Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tjeerd de Groot over het bericht dat de Europese Commissie bereid is derogaties toe te staan van milieuvereisten uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
Vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht dat de Europese Commissie bereid is derogaties toe te staan van milieuvereisten uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (ingezonden 12 augustus 2022).
Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen
24 augustus 2022).
Vraag 1
Klopt het dat de hoofdreden van de Europese Commissie om derogaties te verlenen voor
een aantal van de goede landbouw- en milieucondities (GLMC) is om de voedselzekerheid
te beschermen?1
Antwoord 1
Ja, dat klopt.
Vraag 2
Kunt u verduidelijken of Nederland gebruik gaat maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening,
ondanks dat het volgens u «niet substantieel zal bijdragen aan een verhoging van de
voedselproductie, omdat in ons land weinig landbouwareaal braak ligt»2 en u eerder heeft gesteld dat in Nederland of Europa op dit moment geen sprake is
van dreigende voedselschaarste en vergroening juist belangrijker is dan ooit om de
voedselveiligheid op de langere termijn veilig te stellen?3
Antwoord 2
Ik heb besloten als Nederland gebruik te maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening
uit hoofde van het waarborgen van een gelijk speelveld binnen de EU, temeer omdat
vrijwel alle lidstaten voor de derogatie hebben gestemd. Alleen Duitsland heeft zich
van stemming onthouden. Daarnaast speelt mee dat uit de tweede praktijkproef over
de eco-regeling en meerdere voorlichtingsbijeenkomsten over het nieuwe GLB is gebleken,
dat het voor akkerbouwers lastig zal zijn om in het begin van de nieuwe GLB-periode
te kunnen voldoen aan GLMC 8a (4% niet-productief bouwland). De ambities voor de GLB-doelen,
bezien over de gehele GLB-periode, blijven overigens onveranderd.
Vraag 3
Welke landen verwacht u dat er wel en niet gebruik zullen maken van de mogelijkheid
tot derogaties? Kunt u hierbij tevens een inschatting maken per land wat de afwegingen
hiervoor zijn?
Antwoord 3
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, hebben alle lidstaten, op Duitsland na, voor
de derogatieverlening gestemd. Duitsland heeft zich onthouden van stemming, omdat
zij ten aanzien van GLMC 8a (niet-productief land) ook vrijstelling wilde hebben voor
het kunnen gebruiken van de geoogste producten voor biobrandststof en veevoeder. De
onthouding van Duitsland hoeft dus niet per definitie te betekenen dat Duitsland de
derogaties niet zal gaan toepassen.
Aangezien nagenoeg alle lidstaten dus voor de derogatieverlening hebben gestemd, mag
verwacht worden dat zij er ook gebruik van zullen maken. Bij de stemming hoeven lidstaten
geen overwegingen te geven, tenzij lidstaten tegen zouden hebben gestemd of, zoals
in het geval van Duitsland, een lidstaat zich onthoudt.
Vraag 4
Kunt u toelichten wat het standpunt van Nederland was bij het ter sprake komen van
het wel of niet toestaan van deze derogaties en wat hierbij het politieke krachtveld
was?
Antwoord 4
In de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl. hebben veel lidstaten om duidelijkheid
gevraagd over van een mogelijke derogatieverlening. Nederland heeft in die politieke
context aangegeven de ambities van de groenblauwe architectuur van het nieuwe GLB
belangrijk te vinden, maar tegelijkertijd ook serieus te willen kijken of het opportuun
is om uiteindelijk hiervan gebruik te maken.
Vraag 5
In hoeverre kan Nederland met deze derogaties een daadwerkelijke bijdrage leveren
aan extra voedselzekerheid als gevolg van bijvoorbeeld het wegvallen van Oekraïense
graan voor menselijke consumptie wanneer er in Nederland vooral graan voor dierlijke
consumptie wordt geteeld? Hoe zit dit voor andere gewassen die schaars zijn als gevolg
van de oorlog in Oekraïne?
