuele
conflicten.
In de praktijk beschikken veel zorginstellingen over een raad van toezicht. In de
Governancecode Zorg is geregeld dat de raad van toezicht verantwoordelijk is voor
de kwaliteit van zijn eigen handelen en zijn eigen samenstelling. De ondernemingsraad
heeft op basis van de Wet op de Ondernemingsraden geen voordrachtsrecht voor de raad
van toezicht. In de cao’s van ziekenhuizen, VVT, GGZ en gehandicaptenzorg is echter
wel geregeld dat de OR adviesrecht heeft bij elke benoeming van een lid van de raad
van toezicht. Naar aanleiding van de aangehouden motie van de leden Westerveld en
Hijink23 wordt onderzocht of het nodig en werkbaar is om aanvullend op bovengenoemde ook in
zorgwetgeving op te nemen dat werknemers een bindende voordracht kunnen doen voor
ten minste één lid van de raad van toezicht.
De beleidsreactie in het kader van de evaluatie van de agenda Goed bestuur in de zorg
is 20 juni jl. aan uw Kamer gezonden.24
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
Vraag 9
De leden van de SP-fractie lezen dat bij sommige ziekenhuizen in de afgelopen twee jaar een kwart van de IC-verpleegkundigen
is vertrokken25. Er mag op zo’n moment verwacht worden dat er goede en verstandige bestuurders zijn
die ingrijpen, die zich opstellen als goede werkgever en er alles aan doen om mensen
te behouden. De beroepsvereniging van bestuurders in de zorg lijkt echter vooral bezig
te zijn met zichzelf. Genoemde leden zijn dan ook geschokt over de berichtgeving dat
de beroepsvereniging van bestuurders in de zorg voorstellen heeft gedaan voor een
verhoging van de ontslagvergoeding, het instellen van een wachtgeldregeling en het
voorstel om hun leaseauto buiten de Wet normering topinkomens te houden. Hoe oordeelt
de Minister over deze voorstellen26?
Kan de Minister zich herinneren dat een voorstel van de leden van de SP-fractie om
te praten over het schrappen van parkeerkosten voor zorgverleners bij hun ziekenhuis,
al een brug te ver was? Deze leden vragen de Minister hoe het bestaat dat zorgverleners
betaald moeten parkeren om te mogen werken, terwijl de bestuurders in de zorg mopperen
dat zij door hun leaseauto niet nog meer salaris kunnen opstrijken. Hoe kijkt de Minister
nu naar dit soort voorstellen van zorgbestuurders en wat gaat de Minister doen om
deze cultuur onder bestuurders aan te pakken? Is de Minister het met de leden van
de SP-fractie eens dat het te gek voor woorden is dat zorgverleners die daadwerkelijk
voor mensen zorgen, veel slechter worden behandeld dan de bestuurders aan de top?
Antwoord 9
Vanuit algemeen belang bevordert het kabinet maatschappelijke verantwoorde inkomens
en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector
(voor bestuurders en toezichthouders). Wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT
en wordt, indien noodzakelijk, afgedwongen op grond van deze wet. In de WNT is voor
2022 een algemeen bezoldigingsmaximum vastgesteld van € 216.000,– en zijn ontslagvergoedingen
gemaximeerd op € 75.000,–. Op basis van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionaris
en jeugdhulp gelden er gestaffelde bezoldigingsnormen naar grootte van een zorginstelling.
De laagste bezoldigingsklasse heeft een maximum van € 120.000,–.
Op dit moment is de wachtgeldregeling uitgezonderd van de WNT-normering, als de topfunctionarissen
in de zorg rechtstreeks onder een bij cao of sociaal plan voor werknemers overeengekomen
wachtgeldregeling vallen. Voor de overige topfunctionarissen staat het de zorgbestuurder
en zorginstelling vrij om een wachtgeldregeling binnen het door de WNT gestelde normbedrag
van € 75.000,– overeen te komen. De wachtgeldregeling is dus op dit moment genormeerd
onder de maximale ontslagvergoeding op grond van de WNT. Ook het bezoldigingsbegrip27, waar de fiscale bijtelling van de leaseauto onderdeel van uitmaakt, is onderwerp
geweest van de Tweede Wetsevaluatie.
Het Ministerie van BZK is stelselverantwoordelijk voor de WNT en heeft het initiatief
genomen om de evaluatie te behandelen. Voorafgaande aan het debat met uw Kamer op
14 september aanstaande over onder andere de WNT ontvangt uw Kamer een Hoofdlijnenbrief.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
Vraag 10
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat governance in de zorg in de zin van bestuur in de zorg er aan
moet bijdragen dat de kwaliteit in de zorg verzekerd wordt, het aanbod en dienstverlening
op peil zijn en dat de financiering ten goede komt aan de zorg en niet aan de markt.
In dit kader hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.
Zo hebben zij de aflevering van Kassa van 18 maart 2022 gezien28. Daarin worden niet voor het eerst pijnpunten ten aanzien van het Persoonsgebonden
budget (PGB) naar voren gebracht. Voor genoemde leden is het niet te begrijpen waarom
mensen met een permanente beperking te maken krijgen met talloze herkeuringen om te
bewijzen dat zij nog steeds te maken hebben met deze permanente beperking. Waarom
is dit ook als er geen enkele kans is dat de beperking verdwijnt, toch steeds nodig?
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is? Zo ja, hoe wil de Minister dit
veranderen?
Antwoord 10
Wij delen de mening van de PvdA-fractie dat het niet gewenst is dat mensen met een
levenslange en -brede beperking vaker dan nodig worden geïndiceerd. Dit zorgt voor
onrust en onzekerheid terwijl het herstelperspectief vaak beperkt is. Op dit moment
wordt een aantal maatregelen genomen om de bestaande uitvoeringspraktijk te verbeteren.
De looptijd van het Zvw-pgb wordt door de zorgverzekeraar bepaald en heeft een maximale
termijn van twee jaar. Met zorgverzekeraars, V&VN en PerSaldo zijn wij in gesprek
over de mogelijkheid om langere indicaties af te geven, bijvoorbeeld als er tussentijds
een lichtere vorm van evaluatie door de wijkverpleegkundige heeft plaatsgevonden.
Over de looptijd van het Wmo-pgb informeert de VNG op haar website gemeenten over
de aanwezige mogelijkheden om langdurig te beschikken in de Wmo 2015. Dit vanuit het
oogpunt van maatwerk voor de cliënt. Omdat het knelpunt nog steeds voorkomt in de
uitvoeringspraktijk wordt gewerkt aan een extra hoofdstuk voor de toekomstagenda «Zorg
en ondersteuning voor mensen met een beperking», specifiek voor de groep mensen die
is aangewezen op Wmo-ondersteuning en die een levenslange en levensbrede ondersteuningsbehoefte
heeft. Dit hoofdstuk bevat een aantal maatregelen, waaronder het aanpakken van onnodig,
kortdurend indiceren. Tijdens het commissiedebat van 31 maart jl. is uw Kamer over
onder andere het pgb, de Wmo 2015 en de ouderenzorg, toegezegd dit hoofdstuk voor
het zomerreces toe te sturen. Deze brief is op 7 juli jl. aan uw Kamer gezonden.29
Voor wat betreft het Jeugdwet-pgb komt het minder vaak voor dat er sprake is van een
stabiele problematiek bij de jeugdige. Daar waar wel sprake is van langdurige problematiek
zijn gemeenten gevraagd om hiervoor een meer passende beschikkingsduur te kiezen.
De looptijd van het Wlz-pgb is tot slot in de regel voor onbepaalde tijd. Periodieke
herindicaties zouden hier dan ook alleen bij hoge uitzondering moeten voorkomen.
Vraag 11
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat misbruik van zorgvoorzieningen waaronder
de PGB uiteraard onwenselijk is. Echter zijn deze leden eveneens van mening dat vooral
als er indicaties voor eventueel misbruik zijn, daarop gecontroleerd en gehandeld
moet worden. Te intensieve controles, tot aan huisbezoeken aan toe, zonder dat daar
aanleiding toe is, zijn naar de mening van deze leden onnodig belastend. Wat is de
omvang van misbruik van het PGB? Heeft de Minister concrete cijfers over misbruik
binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdwet, Wet langdurige zorg
(Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw)?
Antwoord 11
Concrete cijfers over de omvang van zorgfraude, zowel voor zorg in natura als voor
pgb, zijn niet bekend en zijn ook lastig te verkrijgen. De belangrijkste bron van
cijfers over zorgfraude op dit moment is Zorgverzekeraars Nederland (ZN). ZN rapporteert
jaarlijks wat er uit fraudeonderzoeken bij de Zvw en Wlz van zorgverzekeraars naar
voren komt. In 2020 is voor ongeveer € 34 miljoen euro aan fraude vastgesteld, waarvan
€ 4,3 miljoen aan Wlz-pgb. Deze cijfers zijn bedoeld om de door zorgverzekeraars aangetoonde
fraude in kaart te brengen en geven dan ook geen volledig beeld van de mogelijke daadwerkelijke
omvang van zorgfraude. Cijfers over zorgfraude bij de Wmo 2015 en Jeugdwet zijn niet
beschikbaar. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (rechtmatige) uitvoering van
deze wetten en het is aan hen om cijfers over bijvoorbeeld fraude al dan niet te registreren
en/of publiceren. In 2014 is door de NZa tevergeefs geprobeerd om op een betrouwbare
wijze inzicht te krijgen in de totale omvang van fraude in de zorg. Het bleek dat
daar geen goede inschatting van is te maken, voornamelijk vanwege onvoldoende beschikbare
geschikte data. Ook in het door de NLA op 31 maart 2021 gepubliceerde rapport «Op
zoek naar de heilige graal»30, waarover uw Kamer geïnformeerd is met de brief van 25 juni 202131, is geconstateerd dat het vaststellen van de omvang van zorgfraude niet zonder meer
mogelijk is.
Vraag 12
Zijn de intensieve controles op gebruik van het PGB volgens de Minister in verhouding
tot de hoeveelheid misbruik? Hoe wordt de keuze gemaakt en op grond van welke criteria
over wie er gecontroleerd gaat worden? Worden daarbij algoritmes gebruikt en zo ja,
door wie worden die gecontroleerd?
Antwoord 12
Wij nemen aan dat de PvdA-fractie hier onder andere duidt op de huisbezoeken die zorgkantoren,
zorgverzekeraars en gemeenten afleggen bij budgethouders. Deze bezoeken zijn zowel
controlerend als dienstverlenend. Dergelijke bezoeken hebben als doel om na te gaan
of de geleverde zorg van voldoende kwaliteit is, het budget passend is en om de administratie
door te lopen. Ook is er tijdens het huisbezoek ruimte voor vragen of suggesties van
de budgethouder. Dit zijn vergelijkbare gesprekken die ook worden gevoerd bij zorg
in natura-voorzieningen.
