Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op de vragen van het lid Van Haga over onzorgvuldige uithuisplaatsingen kinderen
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over onzorgvuldige uithuisplaatsingen kinderen (ingezonden 4 juli 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
22 augustus 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3605.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: onderzoek bij uithuisplaatsing kinderen
gebeurt vaak onzorgvuldig»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat een uithuisplaatsing alleen ingezet mag worden als uiterste
redmiddel bij problemen binnen een gezin?
Antwoord 2
Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende gebeurtenis voor ouders,
kind en professionals. Ik ben het ermee eens dat een uithuisplaatsing een laatste
middel is, als er geen andere oplossingen meer zijn om ervoor te zorgen dat een kind
veilig en gezond in het eigen gezin kan opgroeien.
Vraag 3
Zo ja, kunt u dan verklaren waarom in veel gevallen niet eerst alle andere maatregelen
die beschikbaar zijn, zijn aangewend, alvorens een kind uit huis te plaatsen?
Antwoord 3
Kinderen hebben het recht om gezond en veilig op te kunnen groeien. Het heeft de voorkeur
als een kind opgroeit in het eigen gezin. Een jeugdprofessional kijkt dus altijd naar
mogelijkheden om de problemen thuis te verminderen of op te lossen. Bijvoorbeeld door
de inzet van intensieve behandeling thuis, of hulp vanuit het eigen netwerk en de
familie. De richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming»2 geeft professionals hiervoor een duidelijk kader, waarin het voorkomen van uithuisplaatsingen
een belangrijk onderdeel is. Dat laat onverlet dat er situaties denkbaar zijn waarbij
het voor de veiligheid van de kinderen geboden is dat zij alsnog (vrijwillig of gedwongen)
uit huis geplaatst worden.
Vraag 4
Bent u zich ervan bewust dat Nederland in vergelijking met andere landen veel vaker
een kind uit huis laat plaatsen?
Antwoord 4
Nederland plaatst in vergelijking met andere Europese landen niet aanzienlijk meer
kinderen uit huis.3 In vergelijking met andere West-Europese landen zit Nederland in de middenmoot. Mogelijke
verklaringen voor verschillen tussen landen zijn niet onderzocht en mij dus ook niet
bekend.
Vraag 5 en 6
Is het mogelijk dat Nederland zo’n groot aantal uithuisplaatsingen kent omdat daar
in ons land te snel op wordt overgegaan?
Heeft u een verklaring voor het snelle overgaan tot een uithuisplaatsing? Is dat gebrek
aan expertise bij de hulpverleners, te weinig tijd voor gedegen onderzoek door te
hoge werkdruk, gemakzucht, of iets anders? Graag een gedetailleerde analyse.
Antwoord 5 en 6
De stelling dat in Nederland een ongekend hoog aantal uithuisplaatsingen voorkomt,
omdat daar te snel op wordt overgegaan, kan ik niet onderschrijven (zie antwoord op
vraag 4). De bovengenoemde richtlijnen voor uithuisplaatsing geeft de jeugdprofessional
een kader voor het nemen van dergelijke ingrijpende besluiten. Deze richtlijnen hebben
de insteek dat een uithuisplaatsing van een kind zoveel als mogelijk voorkomen moet
worden.
Daarmee is helaas nog niet gezegd dat het traject van uithuisplaatsingen altijd goed
verloopt. Het onlangs uitgevoerde onderzoek naar de kwaliteit van het feitenonderzoek
bij uithuisplaatsingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toont dit ook
aan.4 Het werk is moeilijk en vraagt veel tijd, kennis, ervaring en competenties. De IGJ
concludeert dat – ondanks de goede intenties van de betrokken partijen en jeugdprofessionals
– er in de praktijk van het uithuisplaatsen verbeterslagen nodig zijn. Bijvoorbeeld
op het gebied van de bejegening van en samenwerking met ouders en kinderen gedurende
het gehele traject van hulp en bescherming, hun betrokkenheid bij de besluitvorming
over belangrijke beslissingen zoals een uithuisplaatsing en de tijd en ruimte die
een jeugdprofessional nodig heeft om tot een zorgvuldig besluit te kunnen komen. De
conclusies en aanbevelingen van het IGJ-onderzoek zijn kritisch en vragen om een plan
van aanpak. Zoals aangegeven in onze brief over het IGJ-onderzoek van 27 juni 2022,
zullen de Minister voor Rechtsbescherming en ik dit gezamenlijk oppakken en in het
najaar van 2022 aan uw Kamer terugkoppelen.5
Vraag 7
Waarom wordt ouders vaak informatie over hun eigen casus en onderbouwing voor beslissingen
die er over hun kind genomen worden onthouden?