Antwoord 5
Zoals ik in mijn brief van 8 augustus de Tweede Kamer over het verslag van de Landbouw-
en Visserijraad van 18 juli 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456), zal de derogatieverlening in het geval van Nederland niet substantieel bijdragen
aan een verhoging van de voedselproductie. Desalniettemin heb ik gemeend om de derogatie
ook in Nederland toe te passen om reden van het waarborgen van een gelijk speelveld
in de EU en boeren meer tijd te geven om te kunnen voldoen aan met name GLMC 8a. Gebleken
is dat voor akkerbouwers het moeilijk is om aan deze verplichting te kunnen voldoen
bij het begin van het nieuwe GLB, mede omdat de invulling van een bouwplan in 2023
al in 2022 door agrariërs behoort te worden vastgesteld. Deze derogatie kan daardoor
bijdragen aan een verantwoorde implementatie van het toekomstig GLB.
Vraag 6
Kunt u nader uiteenzetten wat de verwachte milieueffecten zijn van het toestaan van
deze derogaties op klimaat, water, bodem en stikstof? Is hiervoor een nieuwe milieueffectrapportage
(m.e.r.) toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer deze milieueffect
analyse?
Antwoord 6
De voorwaarden GLMC 7 (gewasrotatie) en GLMC 8a (niet-productief land) hebben vooral
betrekking op de bodemgesteldheid i.c. -vruchtbaarheid respectievelijk de biodiversiteit.
De derogaties betekenen dat slechts in het eerste jaar van de nieuwe GLB-periode niet
aan deze voorwaarden hoeft te worden voldaan. De ambities voor de GLB-doelen blijven
echter overeind, aangezien de Commissie de voorwaarde stelt dat de derogatie, over
de gehele GLB-periode bezien, niet mag leiden tot een afname van de ambitie op de
groenblauwe architectuur. In 2024 worden er voor de akkerbouw bovendien meer activiteiten
in de eco-regeling mogelijk. Om die reden heb ik geen nieuwe milieueffectrapportage
opgesteld.
Vraag 7
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijk toestaan van deze derogaties in relatie
tot de opgave om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te behalen? In hoeverre
doet dit afbreuk aan de voorgestelde maatregelen uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn
en het daarbij behorende addendum?
Antwoord 7
De verplichtingen uit het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn blijven onverminderd bestaan. De derogatie ziet alleen
op verplichtingen uit het nieuwe GLB.
Vraag 8
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijke toestaan van deze derogaties in relatie
tot de opgave om de Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen in 2027 te halen? In
hoeverre is er risico op verdere verslechtering van de waterkwaliteit die volgens
de KRW niet toegestaan is? Zou gezien de recente achteruitgang van de waterkwaliteit
als gevolg van de droogte in de afgelopen jaren en de enorme opgave om de KRW-doelstellingen
te behalen niet prudent omgesprongen moeten worden met derogaties die het risico met
zich meebrengen op verdere verslechtering van de waterkwaliteit of die doelbereik
complexer maken?
Antwoord 8
De GLB-voorwaarden waarop de derogaties zien, hebben betrekking op bodemgesteldheid
(GLMC 7) en biodiversiteit (GLMC 8a). De uit de regeling voortvloeiende beheerseisen
1 (bevloeien en lozen van afvalstoffen) en 2 (nitraat) alsmede GLMC 4 (bufferstroken)
zien toe op de waterkwaliteit. Deze voorwaarden blijven onveranderd.
Vraag 9
Op welke manier zijn alle ministeries betrokken bij dit derogatie-vraagstuk en de
implementatie daarvan in relatie tot de impact daarop op het tijdspad richting het
behalen van de KRW-doelen en de natuurdoelen?
Antwoord 9
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, blijven de voorwaarden, die effect
hebben op de waterkwaliteit, ongewijzigd van kracht. Afstemming met andere ministeries
is daarom niet nodig geweest.
Vraag 10
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval voor het definitieve
besluit over het al dan niet verlenen van de derogaties?
Antwoord 10
De definitieve melding om gebruik te maken van de derogatieverlening is uiterlijk
26 augustus a.s.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.