Voor de Wlz geldt dat elke budgethouder in principe eens per drie jaar een huisbezoek
kan verwachten. Om te bepalen wie in enig jaar wordt bezocht hanteert het zorgkantoor
de regel dat een deel wordt bepaald via een willekeurige steekproef. Het andere deel
wordt bepaald op basis van een risicoselectie die zorgkantoor specifiek is, zodat
rekening gehouden kan worden met de kenmerken van de regio. Zorgkantoren geven aan
zich daarbij te baseren op onder meer ervaringen uit het verleden (bijvoorbeeld eerdere
huisbezoeken of telefonische contacten) maar maken bij hun risico-inschattingen geen
gebruik van algoritmes.
Gemeenten gaan over de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015 en bepalen grotendeels
zelf hoe zij fraude beperken en opsporen. Hulpmiddelen daarbij zijn de diverse controles
zoals formele en materiële controles. Het kan zijn dat uit dergelijke controles bijzonderheden
komen die leiden tot het starten van een fraudeonderzoek. Ook kunnen signalen van
budgethouders en zorgverleners aanleiding zijn tot fraudeonderzoek.
Voor de Zvw geldt tot slot dat elke private zorgverzekeraar zijn eigen uitvoeringsproces
heeft ten aanzien van controles op het gebruik van Zvw-pgb en daarin zijn eigen afwegingen
maakt. Wij hebben hier geen verdere informatie over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
Vraag 13
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek naar de bijdrage van de Governancecode
aan goed bestuur en toezicht. Hierbij merken de genoemde leden wel op dat het onderzoek
alleen is gedaan onder leden van de Raden van Bestuur en Raden van Toezicht. Hoe beoordeelt
de Minister dit onderzoek naar bestuurders als degenen die bestuurd worden (de zorgverleners)
niet is gevraagd hoe zij het bestuur ervaren?
Antwoord 13
ActiZ, de Nederlandse GGZ, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
(NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland (VGN) zijn de brancheverenigingen die zijn verenigd in de Brancheorganisaties
Zorg (BoZ). De BoZ heeft op verzoek van het Ministerie van VWS een onderzoek laten
uitvoeren naar de bijdrage van de Governancecode Zorg 2017 aan de kwaliteit van bestuur
en toezicht in de zorg. Het onderzoek richt zich op de bijdrage van de code aan de
ontwikkeling van goed bestuur en toezicht in de zorg.
Dit onderzoek maakt deel uit van een breder onderzoek naar de bijdrage van zelfregulerende
maatregelen van de sector aan goed bestuur en toezicht in de zorg. De twee andere
onderzoeken zijn uitgevoerd in de opdracht van de NVZD naar het accreditatietraject
en de NVTZ naar het programma «Goed Toezicht». Wij achten de onderzoeken, ook in onderlinge
samenhang, inzichtelijk en van meerwaarde voor de ontwikkeling en professionalisering
van bestuur en toezicht, en het vervolg dat gegeven wordt aan het onderwerp Goed bestuur
in de zorg. Hier is de Minister voor LZS in de brief van 20 juni jl. aan uw Kamer
in het kader van de evaluatie van de agenda Goed bestuur in de zorg nader op ingegaan.32
Vraag 14
Op pagina 42 van het bovengenoemde onderzoek lezen deze leden dat in-, samen- en tegenspraak
van medezeggenschapsorganen over de hele linie is verbeterd, maar dat wel de Verpleegkundige
Advies Raad (VAR) en varianten daarvan, achterblijven. Hieruit kan worden geconcludeerd
dat het met betrekking tot zeggenschap van zorgverleners dus helemaal nog niet sterk
verbetert. In de Governancecode Zorg 2022 is hier gelukkig wel meer aandacht voor.
Maar genoemde leden vragen wel op welke manier professionele zeggenschap van zorgverleners
hiermee wordt verbeterd. Zeggenschap had immers in de vorige Governancecode ook al
een plek, maar dat heeft geen effect gesorteerd.
Antwoord 14
Het is goed dat er aandacht uitgaat naar zeggenschap in de Governancecode Zorg 2022.
Deze code is een richtinggevend document voor de sector zelf en biedt de sector een
instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen
van goede zorg en aan het realiseren van haar maatschappelijke doelstelling. De code
is daarmee een vorm van zelfregulering en heeft tot doelstelling dat zorgorganisaties
zelf de verantwoordelijkheid nemen voor de inhoud en naleving van de code. Dit ziet
specifiek ook op het punt van het inrichten van voldoende professionele zeggenschap.
De code kan dan ook professionele zeggenschap van zorgmedewerkers verbeteren, temeer
omdat het een startpunt kan zijn voor organisaties om cultuurverandering te realiseren.
Een dergelijke cultuurverandering is essentieel voor het verbeteren van zeggenschap.
Dit blijkt onder meer uit de verkenning uitgevoerd door prof. van Gestel e.a., waaruit
geconcludeerd wordt dat het gebrek aan zeggenschap «niet alleen een probleem is van
ontbrekende structuren maar ook van een cultuur waarin verpleegkundigen en verzorgenden
traditioneel een ondergeschikte rol spelen ten opzichte van bestuur, management en
medische staf». Ook sociale partners onderschrijven het voorgaande.
Vraag 15
Daarnaast vragen zij zich af hoe de toezichthouders de nieuwe Governancecode gebruiken
bij het toezicht en de handhaving en of zeggenschap niet ook in het Kader Goed bestuur
een prominentere plek moet krijgen.
Antwoord 15
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
beschouwen de normen van Governancecode Zorg als breed gedragen veldnormen en hanteren
deze, waar mogelijk, als concretisering van de wettelijke normen waarop zij toezicht
houden zoals de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating
zorgaanbieders (Wtza) voor wat betreft de IGJ en de Wmg voor wat betreft de NZa.
In het Kader Goed bestuur geven de IGJ en de NZa aan wat zij van zorgaanbieders verwachten
op het gebied van goed bestuur. Daarbij wordt ook ingegaan op medezeggenschap en de
betrokkenheid van cliënten, patiënten en zorgverleners bij besluitvorming. De IGJ
en de NZa hebben laten weten dat bij de eerstvolgende inhoudelijke herziening zal
worden bezien of en zo ja, op welke wijze het onderwerp zeggenschap een prominentere
plek kan krijgen in het Kader Goed bestuur. Ik merk daarbij op dat beide toezichthouders
voor wat betreft de precieze invulling van het kader gehouden zijn aan de bestaande
wet- en regeling en veldnormen op het gebied van Goed bestuur.
Vraag 16
De leden van de fractie van GroenLinks zien dat er momenteel in de Kamer veel aandacht
is voor zeggenschap van zorgverleners. Er is voor de begroting van 2022 een amendement
aangenomen om binnen het herstel van zorgprofessionals tien miljoen euro te investeren
in zeggenschap en momenteel wordt ook het voorstel van wet van de leden Ellemeet en
Tielen houdende wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg in verband
met de invloed van zorgverleners behandeld33. Genoemde leden vragen hoe de Minister zeggenschap langdurig onder de aandacht wil
brengen en structureel wil borgen dat hier middelen voor beschikbaar zijn.
Antwoord 16
Zeggenschap is een belangrijk thema dat op meerdere manieren terugkomt op de beleidsagenda.
Zoals de leden van de fractie van GroenLinks stellen wordt er voor de kortere termijn
gewerkt aan de uitvoering van het amendement van Ellemeet/De Vries, waarmee € 10 mln
beschikbaar is gekomen voor herstel/zeggenschap. Hiervoor hebben beroepsverenigingen
V&VN, BSPW en de werkgevers NFU, NVZ, Actiz, De Nederlandse GGz en VGN een landelijk
actieplan Zeggenschap en Veerkracht opgesteld. Om hier uitvoering aan te geven wordt
momenteel een subsidieregeling ontwikkeld. Zodra de Subsidieregeling gereed is worden
de verdere plannen uitgewerkt ten aanzien van een meerjarige inzet om zeggenschap
te bevorderen. In dat kader zijn vorig jaar door de veldpartijen al verschillende
werkagenda’s gemaakt. De aankomende periode zal worden bezien of en zo ja hoe invulling
kan worden gegeven aan (onderdelen uit) deze werkagenda’s.
Daarnaast treffen we op dit moment voorbereidingen voor de uitvoering van het CNO-advies
om zeggenschap te monitoren. Het voornemen is na de zomer met de monitoring te starten
zodat de eerste resultaten hiervan ook kunnen worden meegenomen in de ontwikkeling
van de meerjarige plannen voor zeggenschap. Tevens is er binnen het ZonMw programma
verpleging en verzorging € 2 mln voor zeggenschap vrijgemaakt. ZonMw richt zich de
komende tijd verder op de ontwikkeling van specifieke activiteiten. Op hoofdlijnen
hebben de ideeën betrekking op het faciliteren van een ambassadeurstraject en een
praktijkgericht actieonderzoek. Tot slot is de Chief Nursing Officer gevraagd om te
adviseren over een cultuuromslag: het is belangrijk dat het niet alleen gaat om het
opzetten van formele structuren als een verpleegkundige adviesraad, maar vooral dat
een verandering in de werkcultuur zal ontstaan. Het advies over cultuuromslagen wordt
na de zomer verwacht.
Vraag 17
Deze leden hebben ook met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de accreditatie
van zorgbestuurders. In de basis vinden zij een accreditatie voor zorgbestuurders
een goed idee. Daarmee kunnen meer garanties worden ingebouwd dat zorgbestuurders
over de juiste expertise beschikt en dat de zorgbestuurder deze expertises verder
ontwikkelt. Maar ook hier vragen deze leden of de lijst van expertisegebieden wel
compleet is. Want de expertisegebieden en accreditatie lijkt erg vanuit de bestuurlijke
blik te zijn gecreëerd. Terwijl ook hier de leden van de GroenLinks-fractie de stem
van de zorgverleners essentieel vinden. Dus hoe worden zij betrokken bij de accreditatie?
Op welke wijze is samen met zorgverleners besturen, het organiseren van medezeggenschap,
deel van de expertisegebieden?
Antwoord 17
Het huidige accreditatiesysteem van de NVZD draagt bij aan de ontwikkeling en professionalisering
van zorgbestuurders, doordat de accreditatie bestuurders het eigen functioneren laat
toetsen en ontwikkelen. Belangrijk daarbij is dat bestuurders hun eigen feedback organiseren.
Om deze reden zijn intervisie en feedback van de omgeving verplichte onderdelen van
het traject. Deze feedback dient de bestuurder onder meer op te halen bij de ondernemingsraad,
de cliëntenraad en zorgprofessionals.
Het expertisegebied «Verbindend samenwerken» benoemt expliciet de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om medezeggenschap te organiseren. De bestuurder moet patiënten,
cliënten, medewerkers en professionals zodanig organiseren dat ze invloed kunnen uitoefenen.
De NVZD stimuleert haar leden op verschillende manieren om blijvend aandacht te besteden
aan de eigen ontwikkeling met behulp van het accreditatiesysteem, en met onder meer
(online) bijeenkomsten, (wetenschappelijk) onderzoek en het faciliteren van coaching
en intervisie. De NVZD blijft mede op basis van suggesties van onder andere de IGJ
en de NZa doorontwikkelen.
Vraag 18
Ook het derde onderzoek, de evaluatie van het programma Goed Toezicht, hebben genoemde
leden met interesse tot zich genomen. Een van de opvallendste resultaten is dat volgens
het onderzoek er in de Raden van Toezicht over het algemeen voldoende zorginhoudelijke
kennis aanwezig is. Hier plaatsen deze leden wel wat kritische kanttekeningen bij.
Want hoe is zorginhoudelijke kennis precies gedefinieerd? Betekent dit ook dat volgens
deze evaluatie de Raad van Toezicht voldoende oog heeft voor de belangen van zorgverleners
zoals de verpleegkundigen en verzorgenden? Kan dit niet veel makkelijker worden gegarandeerd
als niet alleen het bestuur mensen voor de RvT kan aannemen, maar de werknemers zelf
ook een aantal leden van de RvT kunnen kiezen? Welke stappen zouden nodig zijn om
werknemers meer invloed te geven op de samenstelling van de RvT en is de Minister
bereid om deze stappen ook te zetten?
Antwoord 18
In de Governancecode Zorg is geregeld dat de raad van toezicht verantwoordelijk is
voor de kwaliteit van diens eigen handelen en eigen samenstelling. De raad van toezicht
stelt een algemeen profiel op voor de samenstelling van zijn raad naar ten minste
deskundigheden, vaardigheden en diversiteit. Voor iedere vacature stelt de raad van
toezicht een specifiek profiel op. Profielen en voordrachten worden afgestemd met
de raad van bestuur en kunnen worden afgestemd met medezeggenschapsorganen, zoals
cliëntenraden, ondernemingsraden, medische staf en verpleegkundige adviesraden.
Zorginhoudelijke kennis betekent kennis over en affiniteit met verschillende zorgverlening
en het zorgveld met oog voor de kwaliteit, veiligheid en (persoonsgerichte) zorg aan
cliënten en patiënten. Zoals ook uit het onderzoek naar voren komt is in de meeste
raden van toezicht een brede range aan expertisegebieden onder toezichthouders aanwezig,
zoals financiële expertise, politiek-bestuurlijk, zorginhoudelijk en bedrijfsvoering.
Een gevarieerde samenstelling van toezichthouders binnen een raad is zeer wenselijk,
zodat zij qua expertises en competenties elkaar kunnen aanvullen en tevens van elkaar
kunnen leren. Uiteraard is het hierbij van belang dat toezichthouders voldoende oog
en aandacht hebben voor de belangen van zorgverleners.
In tegenstelling tot een aantal jaren geleden hebben de meeste raden van toezicht
een kwaliteitscommissie naast de auditcommissie of een lid van de raad van toezicht
die speciaal naar kwaliteit kijkt. De leden van een dergelijke kwaliteitscommissie
of een lid van een raad met het aandachtsveld kwaliteit zijn veelal professionals
uit de zorg.
Volgens de Governancecode Zorg worden de toezichthouders via een openbare procedure
geworven. De ondernemingsraad heeft op basis van de Wet op de Ondernemingsraden geen
voordrachtsrecht voor de raad van toezicht. In de cao’s van ziekenhuizen, VVT, GGZ
en gehandicaptenzorg is echter geregeld dat de OR adviesrecht heeft bij elke benoeming
van een lid van de raad van toezicht.
Naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Westerveld en Hijink34 wordt onderzocht of het mogelijk is om ook in zorgwetgeving op te nemen dat werknemers
een bindende voordracht kunnen doen voor ten minste één lid van de raad van toezicht.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van BBB
Vraag 19
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor kleinschalige zorgondernemers met platte organisaties met weinig
overhead. Deze ondernemers lopen vast op de enorme hoeveelheid aan administratieve
last die op hen afkomt. Bij deze organisaties met weinig overhead gaat er per euro
relatief veel geld naar de zorg zelf. Dit lijkt het genoemde lid de meest wenselijke
situatie. Door de steeds maar toenemende regeldruk zijn zij nu gedwongen om de overhead
te vergroten, met andere woorden: er moeten mensen worden aangenomen om aan de regeldruk
te voldoen. De organisaties waar het om gaat geven aan dat de wet- en regelgeving
is ingericht op organisaties met veel overhead. Er ontstaat zo een situatie waarin
we de zorg juist dwingen naar meer overhead per zorgeuro. Problemen doen zich bijvoorbeeld
voor rondom toezichthouders of cliëntenraden. Het lid van de BBB-fractie vraagt of
het mogelijk is om bijvoorbeeld te werken met een kleine ondernemingsregeling, waarbij
een lichter regime kan gelden voor kleinere zorgondernemers. En zo niet, heeft de
Minister dan andere voorstellen om juist deze kleinschalige zorgondernemers niet overmatig
te belasten met regeldruk?
Antwoord 19
Onnodige administratieve lasten vergen kostbare tijd van zorgaanbieders, zorgverleners
en ondernemers en doen af aan de werkbaarheid van wet- en regelgeving in de praktijk.
Waar het wet- en regelgeving van het Ministerie van VWS betreft, is het uitgangspunt
die zo lastenluw mogelijk op te stellen, en de effecten ten aanzien van de regeldruk
ervan goed in te schatten en in kaart te brengen zodat deze onderdeel uit kunnen maken
van de totaalafweging over nut en noodzaak van een nieuwe wet of regel. Bij nieuwe
wetten en regels met te verwachten substantiële regeldrukgevolgen worden in de totstandkomingsfase
ook zorgaanbieders betrokken om deze effecten in kaart te brengen. Dit gaat zowel
over lasten voor grote als voor kleine zorgaanbieders. Het lid van de BBB-fractie
constateert terecht dat er gevallen kunnen zijn waarin de gevolgen voor kleine zorgaanbieders
onevenredig groot zijn. In dergelijke gevallen wordt bekeken of maatwerk nodig en
mogelijk is voor deze groep. Een voorbeeld hiervan is de (Aanpassingswet) Wet toetreding
zorgaanbieders ((A)Wtza) waarin de verplichting van een accountantsverklaring alleen
geldt voor zorgaanbieders met een omzet van minimaal € 12 mln. en dat de verplichting
van een interne toezichthouder niet geldt voor zorginstellingen met (afhankelijk van
het type zorginstelling) minder dan 10 dan wel minder dan 25 zorgverleners. Ook is
bepaald dat solisten en zzp'ers, voor zover zij geen rechtspersoon zijn, in tegenstelling
tot andere zorgaanbieders geen jaarverantwoording openbaar hoeven te maken.
B. Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
Vraag 20
De leden van de VVD-fractie hebben groot respect voor de manier waarop de IGJ gedurende corona toezicht heeft
gehouden op de zorgsector. Het is goed dat de IGJ aandacht besteedt aan het borgen
van positieve lessen die kunnen worden getrokken uit de crisis. In de brief van de
Minister Informatievoorziening IGJ – onderzoek Atos en in het onderzoek naar de herbruikbaarheid
van ICT-zaaksysteem SPEC, lezen genoemde leden over het niet herbruikbaar zijn van
dit nieuwe ICT-systeem van de IGJ. Dit systeem heeft 35 miljoen euro gekost, maar
blijkt niet goed te functioneren. De ontwikkeling van SPEC ging uit van een Rijkszaak.
Dictu heeft de Minister laten weten dat op dit moment veertien andere implementaties
van Rijkszaak in productie zijn genomen binnen de rijksoverheid. De leden van de VVD-fractie
vragen hoe deze implementaties worden gemonitord en of zogenoemde «red flags» op tijd
worden opgemerkt, opdat een situatie als SPEC voorkomen kan worden.
Antwoord 20
Dictu heeft mij laten weten dat, mede op basis van de ervaringen met SPEC, het interne
kwaliteitssysteem is versterkt, waaronder het opknippen in een aantal fases met go/no
go momenten. Tevens wordt bij nieuwe RijksZaak implementaties nadrukkelijker door
Dictu onderzocht of de gestandaardiseerde RijksZaak werkwijze past bij de behoefte
van de klant. Bij de verschillende faseovergangen in het implementatietraject worden
«red flags» nu nadrukkelijker gemarkeerd, zodanig dat tijdiger gestopt of bijgestuurd
kan worden.
Vraag 21
Ook vragen zij wanneer de Programmadirecteur Informatievoorziening aangesteld zal
worden.
Antwoord 21
De IGJ-leiding is per 4 april jl. versterkt met een nieuwe programmadirecteur Informatie
Management.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Vraag 22
De leden van de PVV-fractie zien de Inspectie keer op keer negatief in het nieuws komen. Zorgbreed lijkt de Inspectie
tekort te schieten. Waar was de Inspectie bij de misstanden van zorgorganisatie Zuster
Norma of van transgenderaanbieder Stepwork? Waar was de Inspectie bij de aanpak van
neptherapeuten – om maar een paar berichten van vorig jaar aan te halen. Volgens organisatie
Netwerk Cliënt-en-Raad Zorg is er een toename van het aantal meldingen en klachten
van bewoners en familieleden, maar heeft de Inspectie daar te weinig oog voor en worden
te weinig controles uitgevoerd. Genoemde leden willen daarom graag een overzicht van
alle aangekondigde en niet-aangekondigde inspecties van de afgelopen vijf jaar.
Genoemde leden vragen verder waar de prioriteiten van de Inspectie liggen, gezien
het feit dat de Inspectie wel tijd en mankracht over had om zo’n 60 artsen te berispen
omdat zij desinformatie over corona zouden verspreiden. Had de Inspectie zich niet
beter bezig kunnen houden met de kwaliteit van de mondkapjes tijdens de coronacrisis?
Graag ontvangen genoemde leden een reactie.
Antwoord 22
Ik herken het beeld dat de leden van de PVV-fractie schetsen niet. De IGJ was betrokken
bij beide zorgaanbieders die genoemd worden en heeft daar ook bestuursrechtelijke
maatregelen opgelegd. Ook ten aanzien van mondmaskers heeft de IGJ de afgelopen periode
meerdere keren over de uitkomsten van haar toezicht gecommuniceerd.
Het toezicht van de IGJ is gericht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Daar waar
de inspectie risico’s ziet, treedt zij op. Voor de prioriteiten in het toezicht verwijs
ik u naar het werkplan 2022 van de inspectie dat mijn voorganger u 21 december 2021
deed toekomen.
De IGJ streeft er naar om inspectiebezoeken waar mogelijk onaangekondigd uit te voeren
of onaangekondigde elementen te laten bevatten. Inspectiebezoeken worden wel aangekondigd
als er sprake is van een her-inspectie, en wanneer er specifieke afstemming met of
voorbereiding van de zorgaanbieder nodig is voor een effectieve uitvoering van het
beoogde inspectieonderzoek. Te denken valt aan een inspectie die zorgverlening betreft
aan zeer kwetsbare patiënten of cliënten, of de zorgverlening bij de patiënt of cliënt
thuis. Het is dan wenselijk om de zorgaanbieder in de gelegenheid te stellen de patiënten
of cliënten voor te bereiden op het inspectiebezoek. Bij zeer kleine zorglocaties
kan de aanwezigheid of beschikbaarheid van personeel beperkt zijn. In dergelijke gevallen
kondigt de inspectie het bezoek – kort tevoren – aan om te voorkomen dat zij voor
een dichte deur komt te staan of de juiste medewerkers niet aanwezig zijn. Daarnaast
zijn veel inspectiebezoeken in de coronapandemie – kort tevoren – aangekondigd om
te kunnen anticiperen op een eventuele uitbraak op de te bezoeken locatie.
Hieronder vindt u een overzicht van de aantallen bezoeken van de afgelopen vijf jaar:
• 2021: Externe bezoeken volledig aangekondigd; 1.415 / Externe bezoeken volledig onaangekondigd;
201 / Externe bezoeken met onaangekondigde elementen; 760.
• 2020: Externe bezoeken volledig aangekondigd; 716 / Externe bezoeken volledig onaangekondigd;
156 / Externe bezoeken met onaangekondigde elementen; 411.
• 2019: Externe bezoeken volledig aangekondigd; 835/ Externe bezoeken volledig onaangekondigd;
693 / Externe bezoeken met onaangekondigde elementen; 1044.
• 2018: Externe bezoeken volledig aangekondigd; 812 / Externe bezoeken volledig onaangekondigd;
614 / Externe bezoeken met onaangekondigde elementen; 872.
• 2017: Externe bezoeken volledig aangekondigd; 527 / Externe bezoeken volledig onaangekondigd;
912/ Externe bezoeken met onaangekondigde elementen; 998.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Vraag 23
De leden van de CDA-fractie willen enkele vragen stellen over de lijkschouw. De Minister schrijft in zijn brief
Kabinetsreactie op het adviesrapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
«Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte
termijn» dat de IGJ constateert dat de continuïteit in de uitvoering van een goede
lijkschouw gevaar loopt, omdat de randvoorwaarden voor de uitoefening van het beroep
van de forensisch arts onder druk staan onder andere door een tekort aan artsen. Genoemde
leden hebben hierover al eerder vragen gesteld. Een andere oorzaak is de aanbesteding
van medische arrestantenzorg. Dat is vanwege corona nu twee jaar opgeschort, begrijpen
deze leden. Maar wat gaat er nu gebeuren? Is de Minister bereid om dit net als bij
ambulances een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) te laten zijn?
Antwoord 23
De aanbesteding van de medische arrestantenzorg is vanwege COVID-19 voor een periode
van twee jaar opgeschort om de GGD-en de ruimte te geven om de dienstverlening voor
de twee andere pijlers van de forensische geneeskunde – forensisch medisch onderzoek
en lijkschouw – ter uitvoering van het kabinetsstandpunt uit 201835 goed te organiseren op het niveau van de 10 politie-eenheden. De beslissing tot opschorting
wordt niet gemotiveerd door nieuwe inzichten met betrekking tot de vraag of er een
markt is voor de medische arrestantenzorg en of de kwaliteit en continuïteit van de
dienstverlening gegarandeerd kunnen worden. Uit de marktverkenning die door de politie
in de zomer 2020 naar aanleiding van de motie van de leden Van Dam en Van den Berg36 is uitgevoerd, wordt opgemaakt dat er zich geen grote veranderingen hebben voorgedaan
in de markt en dat er voldoende potentiële aanbieders zijn. Er is derhalve geen aanleiding
om de medische arrestantenzorg aan te merken als een dienst van algemeen economisch
belang. Bij ongewijzigde omstandigheden zal de aanbesteding van de medische arrestantenzorg
medio 2023 kunnen starten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
Vraag 24
De leden van de PvdA-fractie hebben grote zorgen over het gemeentelijk toezicht op de Wmo. Op 31 januari stelde
deze leden daarom vragen over de zeer zorgelijke situatie in de zorgroep in Tilburg37. Als reactie op deze vragen werd gesteld door de Staatssecretaris: «Gemeenten hebben
van de wetgever veel beleidsruimte gekregen om uitvoering te geven aan de Wmo2015.»
Gemeenten geven zelf echter aan meer ondersteuning van het Rijk nodig te hebben om
goed toezicht te houden. Ziet de Minister ruimte om vanuit het ministerie gemeenten
beter te ondersteunen?
Antwoord 24
Met VNG en GGD-GHOR is vanaf juni 2020 tot eind 2021 uitvoering gegeven aan een professionaliseringsagenda,
waarbij is ingezet op het verbeteren van de kennis bij het uitvoeren van het toezicht,
de samenwerking tussen Wmo-toezichthouders en het organiseren van intervisie om casuïstiek
te kunnen bespreken. Daarnaast heeft de VNG een ondersteuningsprogramma ingericht
om het rechtmatigheidstoezicht verdergaand te verbeteren. De Staatssecretaris beziet
met VNG en GGD-GHOR in welke mate er nog aanvulling mogelijk is op de in dat kader
gerealiseerde trainingen, handleidingen en intervisiemogelijkheden.
Verder heeft de Staatssecretaris in zijn antwoord op uw vragen en in de hoofdlijnenbrief
Wmo van 28 maart 2022 aangeven dat hij met betrokkenheid van de VNG, gemeenten, lokale
en regionale Wmo-toezichthouders, GGD GHOR Nederland, de IGJ en TSD uitwerking geeft
aan de gezamenlijke ambitie om beter invulling te geven aan het gemeentelijke Wmo-toezicht.
De Staatssecretaris zal uw Kamer na het zomerreces 2022 informeren over de uitkomsten
van dit traject en het vervolg.
Vraag 25
Ook willen genoemde leden aandacht vragen voor governance in de jeugdzorg. Geld dat
bedoeld is voor jeugdzorg komt daar vaak niet terecht. Individuele gemeenten hebben
acties ondernomen om deze situatie aan te pakken. Zo is er nu in regio’s Den Bosch
en Den Haag sprake van een winstmaximalisatie van 5% voor jeugdzorgaanbieders. Hoe
beoordeelt de Minister dit initiatief?
Antwoord 25
In de zorg is geen plaats voor extreem hoge winsten en winstuitkeringen. Het gaat
om de besteding van collectieve middelen en daar moeten we zuinig mee om gaan. De
Staatssecretaris vindt dat de beschikbaarheid van goede, toegankelijke en betaalbare
zorg aan jeugdigen en hun naasten altijd voorop moet staan.
Gemeenten zijn met het Ketenbureau i-Sociaal Domein aan het onderzoeken of er minimumeisen
voor het beperken van winst of winstuitkering van zorgaanbieders opgesteld kunnen
worden die in de praktijk werkzaam zijn. Bij het team regioadviseurs opdrachtgever-
en opdrachtnemerschap Wmo & Jeugdwet van het Ketenbureau i-Sociaal Domein zijn voorbeelden
bekend van gemeenten die eisen stellen om winst of winstuitkering te beperken. Daarnaast
wil het Ministerie van VWS de mogelijkheid creëren om voorwaarden aan winstuitkering
voor zorg- en jeugdhulpaanbieders te stellen via het voorgenomen wetsvoorstel Integere
bedrijfsvoering zorgaanbieders. Hier gaat de Staatssecretaris in zijn brief van 13 mei
202238 aan uw Kamer ook op in.
Vraag 26
Deze leden maken zich zorgen over de steeds actievere rol van private equity in de
zorgsector. Zij vrezen dat deze financiers het belang van winst boven het belang van
de zorg laten gaan. Hoe beoordeelt de Minister deze ontwikkeling?
Antwoord 26
Financiering door investeerders en private equitypartijen kan positieve effecten hebben
op de zorg, doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld
investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het risico
dat het realiseren van winst een groter belang gaat krijgen dan de kwaliteit van zorg.
Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm
van financiering of het eigenaarschap, houden aan de regelgeving, onder andere op
het gebied van kwaliteit. Dit betreft onder andere de eisen rond kwaliteit van zorg
en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit
klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (Wtza). De
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van
geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden. Het is
van belang dat de IGJ toeziet op het kwaliteitsniveau bij zorginstellingen en ingrijpt
wanneer de zorg ondermaats is. Daarnaast geldt er een winstuitkeringsverbod voor delen
van de zorg, en is in het Coalitieakkoord ook aangekondigd dat we (nadere) voorwaarden
zullen stellen aan winstuitkering om excessieve winstuitkering door zorgaanbieders
tegen te gaan, dan wel te voorkomen.
Vraag 27
Tenslotte hebben de leden van de PvdA-fractie met zorg kennisgenomen van het rapport
van de IGJ met betrekking tot de forensisch artsen. Zij lezen daarin dat onder andere
vanwege een te krappe en onzekere financiering de forensische geneeskunde, waaronder
lijkschouw, in de knel dreigt te komen. De vorige Ministers van VWS, J&V en BZK lieten
echter weten39 dat de besluitvorming over de benodigde structurele investering van 20 miljoen euro
aan het volgende kabinet zou worden overgelaten. Heeft de Minister inmiddels een besluit
hierover genomen? Zo ja, wat is dat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 27
Hier is nog geen definitief besluit over genomen. Investeringen in de forensische
geneeskunde zijn niet opgenomen in het regeerakkoord. Er wordt op dit moment bezien
in hoeverre middelen uit de eigen begrotingen van de ministeries van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken gereserveerd kunnen
worden.
C. Patiënten- en cliëntenrechten
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
Vraag 28
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief Evaluatie van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)
aanbevelingen waar nog een inhoudelijke reactie van de Minister op moet komen. Zij
merken op dat het gros van de aanbevelingen gaat over het verbeteren van de klachten-
en geschillenprocedures. Wanneer wordt een inhoudelijke reactie op de evaluatie verwacht,
en zijn al stappen gezet met betrekking tot het oppakken van de uitkomsten? Genoemde
leden zijn hierbij vooral benieuwd naar aanbeveling 8 en 9 van de Evaluatie van de
Wkkgz, welke gaan over het verbeteren van de werkwijze van de Inspectie.