Antwoord 7
Het uitgangspunt is dat ouders en kinderen worden meegenomen in belangrijke besluiten
die hen aangaan. Een goede, open samenwerking tussen jeugdprofessionals, kind en ouders
heeft immers positieve gevolgen voor het hulptraject van het kind. We zien echter
dat dit in de praktijk niet altijd gebeurt. Jeugdprofessionals geven soms niet genoeg
schriftelijke en mondelinge onderbouwing over waarom een uithuisplaatsing nodig is,
zo blijkt ook uit het genoemde IGJ-rapport (zie antwoord op vraag 5 en 6). Het is
voor kinderen en ouders daarnaast soms lastig te begrijpen wat hen overkomt, mede
vanwege de wisselende gezichten, juridische procedures en omvangrijke, moeilijke rapporten.
Ook op dit vlak zijn dus verbeteringen nodig, gericht op het beter informeren en bijstaan
van kind en ouders bij een uithuisplaatsing. De Minister voor Rechtsbescherming heeft
toegezegd met een plan van aanpak te komen voor het verbeteren van de rechtsbescherming
van ouders en kinderen. Hij zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.6
Vraag 8 en 9
Hoe gaat u de door u aangekondigde hervormingen in de jeugdzorg bewerkstelligen? Graag
een gedetailleerd actieplan en een tijdlijn.
Heeft u een plan om de versplintering van de jeugdzorg als gevolg van de decentralisatie,
die gezorgd heeft voor vele (bureaucratische) problemen, op te lossen? Zo ja, kunt
u dat plan uiteen zetten?
Antwoord 8 en 9
Het kabinet werkt aan hervormingen van het jeugdhulpstelsel. De contouren hiervan
zijn op 13 mei 2022 gedeeld met de Tweede Kamer.7 Het kabinet stelt deze hervormingsagenda jeugd op samen met gemeenten, professionals,
cliënten, jongeren en jeugdhulpaanbieders. Deze agenda gaat in op hoe 1) zorg en ondersteuning
beter en tijdiger en op de juiste plek ingezet kan worden en 2) het stelsel beheersbaar,
duurzaam en financieel houdbaar gemaakt kan worden. De hervormingsagenda gaat in op
thema’s als: de reikwijdte van de jeugdwet, het versterken van toegang, betere kwaliteit
en effectiviteit, leren en ontwikkelen, betere regionale samenwerking, betere inkoop
en minder administratieve lasten en betere data en monitoring. Deze agenda zal naar
verwachting in het najaar gereed zijn.
Vraag 10 en 13
Erkent u dat de decentralisatie heeft gezorgd voor een wildgroei aan (ongecontroleerde)
jeugdzorgaanbieders, waardoor getroubleerde gezinnen een verdienmodel zijn geworden?
Wat gaat u doen om zorgaanbieders die opereren vanuit winstoogmerk en niet vanuit
de belangen van de kinderen aan banden te leggen?
Antwoord 10 en 13
Uit de laatste CBS-cijfers blijkt een gestage toename van het aantal aanbieders met
1.500 sinds de decentralisatie. Dit zijn veelal aanbieders van lichtere vormen van
zorg. Ik vind het belangrijk dat passende zorg beschikbaar is voor de meest kwetsbare
kinderen en jongeren. Daarom wil ik inzetten op minder marktwerking, meer samenwerking
en betere inkoop van zorg.
De inzet is om stevige stappen te zetten naar een veel eenvoudigere uitvoeringspraktijk
waarbij excessieve winsten worden aangepakt en administratieve lasten worden verminderd.
Dit wil ik bewerkstelligen door het vereenvoudigen van de inkoop, het onderzoeken
van mogelijkheden voor begrenzing open house, de aanpak van hoge winsten, standaardisatie
van uitvoeringsvarianten en de reductie van prestatiecodes. Via de reguliere voortgangsbrieven
Jeugd zal ik uw Kamer informeren over de vorderingen hiervan.
Vraag 11 en 12
Heeft u zicht op de werkwijze en de protocollen die gehanteerd worden door de verschillende
zorgaanbieders, de kwalificaties van de zorgverleners en de winsten die geboekt worden?
Worden deze zorgverleners periodiek getoetst en gecontroleerd en zo ja, aan de hand
waarvan?
Antwoord 11 en 12
Zicht op de werkwijze, protocollen en kwalificaties van zorgverleners is er vooral
door het toezicht op zorgaanbieders door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ.
Deze ziet toe op de veiligheid en kwaliteit van de hulp aan kinderen en jongeren en
hun gezinnen. Waaronder op de jeugdhulpaanbieders die jeugdhulpverlening, jeugdbescherming
of jeugdreclassering bieden. Dit doet de IGJ onder meer door gericht op bezoek te
gaan bij de jeugdhulpaanbieders. Het kan zijn dat de inspectie themabezoeken doet
of risico-gestuurd toezicht. Met risico-gestuurd toezicht zet de IGJ in op de grootste
risico’s in de zorg, door informatie te verzamelen vanuit meldingen, uitkomsten van
onderzoek en signalen van professionals uit het zorgnetwerk of van jeugdigen zelf
en daar op bezoek te gaan en een toezichtonderzoek uit te voeren. Zij onderzoekt daarbij
of jeugdigen passende hulp krijgen in een veilige omgeving en of de jeugdhulpaanbieder
zich aan de wet en veldnormen houdt.
Op 1 januari 2022 is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking getreden.
Nieuwe aanbieders van zorg moeten zich voor aanvang van hun zorgverlening melden (meldplicht).
Deze meldplicht is tegelijkertijd per 1 januari voor de Jeugdwet geregeld. De meldplicht
geldt dus ook voor de jeugdhulpaanbieders. De IGJ ziet hierop toe. Ook ziet de IGJ
toe op het tijdig en volledig indienen van de jaarverantwoording. Daarnaast ontwikkelt
het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) beroepsrichtlijnen en voert voor het Stichting
Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) de registratie en professionalisering van professionals
uit.
Ook werken we aan versterken van het inzicht op de beschikbaarheid van zorg, vroegsignalering
van continuïteitsrisico’s en het toezicht op de naleving van de verplichtingen die
gaan gelden voor aanbieders tot het voeren van transparante financiële bedrijfsvoering
en tot het realiseren van een openbare jaarverantwoording. Dit is onderdeel van het
in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»
waarbij de Nederlandse Zorgautoriteit bovenstaande taken krijgt.
Er is bij mij geen overzicht bekend van winsten die jeugdhulpaanbieders maken.
Vraag 14
Wat gaat u doen om ouders en kinderen die te snel en/of ten onrechte van elkaar gescheiden
zijn weer bij elkaar te brengen en te compenseren voor de geleden schade?
Antwoord 14
Jeugdbeschermers zetten zich iedere dag in voor de veiligheid en de ontwikkeling van
kinderen en zijn zich bewust van het ingrijpende karakter van een uithuisplaatsing.
Voor een uithuisplaatsing is een machtiging van de rechter nodig, tegen welke beslissing
hoger beroep openstaat. Er zijn geen regelingen op basis waarvan compensatie toegekend
kan worden na uithuisplaatsingen.
Indien ouders van mening zijn dat te snel en op oneigenlijke gronden een uithuisplaatsing
heeft plaatsgevonden, en zij de wens hebben dat het kind weer thuis komt wonen, dan
kunnen zij (en kinderen van 12 jaar of ouder) een verzoek doen bij de Gecertificeerde
Instelling (GI). Als de GI dit verzoek afwijst, kunnen zij het verzoek voorleggen
aan de kinderrechter. De kinderrechter weegt het ontwikkelingsperspectief van het
kind en besluit, op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, of de ouders de
verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer kunnen dragen en het kind weer kan worden
teruggeplaatst. Dat geldt ook voor vrijwillige uithuisplaatsingen waarbij pleegouders
zich beroepen op blokkaderecht waardoor het kind niet zonder rechterlijke tussenkomst
naar huis kan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.