Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2021 (Kamerstuk 36100-XIII-1) en over het Jaarverslag Nationaal Groeifonds 2021 (Kamerstuk 36100-XIX-1)
36 100 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2021
36 100
XIX
Jaarverslag en Slotwet van het Nationaal Groeifonds 2021
Nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 augustus 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over het Jaarverslag Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat 2021 (Kamerstuk 36 100 XIII, nr. 1), het Jaarverslag Nationaal Groeifonds 2021 (Kamerstuk 36 100 XIX, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2022 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 24 augustus 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, A. Mulder
De griffier van de commissie, Nava
Vragen en antwoorden
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die geagendeerd staan
voor het schriftelijk overleg over het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat 2021 en het Jaarverslag Nationaal Groeifonds 2021. De leden van de VVD-fractie
hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
1
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland momenteel participeert in drie Important
Projects of Common European Interest (IPCEIs). Kan de Minister ook aangeven welke
voornemens er bestaan om deel te nemen aan andere reeds bestaande of nog op te zetten
IPCEIs?
Antwoord
Het kabinet is, in selecte gevallen, voorstander van het IPCEI instrument omdat zij
een belangrijke bijdrage kan leveren aan het bereiken van strategische doelen van
de Europese Unie, vooral gezien de positieve spillover effecten en de private investeringen
die het aantrekt (Kamerstuk 22 112, nr. 3134). Het kabinet wil daarbij dat IPCEIs gebaseerd zijn op een langetermijnstrategie
en een gedegen analyse naar aanwezige grote markt- en systeemfalens (Kamerstuk 22 112, nr. 3277). Wanneer nieuwe IPCEI initiatieven zich aandienen vraagt het kabinet aan de Europese
Commissie hoe deze initiatieven passen binnen de strategische doelen van de Europese
Unie en zal het kabinet ook in Nederland een analyse uitvoeren of Nederlandse deelname
wenselijk is. Hiervoor zal in de aankomende industriebrief een afwegingskader opgenomen
worden dat helpt bij het bepalen voor welke IPCEI dit het geval is.
Nederlandse deelname hangt er van af of overheidsingrijpen wenselijk is, alternatieve
instrumenten de publieke belangen onvoldoende borgen, IPCEI het meest doelmatige instrument
is, de kosten-batenanalyse gunstig uitvalt en derhalve het belang voor Nederland om
bij dit Europese initiatief aan te sluiten groot genoeg is en of er budget is.
Op dit moment neemt Nederland deel aan drie IPCEI’s, namelijk Waterstof (H2), Cloudinfrastructuur
en Services (CIS), en Micro-elektronica 2 (ME2). Hiervoor is in de augustusbesluitvorming
van 2021 € 335 mln geserveerd: H2 € 35 mln, CIS € 70 mln, ME2 € 230 mln.
Tevens heeft het kabinet in het voorjaar interessepeiling gehouden om mogelijke Nederlandse
deelname aan een potentiële IPCEI Health te inventariseren. Hiervoor wordt er op dit
moment verkend of het kabinet verder wil deelnemen in deze IPCEI.
Op het gebied van zonnepanelen productie is op 20 mei een IPCEI initiatief gestart
waarbij Litouwen, Luxemburg, Oostenrijk, Polen en Spanje hebben aangegeven geïnteresseerd
te zijn. Spanje heeft zich aangemeld als trekker van dit IPCEI initiatief. Zoals vermeld
in beantwoording van schriftelijke vragen van de VVD (Kamerstuk 21 501-30, nr. 559), gaat het kabinet zich de komende periode beraden of het deel wil nemen aan een
potentiële IPCEI Zonnepanelen.
Eerder is een IPCEI Batterijen gevormd. Een interessepeiling en een onderzoeksrapport
van TNO, waaruit bleek dat Nederland geen positie heeft in de grootschalige productie
van batterijen, heeft Nederland doen besluiten om niet deel te nemen in deze IPCEI
voor batterijen (Kamerstuk 31 209, nr. 223).
2
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat uit de evaluatie
van het Missiegedreven Topsectoren en Innovatiebeleid (MTIB) blijkt dat deze aanpak
een stimulans vormt voor publiek-private samenwerking, en dat het sturend werkt op
de inzet van de innovatie-instrumenten en innovatiebudgetten. Is daarnaast ook gekeken
naar de effectiviteit van het MTIB voor wat betreft het behalen van de doelstelling:
het verbeteren van het verdienvermogen van Nederland en de aanpak van maatschappelijke
uitdagingen? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst. Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In 2021 heeft EZK via een enquête een inventarisatie uitgevoerd onder alle partners
in het Kennis en Innovatie Convenant (KIC) om na te gaan of de afspraken uit dit convenant
nog voldoen en de ervaringen vanuit de eigen organisatie met het werken met het KIC,
de ervaringen met missies, de Publiek-private samenwerking (PPS) spelregels en de
governance en de opbrengsten van de aanpak tot nu toe. Hier was dus geen sprake van
een formele (externe) beleidsevaluatie van het MTIB. Deze evaluatie vindt plaats in
2024, waarbij onder meer zal worden gekeken naar de effectiviteit van het gevoerde
beleid.
3
De Minister geeft aan dat het MTIB is geëvalueerd en dat het beleid positief wordt
ontvangen. Kan de Minister benoemen of er enige verbeterpunten uit deze evaluatie
zijn gekomen en zo ja, wat deze verbeterpunten zijn?
Antwoord
Bij deze tussentijdse inventarisatie (het betreft geen formele evaluatie) onder deelnemende
KIC-partners in voorjaar 2021 is ook gevraagd naar verbeterpunten. De reacties zijn
gebundeld in drie categorieën waarop het beleid verbeterd kan worden:
• Vereenvoudigen van de organisatie: van belang is het verminderen van de complexiteit van de governance. De overlegstructuur
moet eenvoudiger en de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende teams en
overleggremia verduidelijkt. Daarnaast zou de focus van de overleggen moeten verschuiven
van processen naar de inhoud van beoogde nieuwe kennis en innovatie.
• Verdiepen van de samenwerking: meer afstemming is nodig tussen instrumenten van de vele partners om een portfolio
op te bouwen van samenhangende projecten. Het samenwerken over Kennis en Innovatieagenda’s
(KIA’s) en Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) heen aan gemeenschappelijke
onderwerpen en op horizontale thema’s (zoals internationalisering) kan versterkt worden.
De huidige verschillen in hoe de PPS-toeslagregeling wordt uitgevoerd door verschillende
TKI’s helpen daar niet bij.
• Verbreden van de scope: betere aansluiting met andere innovatieprogramma’s is gewenst (bijv. de NWA, het
Nationaal Groeifonds en de Europese onderzoeksagenda’s). KIA’s zijn voornamelijk gericht
op technologieontwikkeling, meer aandacht is gewenst op maatschappelijke adaptatie
en acceptatie, human capital en andere randvoorwaarden die nodig zijn voor innovatie.
Ook de openheid van het KIC voor buitenstaanders kan versterkt worden. Daarbij ook
de suggestie om private financiers en maatschappelijke organisaties (meer) te betrekken.
Deze verbeterpunten worden meegenomen in de doorontwikkeling van het beleid, waarover
najaar 2022 gerapporteerd zal worden in de Kamerbrief over innovatie.
4
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat er ruim 20.000 bedrijven gebruik
hebben gemaakt van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Kan de Minister
aangeven naar welk soort innovaties het geld van de WBSO is gegaan?
Antwoord
De WBSO is een generieke regeling en is daarom beschikbaar voor innovatieve bedrijven
in alle sectoren. RVO rapporteert elk jaar in «Focus op research and development»
over het gebruik van de WBSO, opgedeeld naar sectoren, technologiegebieden en regio’s.
De laatste versie van «Focus op research en development, de WBSO in 2020» werd door
de toenmalige MEZK op 9 juni 2021 naar uw Kamer gezonden (Kamerstuk 32 637, nr. 454).
5
Kan de Minister daarnaast aangeven wat de mogelijke (economische) effecten zijn van
het gebruikmaken van deze regeling?
Antwoord
In de meest recente evaluatie van de WBSO (Evaluatie WBSO 2011–2017 door Dialogic)
is hier onderzoek naar gedaan. Uit deze evaluatie komt naar voren dat elke euro WBSO
leidt tot 0,9 euro extra Speur en Ontwikkelingsuitgaven (R&D) door bedrijven in de toekomst (Bang for the Buck). In de volgende evaluatie van de WBSO (in 2024) zal ik hier weer onderzoek naar
laten doen. De WBSO richt zich op R&D-activiteiten die een oplossing bieden voor een
technisch knelpunt waar bedrijven tegenaan lopen bij innovaties. Achtergrond van de
WBSO is tevens dat de uitkomsten van deze R&D vaak breder toepasbaar zijn, waardoor
de kosten wèl, maar de voordelen niet slechts bij de onderneming neerslaan die de
innovatie bedenkt en ontwikkelt (spillover-effect).
6
In de beantwoording van de feitelijke vragen lezen de leden van de VVD-fractie hoeveel
geld is uitgegeven aan startups via verschillende fondsen, echter InvestNL is hier
niet in meegenomen. Kan de Minister aangeven hoeveel middelen zijn geïnvesteerd door
InvestNL en naar welke projecten deze middelen zijn gegaan?
Antwoord
In 2021 is € 216 mln door Invest-NL gecommitteerd aan financieringen. Samen met de
gecommitteerde investeringen uit 2020 komt het totaal gecommitteerde volume ultimo
2021 uit op € 457 mln. Voor de specifieke projecten verwijs ik u naar pagina 4 van
de Voortgangsrapportage van Invest-NL die ik onlangs naar uw Kamer heb verstuurd (Kamerstuk
35 123, nr. 39).
7
De leden van de VVD-fractie lezen in antwoord op de feitelijke vragen 6 en 7 over
het Jaarverslag van het ministerie EZK 2021 dat een deel van de werkzaamheden economisch
is. Kan worden gespecificeerd welk deel van de omzet van het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) afkomstig is uit werkzaamheden die onder de lumpsum van EZK vallen
en die het CBS onder die lumpsum verricht?
Antwoord
In 2021 beslaan de baten uit werkzaamheden onder de lumpsum van EZK € 159,1 mln op
de totale baten van € 209,6 mln.
8
Deze leden lezen dat een deel van de werkzaamheden van het CBS economisch is en een
deel aan derde partijen wordt gevraagd. Kan de Minister in detail uitleggen in hoeverre
er een verschil is tussen de «economische activiteiten van het CBS» en de activiteiten
die vallen buiten het reguliere werkzaamheden en taken?
9
Zitten hier ook economische activiteit werkzaamheden in die bij andere overheidsinstellingen
en instanties worden uitgevoerd? Zo ja, zijn dit activiteiten die ook door andere
bedrijven in de markt worden aangeboden? Is er overleg met de private sector/markt
over wat hij hiervan vindt?
Antwoord 8 en 9
Ik lees in uw vraag hoe de economische werkzaamheden van het CBS zich verhouden tot
de reguliere werkzaamheden van het CBS. De reguliere werkzaamheden van het CBS zijn
opgenomen in de artikelen 3 en 4 van de Wet op het CBS, namelijk: het van overheidswege
verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap
en het openbaar maken daarvan (artikel 3), en de productie van Europese statistieken
op nationaal niveau (artikel 4). Als economische activiteiten zijn te beschouwen de
statistische werkzaamheden die het CBS op basis van artikel 5 van de Wet CBS in incidentele
gevallen op verzoek van derden (private partijen) verricht. Het CBS en private statistische
dienstverleners komen elkaar steeds vaker tegen bij het verrichten van statistische
diensten. Zowel bij werkzaamheden voor overheden (kerntaak) als werkzaamheden voor
private partijen (economische activiteiten). Om duidelijkheid te scheppen over de
rolverdeling tussen het CBS en deze marktpartijen, zijn sinds 1 juli 2020 de Regeling
werkzaamheden derden CBS en de Beleidsregel taakuitoefening CBS in werking getreden.
Dit jaar worden de effecten van de Regeling en Beleidsregel geëvalueerd. Bij deze
evaluatie zal de private sector/markt uiteraard betrokken worden.
10
Kan de Minister ook nader definiëren wat wordt verstaan onder «opdracht van derden»,
zoals opgenomen in de jaarverslaggeving van het CBS over de periode 2004 tot en met
2013? Kan de Minister «betaald werk in opdracht» specifieker definiëren? Wie zijn
die derden? Kunnen deze derden ook andere overheidsinstanties zijn en kunnen ook marktpartijen
deze werkzaamheden verrichten?
Antwoord
Over de periode 2004–2013 wordt in de jaarverslaggeving van het CBS onder opdrachten
derden verstaan de gefactureerde bedragen (2004–2006) of de gerealiseerde opbrengsten
(2007–2013) voor verrichte werkzaamheden. Hieronder zijn mede begrepen opdrachten
waaraan de (Rijks)overheid een specifieke financiële bijdrage levert. In de jaarverslaggeving
vallen hieronder de volgende afnemers: overheid, Europese Unie en Eurostat, private
partijen, statistische bureaus buitenland en onderzoeksinstellingen. Voor sommige
werkzaamheden konden afnemers ook marktpartijen vragen deze uit te voeren.
In de huidige jaarverslaggeving geldt voor de werkzaamheden aan derden de uitleg conform
de Regeling werkzaamheden derden CBS die op 1 juli 2020 in werking is getreden, namelijk
werkzaamheden voor private partijen. Hieronder wordt verstaan: partijen die niet behoren
tot de overheid, uitgezonderd partijen die in overwegende mate door de overheid worden
gefinancierd en belast zijn met een wettelijke taak.
11
De leden van de VVD-fractie lezen dat diensten worden verstrekt op basis van de kostprijs.
Kan de Minister in detail aangeven hoe de kostprijs wordt berekend?
12
Hoe wordt bepaald wat deze kostprijs is van diensten die zelfstandige bestuursorganen
(zbo’s) leveren?
Antwoord 11 & 12
De zbo’s onder EZK berekenen hun kostprijs op verschillende wijzen. De tabel hieronder
weergeeft deze wijzen. Voor de overige vragen die beantwoord zijn in tabelvorm geldt
ook dat het antwoord verschilt per zbo. Zbo’s die niet zijn opgenomen in deze vragen
vallen niet onder de kaderwet en/of zijn bestuurlijke zbo’s zonder kostprijsberekeningen.
Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)
Vraag 11 en 12
Centraal Bureau voor de Statistiek:
Integrale kostprijs op basis van uurtarieven uit werkgeverslasten, overhead (staf
en bedrijfsvoering/IT) en opslag onvoorziene risico. Extra kosten worden separaat
in rekening gebracht. Kostprijs wordt jaarlijks gepubliceerd op de website van het
CBS.
Edelmetaal Waarborg Nederland & WaarborgHolland
Prijs op basis van drie variabelen op: tarieven uit verleden, resultaten voorgaande
boekjaar en toegenomen concurrentiedruk. De waarborgwet stelt dat wettelijke tarieven
niet hoger mogen zijn dan redelijk op basis van de gemaakte kosten.
Kamer van Koophandel:
Op grond van de Handelsregisterwet 2007 en de Wet Hergebruik Overheidsinformatie (artikel
9.3) mag de KVK voor de inzage en verstrekking van handelsregistergegevens de kosten
van verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding, vermeerderd met een
redelijk rendement op investeringen, in rekening brengen. Echter mag de prijs geen
doelgroep uitsluiten, daarom wordt een deel gedekt door EZK en afnemers van diensten
op basis van het profijtbeginsel. Verschillende WoB verzoeken toonden aan dat KvK
handelt in lijn met wetten en regels.
Raad voor de Accreditatie:
Prijs op basis van personeelskosten en inhuur externen voor accreditatiebeoordeling.
Daarnaast reis en verblijfskosten op basis van tarieflijst verblijfkosten buitenlandse
Dienstreizen van de CAO Rijk. Indexatie vindt plaatst op basis van totaal-cao-sectoren
(loon prijs ontwikkelingen).
Bestuur Autoriteit Consument en Markt:
Berekening van kostprijs op basis van type werkzaamheden, kwalificatie personeel,
uren van behandelen, beoordelen en besluiten. Gebaseerd op Handleiding overheidstarieven.
TNO:
Integraal kostprijs tarief per verantwoord uur. Door de begrote bedrijfslaten te delen
voor declarabel begrote uren. Het betreft programma financiering, waarbij overheidsfinanciering
enkel wordt toegekend aan financiering van projecten en programma’s in opdracht van
overheid.
13
Hoe wordt de kostprijs berekend in vergelijking met private activiteiten en de diensten?
Antwoord
Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)
Vraag 13
Centraal Bureau voor de Statistiek:
Extra kosten (statistisch grondmateriaal, extra dienstverlening communicatie, additionele
content productie, ondersteuning methodologen en/of businessanalisten en specifieke
IT-licenties) die specifiek als extra dienstverlening voor een opdracht moeten worden
gemaakt, worden separaat in rekening gebracht. De actuele kostprijs wordt jaarlijks
op de website van het CBS gepubliceerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de
website van het CBS https://www.cbs.nl/nl-nl/over-ons/organisatie/bedrijfsvoering/archief/b… Zie ook het antwoord op vraag 11 en 12.
Edelmetaal Waarborg Nederland & WaarborgHolland
Ik heb geen zicht in de kostenopbouw van de niet-wettelijke activiteiten van de instellingen.
De waarborginstellingen zijn privaatrechtelijke deeltijd zbo’s. Dit houdt in dat de
instellingen zowel wettelijke als niet wettelijke taken verrichten. Ik heb de waarborginstellingen
aangewezen voor het uitvoeren van de wettelijke taken van het keuren en waarmerken
van edelmetalen voorwerpen. De niet-wettelijke activiteiten van de twee aangewezen
marktpartijen betreft economische activiteiten die ook door andere (niet-aangewezen)
marktpartijen uitgevoerd worden, zoals het ingraveren van edelmetalen voorwerpen.
Wat betreft de kostprijs van de wettelijke activiteiten verwijs ik naar het antwoord
op vraag 11 en 12.
Kamer van Koophandel:
KVK voert haar activiteiten en/of diensten uit in lijn met de Wet Markt & Overheid.
De hoogte van de tarieven varieert tussen de verschillende diensten en producten en
voor bepaalde diensten of producten is gekozen voor een nultarief. Dit geldt bijvoorbeeld
bij het muteren van gegevens in het Handelsregister. Hieraan zijn wel kosten verbonden,
maar deze kosten worden niet per mutatie in rekening gebracht omdat dit niet wenselijk
is. Daarnaast is de basis van de financiering voor KVK het profijtbeginsel, waarbij
de hoogte van de vergoedingen worden bepaald op basis van maatschappelijke wenselijkheid.
Dit is in z’n algemeenheid een wezenlijk verschil met de commerciële markt. Private
activiteiten en diensten bepalen hun tarief op basis van een gewenst/noodzakelijk
rendement. Daarom ontstaat bij KVK een tekortfinanciering en is een Rijksbijdrage
noodzakelijk.
Raad voor de Accreditatie:
De Raad voor Accreditatie is in Nederland aangewezen als enige nationale accreditatie-instantie.
De RvA voert geen activiteiten uit die ook door andere marktpartijen worden uitgevoerd.
Zie ook het antwoord op vraag 11.
TNO:
TNO kent een kostprijs per verantwoord uur, die voor alle uitgevoerde werkzaamheden
gelijk is. Voor het in rekening brengen van het uurtarief wordt dus geen onderscheid
gemaakt naar de financier van het onderzoek. Hiermee wordt geborgd dat er geen oneigenlijke
verschuiving van kosten tussen verschillende financiers kan plaatsvinden. Dit is mede
van belang ten aanzien van het onderwerp «kruissubsidiering» als bedoeld in vraag
16.
14
De leden van de VVD-fractie lezen dat verschillende zbo’s aanvragen indienen om taken
voor elkaar uit te voeren. Voorziet de Kaderwet zbo’s een vangnet om kruissubsidiëring
en ongewenste marktverstoring door zbo’s te voorkomen?
Antwoord
Ik herken de situatie niet dat zbo’s taken voor andere zbo’s uitvoeren. Op grond van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen krijgt een zbo taken niet anders dan bij
wet of krachtens de wet toebedeeld. De Wet markt en overheid is ook van toepassing
op zbo’s. De kaders die gelden omtrent taaktoebedeling aan en taakuitoefening van
zbo’s worden in acht genomen.
15
Zijn de boekhoudingen bij de verschillende zbo’s transparant voor externen/derden?
Antwoord
Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)
Vraag 15
Centraal Bureau voor de Statistiek:
De jaarrekening van het CBS wordt gecontroleerd door een accountant. De afgelopen
jaren heeft de accountant een goedkeurende verklaring afgegeven. Het CBS maakt de
jaarrekening als onderdeel van zijn jaarverslag openbaar op de website van het CBS.
Aanvullende statistische diensten die niet onder de lumpsum van EZK vallen, worden
gescheiden van de reguliere werkzaamheden in de projectadministratie geadministreerd
en getoetst. De opbrengsten van aanvullende statistische diensten zijn separaat in
de jaarrekening vermeld.