Antwoord 28
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer zij een inhoudelijke reactie kunnen verwachten
op de evaluatie van de Wet, kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en of er
al stappen zijn gezet met betrekking tot het oppakken van de uitkomsten. Zij geven
aan vooral benieuwd te zijn naar de aanbevelingen 8 en 9 over de Inspectie. Onlangs
heeft de Minister voor LZS uw Kamer de brief met de reactie op de evaluatie van de
Wkkgz toegezonden.40 In deze reactie gaat zij in op alle aanbevelingen, geeft zij aan wat er momenteel
al gebeurt en wat de voornemens voor de komende periode zijn, ook wat betreft de door
u genoemde aanbevelingen 8 en 9 over de meldplichten.
Vraag 29
Tevens lezen deze leden dat de evaluatie van de Wkkgz laat zien dat de klachten en
geschillenregeling nog niet doet wat het moet doen. De leden van de VVD-fractie ontvangen
uit het veld signalen dat de kwaliteitseisen bij geschillencommissies soms marginaal
zijn, en dat de kwaliteit tussen geschillencommissies sterk verschilt, bijvoorbeeld
omdat sommige commissies niet of nauwelijks klachten behandelen. Deswege zijn deze
leden benieuwd of de Minister bekend is met deze signalen. Ook willen zij weten hoe
de kwaliteit bij geschillencommissies wordt gewaarborgd en wie daar op toeziet. Hoe
kunnen de kwaliteitseisen bij geschillencommissies aangescherpt worden?
Voorts willen genoemde leden in het bijzonder aandacht vragen voor de mogelijkheid
om op afstand aanwezig te zijn bij een geschillenprocedure. Deze mogelijkheid is door
corona ontstaan, en bleek voor veel mensen een uitkomst. Kan dit vanaf nu staande
praktijk worden?
Antwoord 29
In de evaluatie van de Wkkgz wordt een aantal aanbevelingen gedaan over de geschilleninstanties
(aanbevelingen 23 tot en met 27). De evaluatiecommissie plaatst een aantal kritische
kanttekeningen bij het functioneren van de geschilleninstanties, onder meer op het
terrein van de gepercipieerde onafhankelijkheid en de formalistische opstelling, en
wijst ook op de grote verschillen in financiering. De evaluatiecommissie beveelt aan
om verdiepend onderzoek te doen naar de geschilleninstanties. In de hierboven genoemde
brief met de reactie op de evaluatie van de Wkkgz kondigt de Minister voor LZS aan
dit verdiepend onderzoek naar de geschilleninstanties uit te willen laten voeren.
Wat betreft de kwaliteit van de geschilleninstanties en het toezicht: een geschilleninstantie
moet op grond van de Wkkgz worden erkend door de Minister van VWS. Deze erkenning
wordt verleend door het CIBG. Bij die erkenning wordt getoetst of een geschilleninstantie
voldoet aan de eisen van wet en de Uitvoeringsregeling Wkkgz. Zo moet een geschilleninstantie
zijn ingesteld door één of meer representatief te achten cliëntenorganisaties en één
of meer representatief te achten organisaties van zorgaanbieders en moet de geschilleninstantie
een reglement hebben, waarin onder meer is opgenomen de wijze waarop een geschil aanhangig
wordt gemaakt, de termijn waarbinnen dat moet plaatsvinden en de wijze waarop de besluitvorming
binnen de geschilleninstantie plaatsvindt. Een erkenning kan door het CIBG worden
ingetrokken als bij de aanvraag voor een erkenning onjuiste of onvolledige informatie
is verstrekt of indien de geschilleninstantie niet langer aan de wettelijke vereisten
of de aan de erkenning verbonden voorschriften voldoet. De IGJ is toezichthouder op
de Wkkgz en daarmee ook op de geschilleninstanties. Deze toezichthoudende rol is echter
op grond van de Wkkgz beperkt; zo houdt de IGJ toezicht op het feit of een zorgaanbieder
is aangesloten bij een door de Minister erkende geschilleninstantie en op de publicatie
van het jaarverslag door een geschilleninstanties.
De leden van de VVD-fractie vragen ook om continuering van de mogelijkheden om op
afstand aanwezig te zijn bij een geschillenprocedure. Van belang is hier dat de geschilleninstanties
gaan over hun eigen werkwijze die is vastgelegd in een reglement. Daarmee is het de
bevoegdheid van de geschilleninstanties om te bepalen hoe de zitting zal worden gehouden.
De geschilleninstanties kunnen in overleg met de cliënt bepalen of de zitting op afstand
wordt gehouden, ook als het reglement anders bepaalt of daar niet in voorziet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
Vraag 30
De leden van de D66-fractie willen aandacht vragen voor de positie van de patiënt in de zorg. Voor deze leden
gaat samen beslissen verder dan de spreekkamer. Zij vinden dat patiënten via hun vertegenwoordigende
organisaties mede vorm moeten kunnen geven aan hoe de zorg is ingericht. Genoemde
leden vragen de Minister daarom ook om aan te geven of cliënten- en patiëntenrechten
in het huidige beleid41 voor medezeggenschap nu goed genoeg geborgd worden.
Antwoord 30
De leden van de D66-fractie vragen of de cliënten- en patiëntenrechten in het huidige
beleid voor medezeggenschap nu goed geborgd worden. Sinds 2020 is de Wet medezeggenschap
cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz 2018) van kracht. Deze recente wet heeft tot
doel de medezeggenschap in de zorg te versterken door de positie van cliëntenraden
te verstevigen en goed bestuur te bevorderen. Cliëntenraden hebben krachtiger instemmings-
en adviesrechten gekregen en een betere ondersteuningsrechten. Brancheorganisaties
en zorgaanbieders zijn bij de invoering van de wet aan de slag gegaan om de nieuwe
wet voor hun instelling werkzaam te maken in hun instelling. Met deze wet zijn belangrijke
stappen gezet om de praktijk van de medezeggenschap te verstevigen. De wet dient binnen
vijf jaar na inwerkingtreding te worden geëvalueerd (artikel 27 Wmcz 2018).
Vraag 31
Ook vragen zij in beeld te brengen wat de eerste effecten zijn van de Wet verzekerdeninvloed
Zorgverzekeringswet42, die op 1 januari 2021 in werking is getreden.
Antwoord 31
In de wet is opgenomen dat deze binnen drie jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd
zal worden. Deze evaluatie zal in 2023 plaatsvinden. De uitkomsten van de evaluatie
worden uiterlijk eind 2023 naar uw Kamer gestuurd.
Vraag 32
Daarnaast vragen genoemde leden de Minister om aan te geven hoe de patiëntvertegenwoordiging
ook in het Regeringsbeleid wordt geborgd, bijvoorbeeld in een integraal zorgakkoord.
Antwoord 32
Bij de vorming van het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn zeer veel partijen betrokken,
waaronder de patiëntenkoepels. Het kabinet hecht zeer aan de betrokkenheid van patiënten-
en gehandicaptenorganisaties, niet alleen bij de vorming van het IZA zelf, maar ook
bij de verdere uitwerking van de thema’s waarover in het IZA afspraken worden gemaakt.
Zoals in de brief aan uw Kamer van 24 juni jl.43 over het beleidskader subsidiëring pg-organisaties is aangegeven, wil het kabinet
de besluitvorming over de ondersteuning van pg-organisaties betrekken bij de integrale
afwegingen die er in onder andere het IZA moeten worden gemaakt. Daarbij staat vast
dat een sterke patiëntenbeweging wenselijk is voor de noodzakelijke inbreng vanuit
het ervaringsperspectief van mensen met een aandoening, handicap of psychische kwetsbaarheid
en hun naasten. Alleen op die wijze kan goed invulling worden gegeven aan begrippen
als «passende zorg» en «de juiste zorg op de juiste plek».
Vraag 33
Tot slot is het betrekken van patiënten- en gehandicaptenorganisaties (PG) bij besluitvorming
voor genoemde leden essentieel. Dit komt ook vaak terug in de plannen van de Minister
en hier stelden leden van de D66-fractie dan ook al eerder vragen over. Zij vinden
het echter wel belangrijk dat het tevens mogelijk gemaakt wordt voor vertegenwoordigde
organisaties om deze rol te pakken. Deze leden begrijpen dat het PG-beleidskader afloopt
in 2023 en horen graag van de Minister of en hoe hier gevolg aan wordt gegeven44.
Antwoord 33
Bij brief van 24 juni jl. is uw Kamer nader geïnformeerd over het besluit om het nieuwe
beleidskader voor subsidiëring van pg-organisatie per 1 januari 2024 inwerking te
laten treden. Het kabinet is van mening dat de ervaringsdeskundigheid die ligt besloten
in de patiëntenbeweging van belang is bij het vormgeven van passende zorg, het organiseren
van de juiste zorg op de juiste plek, het onbeperkt meedoen aan de samenleving en
andere doelstellingen uit het Coalitieakkoord. Momenteel wordt hard gewerkt aan het
uitwerken van concrete plannen voor deze onderwerpen. Deels zullen deze ook in het
IZA hun beslag krijgen. De beschikbare middelen zijn daarbij niet onbeperkt en deze
zullen zo goed mogelijk moeten worden verdeeld. Bij deze integrale afweging wil ik
ook het nieuwe beleidskader voor subsidiëring van pg-organisaties betrekken en de
vraag wat nodig is om hun rol in de samenleving meer impact te geven. Aangezien nog
enige tijd is gemoeid met het finaliseren van deze plannen en het sluiten van het
IZA, is besloten om het bestaande beleidskader voor subsidiëring van pg-organisaties
met één jaar te verlengen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Vraag 34
De leden van de PVV-fractie waren blij met het Waarschuwingsregister, een soort zwarte lijst voor zorgpersoneel
dat gebruikt werd bij sollicitaties om fout personeel te weren uit de zorg. Zij zijn
dan ook teleurgesteld dat dit Waarschuwingsregister is opgeheven. Volgens deze leden
was het mogelijk het Waarschuwingsregister te verbeteren, het gebruik te stimuleren
en het uit te breiden naar al het zorgpersoneel, inclusief bestuurders. Is een doorstart
in nieuwe vorm nog mogelijk? Graag ontvangen deze leden een reactie.
Antwoord 34
De leden van de PVV-fractie vragen of een doorstart van het Waarschuwingsregister
mogelijk en wenselijk is. Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van de bestuurlijke
verkenning die is gedeeld met uw Kamer op 29 november 2021 de conclusie getrokken
dat er geen draagvlak is voor het continueren van het Waarschuwingsregister en dat
er juridische en praktische bezwaren aan kleven aan wettelijke verplichtstelling.45 Daarom heeft RegioPlus, de beheerder van het Waarschuwingsregister, besloten geen
vervolg te geven aan dit instrument. Wel is er bestuurlijk draagvlak om de instrumenten
voor een veilige zorgrelatie door te ontwikkelen. De komende tijd zal ik gebruiken
voor een analyse van de omvang van het probleem en hoe en door wie dit het beste kan
worden aangepakt. Dit najaar zal ik uw Kamer een brief sturen met mijn bevindingen.
Vraag 35
Genoemde leden hebben veel oproepen gekregen van patiëntenorganisaties die meer structurele
financiële middelen nodig hebben. Gezien de aangekondigde transities zoals het Integraal
Zorgakkoord, De Juiste Zorg op de Juiste Plek en Passende Zorg, achten deze leden
dat ook redelijk. Hun stem daarin moet verstevigd worden. Gaat de Minister deze middelen
toezeggen?
Antwoord 35
Met de patiëntenkoepels MIND, Ieder(In) en de Patiëntenfederatie Nederland vindt periodiek
overleg plaats over de het beleidskader subsidiëring pg-organisaties. Ook met verschillende
aandoeningsgerelateerde pg-organisaties heeft intensief overleg plaatsgevonden over
de vraag welke uitdagingen pg-organisaties voor zich zien om hun taken goed te kunnen
uitvoeren. Daarbij is ook aan de orde geweest dat patiëntenorganisaties in grote meerderheid
hebben aangegeven dat de beschikbare middelen structureel zouden moeten worden opgehoogd.
Bij brief van 24 juni jl.46 is uw Kamer nader geïnformeerd over het besluit om het nieuwe beleidskader voor subsidiëring
van pg-organisatie per 1 januari 2024 inwerking te laten treden. Kortheidshalve verwijs
ik u naar brief van de Minister voor LZS aan uw Kamer alsmede de beantwoording op
de vragen van de leden van de D66-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Vraag 36
De leden van de CDA-fractie willen het hebben over bewindvoering in relatie tot de wijziging van de Wet curatele,
beschermingsbewind en mentorschap. Sinds 2014 hebben instellingen de bevoegdheid gekregen
om een verzoek bij de rechter in te dienen om wettelijk vertegenwoordigers aan te
stellen of te ontslaan. Na onderzoek door onder andere Pointer47 is naar voren gekomen dat er misstanden zijn rondom bewindvoering. Zorginstellingen
worden steeds machtiger en kunnen, soms in samenspraak met professionele bewindsbureaus,
familie op afstand zetten. De rechter gaat hier vaak in mee, want die volgt het advies
van een psychiater of andere professional uit die zorginstelling. De vorige Minister
voor Rechtsbescherming zou in gesprek gaan met de rechtelijke macht, maar de leden
van de CDA-fractie vinden ook dat de Minister in overleg moet de zorgeninstellingen!
Dit is toch niet de bedoeling geweest van de wetswijziging destijds? Zou de Minister
dit willen doen? Welke bescherming staat er open voor deze kwetsbare doelgroep en
hun familie?
Antwoord 36
De voormalig Minister van VWS heeft in 2019 – na berichtgeving in de media over ouders
die zich buitenspel gezet voelen door zorginstellingen – contact opgenomen met de
voormalig Minister voor Rechtsbescherming. Het betreft hier namelijk de uitvoering
van de Wet CBM (curatele, beschermingsbewind en mentorschap). De Minister voor Rechtsbescherming
heeft gesproken met de landelijke expertgroep van rechters die zich op grond van hun
wettelijke taak bezighouden met beschermingsbewind, curatele en mentorschap. De Kamer
is hier in 2020 over geïnformeerd. Naar de ervaring van de rechters in de expertgroep
komt het zelden voor dat zorginstellingen bij een conflict de rechter vragen om de
ouders uit hun rol als wettelijk vertegenwoordiger te zetten en een onafhankelijke
professioneel wettelijk vertegenwoordiger aan te stellen. Zonder uitzondering gaat
het dan om heel complexe situaties, waar veel aan de hand is. De rechter is onafhankelijk
en onpartijdig en zal op basis van een weloverwogen afweging een eindoordeel geven
over het verzoek om wettelijke vertegenwoordiging bij een andere persoon dan de ouders
te leggen. Hierbij zal het belang van de cliënt voor de rechter leidend zijn. Deze
procedure is derhalve met een grote mate van rechtsbescherming omkleed.
Vraag 37
Dan in het verlengde hiervan begrijpen genoemde leden ook dat zorginstellingen het
verbod – dat zorgmedewerkers geen budgetten van cliënten met een verstandelijke handicap
mogen beheren – omzeilen door een aparte stichting op te richten. Er lijkt dan toch
sprake te zijn van een soort van belangenverstrengeling, hoe ziet de Minister dit?
Herkent de Minister dit beeld en is de Minister bereid hier nader onderzoek naar te
doen? Waarom wordt niet opgetreden als koepelorganisaties ervaren dat dit gebeurt
en het Burgerlijk Wetboek dit verbiedt?
Antwoord 37
In artikel 1:435 lid 6 h en i BW is samengevat geregeld dat personen verbonden met
de instelling waar een cliënt wordt verzorgd of die aan cliënt begeleiding biedt niet
als bewindvoerder kan worden benoemd. Dit geldt ook voor personen behorende tot de
leiding of overig personeel. Achterliggende gedachte van dit verbod is dat het wenselijk
is om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
Vraag 38
Alle politieke partijen en dus ook de leden van de CDA-fractie hebben de afgelopen
week allemaal brieven gehad van patiënten- en gehandicaptenorganisaties, met de roep
om de ophoging van het subsidiebedrag van 25 miljoen naar 60 miljoen euro, omdat zij
meer taken op zich af zien komen. Kan de Minister toelichten hoe het staat met het
subsidiekader? Is dat klaar en openbaar? Wat verwacht de Minister de komende periode
van patiënten- en gehandicaptenorganisaties bijvoorbeeld met betrekking tot samenwerken?
Is de Minister van mening dat meer financiële middelen nodig zijn dan de beschikbare
25 miljoen euro? Waarom wel of waarom niet?
Antwoord 38
Bij brief van 24 juni jl. is uw Kamer nader geïnformeerd door de Minister voor LZS
over het besluit om het nieuwe beleidskader voor subsidiëring van pg-organisatie per
1 januari 2024 inwerking te laten treden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.48
Vraag 39
De meeste zorgaanbieders hebben een klachtenfunctionaris en zijn aangesloten bij een
geschillencommissie. Dat blijkt uit de tweede monitor van de Wet kwaliteit, klachten
en geschillen in de zorg. Zorgaanbieders moeten een klachtenfunctionaris aanstellen
en sinds 2017 moeten zij zich aansluiten bij een onafhankelijke geschillencommissie.
Fouten maken mag, alleen lijkt het leren van die fouten moeilijk van de grond te komen.
Klachtenfunctionarissen werkzaam bij zorginstellingen of extern, hebben hierin nauwelijks
een rol in. Dit is een verontrustend beeld. Hoe kan dit worden bevorderd en wat vindt
de Minister hier van? Een lerende organisatie wil dit toch juist betrekken bij de
verdere ontwikkeling en uitvoering van beleid?
Antwoord 39
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het leren van klachten kan worden bevorderd
en geven aan dat een lerende organisatie juist moet worden betrokken bij de verdere
ontwikkeling en uitvoering van beleid. Wij zijn het er mee eens dat het gewenst is
dat een organisatie leert van haar fouten. Bij fouten gaat het niet alleen om het
leren van klachten, maar ook van incidenten, bijna-incidenten en calamiteiten in de
zorg. Er zijn meerdere initiatieven, die (mede) zijn gericht op het leren door organisaties
en het samen stappen zetten in het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en de patiëntveiligheid.
Wij willen verwijzen naar het programma Tijd voor verbinding49 en het programma Uitkomstgericht zorg. Behalve van gemaakte fouten, kan een organisatie
ook leren van de zaken die goed zijn gegaan bij het verlenen van zorg. Om het leren
van zaken die goed gaan te stimuleren, is er onder meer het Safety II programma. Het
Safety-II gedachtengoed stelt het leren van de dagelijkse praktijk centraal. Het Safety-II
programma dat door ZonMw wordt uitgevoerd, heeft als doel te onderzoeken of de principes
van Safety-II ook werken in de praktijk van de ziekenhuiszorg in Nederland, alsmede
of ze een bijdrage leveren aan veiligere zorg voor patiënten. Onlangs is de tweede
subsidieronde uitgezet. Na evaluatie van de opbrengsten van de tweede subsidieronde
kan inzicht ontstaan in de werkzame elementen van Safety-II.
Vraag 40
De leden van de CDA-fractie weten dat de controle op de besteding van het persoonsgebonden
budget (PGB) bij de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingrijpend is veranderd.
Sinds de invoering van deze wet dienen zorgkantoren vooraf te controleren of het PGB
besteed wordt aan de zorg waar het voor bedoeld is. Deze wijziging is bedoeld om de
verzekerde te beschermen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geconstateerd dat
zorgkantoren in veel gevallen nog steeds achteraf controleren. Wat vindt de Minister
hiervan? Gaat de Minister hierover met zorgkantoren in overleg?
Antwoord 40
De Centrale Raad oordeelt dat de bedoeling van de systematiek van de Wlz is dat het
zwaartepunt van de controles op het pgb aan de voorkant ligt. Door de controles aan
de voorkant goed in te richten wordt de budgethouder beschermd en krijgt de budgethouder
zoveel als mogelijk vooraf duidelijkheid over de rechtmatigheid van de bestedingen
uit het pgb. Hoewel het zwaartepunt aan de voorkant ligt, zijn controles achteraf
ook nog mogelijk. Bijvoorbeeld door een huisbezoek uit te voeren als er signalen zijn
over de kwaliteit van zorg of als de budgethouder een onjuiste voorstelling van zaken
heeft gegeven, zo overweegt de Centrale Raad. Met ZN, zorgkantoren, de NZa, de VNG
en de SVB worden de gevolgen van de uitspraak momenteel in kaart gebracht en worden
eventuele vervolgstappen bepaald.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
Vraag 41
De leden van de SP-fractie vinden het van groot belang dat groepen patiënten zich kunnen verenigen. Samen sta
je namelijk sterker, zeker wanneer je als patiënt meemaakt, of het gevoel hebt dat
de overheid of zorgverzekeraars niet doen wat goed is voor de patiënt. Daarom is het
ook heel belangrijk dat voor deze organisaties voldoende geld wordt vrijgemaakt. Wat
voor deze leden ook belangrijk is dat inspraak en betrokkenheid zo dicht mogelijk
bij de patiënten zelf wordt georganiseerd. Zij zijn daarom ook altijd kritisch geweest
als het gaat om de schaalvergroting in de patiëntenorganisaties. Een koepelorganisatie
krijgt namelijk al snel een heel bestuurlijke instelling terwijl de problemen en zorgen
van patiënten vaak juist heel praktisch zijn. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze
ontwikkeling?
Antwoord 41
Schaalvergroting van patiëntenorganisaties is geen doel op zich. Het kabinet is van
mening dat steeds moet worden gekeken de aard van de activiteiten, de behoefte van
de doelgroep zelf en de vraag die derden hebben naar inbreng van het patiëntenperspectief.
Steeds moet worden gekeken welke schaalgrootte passend en effectief is. Wanneer bijvoorbeeld
naar de activiteiten van lotgenotencontact wordt gekeken, kan worden vastgesteld dat
deze meer gebaat is bij kleinschaligheid en laagdrempeligheid. Bij belangenbehartiging
ligt die balans weer anders en zal in samenwerking op grotere schaal vaak meer impact
kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet is van mening dat de patiëntenbeweging plaats
moet bieden aan grote en kleinere organisaties, maar dat samenwerking te allen tijde
sterk moet worden gestimuleerd om de maatschappelijke impact en het bereik zo groot
mogelijk te laten zijn.
Vraag 42
Een andere zorg van genoemde leden is de onafhankelijkheid van patiënten- en cliëntenorganisaties.
Directe financiering – bijvoorbeeld van de PatiëntenFederatie – door het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de farmaceutische industrie is ongewenst.
Dat kan namelijk een afhankelijkheidsrelatie creëren. Welke ideeën zijn er bij de
Minister om de patiëntenorganisaties een meer onafhankelijke rol te geven? Voorts
vragen de leden van de SP-fractie hoe het beschikbare geld voor patiëntenvereniging
zo eerlijk mogelijk verdeeld kan worden. Is de Minister bereid om meer te investeren
in de daadwerkelijke organisaties van patiënten zelf, zodat koepels minder vaak namens
álle patiënten spreken? Kan de Minister deze leden ook bijpraten over in hoeverre
farmaceutische bedrijven bijdragen aan de financiering van patiëntenorganisaties?
Ook hier geldt dat de onafhankelijkheid onder druk kan komen te staan of dat groepen
patiënten kunnen worden ingezet om het belang van een farmaceutisch bedrijf te dienen.
Deze leden vragen om een toelichting hierop.
Antwoord 42
Het kabinet hecht aan de onafhankelijkheid van pg-organisaties. Die is van belang
als tegenwicht tegen alle andere georganiseerde belangen binnen de gezondheidszorg.
Het is ook precies daarom dat de overheid pg-organisaties van verschillende pluimage
voorziet van een instellingssubsidie. Juist om de onafhankelijkheid te waarborgen.
Daarnaast staat het pg-organisaties vrij alternatieve financieringsbronnen aan te
boren. Soms gebeurt dit via donaties van grote gezondheidsfondsen en soms gebeurt
dit door farmaceutische bedrijven. Er zijn echter ook pg-organisaties die financiering
vanuit de farmaceutische industrie nadrukkelijk van de hand wijzen. Er is geen overall
beeld op welke schaal financiering van pg-organisaties door farmaceutische bedrijven
plaat vindt. Wel is het kabinet van mening dat pg-organisaties vrij zijn om daar eigen
keuzes in te maken. Het kabinet acht het te allen tijde van belang dat pg-organisaties
in de basis kunnen terugvallen op overheidssubsidie, zodat zij die keuze ook in vrijheid
genomen kan worden.
Ten aanzien van de verdeling van middelen over verschillende pg-organisaties geldt
dat het beleidskader twee niveaus van subsidiëring kent. Eén voor de landelijk opererende
koepels MIND, Ieder(In) en de Patiëntenfederatie Nederland en één voor categorale
aandoeningsgerelateerde pg-organisaties. De koepels ontvangen een hoger bedrag aan
instellingssubsidie omdat zij ook geacht worden de gehele patiëntenpopulatie te vertegenwoordigen.
De categorale aandoeningsgerelateerde pg-organisaties ontvangen alle in de basis hetzelfde
subsidiebedrag. Of zij nu een grote groep patiënten vertegenwoordigen of een kleine.
Daarin maakt het subsidiekader geen onderscheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
Vraag 43
De leden van de PvdA-fractie vinden het gesprek met- en de inspraak door de patiënt van groot belang. Om misstanden
aan te kaarten en zinnige zorg te verzekeren is het patiëntenperspectief belangrijk.
Uit het veld horen deze leden veel zorgen over de financiële middelen bij het nieuwe
PG-beleids- en subsidiekader. Zijn dit terechte zorgen? Klopt het beeld dat de rol
van patiëntengroepen groter wordt? Zo ja, hoe gaat de Minister dan zorgen dat daar
voldoende budget voor vrijgemaakt gaat worden?
Antwoord 43
Ten aanzien van de beschikbare financiële middelen verwijst het kabinet naar de brief
die op 24 juni jl.50 aan uw Kamer is gezonden. In deze brief wordt het belang van onafhankelijke inbreng
van het patiëntenperspectief benadrukt en aangegeven dat de beschikbare middelen voor
het nieuwe beleidskader moet worden meegewogen in de integrale besluitvorming over
de aanwending van de intensiveringsmiddelen voor de begroting van het Ministerie van
VWS uit het Coalitieakkoord. Daarbij merkt het kabinet op dat er inderdaad een steeds
groter beroep wordt gedaan op pg-organisaties om tegemoet te komen aan de groeiende
vraag naar de inbreng van ervaringsdeskundigheid op tal van vraagstukken die binnen
de zorg spelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
Vraag 44
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de Wkkgz recent is geëvalueerd en kijken uit naar de kabinetsreactie
op de evaluatie. Toch willen zij wel al een paar vragen stellen over het klachtrecht
en de geschilleninstantie. Deze zijn in principe zo ingericht dat cliënten laagdrempelig
een klacht kunnen indienen en bij de geschillencommissie terecht kunnen. Maar deze
procedures zijn wel sterk gericht op kwaliteit van zorg. Genoemde leden vragen of
dat voldoende is, aangezien er ook een vertrouwensrelatie en afhankelijkheidsrelatie
is tussen de cliënt en de zorgverlener. Kunnen zij bij mogelijk grensoverschrijdend
gedrag ook laagdrempelig bij deze instanties terecht en zijn de klachtenregelingen
en geschillencommissies hier goed voor geëquipeerd? Zo nee, waar kunnen melders dan
wel goed geholpen worden?
Antwoord 44
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat de klacht- en geschilprocedure in
principe zo zijn ingericht dat cliënten laagdrempelig een klacht kunnen indienen en
bij de geschilleninstantie terecht kunnen. De leden van deze fractie geven aan dat
deze procedures wel sterk gericht zijn op de kwaliteit van de zorg. Genoemde leden
vragen of dat voldoende is, gezien ook de vertrouwensrelatie en afhankelijkheidsrelatie
tussen cliënt en zorgverlener. Zij vragen daarbij of zij bij grensoverschrijdend gedrag
ook laagdrempelig bij deze geschilleninstanties terecht kunnen en als dat niet het
geval is, waar melders dan wel goed geholpen kunnen worden. Cliënten die te maken
hebben met grensoverschrijdend gedrag hebben meerdere mogelijkheden om dit aan de
kaak te stellen. Het klacht- en geschilrecht biedt de mogelijkheid voor de cliënt
te klagen over «een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening»
(artikel 14 Wkkgz). Deze bepaling is dus ruim geformuleerd en een klacht over grensoverschrijdend
gedrag kan dus zeker ook via het klachtrecht aan de orde worden gesteld. Ook kan een
vertegenwoordiger van een cliënt een klacht indienen. De klachtfunctionaris kan, als
de cliënt dat wil, de cliënt ook helpen een gesprek aan te gaan met bijvoorbeeld de
zorgverlener of diens leidinggevende. Ook kan de klachtfunctionaris ernstige situaties
van grensoverschrijdend gedrag opnemen met het bestuur. Het bestuur van de instelling
draagt immers een belangrijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de instelling.
Ook heeft het bestuur de verplichting situaties van (onder andere) geweld te melden
bij de IGJ (artikel 11 Wkkgz). Een cliënt kan ook rechtstreeks naar de geschilleninstantie
stappen als de omstandigheden zodanig zijn dat van hem redelijkerwijs niet kan worden
verwacht dat hij zijn klacht bij de zorgaanbieder indient (artikel 21, lid 1 sub c
Wkkgz). Deze zogenoemde hardheidsclausule is in de wet opgenomen ten behoeve van cliënten
die in een zeer afhankelijke situatie verkeren en die bang zijn dat het voorleggen
van hun klacht aan de zorgaanbieder mogelijk vervelende repercussies zal hebben. Een
andere route die voor de cliënt openstaat indien hij te maken heeft met grensoverschrijdend
gedrag van zorgverleners is een melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ)
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Iedereen kan een zogenoemde andere
melding doen. Dat kan de cliënt zijn, maar ook bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger
of iemand anders die zich zorgen maakt over een situatie in de zorg. Het LMZ kan de
cliënt verder helpen met informatie over wegen die hij kan bewandelen en ook – indien
daar aanleiding voor is – de melding doorgeven aan een inspecteur voor nader onderzoek.
In geval van ernstig overschrijdend gedrag kan ook een tuchtklacht worden ingediend
indien het gaat om BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar. Ten slotte kan in geval van
ernstige grensoverschrijdend gedrag de cliënt ook aangifte doen bij de politie.
Vraag 45
Is er een beeld van het aantal meldingen van grensoverschrijdend gedrag in de zorg?
Antwoord 45
Zorgaanbieders zijn verplicht incidenten bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) te melden, conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Grensoverschrijdend
gedrag is daarbij geen separate categorie. In haar jaarbeeld 2021 heeft de inspectie
aangegeven 1.170 meldingen over een wkkgz-calamiteit te hebben ontvangen. Hiervan
betroffen er 230 ontslag wegens disfunctioneren; dit kan diverse oorzaken hebben.
Daarnaast heeft de inspectie in 2021 370 meldingen van (het vermoeden van) seksueel
grensoverschrijdend gedrag ontvangen. Bij 180 daarvan was een hulpverlener betrokken;
in 150 gevallen speelde dit binnen een patiënt – patiënt relatie.
Vraag 46
Tot slot willen deze leden nog een aantal vragen stellen over een toekomstbestendige
patiënten- en cliëntenbeweging. Voor de leden van de GroenLinks-fractie is dit een
erg belangrijk punt, omdat het raakt aan een van de kernbeginselen van de democratische
rechtsstaat, namelijk de bescherming van minderheden.
Bescherming van minderheden kan op veel verschillende manieren, maar specifiek voor
mensen met een beperking is het erg belangrijk dat zij op een goede manier worden
betrokken bij het maken van beleid. Het is namelijk vaak niet zo dat de doelstellingen
van beleid nadelig zijn voor mensen met een beperking, maar de uitwerking wel. Dit
komt simpelweg vaak omdat zij niet voldoende worden betrokken. Daarom achten deze
leden het principe van «niets over ons, zonder ons», wat tevens uit het VN-verdrag
voor de rechten van mensen met een beperking komt, zo ontzettend belangrijk.
Om mensen met een beperking goed te kunnen betrekken bij het maken van beleid, zijn
er goede vertegenwoordigende organisaties nodig. Doordat veel beleid voor mensen met
een beperking op het bordje van de gemeenten en de provincie ligt, menen genoemde
leden dat PG-organisaties op alle niveaus goed georganiseerd moeten worden. Daar dient
dan natuurlijk ook voldoende financiering voor te zijn.
Deze leden delen de analyse van de voormalig Minister voor Medische Zorg dat het huidige
subsidiekader van 25 miljoen euro, niet toereikend is. Zij zijn dan wel verbaasd dat
het nieuwe kabinet dit probleem niet adresseert en geen extra middelen vrijmaakt.
Hoe verwacht de Minister dat alle doelstellingen die voortkomen uit de Juiste Zorg
op de Juiste Plek, passende zorg, preventie en het VN-verdrag voor mensen met een
beperking kunnen worden gehaald als er geen extra financiering is? Of is de huidige
Minister toch bereid om het subsidiekader te verhogen naar 60 miljoen euro, het bedrag
dat de PG-organisaties zelf aangeven nodig te hebben om effectief patiënten en cliënten
te kunnen vertegenwoordigen?
De leden van de GroenLinks-fractie menen dat er niet voldoende wordt geïnvesteerd
in het PG-kader. Als de vertegenwoordigende organisaties niet voldoende middelen hebben
om effectief mensen met een beperking te kunnen vertegenwoordigen, dan wordt in de
ogen van genoemde leden onze democratische rechtsstaat ingeperkt.
Antwoord 46
Bij brief van 24 juni jl.51 heeft het kabinet aangegeven de financiering van het nieuwe beleidskader voor subsidiëring
van pg-organisaties te willen betrekken bij de integrale besluitvorming met betrekking
tot de besteding van de beschikbare intensiveringsmiddelen uit het Coalitieakkoord.
Daarbij onderschrijft het kabinet dat inbreng van pg-organisaties op de door de leden
van GroenLinks genoemde onderwerpen van belang is. Aangezien de besluitvorming daarover
nog gaande is, kan nu nog niet vooruitgelopen worden op het beschikbare budgettaire
kader voor de subsidiëring van pg-organisaties. Hier zal uw Kamer later dit jaar nader
over worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
Vraag 47
De leden van de SGP-fractie lezen dat de ambtsvoorganger van de Minister in juli 2021 aan de Kamer schreef52 dat «afgezet tegen de beperkte middelen waarover pg-organisaties beschikken de uitdaging
om te voldoen aan het toenemende beroep steeds groter wordt. Laat staan om het volle
potentieel aan aanwezige ervaringsdeskundigheid ten volle te benutten.» Genoemde leden
zijn van mening dat de beleidsagenda voor de toekomst van de zorg niet gerealiseerd
kan worden zonder extra inspanning van de patiëntenverenigingen. Vooralsnog is echter
onduidelijk in hoeverre en per wanneer de benodigde financiering aan PG-organisaties
beschikbaar gesteld gaat worden. Deze leden vragen de Minister daarom of wordt herkend
dat de huidige financiering voor inzet van patiënten- en cliëntenorganisaties al krap
is? Welke mogelijkheden ziet de Minister om op korte termijn meer duidelijkheid en
meer financiële middelen beschikbaar te stellen voor de huidige inzet van patiënten-
en cliëntenorganisaties? Ook vragen deze leden welke mogelijkheden de Minister ziet
om, met het oog op de gevraagde extra inzet ten behoeve van de beleidsagenda en veranderopgaven
voor de toekomst van de zorg, structureel meer financiële middelen beschikbaar te
stellen aan patiënten- en cliëntenorganisaties.
Antwoord 47
Bij brief van 24 juni jl.53 heeft het kabinet aangegeven de financiering van het nieuwe beleidskader voor subsidiëring
van pg-organisaties te willen betrekken bij de integrale besluitvorming met betrekking
tot de besteding van de beschikbare intensiveringsmiddelen uit het coalitieakkoord.
Daarbij onderschrijft het kabinet dat inbreng van pg-organisaties op de door de leden
van GroenLinks genoemde onderwerpen van belang is. Aangezien de besluitvorming daarover
nog gaande is, kan nu nog niet vooruitgelopen worden op het beschikbare budgettaire
kader voor de subsidiëring van pg-organisaties. Hier zal uw Kamer later dit jaar nader
over worden geïnformeerd. In de tussentijd zal het huidige beleidskader met één jaar
worden verlengd.
Vraag 48
Verder vragen de leden van de SGP-fractie hoe de Minister de formele positie van patiëntenorganisaties
beziet. Op dit moment hebben patiëntenorganisaties formeel geen positie om gemaakte
afspraken, bijvoorbeeld door middel van convenanten, daadwerkelijk af te dwingen.
Is de Minister bereid om met patiëntenorganisaties in gesprek te gaan om te bezien
hoe de positie van deze organisaties versterkt kan worden?
Antwoord 48
Het kabinet hecht aan een onafhankelijke patiëntenbeweging die gevraagd en ongevraagd
kan voorzien in het naar voren brengen van het patiëntenperspectief rond de vele vraagstukken
die er in de zorg spelen. Steeds vaker wordt ook een beroep gedaan op de kennis en
expertise die er aanwezig is bij pg-organisaties. Bij de totstandkoming van kwaliteitsrichtlijnen
in de zorg is ook voorgeschreven dat het patiëntenperspectief moet worden meegenomen.
Het kabinet is van mening dat het potentieel van pg-organisaties nog verder kan worden
benut. Dat vraagt ook om een verdere professionalisering van de inbreng van het patiëntenperspectief
door pg-organisaties. Tevens worden pg-organisaties – vertegenwoordigd door de landelijke
patiëntenkoepels – ook nadrukkelijk betrokken bij de invulling van de beleidsambities
uit het coalitieakkoord. Een voorbeeld is de intensieve betrokkenheid van deze organisaties
bij de totstandkoming van het IZA.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
Vraag 49
Het lid van de BBB-fractie vraagt aandacht voor structurele financiering van de zogenaamde PG-beweging. Het
gaat hier over de positie en financiering van patiënten-, cliënten-, naasten- en gehandicaptenorganisaties.
Patiëntenorganisaties geven aan dat er jaarlijks 60 miljoen euro nodig is, terwijl
er 25 miljoen euro is gereserveerd. Kan de Minister hierop reflecteren? Ziet de Minister
mogelijkheden om het budget te verhogen? Genoemd lid onderstreept het belang van deze
organisaties, ook voor de diverse transities die zijn ingezet. Laten we vooral de
mensen om wie het gaat niet vergeten! Bovendien verzorgen deze organisaties ook lotgenotencontact;
een vorm van informele zorg die van grote waarde is voor patiënten. Kortom: graag
een reactie van de Minister op het tekort aan structurele middel.
Antwoord 49
Bij brief van 24 juni jl.54 heeft het kabinet aangegeven de financiering van het nieuwe beleidskader voor subsidiëring
van pg-organisaties te willen betrekken bij de integrale besluitvorming met betrekking
tot de besteding van de beschikbare intensiveringsmiddelen uit het coalitieakkoord.
Een deel daarvan zal ook onderdeel zijn het nog te sluiten IZA. Daarbij onderschrijft
het kabinet dat inbreng van pg-organisaties op de door de leden van GroenLinks genoemde
onderwerpen van belang is. Aangezien de besluitvorming daarover nog gaande is, kan
nu nog niet vooruitgelopen worden op het beschikbare budgettaire kader voor de subsidiëring
van pg-organisaties. Hierover zal uw Kamer later dit jaar nader worden geïnformeerd.
In de tussentijd zal het huidige beleidskader met één jaar worden verlengd.
Vraag 50
Dit lid hoort verontrustende geluiden over de rechten van cliënten en de naleving
daarvan. Daarbij worden voorbeelden genoemd die zorgwekkend zijn. Het is daarom van
groot belang dat cliënten in instellingen goed vertegenwoordigd worden en dat klachtenprocedures
meer zijn dan een papieren tijger. In de praktijk is het vaak erg lastig om gehoord
te worden en is er weinig keuze. Herkent de Minister deze geluiden en is de Minister
voornemens om hier naar te kijken en oplossingen te bedenken?
Antwoord 50
Het lid van BBB geeft aan dat het belangrijk is dat cliënten in instellingen goed
vertegenwoordigd worden en dat klachtenprocedures meer zijn dan een papieren tijger.
Zij geeft aan dat het vaak erg lastig is om gehoord te worden en dat er weinig keuze
is. Het lid van BBB vraagt of de Minister deze geluiden herkent en of de Minister
voornemens is hiernaar te kijken en oplossingen te bedenken. Wat ik zie is dat de
zorg een hele grote sector is waar heel veel mensen zorg krijgen en heel veel mensen
werken. Het beeld dat het lid schetst van de zorg waarin het voor cliënten lastig
is om gehoord te worden, is niet het algemene beeld dat ik heb. Met de invoering van
de Wkkgz is het klacht- en geschilrecht versterkt. De onderzoekers die de evaluatie
van de Wkkgz hebben uitgevoerd, concluderen dat deze wet daadwerkelijk bijdraagt aan
het bevorderen van de twee doelen die met de wet werden beoogd – te weten het waarborgen
en verbeteren van de veiligheid en de kwaliteit van de zorg en het versterken van
de positie van cliënten. Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid
(> 80%) van de mensen waarvan de klacht werd behandeld door de klachtenfunctionaris
positief oordeelt over het proces bij de klachtenfunctionaris. De cliënten die als
respondent deelnamen aan het evaluatieonderzoek ervaarden dat de klachtenfunctionaris
ruimte gaf hun verhaal te vertellen, hen met respect behandelde en hen serieus nam.
De medezeggenschap en cliënteninspraak is voorts verstevigd met de Wet medezeggenschap
cliënten zorginstellingen (Wmcz 2018) die in 2020 in werking is getreden. Deze wet
versterkt de rechten en bevoegdheden van de cliëntenraden en regelt voor de langdurige
zorg directe inspraak voor aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks
leven van cliënten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier