Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken
Vragen van de leden Van der Staaij en Bisschop (beiden SGP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken (ingezonden 15 juli 2022).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 29 augustus 2022). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3642.
Vraag 1
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid Sylvana Simons over flyers
over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Onderkent u dat het doel van de flyer is ouders te ondersteunen om hun kind op zorgvuldige
wijze te begeleiden bij vragen over genderdysforie en dat het daarom niet juist is
om te stellen dat de flyer tegen transgenders zou zijn?
Antwoord 2
In mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1)2 heb ik niet aangegeven dat deze flyer «tegen transgenders is». Dat neemt niet weg
dat ik mij niet kan vinden in de wijze waarop deze flyer beoogt ouders van kinderen
met genderidentiteitsvragen te ondersteunen. Dit omdat, zoals ik in de eerdere antwoorden
heb aangegeven, bepaalde uitspraken die in de flyer worden gedaan grote gevolgen kunnen
hebben voor het welzijn en de gezondheid van transgender kinderen en jongeren, en
ik bezorgd ben over de gevolgen van de adviezen die in deze flyer aan ouders worden
gegeven.
Vraag 3
Kunt u aangeven op basis van welke criteria Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)
Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) Nederland bepaalt welke
folders al dan niet via de GGD worden verspreid, aangezien de GGD aangeeft een «neutrale
partij» te zijn? Acht u informatie die via de GGD verstrekt wordt van bijvoorbeeld
Rutgers of Soa Aids Nederland wel «neutraal»?
Antwoord 3
Ik heb uw vraag voorgelegd aan GGD GHOR. GGD GHOR heeft mij het volgende laten weten:
«GGD GHOR Nederland stelt zich neutraal op in wat bevorderlijk is voor de publieke
gezondheid van alle burgers in Nederland. We stellen geen criteria op voor de verspreiding
van informatie door onze leden, de GGD’en. We geven als koepelorganisatie hooguit
advies en een gezamenlijke richting. GGD’en verstrekken hun advies en informatie op
basis van bewezen onderzoek en professionele expertise, zoals ook vertegenwoordigd
onder de genoemde partijen (RIVM, SOA Aids Nederland, Rutgers, Pharos, enzovoort).»
Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Vraag 4
Kunt u zo precies mogelijk aangeven welke informatie in de desbetreffende flyer volgens
u feitelijk niet klopt en/of onbetrouwbaar is?
Antwoord 4
Zoals ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1)3 heb aangegeven, hebben mijn zorgen over deze flyer betrekking op het feit dat bepaalde
uitspraken in deze flyer (zoals het advies «om niet te snel mee te gaan in de gedachte
van hun kind als het zegt transgender te zijn» of «met verandering van voornaamwoorden»,
en de uitspraak «Een man kan geen vrouw worden en een vrouw geen man») grote gevolgen
kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van transgender kinderen en jongeren.
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Dit kabinet vindt het belangrijk dat ieder kind
en iedere jongere zich in vrijheid en veiligheid kan ontwikkelen.
Vraag 5
Op welke gronden suggereert u dat de stelling dat biologisch gezien een man geen vrouw
kan worden en vice versa, niet juist zou zijn? Welke wetenschappelijke onderzoeken
laten volgens u zien dat transgenderpersonen door een medische transitie wel op alle
biologische aspecten volledig veranderen?
Antwoord 5
Het gaat mij niet om de vraag of een bepaalde stelling biologisch gezien wel of niet
juist is; het gaat mij om de vraag wat goed is voor het welzijn en de gezondheid van
jongeren met genderidentiteitsvragen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4, en mijn antwoorden
op de vragen van het lid Simons (BIJ1).4
Vraag 6
Bent u van mening dat ouders op geen enkele wijze vragen mogen stellen bij – of zich
zorgen mogen maken over de ervaren genderidentiteit en/of genderexpressie van hun
minderjarige kind, maar de genderidentiteit van hun kind alleen maar zouden mogen
bevestigen? Hoe doet u daarmee recht aan de complexiteit waarmee genderdysforie gepaard
gaat en de groeiende zorg onder professionals over het sterk toenemende aantal aanvragen
onder tieners?
Antwoord 6
Veel kinderen en jongeren hebben vragen over hun genderidentiteit, dit is onderdeel
van een normaal psychoseksueel ontwikkelingsproces. Wat belangrijk is, is dat ouders
hun kinderen hierin ondersteunen. In de wetenschappelijke en klinische gemeenschap
rondom transgenderzorg bestaat er consensus dat een dergelijke affirmatieve benadering
de beste psychologische gezondheidsuitkomsten geeft.
Ouders kunnen hun kinderen ondersteunen in dit proces door te benadrukken dat een
kind mag exploreren en verkennen, en dat ook een variatie in de tijd volledig normaal
en geaccepteerd is. Het zorgen maken of (mede)onderzoeken van de genderidentiteit
sluit de bevestiging en steun van ervaringen van kinderen niet uit. Een hoger niveau
van weerstand van ouders en andere sleutelfiguren is in meerdere onderzoeken echter
geassocieerd met meer psychische klachten bij kinderen (zie ook het antwoord op vraag
8).
Slechts bij een klein percentage van de kinderen en jongeren is sprake van een genderincongruentie,
die ook overgaat tot een wens tot transitie. Voor deze kinderen is nadere begeleiding
door een gespecialiseerd genderteam noodzakelijk. Juist voor deze groep kinderen is
het belangrijk om naast de begeleiding van het kind ook het systeem mee te nemen in
de begeleiding. Alleen dan kan ook de hormonale behandeling maximaal succesvol zijn.
Gezinnen kunnen overigens hulp krijgen bij het uitzoeken van de genderidentiteit van
het kind, begeleiding bij de vraag hoe ouders het kind kunnen begeleiden, en zij kunnen
objectieve informatie krijgen in het geval naasten van het kind zich zorgen maken.
Ouders kunnen hiervoor bijvoorbeeld terecht bij zorgaanbieders voor transgenderzorg
en bij GGD’en (zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Simons (BIJ1)). Ook
kan een ieder voor informatie terecht bij Transvisie en Transgender Netwerk Nederland,
en specifiek voor jongeren en jongvolwassenen bestaat de chatservice «Genderpraatjes»
die met subsidie van het Ministerie van VWS is opgezet door TNN en Transvisie.
Vraag 7
Erkent u dat er een verschil is tussen het serieus nemen van genderdysforie en het
kritiekloos accepteren van de genderidentiteit van minderjarigen door hun ouders?
Vindt u ook dat van ouders als opvoeders, met het oog op het welzijn van hun kind,
in allerlei opzichten juist een kritisch-betrokken houding verwacht mag worden, zeker
als sprake kan zijn van medische ingrepen? Sluit een dergelijke houding niet beter
aan bij de steeds terughoudender opstelling van professionals in verschillende westerse
landen en zelfs ontwikkelingen binnen de World Professional Association for Transgender
Health (WPATH)?
Antwoord 7
Kritiekloos accepteren is niet het uitgangspunt, het ondersteunen van de (genderidentiteits)ontwikkeling
is dat wel. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vraag 8
Kunt u een wetenschappelijke onderbouwing geven voor het aanmoedigen van minderjarigen
om hun genderidentiteit vorm te geven?
Antwoord 8
Ik heb het woord «aanmoedigen» niet gebruikt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6
heb aangegeven, is het belangrijk dat ouders hun kinderen ondersteunen wanneer zij vragen hebben over hun genderidentiteit, wat overigens onderdeel is van
een normaal psychoseksueel ontwikkelingsproces.
Ik verwijs in dit kader graag naar het wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat
een steunende en veilige omgeving door ouders (en scholen) is geassocieerd met minder
psychische distress / lijden zoals angst en depressie bij genderdiverse jongeren;5 en de reviews waarin is gevonden dat beperkte steun geassocieerd is met een negatieve
psychische gezondheid.6
Het kabinet hecht er aan dat ieder kind en iedere jongere, ongeacht diens genderidentiteit,
veilig en vrij kan opgroeien.
Vraag 9
Deelt u de zorgen over zeer forse toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie
door minderjarigen, waar de laatste jaren sprake van is? Gaat u in gesprek over en
doet u onderzoek naar aanleiding van de zorgen die professionals uiten?
Antwoord 9
Ik maak mij op dit moment geen zorgen over de toename van het aantal behandelverzoeken
voor genderdysforie door minderjarigen. Deze toename kan verschillende oorzaken hebben,
die ook positief kunnen zijn, bijvoorbeeld dat er meer kennis is over genderdysforie,
dat het in deze tijd makkelijker is om als transgender persoon uit de kast te komen
dan dat dit 20 of 30 jaar geleden was, en/of dat de wetgeving sinds 2014 minder eisen
stelt aan het wijzigen van het geslacht op de geboorteakte. Om er achter te komen
of er reden is tot zorg, is eerst meer inzicht nodig in de oorzaken van deze toename.
Zoals u weet wordt dit momenteel, met subsidie van VWS, onderzocht door onderzoekers
van de Radboud Universiteit.
Waar ik mij wel zorgen over maak zijn, zoals u weet, de wachttijden in de transgenderzorg.
De forse toename van het aantal behandelverzoeken maakt het nog lastiger om deze wachttijd
terug te dringen.
Zodra het onderzoek naar de toename van de zorgvraag onder (specifieke groepen) transgender
personen is afgerond (volgens planning: eind 2022), zullen de uitkomsten van dit onderzoek
zo mogelijk uiteraard worden gebruikt om de zorg aan transgender personen te verbeteren.
Er is bijvoorbeeld al voorzien dat de uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen
in de lopende evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Vraag 10
Bent u bekend met ontwikkelingen in andere landen, zoals Zweden en Finland, waar juist
voorzichtigheid en terughoudendheid wordt bepleit ten aanzien van gendertransitie
bij minderjarigen en bijvoorbeeld een veel restrictiever beleid is ingezet bij hormoonbehandelingen
bij jongeren? Wat is uw reactie daarop?7, 8
Antwoord 10
Ik ben ermee bekend dat er in een aantal landen ontwikkelingen zijn in de transgenderzorg.
In antwoord op uw vraag wat mijn reactie daarop is: het is niet aan mij om mij een
oordeel te vormen over de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het
medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan de partijen in het veld – zorgaanbieders,
patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars – om hier gezamenlijk, in professionele
richtlijnen en standaarden, invulling aan te geven. Zoals u weet heb ik ZonMw opdracht
gegeven om – samen met de partijen in het veld – de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg
Somatisch te evalueren. In dit evaluatietraject wordt onder meer bekeken of de kwaliteitsstandaard
op onderdelen nog actueel is.
Vraag 11
Kunt u uitleggen waarom Nederland dit voorbeeld niet volgt? Vreest u niet dat Nederland
op deze manier achter gaat lopen bij de internationale ontwikkeling richting meer
terughoudendheid bij behandelingen voor minderjarigen met genderdysforie?
Antwoord 11
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Deelt u de mening dat de langetermijngevolgen van hormoonbehandelingen bij minderjarigen
onbekend zijn en dergelijke behandelingen derhalve een experimenteel karakter hebben?
Kent u het advies van de Zweedse National Board of Health and Welfare (Socialstyrelsen),
dat stelt: «For adolescents with gender incongruence, the NBHW deems that the risks
of puberty suppressing treatment with GnRH-analogues and gender-affirming hormonal
treatment currently outweigh the possible benefits, and that the treatments should
be offered only in exceptional cases. This judgement is based mainly on three factors:
the continued lack of reliable scientific evidence concerning the efficacy and the
safety of both treatments9, the new knowledge that detransition occurs among young adults10, and the uncertainty that follows from the yet unexplained increase in the number
of care seekers, an increase particularly large among adolescents registered as females
at birth»?11, 12
Antwoord 12
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vraag 13
Bent u bekend met de petitie van wetenschappers uit Duitsland en met een internationaal
manifest dat ondertekend is door 140 wetenschappers en waarin gepleit wordt om betrouwbare
en wetenschappelijke informatie en berichtgeving over genderdysforie bij kinderen
eerlijk weer te geven? Wat is uw reactie hierop?13,
14
Antwoord 13
Daar ben ik mee bekend.
Deze petitie doet een oproep tot objectiviteit in de media over genderincongruentie.
Zoals ik in mijn recente antwoorden op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over
transgenderzorg voor jongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr.
3785) heb aangegeven, maakt de wijze waarop media communiceren over (trans)genderthematiek
deel uit van de journalistieke autonomie die media genieten. Indien er vermoedens
zijn dat berichtgeving in strijd is met geldende wet- en regelgeving, is het aan de
rechter om hierover te oordelen.
Overigens wijs ik er graag op dat burgers of organisaties die klachten hebben over
een media-uiting, zich met hun klacht kunnen richten tot de desbetreffende mediaorganisatie.
Daarnaast beschikt de NPO over een ombudsman waartoe men zich kan richten met een
klacht of vraag over een journalistiek programma of artikel.
Vraag 14
Erkent u dat suïcidaliteit onder transgenders helaas voorkomt in alle fasen van een
transitie, ook ná transitie? Heeft u een verklaring voor dit laatste?
Antwoord 14
Helaas komt suïcide onder transgender personen veel vaker voor dan onder cisgender
personen. Zo heeft maar liefst één op de vijf transgender jongeren een zelfmoordpoging
gedaan.15
Eén van oorzaken hiervan is wat wetenschappers «minderheidsstress» noemen. Dit is
stress veroorzaakt door ervaringen met discriminatie, stigmatisering en vooroordelen
over LHBT-zijn of de angst hiervoor, spanningen over de vraag waar men uit de kast
kan komen en geïnternaliseerde LHBT-negativiteit. Ook na transitie ervaren transgender
personen aanhoudende marginalisering, discriminatie en dergelijke, zoals beschreven
in het minderheidsstressmodel.16
Daarnaast is de sociaaleconomische positie van transgender personen gemiddeld slechter.
Personen die een wijziging hebben laten doorvoeren in hun geslachtsregistratie vallen
vaker in de lage inkomenscategorie, hebben minder vermogen en veel minder vaak een
koophuis. Van de transgender personen heeft ruim de helft (52%) een laag inkomen;
in de gehele Nederlandse bevolking is dit iets meer dan een kwart (27%). Hun arbeidsmarktpositie
is ook minder gunstig, ze zijn minder vaak werkzaam en hebben vaker een uitkering.
De positie van transvrouwen lijkt extra precair: zij zijn relatief vaak woonachtig
in een eenpersoonshuishouden, gescheiden en nemen op sociaaleconomisch gebied een
nog kwetsbaardere positie in dan transmannen.17
Aan de zorgkant is er beperkt gespecialiseerd zorgaanbod na de medische transitie
beschikbaar, waardoor transgender personen mogelijk niet maximaal profiteren van de
medische behandeling. Ook is de sensitiviteit/kennis binnen de reguliere GGZ en toegang
tot de GGZ niet altijd optimaal.18
ZonMw doet momenteel onderzoek naar de psychologische nazorg aan transgender personen,19 en het onderwerp «nazorg» maakt op verzoek van VWS ook onderdeel uit van de evaluatie
van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.20 Verder werk ik zoals u weet hard aan het verlagen van de wachttijden in de ggz-zorg
voor transgender personen.
Tenslotte is er bij transgender personen ook vaker sprake van traumatische ervaringen
in het verleden, wat voor meer psychische klachten en suïcidaliteit zorgt.21 Transgender personen maken vier tot zeven keer zoveel seksueel geweld mee als cisgender
personen. Ook worden transgender jongeren in vergelijking met hun cisgender leeftijdsgenoten
veel vaker gepest, hebben zij meer ervaring met emotionele verwaarlozing of mishandeling
thuis, een lagere eigenwaarde en meer psychische problemen.22
Hoewel onderzoek laat zien dat de kwaliteit van leven verbetert na de genderbevestigende
behandelingen,23 en dat bij personen die een genderbevestigende behandeling hebben ondergaan slechts
een zeer laag percentage spijt ervaart,24 verdwijnen veel van deze oorzaken van suïcidaliteit helaas niet ná de transitie.
Dat is één van de redenen waarom het kabinet zich inzet voor kwalitatief goede en
toegankelijke transgenderzorg, en voor sociale acceptatie en veiligheid van alle LHBTIQ+-personen.
Vraag 15
Kunt u bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 15
Zie bovenstaande antwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.