Edelmetaal Waarborg Nederland & WaarborgHolland
Ik heb inzicht in de boekhoudingen van de twee waarborginstellingen, de instellingen
zijn hiertoe verplicht. De verplichting tot het verstrekken van de financiële gegevens
geldt niet ten aanzien van derden, met uitzondering van een door de waarborginstelling
gekozen accountant.
Kamer van Koophandel:
De jaarrekening is openbaar (zie de website KVK) het stuk wordt ook naar de Tweede
Kamer gestuurd. De jaarrekening KVK is voorzien van een goedkeurende controle verklaring
van de externe accountant
Raad voor de Accreditatie:
De Raad voor Accreditatie publiceert jaarlijks een gedetailleerde jaarrekening en
publieksverslag via haar website.
TNO:
De boekhouding is transparant voor alle betrokken departementen en voor de externe
accountant. Daarnaast vinden er jaarlijks 100 tot 150 individuele projectaudits plaats
ten behoeve van verschillende financierende instanties (Europese Unie, managementautoriteiten
EFRO, TKI/topsectoren etc.). Tot slot wordt de jaarrekening van TNO gepubliceerd op
de openbare website.
16
Wordt voor externen en/of derde partijen inzicht gegeven in de gescheiden boekhouding,
zodat zij kunnen controleren of er geen kruissubsidiëring plaatsvindt waardoor de
marktverhoudingen verstoord zouden kunnen worden?
Antwoord
Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)
Vraag 16
Centraal Bureau voor de Statistiek:
Zie antwoord vraag 15.
Edelmetaal Waarborg Nederland & WaarborgHolland
De Waarborgwet 2019 verplicht de instellingen tot het maken van een omzet- en kostenallocatie
tussen de wettelijke en niet wettelijke taken. Deze allocatie dient gepaard te gaan
met een verklaring van de accountant omtrent de getrouwheid van de omzet en de kosten
van de wettelijke taken. Overige externen hebben geen inzicht in de financiële gegevens,
zie het antwoord op vraag 15. Onderzoek van PwC heeft in 2020 aangetoond dat het niet
aannemelijk is dat (op materieel niveau) sprake is van kruissubsidiëring tussen wettelijke
en niet-wettelijke activiteiten.
Kamer van Koophandel:
In het door KVK gepubliceerde Jaarverslag 2021 worden de inkomsten van de KVK separaat
opgevoerd: inkomsten uit activiteiten en diensten en daarnaast de Rijksbijdrage. Het
voeren van een gescheiden boekhouding is niet van toepassing bij de KVK. KVK voert
haar activiteiten en/of diensten uit conform de Wet markt en overheid. Zie ook de
antwoorden op vraag 13 en 15.
Raad voor de Accreditatie:
De Raad voor Accreditatie is in Nederland aangewezen als enige nationale accreditatie-instantie.
De RvA voert geen activiteiten uit die ook door andere marktpartijen worden uitgevoerd.
Daardoor worden de marktverhoudingen niet aangetast.
De subsidie wordt toegekend voor een aantal specifieke taken in het kader van de WANAI
(Wet Aanwijzing Nationale Accreditatie Instantie). In het jaarverslag van de RvA is
opgenomen welk bedrag aan subsidie de RvA ontvangt.
Ter vaststelling van de subsidie stuurt de RvA (half)jaarlijks de verantwoording aan
EZK.
TNO:
Ja, verantwoording vindt plaats door TNO aan EZK, met assurance van de externe accountant
over de toepassing van de bij vraag 11 beschreven methodologie. De door deze accountant
uit te voeren werkzaamheden zijn door EZK vastgelegd in een accountantsprotocol.
17
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten van de Autoriteit Consument en Markt
(ACM) deels gefinancierd wordt door de markt. Wie is verantwoordelijk voor toezicht,
en in hoeverre is dit toezicht neutraal en onafhankelijk geregeld en ingericht?
Antwoord
De ACM wordt bekostigd door financiering vanuit de ministeries Economische Zaken en
Klimaat, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Financiën, Infrastructuur en Waterstaat,
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid en Welzijn en Sport. Bij het beschikbaar
stellen van financiering voor de uitvoering van taken kan een ministerie er in de
volgende gevallen voor kiezen om hiervoor kosten in rekening te brengen bij marktorganisaties:
• Het doorberekenen van kosten van specifieke producten (fusiemeldingen, vergunningen,
nummer aanvragen, etc.) aan de partij die dit aanvraagt.
• Het doorberekenen van de kosten aan marktorganisaties (met uitzondering van kosten
voor bij wet gespecificeerde regelingen) volgens het Besluit Doorberekening kosten
ACM.
De bijdrage van de markt aan ACM is gereguleerd waarmee de onafhankelijkheid van ACM
is geborgd. De totale kosten die samenhangen met de uitvoering van de taken van de
ACM worden verdeeld op basis van een (omzet) verdeelsleutel over de categorieën van
marktorganisaties. Daarmee wordt de onafhankelijkheid (zoals benoemd in de Instellingswet
ACM 2013) van de toezichthouder bewaard.
Daarnaast is in de ACM evaluatie door AEF (2020) geconcludeerd dat de ACM haar activiteiten
verricht zonder oneigenlijke beïnvloeding van onder toezichtstaanden, beleidsmakers
of andere belanghebbenden. De ACM heeft verschillende maatregelen getroffen om haar
onafhankelijkheid te borgen. Denk onder meer aan de interne checks and balances, flexibele
indeling van het personeel die regelmatig van positie teamsamenstellingen wisselen.
18
Geldt de ACM hierbij als onafhankelijk toezichthouder? Zo ja, hoe zijn die georganiseerd?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja. Zie ook vraag 17. De ACM heeft de rechtsvorm van een (klein) zelfstandig bestuursorgaan
gekregen. Door specifieke regelgeving is de onafhankelijkheid, die aan de zbo vorm
verbonden is, geborgd. Daarbij verplicht Europese regelgeving dat de taken en bevoegdheden
van de ACM als toezichthouder onafhankelijk van het bedrijfsleven (marktpartijen)
en van de politiek worden uitgevoerd. Zo verplicht Richtlijn (EU) 2019/1 de lidstaten
van de Europese Unie ertoe in nationale wetgeving te borgen dat de nationale mededingingsautoriteit
onafhankelijk is, middelen heeft om haar taken uit te voeren, en de noodzakelijke
bevoegdheden heeft voor de handhaving van het mededingingsrecht.
19
Hoe verhoudt het begrip «wettelijke taak» zich tot de rol die ACM heeft of kan nemen
bij controle op het voorkomen van kruissubsidiëring door publiekrechtelijke zbo’s.
Kan de ACM ingrijpen bij kruissubsidiëring als die de markt wordt verstoord, ook wanneer
dat voortvloeit uit budget dat is toegekend voor uitoefening van de publieke taak?
Antwoord
De ACM houdt toezicht op de wet Markt en Overheid. Omdat overheidsorganisaties voor
economische activiteiten de integrale kosten moeten doorberekenen aan de afnemer,
zouden voor die activiteiten geen publieke middelen aangewend mogen worden. De ACM
ziet toe dat de integrale kostprijs aan afnemers wordt doorberekend en de activiteit
dus bekostigd wordt door de afnemer, in plaats van dat het (gedeeltelijk) uit publieke
middelen wordt gefinancierd. Daardoor is kruissubsidiering in die gevallen niet toegestaan.
De ACM kan handhavend optreden als de integrale kostprijs niet doorberekend wordt.
Hiervoor geldt wel dat er daadwerkelijk sprake is van economische activiteiten die
in concurrentie worden uitgevoerd en dat een ZBO als onderneming optreedt. Dat is
niet altijd het geval, bijvoorbeeld in het geval van het Kadaster waar de ACM concludeerde
(in beroep bevestigd door de rechter) dat de doorontwikkelde KLIC-viewer geen economische
activiteit is, maar nauw verbonden is met de publieke taak van het Kadaster op grond
van de wet.
20
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister niet meer werkt met een openbaar
dashboard met kerninformatie over de digitale economie. Op welke manier wordt op dit
moment de transitie van de economie gemonitord en kan de Minister weer kerninformatie
over de digitale economie openbaar weergeven? Graag zien deze leden bij deze weergave
ook de kansen en belemmeringen die spelen bij deze transitie.
Antwoord
In de monitor Nederland Digitaal werd kerninformatie over de digitale economie op
basis van openbare databronnen gepresenteerd. Dit was in het kader van de Nederlandse
Digitaliseringsstrategie gepubliceerd door het vorige kabinet. Belangrijke bronnen
bij de monitoring zijn de Europese DESI-index en CBS-publicaties zoals «ICT, kennis
en economie», de platformmonitor en de cybersecuritymonitor. De monitor is op dit
moment offline. Op de website Bedrijvenbeleid in Beeld worden nog wel relevante indicatoren
over de digitale economie weergegeven. Richting de vorming van de nieuwe strategie
voor de digitale economie wordt gekeken naar een gepaste vorm voor de presentatie
van de monitoring voor de digitale economie. In de nieuwe strategie voor de digitale
economie zal tevens aandacht zijn voor de kansen en belemmeringen voor de digitale
transitie, waar de VVD-fractie aandacht voor vraagt.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het jaarverslag
Ministerie EZK 2021, het Jaarverslag Nationaal Groeifonds 2021 en de bijhorende stukken.
Deze leden hebben daarbij nog een aantal vragen.
21
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat er vanuit het ministerie
en de Minister in het bijzonder veel aandacht is voor de samenhang tussen doelstellingen,
middelen en het daadwerkelijk behalen van doelen. Deze leden vragen de Minister te
reflecteren op de manier waarop zijzelf en het Ministerie van EZK in het geheel doelstellingen
formuleren, daarvoor voldoende middelen inzetten en het geschikte instrumentarium
gebruiken om vervolgens de doelen ook te behalen. Deze leden vragen de Minister daarbij
ook de huidige situatie omtrent energieprijzen en inflatie in het algemeen mee te
nemen in deze reflectie.
Antwoord
EZK rapporteert in afzonderlijke stukken uitvoerig aan uw Kamer over de voortgang
van beleid. Omdat de begrotingsstukken zich niet lenen voor het opnemen van deze vaak
gedetailleerde informatie, wordt in het jaarverslag veelal verwezen naar deze rapportages
(o.a. in bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek). Wel bevat het jaarverslag
– veelal per beleidsinstrument gegroepeerd – kengetallen en prestatie-indicatoren.
Deze presentatievorm heeft het voordeel dat dergelijke informatie direct in verband
gebracht kan worden met het financiële instrument. Daar staat het nadeel tegenover
van een beperkt overzicht in het totaal van de informatie per beleidsveld.
Het expliciet benoemen van doelstellingen, verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid
van nieuw beleid heeft hernieuwde aandacht gekregen naar aanleiding van het in 2018
in werking getreden artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet, op basis waarvan voor elk
nieuw beleidsinstrument deze elementen vermeld moeten worden. Voor nieuwe beleidsvoorstellen
met bedragen groter dan € 20 mln in enig jaar is bovendien afgesproken dat er een
gestandaardiseerde bijlage «Beleidskeuzes uitgelegd» aan uw Kamer wordt meegezonden
waarin informatie over de doelstellingen, verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid
is opgenomen. Niet alle informatie van elke regeling kan worden opgenomen in de begrotingsstukken.
De verschillende CW 3.1-bijlages kunnen natuurlijk wel dienen voor het selecteren
en het aanscherpen van de informatie in de begrotingsstukken. De ingebruikname van
de CW 3.1-bijlages heeft relatief recent plaatsgevonden (met ingang van 1 november
2021), daarom is er nog weinig ervaring opgedaan bij het verder structureren en synchroniseren
van die informatie in relatie tot de begroting.
De huidige situatie omtrent energieprijzen en inflatie in het algemeen hebben beperkte
invloed op de doelstellingen, middelen en prestaties. Actualiteiten spelen geen rol
bij de vormgeving van begrotingsstukken, omdat begrotingsstukken conform de geldende
voorschriften in de eerste plaats budgettaire documenten zijn die een momentopname
weergeven. De gevolgen van (economische) omstandigheden komen daarom voornamelijk
terug in reguliere beleidsdocumenten, die natuurlijk wel hun weerslag kunnen hebben
in de begroting.
22
De leden van de D66-fractie vragen de Minister te reflecteren op de eerste en tweede
ronde van het Nationaal Groeifonds. In welke mate heeft de aanpassing van de scope
van het Nationaal Groeifonds geleid tot een doelgerichter instrument?
Antwoord
De aanpassing van de scope door de infrastructuurpijler uit het Nationaal Groeifonds
te halen heeft in zekere zin geleid tot een doelgerichter instrument. De ingediende
voorstellen in de infrastructuurpijler in met name de eerste ronde waren namelijk
veelal gericht op het vergroten van de bereikbaarheid en mobiliteit in Nederland.
En alhoewel deze doelstelling in het verlengde ligt van de doelstelling van het Groeifonds,
bleek o.a. uit het Adviesrapport bij de eerste ronde1 en uit interdepartementale gesprekken dat er knelpunten waren. Dit had onder meer
te maken met het beschikbare budget en de niet op elkaar aansluitende procedures van
het Nationaal Groeifonds en die van het MIRT en Mobiliteitsfonds. Het Nationaal Groeifonds
was daarmee onvoldoende onderscheidend ten opzichte van het Mobiliteitsfonds.
23
Wat is de invloed van de aanpassing van de scope op de doelmatigheid van het geld
in het Nationaal Groeifonds?
Antwoord
De aanpassing van de scope door de infrastructuurpijler uit het Nationaal Groeifonds
te halen heeft mogelijk geleid tot een doelmatiger instrument. Bij voorstellen met
meerdere doelstellingen, zoals bij de infrastructuurvoorstellen veelal het geval was
(zie vraag 22), zal de doelmatigheid ten opzichte van één van deze doelstellingen
normaliter afnemen. Het nastreven van bereikbaarheid is namelijk niet altijd de meest
doelmatige manier om duurzaam verdienvermogen te realiseren en vice versa. In deze
zin zou het dus kunnen dat de doelmatigheid van het Nationaal Groeifonds verhoogd
is nu er geen investeringen in fysieke infrastructuur gefinancierd meer worden.
De vraag of één van de drie oorspronkelijke pijlers in het Groeifonds meer of minder
doelmatig is in het realiseren van duurzaam verdienvermogen is niet absoluut te beantwoorden.
De pijlers zijn namelijk complementair aan elkaar, investeringen in onderzoek en ontwikkeling
kunnen alleen floreren indien daar het benodigde menselijk kapitaal voor is. En fysieke
infrastructuur is belangrijk voor bijvoorbeeld arbeidsmobiliteit en het vestigingsklimaat.
In die zin kan er dus ook niet gesteld worden dat de het Groeifonds een doelmatiger
instrument is nu één van de drie pijlers eruit gehaald is.
24
Herkent de Minister het beeld dat succesvolle aanvragen voor het Nationaal Groeifonds
vooral vanuit grote organisaties tot stand komen? Zo ja, hoe oordeelt de Minister
hierover?
Antwoord
Het Nationaal Groeifonds staat open voor alle partijen, groot en klein. In de eerste
en tweede ronde van het Nationaal Groeifonds zien we dat in de consortia die hebben
meegewerkt aan departementale voorstellen er een grote verscheidenheid is van deelnemende
partijen. Veruit de meeste voorstellen zijn publiek-private samenwerkingen. Daarbij
zijn er zowel aan de publieke kant als aan de private kant grotere en kleinere partijen.
Aan de (semi-)publieke kant zie je een belangrijke rol voor de bestaande kennisinfrastructuur.
Bij veel voorstellen zijn Nederlandse kennisinstellingen betrokken. Daarnaast zie
je ook dat decentrale overheden, zoals waterschappen en gemeenten, deelnemen aan project
dit van regionaal of lokaal belang zijn. Het is goed dat er zo veel mogelijk gebruik
gemaakt wordt van de bestaande (semi) publieke infrastructuur. Deze infrastructuur
behoort namelijk tot de wereldwijde top. Daarbij wil je ook voorkomen dat er teveel
versnippering plaatsvindt, waarbij kennisoverdracht juist verminderd en bureaucratie
te groot wordt. Dit is ook een aandachtspunt voor de Adviescommissie2, zij ziet met name op het gebied van kennisontwikkeling een risico op versnippering
van de governance en bij funderende onderwijs een risico op versnippering van de uitvoering.
Het aansluiten bij bestaande infrastructuur en bestaande (grotere) organisaties kan
daarbij helpen.
Aan de private kant zie je dat zowel het grootbedrijf als het mkb betrokken is bij
voorstellen. Dit geeft de Adviescommissie aan in haar rapport3. Er is bij veel voorstellen specifiek aandacht voor het betrekken van het mkb dat
vaak integraal onderdeel is van de consortia. Het project NXTGEN Hightech is een voorbeeld
van een project met veel betrokkenheid van het mkb, start-ups en scale-ups (189 in
totaal). Diverse toegekende projecten uit de eerste investeringsronde kennen ook activiteiten
specifiek gericht op het mkb, zoals een call for proposals voor het mkb in het kwantumDelta-programma. De Adviescommissie zal in haar jaarlijkse
monitoring de participatie van het mkb ook expliciet bijhouden.
Het is belangrijk dat het mkb goed toegang heeft tot het Groeifonds en het kabinet
en de Adviescommissie zetten zich daar nadrukkelijk voor in. Maar betrokkenheid van
grotere bedrijven is tevens belangrijk voor de impact van het Nationaal Groeifonds.
Zo kan van het grootbedrijf een hogere private cofinanciering verwacht worden dan
van het mkb, waardoor er een grotere totale investering gefaciliteerd kan worden met
de publieke bijdrage vanuit het fonds.
Tot slot, in de derde ronde zal ook met een subsidieregeling gewerkt worden. Deze
is onder andere bedoeld om de toegankelijkheid van het Groeifonds te vergroten. Na
de derde ronde zal kunnen worden bezien in hoeverre dit een impact heeft op de samenstelling
van betrokken partijen bij voorstellen.
25
Hoe verloopt het uitgeven van het gereserveerde geld in het Nationaal Groeifonds volgens
de Minister en hoe verhoudt dit zich tot de doelmatigheid die vooraf voorzien was?
Antwoord
Vooralsnog zijn alleen voor de definitieve toekenningen voor projecten uit de eerste
ronde uitgaven gerealiseerd. Voor de definitieve toekenningen uit de tweede ronde
zijn nog geen uitgaven mogelijk. Die zijn immers verwerkt in de 1e suppletoire begroting en die moet nog goedgekeurd worden door de Eerste Kamer. In
augustus 2022 is de stand van de definitieve toekenningen uit de eerste ronde als
volgt:
Beleidsartikel
Departement
Project
Definitief toegekend
waarvan beschikt door departement(en)
waarvan uitgegeven door departement(en)
1
EZK
Nationaal Onderwijslab
79,6
0,0
0,0
2
EZK
AINed
160,51
3,3
0,9
2
EZK
Groenvermogen van de Nederlandse economie
72,9
2,2
0,9
2
EZK
Health-RI
22,0
22,0
4,4
2
EZK
KwantumDeltaNL
282,02
54,0
24,9
2
EZK
RegMed XB
56,33
23,0
23,0
Totaal
673,3
104,5
54,1
X Noot
1
Van dit totaalbedrag is € 116,5 mln pas definitief toegekend in 2022. Dit is verwerkt
in de 1e suppletoire begroting 2022. Op dit deel van de definitieve toegekende middelen
zijn nog geen uitgaven mogelijk, aangezien deze begroting nog goedgekeurd moet worden.
X Noot
2
Van dit totaalbedrag is € 228 mln pas definitief pas toegekend in 2022. Dit is verwerkt
in de 1e suppletoire begroting 2022. Op dit deel van de definitieve toegekende middelen
zijn nog geen uitgaven mogelijk, aangezien deze begroting nog goedgekeurd moet worden.
X Noot
3
Van dit totaalbedrag is € 33 mln pas definitief toegekend in 2022. Dit is verwerkt
in de 1e suppletoire begroting 2022. Op dit deel van de definitieve toegekende middelen
zijn nog geen uitgaven mogelijk, aangezien deze begroting nog goedgekeurd moet worden.
Er is tot nu toe één keer sprake geweest van een omzetting van een reservering in
een toekenning: voor AINed, een project uit de eerste ronde, werd een reservering
van € 188 mln gedeeltelijk omgezet in een definitieve toekenning van € 116,5 mln.
De resterende middelen zijn opnieuw beschikbaar gekomen voor toekomstige projecten.
Voor uitspraken over doelmatigheid is het nu nog te vroeg. Daarvoor lopen de projecten
te kort.
26
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe zij kijkt naar de commerciële activiteiten
die zbo’s uitvoeren die (deels) onder de verantwoordelijkheid van EZK vallen. Wat
is het oordeel van de Minister over de omzet van zbo’s in 2021 uit commerciële activiteiten?
Antwoord
In het antwoord op vraag 6 en 7 van de eerdere schriftelijke beantwoording ten aanzien
van het Jaarverslag (Kamerstuk 36 100 XIII, nr. 6, 7 en 8) is gerapporteerd over de omzetten van zbo’s uit economische activiteiten. In beginsel
zie ik geen probleem dat er omzet uit commerciële activiteiten wordt gerealiseerd,
zolang zij maar conform wet markt en overheid plaatsvinden.
27
Hoe ziet de Minister de rol van zbo’s op de markt?
Antwoord
Zbo’s dienen te voldoen aan alle geldende regelgeving, waaronder de wet markt en overheid.
De wet markt en overheid schrijft een aantal gedragsregels voor, maar verbiedt zbo’s
niet om actief op een markt te zijn. Het is in beginsel geen probleem dat zbo’s diensten
op een markt aanbieden, zolang ze niet oneerlijk concurreren met de markt. De rol
van de overheid ten opzichte van marktpartijen vormt de kern van de wet markt en overheid.
De wet is geschreven voor situaties waarin centrale overheden, decentrale overheden
en publiekrechtelijke zbo’s er voor kiezen goederen of diensten op de markt aan te
bieden. Bijvoorbeeld omdat de markt een bepaalde activiteit niet oppakt, of omdat
het efficiënt kan zijn als een overheid bepaalde capaciteit die ze bezit vanuit een
publieke taak, inzet voor andere middelen. Omdat overheden bij het verrichten van
dergelijke economische activiteiten oneigenlijk gebruik kunnen maken van publieke
middelen, kan dit leiden tot concurrentievervalsing met bedrijven. De wet heeft het
doel deze concurrentievervalsing tegen te gaan. Betreedt een overheid de markt, dan
moet zij zich aan de gedragsregels houden. Zie ook het antwoord op vraag 11 van de
nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de
wet markt & overheid (Kamerstuk 35 985, nr. 6).
28
Is de Minister voornemens om commerciële activiteiten van zbo’s uitgevoerd in 2021
die redelijkerwijs ook door de markt uitgevoerd kunnen worden in de toekomst aan de
markt over te laten? Kan de Minister dit toelichten?
29
Welke voorbeelden van zbo’s die niet onder de EZK vallen met commerciële activiteiten
in 2021 die ook aan de markt overgelaten hadden kunnen worden zijn bij de Minister
bekent?
30
Welke stappen onderneemt de Minister om zbo’s die niet onder haar directe verantwoordelijkheid
vallen geen marktverstorende activiteiten te laten ondernemen?
Antwoord 28, 29 & 30
Zoals ook aangegeven bij vraag 27, zie ik het het sec aanbieden van goederen en diensten
op een markt niet als een probleem op zichzelf, zolang het eerlijk en volgens de wet
markt en overheid plaatsvindt. Zbo’s vallen onder de Minister die het aangaat. Ik
heb daarom geen volledig beeld van de activiteiten die Zbo’s uitvoeren die niet onder
mijn verantwoordelijkheid ressorteren, of deze nu commercieel of publiekelijk van
aard zijn. Ik ben daarom niet voornemens om in generieke zin aanpassingen te doen
aan de huidige activiteiten.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de gewijzigde geopolitieke realiteit
de klimaat- en energietransities niet mag dwarsbomen. De Minister voor Klimaat en
Energie voelt die urgentie en toont zich bereid om te werken aan een duurzame toekomst.
Maar het is belangrijk dat we slim blijven investeren in hernieuwbare energiebronnen
en serieuze stappen te zetten om het klimaatbeeld van 60% CO2-reductie in 2030 te behalen. Zij hebben daarom nog enkele vragen en opmerkingen die
zij aan de Minister willen voorleggen.
31
De leden van de D66-fractie constateren dat door de energietransitie het elektriciteitsgebruik
van burgers en bedrijven is toegenomen. Netbeheerders kunnen de ontwikkelingen niet
bijbenen, waardoor er krapte ontstaat op het elektriciteitsnet. Bovendien kan dit
netcapaciteitsprobleem de energietransitie belemmeren. Deze leden zijn positief over
de investeringen in de verzwaring van het elektriciteitsnet. Zij zijn van mening dat
maatwerk hierin essentieel is. Wat is het effect geweest van de beleidsmaatregelen
om de verzwaring van het elektriciteitsnet te versnellen?
Antwoord
De transportschaarste op het elektriciteitsnet is inderdaad een bottleneck voor de
snelheid van de energietransitie en netbeheerders kijken dan ook naar hoe ze binnen
de ruimte die er op het net nog wel is partijen toch van capaciteit kunnen voorzien.
Het totale effect van de maatregel die het Rijk, medeoverheden en netbeheerders en
marktpartijen genomen hebben is moeilijk te kwantificeren omdat het hierbij om een
bewegend doel gaat. Maatrelgelen als het realiseren van investeringen, congestiemanagement,
het openstellen van de vluchtstrook of snellere ruimtelijke inpassing dragen bij aan
meer of snellere beschikbaarheid van transportcapaciteit. Tegelijkertijd neemt de
vraag naar transportcapaciteit op allerlei plekken en in sectoren toe waardoor er
steeds om additionele transportcapaciteit wordt gevraagd. Zie ook de recente Kamerbrief.
Waarin de Minister voor Klimaat en Energie vermeldt de Kamer te informeren over stand
van zaken rondom de schaarste, na de zomer voor het debat over netcapaciteit (Kamerstuk
29 023, nr. 281).
32
Is de Minister van plan om specifieke maatregelen te nemen om de vraag naar netcapaciteit
te beperken?
Antwoord
De stijging van de vraag naar transportcapaciteit is voor een deel het gevolg van
de succesvolle klimaat en energietransitie die we doormaken. De vraag naar aanvullende
transportcapaciteit zal wel beter gestructureerd moeten worden. Hiervoor is meer regie
en strategische programmering voor nodig waarbij de energie-infrastructuur een centrale
en leidende rol heeft. De Minister voor Klimaat en Energie borgt dit onder andere
in het Nationaal Plan Energiesysteem. Zie de recente brief van de Minister voor Klimaat
en Energie aan uw Kamer (Kamerstuk 29 023, nr. 311).
33
Kan de Minister aangeven wat het beoogde effect is van de gewijzigde geopolitieke
realiteit op de uitvoering van het regulier beleid om het elektriciteitsnet te verzwaren
en in de toekomst efficiënter te benutten?
Antwoord
De geopolitieke situatie is met de oorlog in Oekraïne en het toewerken van energie
onafhankelijkheid van Rusland inderdaad sterk gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat
partijen vervroegd een stap zetten naar elektrificatie van de economie. Dit verhoogt
de druk op het elektriciteitsnet, maar geeft mij en de netbeheerders, medeoverheden
en marktpartijen ook de mogelijkheid om waar mogelijk nog versnelling te bieden. De
Minister voor Klimaat en Energie wil hierbij wel aangeven dat zeker onder deze verhoogde
druk transportschaarste voorlopig echt nog een knelpunt zal blijven, ondanks de inzet
van netbeheerders, medeoverheden, marktpartijen en de Minister van Klimaat en Energie
om waar mogelijk verlichting te bieden.
34
Kan de Minister aangeven welke (financiële) druk het principe van de «koperen plaat»
en maatregelen ten einde congestiemanagement op TenneT en netbeheerders leggen? Brengt
dit financiële risico’s met zich mee? Zo ja, welke stappen neemt de Minister om dit
beheersbaar te houden?
Antwoord
Het principe van de «koperen plaat» houdt in dat het elektriciteitsnet faciliterend
is aan de gebruikers en de markt. Als gevolg hiervan dienen netbeheerders hun elektriciteitsnetten
uit te breiden als dit nodig is om de vraag naar transportcapaciteit te faciliteren.
In het geval van capaciteitsknelpunten, die niet direct oplosbaar zijn via netuitbreiding,
kunnen netbeheerders flexibiliteit op de markt inkopen om hiermee overbelasting van
onderdelen van het netwerk te voorkomen. Netbeheerders maken voor deze taken kosten.
De efficiënte kosten die netbeheerders maken mogen zij verwerken in hun tarieven.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er op toe dat enkel de efficiënte kosten
worden vergoed aan netbeheerders. Op basis van Europese regelgeving is dit een exclusieve
taak van de ACM.
Financiële risico’s voor de netbeheerders kunnen samenhangen met de omstandigheid
dat investeringen in netwerken voor een periode van tientallen jaren worden gedaan
en daarom ook pas verspreid over tientallen jaren verwerkt mogen worden in de nettarieven.
Netbeheerders zullen dus investeringen in netverzwaring moeten voorfinancieren en
hieruit kan een behoefte naar eigen vermogen ontstaan. Het kabinet heeft dan ook de
strategische intentie uitgesproken om naast kapitaal verlagende maatregelen van netwerkbedrijven
en kapitaalversterking door medeoverheden bij te willen dragen aan de kapitaalbehoefte
van de drie grote regionalen netwerkbedrijven (zie ook Kamerstuk 32 813 nr. 1086) en dit integraal te wegen in het voorjaar of eerder als dat nodig mocht zijn alvorens
er besluitvorming over zal plaatsvinden. De overige kleine netwerkbedrijven hebben
aangegeven dat ze de kapitaalbehoefte zelf in kunnen vullen.
De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet stellen minimale eisen aan de kredietwaardigheid
van netbeheerders om hiermee financiële problemen zo veel mogelijk te voorkomen.
35
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat we moeten investeren in hernieuwbare
energiebronnen, zoals zonne-energie, wind op zee en groene waterstof. Zij constateren
dat de potentie van elektriciteit uit water nog nader wordt onderzocht, waardoor het
dit jaar niet kan worden meegenomen in de herijking van de innovatieprogramma’s. Wanneer
kunnen we de conclusies van dit onderzoek precies verwachten?
Antwoord
Samen met relevante Toegepast Onderzoek (TO2)-instellingen en het Topconsortium voor
Kennis is vorig jaar een traject gestart om de kennisleemtes op het gebied van Elektriciteit
uit Water te definiëren en om te bepalen waar vervolgonderzoek zich op moet focussen.
Op dit moment wordt de onderzoeksopdracht uitgewerkt. Nadat de opdracht is uitgezet,
kan een betere inschatting gegeven worden van wanneer de conclusies gereed zijn. We
zullen u hierover na de zomer informeren.
36
In het coalitieakkoord (Bijlage bij kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken dat we inzetten op een groene industriepolitiek. Deze leden constateren
de tien meest vervuilende bedrijven in 2021 in totaal 22,6 miljoen aan subsidie hebben
ontvangen. De leden vragen de Minister deze kosten en baten nader te specificeren
en te duiden in hoeverre sprake is van kosteneffectief beleid met het oog op de noodzakelijke
CO2-reducties in de industrie. Gaat dit beleid voldoende uit van het «vervuiler betaalt»-principe?
Antwoord
Het uitgangspunt van het Klimaatakkoord is dat de vervuiler betaalt. Dit gebeurt ten
eerste via het Emission Trade System (ETS). Een industrieel bedrijf moet voor elke
ton CO2 dat het uitstoot een emissierecht inleveren. Emissierechten kunnen worden verhandeld,
de prijs staat nu rond de 85 euro per ton.
Ten tweede via de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en klimaattransitie
(ODE). De verdeling tussen huishoudens en bedrijven is via de tarieven aangepast (van
1/2 – 1/2, naar 1/3 – 2/3). Dit is een eerlijker verdeling van de lasten als we kijken
naar gebruik van energie.
Ten derde via de CO2-heffing voor de industrie: deze borgt het emissiedoel en laat de industrie betalen
als ze niet op tijd tot actie over gaan.
Naar aanleiding van toezeggingen gedaan door de Minister voor Klimaat en Energie tijdens
het debat op 7 april jl. betreffende de verduurzaming van de industrie, wordt een
Kamerbrief opgesteld die ingaat op de kosten en baten van de industrie. In deze Kamerbrief
wordt ingegaan op subsidies die de industrie ontvangt en de lasten die de industrie
draagt.
37
Kan de Minister kritisch reflecteren op de vraag in hoeverre deze subsidies nog noodzakelijk
zijn?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er subsidies nodig zijn, naast normerende
en beprijzende maatregelen zoals de CO2-heffing voor de industrie. De industrie in Nederland heeft een aanzienlijke hogere
opgave dan op basis van het EU-ETS het geval zou zijn.
Er zijn subsidies gericht op CO2-reductie door middel van bewezen technologie zoals de Stimulering Duurzame Energieproductie
en Klimaattransitie (SDE++) en de Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI-regeling).
Bij de SDE++ wordt jaarlijks uitgekeerd op basis van daadwerkelijk gerealiseerde CO2-reductie.
Daarnaast zijn er subsidies gericht op innovatie en techniekontwikkeling bijvoorbeeld
voor ondersteuning van pilot- en demonstratie installaties. Het is een gegeven dat
bedrijven uit zichzelf minder in onderzoek en ontwikkeling investeren dan maatschappelijk
gezien optimaal is. Dit komt omdat ze niet alle positieve effecten op de maatschappij
kunnen meenemen in hun investeringsbeslissingen. Het is daarom belangrijk dat externe
effecten worden beprijsd, zoals het EU ETS doet. Ook is onderzoek en ontwikkeling
per definitie onzeker en risicovol waardoor het lastiger te financieren is. Wereldwijd
stimuleren overheden daarom wetenschap, onderzoek en innovatie. Bedrijven investeren
aanzienlijk als een doorbraak te verwachten is, immers de oplossingen kunnen dan wereldwijd
vermarkt worden.
Naast dat het Europese ETS-systeem naar verwachting wordt aangescherpt in het kader
van EU Fit for 55%, is ook de nationale reductieopgave verder verhoogd, met 5,9 Mton,
waarvan een aanscherping van de CO2-heffing met 4 Mton onderdeel is. Deze aanscherping van de CO2-heffing zorgt ervoor dat de Nederlandse industrie ruim 33% efficiënter zal moeten
produceren dan de EU ETS benchmark. Aangezien de aanscherping van de CO2-heffing ook een risico op weglek naar het buitenland teweegbrengt, zijn subsidies
verstandig om ervoor te zorgen dat bedrijven ook daadwerkelijk in Nederland investeren
en er CO2 wordt gereduceerd op wereldschaal. PBL houdt in de tariefstudie voor de heffing ook
rekening met het beschikbare subsidie instrumentarium. De combinatie van «wortel en
stok» maakt daadwerkelijk ambitieuze verduurzaming in Nederland mogelijk.
38
De leden van de D66-fractie lezen dat niet bij alle vergunningaanvragen voor olie-
of gasactiviteiten een financiële toets conform de Mijnbouwwet plaats vindt, maar
dat dit per bedrijf gebeurt. Is het, gelet op de afbouw van fossiele brandstoffen
en verminderde rentabiliteit daaruit volgend, verstandig om dit wel te gaan doen?
Antwoord
Bij iedere nieuwe vergunningaanvraag of overdracht vindt conform de Mijnbouwwet een
financiële toets van de aanvrager plaats. Bij een verlenging vindt deze toetst niet
opnieuw plaats. Het is noodzakelijk om regelmatig de financiële mogelijkheden te blijven
toetsen van bestaande vergunninghouders. Hierbij moet worden gekeken naar het geheel
aan uitstaande verplichtingen die voortvloeien uit het geheel aan vergunningen die
op het bedrijf rusten. Deze integrale toetsing wordt momenteel ingevoerd.
39
Is de Minister voornemens de rol van Energie Beheer Nederland (EBN) hierin wettelijk
te borgen in de Mijnbouwwet?
Antwoord
In de reactie op het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer is aangegeven
dat de wijze waarop de toetsingscriteria uit de Mijnbouwwet worden toegepast nader
worden uitgewerkt en vastgelegd. Hierin beziet de Staatssecretaris ook de huidige
rol van adviseurs ten behoeve van de financiële toetsing, waaronder EBN. Vooruitlopend
daarop legt de Staatssecretaris nog geen rollen vast in de Mijnbouwwet.
40
Is er meerwaarde voor participatie van EBN in projecten voor hernieuwbare energie
(geothermie, aquathermie of anderszins) die zonder EBN niet tot stand komen?
Antwoord
EBN heeft instemming gekregen om, op voor operators vrijwillige basis, deel te nemen
aan geothermieprojecten. Bij de Eerste Kamer ligt momenteel een wetvoorstel voor wijzing
van de Mijnbouwwet, waarmee deelname van EBN bij geothermieprojecten voor operators
verplicht wordt (Kamerstuk 35 531, nr. 2). Er wordt nog bezien of EBN in de toekomst ook nog een mogelijke rol kan spelen
bij groen gas en waterstof. Voor meer informatie over de rol die EBN kan vervullen
bij projecten voor hernieuwbare energie, verwijst de Staatssecretaris u naar de Kamerbrief
over de rol van EBN in de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 687).
41
Ziet de Minister meerwaarde in een financiële toets bij de initiatie van hernieuwbare
energieprojecten, zoals bijvoorbeeld windmolenparken waarbij windmolens in de toekomst
mogelijk vervangen moeten worden?
Antwoord
Op het moment dat SDE++ subsidie wordt aangevraagd voor verschillende technieken beoordeelt
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de haalbaarheid van het project voordat
een beschikking wordt afgegeven. Hierbij wordt zowel naar de economische, financiële
en technische haalbaarheid gekeken. In het geval van vervanging van windmolenparken
gelden enkele specifieke eisen in de SDE++.
42
Is de Minister van mening dat er op het gebied van kosteneffectiviteit een juiste
afweging is gemaakt?
Antwoord
In de SDE++ worden aanvragen op (subsidie)kosten per ton vermeden CO2 gerangschikt, waardoor met de minste subsidie de meeste CO2 wordt gereduceerd. Dat is een juiste afweging om zoveel mogelijk CO2 te reduceren met de beschikbare middelen.
43
De leden van de D66-fractie constateren dat er in 2021 belangrijke stappen zijn gezet
om de afhandeling van de schade in Groningen te versnellen en te verbeteren. Door
het extra geld wat beschikbaar is gesteld op diverse terreinen van de versterkingsoperatie
zijn er stappen gezet richting nieuw perspectief voor Groningers. Onderzoek heeft
ook afgelopen jaar weer laten zien dat de manier van afhandeling van de aardbevingsschade
de grootste bron van stress is bij Groningers. Naast de materiële schade is juist
ook de hulp bij en de vergoeding van deze immateriële schade van ongekende waarde.
Kan worden aangeven hoe ervoor zal worden gezorgd dat de vertraging bij de vergoeding
van immateriële schade in 2021 niet zal doorzetten in 2022?
Antwoord
Het vergoeden van immateriële schade op grote schaal is een nieuw en complex proces.
De afhandeling van deze vorm van schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen
(IMG) is na een pilotfase in november 2021 van start gegaan. Om te voorkomen dat er
vertraging ontstaat tijdens de afhandeling of onzekerheid over de doorlooptijden,
heeft het IMG ervoor gekozen om juist bij immateriële schademeldingen, van mensen
die ernstig leed of verdriet hebben doorstaan als gevolg van de bevingen, de regeling
gefaseerd (in tranches) open te stellen. Het IMG heeft de regeling als eerste opengesteld
in de gemeente Eemsdelta in de kern van het aardbevingsgebied in november 2021. In
april 2022 heeft het IMG besloten de openstelling van een aantal postcodegebieden
uit te stellen om lange doorlooptijden voor bewoners die al een aanvraag in hadden
gediend te voorkomen. De sindsdien vindt de gefaseerde afhandeling van immateriële
schade volgens oorspronkelijke planning plaats. Als streeftijd voor het afhandelen
van aanvragen voor de vergoeding van immateriële schade, hanteert het IMG twaalf weken.
Sinds de start van de regeling heeft het IMG 19.523 aanvragen afgehandeld (peildatum
16 augustus). Deze zijn voor het overgrote deel (circa 95%) binnen de hiervoor genoemde
streeftijd van twaalf weken afgehandeld.
De Staatssecretaris onderschrijft het belang van zorgvuldigheid, in het bijzonder
bij deze vorm van schade. Tegelijkertijd is het wenselijk dat er ook voor bewoners
in de rest van het aardbevingsgebied met immateriële schade snel duidelijkheid komt
over de te ontvangen vergoeding daarvoor. De Staatssecretaris blijf hierover in gesprek
met het IMG.
44
De leden van de D66-fractie benoemen dat ook bij kinderen en jongeren immateriële
schade een grote rol speelt. De Staatssecretaris heeft hierover eerder aangegeven
dat hij met het Instituut Mijnbouwschade Groningen in gesprek zou gaan over de vergoeding
van immateriële schade bij kinderen. Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden en
zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan?
45
Wanneer kunnen ook kinderen en jongeren aanspraak maken op de vergoeding van Immateriële
schade?
Antwoord 44 & 45
Ook minderjarigen kunnen op termijn een vergoeding voor immateriële schade aanvragen.
Net als uw Kamer vindt de Staatssecretaris dat er bijzondere aandacht moet zijn voor
deze kwetsbare groep. Zoals toegezegd, neemt de Staatssecretaris de planning van de
afhandeling van immateriële schade bij minderjarigen ook mee in gesprekken met het
IMG. IMG gaf in gesprek aan de voorbereidingen te treffen voor de uitkering van vergoeding
aan minderjarigen. Dit vergt onder andere aanpassingen van ICT. Zodra er meer duidelijk
wordt over de openstelling van de regeling voor minderjarigen, zal het IMG daarover
communiceren. Het IMG verwacht de regeling in het eerste kwartaal van 2023 open te
kunnen stellen voor minderjarigen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag Ministerie EZK
2021, het Jaarverslag Nationaal Groeifonds 2021 en de bijbehorende stukken. Zij hebben
hierover nog enkele vragen.
46
De leden van de SP-fractie lezen in het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2021 bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van de Algemene Rekenkamer
dat er complicaties waren rondom het vaststellen van de juistheid en rechtmatigheid
van de verlening, bevoorschotting en vaststelling van de uitgaven rond de Tegemoetkoming
Vaste Lasten (TVL). Deze leden vragen of hierdoor ondernemers die in aanmerking komen
voor de steunmaatregelen tussen wal en schip zijn gevallen?
Antwoord
Nee. De «complicaties» die de SP-fractie aanhaalt, betreffen een bezwaar van de Algemene
Rekenkamer van 7 april jl. op het jaarverslag 2021 van EZK, waarin zij aangaf ze niet
over voldoende informatie te beschikken om met zekerheid te zeggen dat TVL-gelden
rechtmatig waren besteed en misbruik en oneigenlijk gebruik voldoende waren beheerst.
De AR heeft mij op 12 mei jl. geschreven het bezwaar in te trekken, als gevolg van
extra inspanningen van EZK en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om de Algemene
Rekenkamer (AR) van aanvullende informatie te voorzien. De AR schreef dat het is «gelukt
de onzekerheid weg te nemen en vervolgens de rechtmatigheid vast te stellen.» De genoemde
complicaties betreffen dus een weggenomen obstakel in het verantwoordingsonderzoek,
zijn daarmee geen weerspiegeling van een probleem in de uitvoeringspraktijk, en heeft
er daarmee niet voor gezorgd dat ondernemers tussen wal en schip vielen.
47
De leden van de SP-fractie maken zich, net als de Algemene Rekenkamer, zorgen over
netcongestie en het feit dat er in energiebeleid te weinig rekening is gehouden met
de gevolgen van de energietransitie en het toenemende elektriciteitsgebruik voor de
betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet. De actualiteit heeft ons inmiddels ingehaald
met het volle hoogspanningsnet in Brabant en Limburg. De Minister voor Klimaat en
Energie zegt geen voorrang te kunnen verlenen aan partijen bij toegang tot het net.
Kan de Minister aangeven wat hij gaat doen om de belemmeringen in wet- en regelgeving
weg te nemen en in hoeverre EU-regelgeving hier in de weg staat?
Antwoord
Netbeheerders zijn zowel op basis van Europese als Nederlandse wet verplicht partijen
non-discriminator te behandelen. Ze geven hier invulling aan door partijen op volgorde
van binnenkomst van een aansluiting en transportcapaciteit te voorzien. Netbeheerders
kunnen met goedkeuring van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) tot een complexere
methode van volgorde van behandeling komen mits deze ook non-discriminator van aard
is. Hierbij mogen ook enkel economische en technisch elementen voor de netbeheerder
als uitgangspunten gebruikt worden. Zowel de Europese als Nederlandse wetgever hebben
onder andere willen voorkomen dat netbeheerders vanuit hun positie als monopolist,
of overheden via wet- en regelgeving, specifieke partijen (op vrij arbitraire gronden)
een voorkeurspositie toekennen. Elke individuele aanvrager heeft (uiteindelijk) recht
op een aansluiting en transportcapaciteit. Dit recht kan in beginsel niet worden ingeperkt
en is ook een van de kernprincipes in ons energiesysteem en die onderschrijf ik ook.
De Minister voor Klimaat en Energie verwijst hierbij ook graag naar de beantwoording
van vragen van de heer Bontenbal (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2827). Daarnaast heeft de Minister voor Klimaat en Energie in een brief vermeldt de Kamer
te informeren over stand van zaken rondom de schaarste, na de zomer voor het debat
over netcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281).
Het is hierbij goed om op te merken dat er op hoger abstractie niveau wel de mogelijkheid
bestaat om uitbreidingsinvesteringen maatschappelijk te sturen, omdat die niet gericht
zijn om individuele aanvragers.
48
De leden van de SP-fractie lezen in het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2021 bij het Nationaal Groeifonds van de Algemene Rekenkamer dat de Algemene Rekenkamer
risico’s ziet bij de informatievoorziening richting de Kamer omdat de fondsdoelstellingen
niet eenduidig zijn en het de vraag is of de Minister met de informatie die wordt
verzameld uiteindelijk uitspraken kan doen over de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het Nationaal Groeifonds?
Antwoord
Om de informatievoorziening op projectniveau te waarborgen zijn twee instrumenten
in werking. Ten eerste zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt met departementen die
middelen krijgen over het verzamelen van informatie3 om projecten te kunnen controleren, bijsturen en evalueren. Samen met de ingeschatte
effecten van projecten ten tijde van het selectieproces biedt dit een belangrijke
bron van informatie voor de verantwoording.
Ten tweede is model 3.55 van de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften in 20224 opgesteld. Hiermee kan de nodige informatie worden verzameld en gepresenteerd om
uiteindelijk uitspraken over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het fonds te
kunnen doen. Het model zal als bijlage bij de betreffende departementale jaarverslagen
opgenomen worden. Deze bijlage verschaft extracomptabel inzicht in de totale uitgaven
voor de NGF-projecten op basis van informatie van de vakdepartementen. De bijlage
bevat financiële informatie en op hoofdlijnen een toelichting van de stand van zaken
per project.
Om de informatievoorziening op fondsniveau te waarborgen wordt momenteel in lijn met
de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer gewerkt door de Adviescommissie en fondsbeheer
aan een systematiek om de informatie die reeds op projectniveau verzameld wordt samen
te brengen op fondsniveau. De Commissie heeft namelijk een belangrijke rol bij de
monitoring en effectmeting. Zij rapporteert jaarlijks sinds 20215 (publiekelijk) aan de fondsbeheerders over de voortgang en kwaliteit van de lopende
projecten. Voor deze systematiek op fondsniveau wordt ook externe expertise ingeschakeld
en wordt gebruik gemaakt van de inzichten vanuit de Algemene Rekenkamer zoals gedeeld
in uw rapport en zoals gedeeld in de gesprekken gevoerd met u tijdens het onderzoek.
Deze rapportages zullen een belangrijke bron zijn voor de vijfjaarlijkse evaluaties
van het Groeifonds die extern uitgevoerd zullen worden en waarbij de doelmatigheid
en doeltreffendheid getoetst zal worden.
In het Wetsvoorstel voor de Instelling van het NGF6 is opgenomen dat het fonds als doel heeft het beschikbaar stellen van financiële
middelen om het duurzaam verdienvermogen te vergroten door het doen van investeringen,
op het gebied van kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Duurzaam
verdienvermogen wordt hierbij gedefinieerd als het bruto binnenlands product dat Nederland
op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische,
sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige
generaties. Deze verduidelijking en wettelijke verankering van de doelstelling biedt,
aansluitend op de aanbeveling van het Algemene Rekenkamer, een sterkere basis voor
een adequate verantwoording door het kabinet aan het parlement.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat bij het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat veel geld gemoeid is met het verduurzamen van de Nederlandse economie.
Het grootste deel van de uitgaven zijn subsidies en fiscale regelingen. Voor deze
leden is het van belang dat dat geld effectief en doelmatig ingezet wordt. Uit de
verantwoording over de begroting van 2021 maken deze leden op dat dit niet altijd
goed gaat. Deze leden maken zich dan ook zorgen over de gevolgen daarvan voor het
lopende jaar en de komende tijd. In dat kader stellen zij een aantal vragen aan de
Minister.
49
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Algemene Rekenkamer constateert dat
het toenemende tekort aan netcapaciteit erop duidt dat de Minister in zijn energiebeleid
te weinig rekening heeft gehouden met de gevolgen van de energietransitie en het toenemende
elektriciteitsgebruik voor de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet. Hoe is het
mogelijk dat de maatregelen die de Minister tot nu toe heeft genomen nog nauwelijks
bijdragen aan een oplossing van het tekort aan netcapaciteit?
50
De recent gepubliceerde kabinetsbrief van de Minister voor Klimaat en Energie maakt
zelfs duidelijk dat de situatie verslechtert in plaats van verbeterd. Hoe ziet de
Minister dit en op welke manier denkt de Minister hier de komende jaren invulling
aan te geven?
Antwoord 49 & 50
De kern van het probleem van transportschaarste is het feit dat de vraag naar transportcapaciteit
als gevolg van de transitie maar ook versneld door de geopolitieke context veel harder
groeit dan dat de transportcapaciteit kan worden uitgerold als gevolg van krappe arbeidsmarkt,
materiaalschaarste en lange (ruimtelijke) doorlooptijd van energie-infraprojecten.
De maatregelen die de Minister voor Klimaat en Energie genomen heeft samen met de
netbeheerders en medeoverheden richten zich op efficiënter gebruik van de infrastructuur
en waar mogelijk versnelling van de doorlooptijd.
Op korte termijn zal transportschaarste helaas een knelpunt blijven, ondanks de inzet
van netbeheerders, medeoverheden, marktpartijen en mijzelf om waar mogelijk verlichting
te bieden. Voor de langere termijn verwijst de Minister voor Klimaat en Energie u
naar het antwoord op vraag 51.
51
De schaarste op de netcapaciteit is wat deze leden betreft illustrerend voor het bredere
verhaal van schaarste. Deze leden missen een visie van de Minister van Economische
Zaken en Klimaat op dit punt. Hoe kijkt de Minister in algemeenheid aan tegen schaarste
– voor welke sectoren ziet zij bijvoorbeeld geen ruimte in het toekomstige Nederlandse
verdienmodel?
Antwoord
Er wordt op dit moment gewerkt aan een richtinggevende visie op de duurzame economie,
deze zal in het najaar van 2022 gepresenteerd worden. Stakeholders worden actief betroken
bij de ontwikkeling van de visie. De focus van de visie zal liggen op het duurzaam
verdienvermogen: de mate waarin de economie welvaart én welzijn kan genereren voor
huidige en toekomstige generaties. Daarbij speelt schaarste, zoals op de netcapaciteit,
een belangrijke rol. De visie zal ingaan op de verschillende dilemma’s die hier spelen
52
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat
de doelstellingen voor de fiscale regelingen vaag zijn en bevelen daarom aan de fiscale
regelingen te herzien. Ook deze leden zien hier de meerwaarde van in en vragen of
de Minister van plan is gehoor te geven aan dit idee en misschien ook breder te trekken
en de doelmatigheid van de verschillende subsidiepotjes voor de industrie ter discussie
te stellen. Niet in het minst, omdat deze leden zich zorgen maken over de 3 miljard
euro die nu wordt uitgetrokken voor de maatwerkafspraken.
Antwoord
De leden refereren aan het door de Algemene Rekenkamer (AR) uitgevoerde Verantwoordingsonderzoek
2020 waarin in hoofdstuk 5.1 ook aandacht was voor de inzet van fiscale regelingen.
De AR beveelt aan om het fiscale toetsingskader te benutten bij de voorgenomen inzet
van een nieuwe fiscale regeling. Daarbij beveelt de AR aan om dit toetsingskader ook
toe te passen bij evaluaties van bestaande fiscale regelingen. Dit jaar worden zowel
de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen
(Vamil) als de Energie-investeringsaftrek (EIA) geëvalueerd. Conform de aanbevelingen
van de AR zal het fiscale toetsingskader in deze evaluaties worden meegenomen. Voor
deze regelingen is een horizonbepaling van kracht waarin is opgenomen dat de fiscale
regeling per 2024 vervalt, tenzij de uitkomsten van de periodieke evaluaties positief
zijn. Het kabinet zal dan besluiten tot voortzetting van de regelingen voor een nieuwe
termijn van 5 jaar. Ook is er in Klimaatakkoord afgesproken dat er subsidies nodig
zijn, naast normerende en beprijzende maatregelen zoals de CO2-heffing voor de industrie. De industrie in Nederland heeft een aanzienlijke hogere
opgave dan op basis van het EU-ETS het geval zou zijn. Ik ben daarom niet van plan
om dit nu breder te trekken naar de verschillende subsidie instrumenten voor de industrie.
53
Wat is precies de toegevoegde waarde van dit subsidiepotje voor de industrie ten opzichte
van het al bestaande SDE++, waar de industrie ook gebruik van kan maken?
Antwoord
De inzet is onder andere om de Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI-regeling)
en de nieuw te ontwikkelen de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie
(NIKI-regeling) uit dit perceel te financieren, naast individuele maatwerksubsidies
waar dit nodig is. De VEKI is met name gericht op de uitrol van bewezen technologie
voor proces-efficiency en energiebesparing met een terugverdientijd van meer dan 5
jaar. Ook het mkb maakt hier veel gebruik van. Proces-efficiency en energiebesparing
«passen» als technologiegroep niet in de SDE++ regeling, omdat er met deze technologie
niets wordt geproduceerd, zoals bij duurzame energie het geval is, en de gerealiseerde
CO2-reductie niet meetbaar is. Daarom is er een aparte regeling nodig.
De NIKI (Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie) is gericht op
grotere CO2-reducerende projecten met alternatieve technologie die niet in de SDE++ passen, vaak
vanwege het unieke karakter. Projecten die net als bij SDE++ ook operationele ondersteuning
nodig hebben, zoals elektrisch kraken of groene chemie. Deze regeling is van belang
om juist ook alternatieve technologie naast carbon capture and storage (CCS) in de
SDE++, voldoende te kunnen stimuleren.
54
Ook dit relateert weer aan de visie van de Minister op schaarste. Hoe wordt geselecteerd
welke bedrijven toekomstbestendig zijn en welke niet?
Antwoord
In generieke subsidie instrumenten zoals de SDE++ zit een toetsing op technische en
economische haalbaarheid van het project. De SDE++ kent meestal een projectduur van
15 jaar. Bedrijven waar ik maatwerkafspraken mee zal maken committeren zich voor nu
en de lange termijn aan Nederland. Aangezien het kabinet het gebruik van fossiele
grondstoffen wil terugdringen, is het belangrijk dat bedrijven in de maatwerkaanpak
verder kijken dan 2030. Bedrijven kunnen daarom met de overheid in gesprek gaan over
maatwerk wanneer zij een ambitieus plan hebben om voor 2030 significante CO2-reductie te behalen en tegelijkertijd een visie hebben op hun lange termijn verduurzaming
en hierover afspraken willen maken. Het bedrijf moet een plan te hebben voor aanpassing
van het productieproces richting CO2-neutraliteit in 2040/2050 om in aanmerking te komen voor maatwerk.
55
Krijgen alle twintig bedrijven sowieso geld? Waar is het bedrag van 3 miljard euro
op gebaseerd?
Antwoord
De financiële ondersteuning van verduurzamingsprojecten – ook daar waar het gaat om
maatwerktrajecten – zal zo veel mogelijk plaatsvinden via generieke ondersteuningsinstrumenten.
Bedrijven kunnen alleen voor subsidie in aanmerking komen als ze aan de voorwaarden
van de regelingen voldoen.
Mocht het generieke instrumentarium niet toereikend blijken, dan zal de overheid in
overleg met het bedrijf de mogelijkheden voor specifieke financiële steun onderzoeken.
Hierbij zal enerzijds ingespeeld moeten worden op de reële economische en financiële
behoefte bij het bedrijf om tot verduurzaming van het productieproces te komen en
anderzijds zal rekening moeten worden gehouden met de toepasselijke Europese staatssteunkaders.
De 3 miljard euro is afgesproken in het Regeerakkoord en is tot stand gekomen tijden
de onderhandelingen hierover.
56
Wat zijn precies de doelen die nagestreefd worden?
Antwoord
In de brief van 5 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 863) zijn de lijnen van het beleid voor verduurzaming van de industrie uiteengezet. Doel
is om te komen tot een klimaatneutrale industrie in 2050. Bij de maatwerkaanpak dagen
we bedrijven uit zelf met ambitieuze verduurzamingsplannen te komen die het mogelijk
maken hun activiteiten nu en in de toekomst in Nederland te blijven ontwikkelen. In
de Kamerbrief over maatwerk die u voor de zomer zal ontvangen, wordt dieper ingegaan
op het doel en proces rond de maatwerkaanpak.
57
Maakt de Minister het niet onnodig ingewikkeld, waarmee zij de kans vergroot dat de
3 miljard euro ondoelmatig wordt uitgegeven?
Antwoord
De regelingen gericht op het verduurzamen van de industrie worden conform Europese
Staatssteunregels vormgegeven en zijn naar verwachting gemiddeld kosten efficiënt.
Wat betreft het Klimaatfonds wordt door de fondsconstructie gewaarborgd dat een zorgvuldig
besluitvormingsproces wordt gevolgd en een integrale afweging wordt gemaakt over het
toekennen van de middelen. Bij het beoordelen of maatregelen aanspraak kunnen maken
op middelen uit het Klimaatfonds zal door de fondsbeheerder (de Minister voor Klimaat
en Energie) onder andere gekeken worden naar de doelmatigheid van de maatregelen.
Doelmatigheid is ook een van de criteria die is opgenomen in het concept wetsvoorstel
voor het Klimaatfonds. Daarbij moet bijvoorbeeld duidelijk zijn dat de beoogde effecten
niet op een alternatieve manier of met minder middelen gerealiseerd kunnen worden.
Dit is ook in lijn met het belang dat maatregelen objectief worden getoetst, zoals
door de Tweede Kamer uitgesproken in de motie van de leden Heinen en Grinwis (Kamerstuk
35 925, nr. 149) en op doelmatigheid en doeltreffendheid worden beoordeeld zoals uitgesproken in
de motie van het lid Nijboer c.s. (Kamerstuk 36 100, nr. 9).
58
Hoe kan de Kamer beoordelen of het geld doelmatig wordt uitgegeven?
Antwoord
Voor het daadwerkelijk toekennen en overmaken van middelen uit het Klimaatfonds is
parlementaire goedkeuring nodig. Conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet voorzie
ik alle beleidsvoorstellen die naar de Kamer gaan van een toelichting op de doelstellingen,
in te zetten instrumenten, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en
doelmatigheid. Dit is de basis waarop de kamer kan beoordelen of het geld doelmatig
wordt uitgegeven.
Het klimaatbeleid wordt daarnaast de Klimaat- en Energieverkenning gepubliceerd, die
op basis van de Klimaatwet een expliciete rol heeft om de voortgang van het klimaatbeleid
te monitoren. Eenmaal per jaar moet de KEV op duidelijke en integrale wijze verslag
doen van de volle breedte van het gevoerde klimaat- en energiebeleid en de verwachte
effecten daarvan.
59
In dit kader vragen deze leden wat de Minister van plan is als de bedrijven de maatwerkafspraken
niet nakomen. Is de Minister dan van plan het geld terug te vorderen dat bedrijven
hebben gekregen in ruil voor de maatwerkafspraken?
Antwoord
In de maatwerkafspraken zal vastgelegd worden hoe de nalevering van de afspraken gemonitord
wordt. Daarnaast zullen er afspraken gemaakt worden over de consequenties van het
niet nakomen van afspraken door zowel de overheid als het betrokken bedrijf.
60
De leden van de GroenLinks-fractie lezen tot slot dat er geen vaste criteria worden
toegepast bij het beoordelen van de financiële mogelijkheden van mijnbouwbedrijven
en het opruimen van mijnbouwwerken. Hoe kunnen mijnbouwprojecten dan op een eerlijke
en grondige wijze worden getoetst? Deze leden zijn van mening dat er veel meer zekerheden
moeten worden ingebouwd om zeker te stellen dat de rommel van mijnbouwwerken wordt
opgeruimd, ook als dat in de verre toekomst is. Het belang van vaste criteria is des
te groter gezien het feit dat EBN zelf participeert in alle mijnbouwprojecten.
Antwoord
Toetsing van de capaciteiten van een mijnbouwbedrijf is een toetsing die ziet op de
technische en de financiële mogelijkheden van de aanvrager. Er moeten voldoende financiële
mogelijkheden zijn om de opsporings- of winningsactiviteiten uit te voeren, de infrastructuur
achteraf te ontmantelen of om eventuele schade als gevolg van de mijnolie- en gas
activiteiten te dragen. Afhankelijk van de fase van vergunningverlening waarin wordt
getoetst en de technische capaciteiten van het bedrijf kunnen andere criteria meewegen.
Deze flexibiliteit komt de grondigheid van de toets ten goede. In reactie op de Verantwoordingsonderzoek
is aangegeven dat de wijze waarop de toetsingscriteria uit de Mijnbouwwet worden toegepast
nader worden uitgewerkt en vastgelegd. Hierdoor wordt het op voorhand inzichtelijk
op welke wijze en op basis van welke stukken de heeft plaatsgevonden. Dit komt de
transparantie ten goede.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier