Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 179 Wijziging van de Wet uitvoering antidopingbeleid ter instelling van de Beoordelingscommissie dopingzaken
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I ALGEMEEN DEEL
               
1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel
               
1.1 Aanleiding
               
In Nederland is het antidopingbeleid een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het
                  Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS), de Dopingautoriteit,
                  NOC*NSF en de sportbonden. Het antidopingbeleid is sterk internationaal georiënteerd.
                  De Wereld Anti-Doping Code (hierna: WAD-code) is voor het antidopingbeleid bepalend
                  en wordt periodiek herzien naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
                  De uitvoering van dat antidopingbeleid in Nederland moet daarom worden bezien in het
                  licht van de WAD-code. De Wet uitvoering antidopingbeleid (hierna: Wuab) belegt verschillende
                  taken ter bestrijding van doping bij de Dopingautoriteit. De Dopingautoriteit is een
                  zelfstandig bestuursorgaan (hierna: zbo) en in Nederland de antidopingorganisatie
                  als bedoeld in de WAD-code die met de afhandeling van dopingcontrole- en onderzoeksresultaten
                  is belast.
               
Op 1 januari 2021 is een herziene versie van de WAD-code in werking getreden.1 Deze is, gezamenlijk met de bij de WAD-code behorende internationale standaarden,
                  in de Nederlandse sport geïmplementeerd. Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna:
                  WADA) is naar aanleiding van de toetsing van het Nationaal Dopingreglement (hierna:
                  NDR) tot het oordeel gekomen dat de Nederlandse situatie op één punt niet volledig
                  voldoet aan de herziene WAD-code. Dit punt betreft de uitvoering van de eis uit de
                  WAD-code en de daaronder hangende International Standard for Results Management (hierna: ISRM) dat besluiten waarvan de WAD-code bepaalt dat ze appellabel zijn,
                  beoordeeld moeten worden door een commissie die institutioneel en operationeel onafhankelijk
                  is van de antidopingorganisatie die met de afhandeling van dopingcontrole- en onderzoeksresultaten
                  is belast. Een aantal van deze besluiten is bij de Dopingautoriteit belegd. De Bezwaarcommissie
                  Nationaal Dopingreglement (hierna: BND) beoordeelt deze besluiten van de Dopingautoriteit.
                  Dit proces is in lijn met de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
                  Awb), op basis waarvan eerst een heroverweging van bezwaren tegen besluiten van bestuursorganen
                  plaatsvindt bij het bestuursorgaan zelf. Nadien kan in beroep worden gegaan bij de
                  bestuursrechter die in alle opzichten onafhankelijk is van het bestuursorgaan dat
                  het oorspronkelijke besluit heeft genomen. Ondanks de uitleg die het Ministerie van
                  VWS hierover heeft gegeven aan WADA, oordeelde WADA in de zomer van 2021 dat de BND
                  niet institutioneel onafhankelijk is in de zin van de WAD-code, omdat zij onderdeel
                  is van en ingesteld is door de Dopingautoriteit. De procedure van eerst in bezwaar
                  bij de BND en vervolgens eventueel in beroep bij de bestuursrechter, voldoet volgens
                  WADA niet aan de WAD-code.
               
Op 14 september 2021 heeft de Executive Committee (het dagelijks bestuur) van WADA
                  besloten dat als voornoemde non-conformiteit met de WAD-code niet voor 14 januari
                  2022 is weggenomen, automatisch een formele kennisgeving van WADA volgt, met daarin
                  de stelling dat de Dopingautoriteit niet volledig voldoet aan de WAD-code en dat sancties
                  in het vooruitzicht worden gesteld. De in het vooruitzicht gestelde sancties zouden
                  onder meer kunnen betekenen dat geen vertegenwoordigers van de Dopingautoriteit meer
                  in commissies van WADA mogen zitten, dat Nederland geen continentale, regionale of
                  wereldkampioenschappen mag organiseren, dat Nederlandse sporters niet onder Nederlandse
                  vlag aan deze evenementen mogen deelnemen en dat de Nederlandse vlag bij deze evenementen
                  niet wordt getoond (bijvoorbeeld bij prijsuitreikingen en ceremonieën) totdat voornoemde
                  non-conformiteit is weggenomen. Dergelijke sancties zouden in werking treden wanneer
                  de constatering van non-compliance niet wordt betwist bij het Hof van Arbitrage voor
                  Sport (Court of Arbitration for Sport, hierna: CAS), of wanneer na een procedure bij
                  het CAS, het CAS de door WADA voorgestelde sancties bevestigt.
               
Na het besluit van de Executive Committee van WADA heeft tussen het Ministerie van
                  VWS, de Dopingautoriteit en WADA opnieuw overleg plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid
                  dat met WADA een interim-oplossing is gevonden die tot gevolg heeft dat WADA niet
                  langer op 14 januari 2022 automatisch het zogenaamde «non-compliance» traject start
                  (inhoudende de kennisgeving inzake non-compliance en de aankondiging van sancties).
                  WADA heeft daarbij aangegeven dat de oplossing slechts een tijdelijke is, en dat het
                  alsnog noodzakelijk is om op een toekomstbestendige manier aan de WAD-code te voldoen.
                  Dit is reden om onderhavig wetsvoorstel zo snel mogelijk in procedure te brengen.
                  Over dit wetsvoorstel is de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brieven van 27 augustus
                  20212 en 1 oktober 20213 geïnformeerd.
               
1.2 Doel
               
Voorkomen moet worden dat sporters en de Nederlandse sport geconfronteerd worden met
                  de sancties die door WADA in het vooruitzicht zijn gesteld. Met het oog op de impact
                  van de aangekondigde sancties wordt het noodzakelijk geacht zo snel mogelijk te voorzien
                  in een oplossing voor het aspect waarvan WADA heeft geoordeeld dat het niet voldoet
                  aan de WAD-code. Dit wetsvoorstel heeft daarom als doel zo spoedig mogelijk te voldoen
                  aan de eerdergenoemde eis uit de WAD-code houdende dat besluiten van de Dopingautoriteit
                  waarvan de WAD-code bepaalt dat ze appellabel zijn, in beroep beoordeeld moeten worden
                  door een commissie die operationeel en institutioneel onafhankelijk is van de Dopingautoriteit.
               
1.3 Mede namens
               
Deze memorie van toelichting wordt mede opgesteld namens de Minister van Binnenlandse
                  Zaken en Koninkrijksrelaties, vanwege diens rol als coördinerend bewindspersoon in
                  het verzelfstandigingsbeleid en specifiek zijn bevoegdheden op grond van de Kaderwet
                  zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo’s).
               
2. Inhoud wetsvoorstel
               
2.1 Achtergrond en instelling van de Beoordelingscommissie dopingzaken
               
De Dopingautoriteit is een zbo en valt onder de Algemene wet bestuursrecht en de Kaderwet
                  zbo’s. De Dopingautoriteit heeft tot taak doping in de sport te bestrijden en het
                  dopingcontroleproces uit te voeren. De Dopingautoriteit neemt in dat kader besluiten.
                  Bezwaren tegen deze besluiten worden op dit moment behandeld door de BND. Om te kunnen
                  voldoen aan de in de WAD-code gestelde eis dat de BND institutioneel onafhankelijk
                  moet zijn van de Dopingautoriteit, voorziet dit wetsvoorstel (artikel 14 Wuab (nieuw))
                  in de instelling van de Beoordelingscommissie dopingzaken (hierna ook wel: Beoordelingscommissie)
                  als nieuw, van de Dopingautoriteit onafhankelijk publiekrechtelijk zbo, dat belast
                  wordt met de taak om beroepen tegen besluiten die ingevolge de WAD-code appellabel
                  zijn en genomen worden door de Dopingautoriteit te beoordelen.
               
2.2 Administratief beroep tegen besluiten die op grond van de WAD-code appellabel
                  zijn
               
Naast het instellen van het zbo de Beoordelingscommissie dopingzaken wordt met dit
                  wetsvoorstel, de Beoordelingscommissie dopingzaken als beroepsorgaan belast met de
                  taak om beroepen tegen besluiten van de Dopingautoriteit die op grond van de WAD-Code
                  appellabel zijn, in administratief beroep te beoordelen (artikel 15 Wuab (nieuw)).
                  Het gaat dan om besluiten die de Dopingautoriteit neemt ter uitvoering van de taken,
                  bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, b of c4 van de Wuab. Het oordeel van de Beoordelingscommissie dopingzaken betreft ofwel de
                  bevestiging van het besluit van de Dopingautoriteit ofwel de vernietiging van het
                  besluit van de Dopingautoriteit. In het laatste geval neemt de Beoordelingscommissie,
                  indien nodig, in lijn met artikel 7:11 Awb een nieuw besluit. Het oordeel van de Beoordelingscommissie
                  en het eventuele vervangende besluit zijn besluiten als bedoeld in de Awb. Hiertegen
                  zou normaal gesproken bezwaar openstaan.
               
De situatie dat in administratief beroep kan worden gegaan bij de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken tegen besluiten van de Dopingautoriteit ter uitvoering van haar taken
                  als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, b en c, van de Wuab, houdt echter in
                  dat geen bezwaar meer mogelijk is. Na administratief beroep is immers bezwaar niet
                  meer mogelijk. Wel kan nog naar de bestuursrechter worden gegaan en in sommige gevallen
                  staat tegen het besluit van de Beoordelingscommissie dopingzaken op grond van artikel 13.2.3.2
                  van de WAD-code beroep bij het CAS open (vergelijkbaar met hoger beroep). De besluiten
                  van de Dopingautoriteit die op grond van de WAD-code niet appellabel zijn, daarvoor
                  geldt de Awb.
               
3. Het huidige Nederlandse recht inzake antidoping
               
3.1 Gezamenlijke verantwoordelijkheid georganiseerde sport en overheid
               
Ten behoeve van een beter begrip van de hierboven kort aangeduide problemen, en de
                  voorgestelde oplossingen in dit wetsvoorstel, wordt in dit hoofdstuk een korte schets
                  gegeven van het huidige beleid en recht inzake antidoping.
               
Het antidopingbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de georganiseerde
                  sport als de overheid. De inhoudelijke antidopingregels zijn eigen regels van de sport,
                  waar de sport zelf verantwoordelijk voor is. In beginsel is de sport ook zelf verantwoordelijk
                  voor de handhaving van deze regels. Aangezien de verantwoordelijkheid primair gelegen
                  is bij de georganiseerde sport, is het antidopingsysteem in Nederland in eerste instantie
                  privaatrechtelijk georganiseerd, met name in het verenigingsrecht. Tegelijk faciliteert
                  de overheid de sport in die verantwoordelijkheid waar dat nodig is, omdat de overheid
                  het doel onderschrijft om dopinggebruik in de sport te bestrijden en daartoe ook twee
                  internationale verdragen heeft ondertekend (zie hoofdstuk 4). Dat de overheid een
                  eigen verantwoordelijkheid heeft, wordt bevestigd in de (reeds bestaande) positionering
                  van de Dopingautoriteit als zbo in de Wuab. Dit maakt dat op de uitvoering van het
                  antidopingbeleid ook het bestuursrecht van toepassing is (zie verder toegelicht in
                  paragraaf 3.3.1).
               
3.2 Sportbonden – verenigingsrecht
               
De regels inzake doping staan in de dopingreglementen van de nationale sportbonden,
                  nationale antidopingorganisaties en van internationale sportfederaties en -organisaties.
                  In Nederland zijn de dopingreglementen van de sportbonden gebaseerd op het door de
                  Dopingautoriteit opgestelde NDR, dat is gebaseerd op de WAD-code en als model dient
                  voor het door de nationale bonden vast te stellen dopingreglement. Nationale sportbonden
                  zijn vrijwel altijd verenigingen als bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
                  (hierna: BW). Op verenigingen zijn de regels, bedoeld in boek 2 van het BW, van toepassing.
               
In een groot aantal gevallen is een sporter lid van een sportbond. Door dit directe
                  lidmaatschap bij de sportbond is de sporter rechtstreeks gebonden aan de statuten
                  en reglementen die door de bond zijn vastgesteld, waaronder het dopingreglement en
                  ook het tuchtreglement waarin de procedure voor de behandeling van (vermoedelijke)
                  overtredingen (verder) is opgenomen.
               
Soms is de individuele sporter niet rechtstreeks lid van de nationale sportbond, maar
                     alleen van zijn lokale vereniging. Deze lokale vereniging is op haar beurt lid van
                     de nationale sportbond. Dit is het zogenaamde getrapte lidmaatschap. Daarmee is de
                     sporter niet automatisch verenigingsrechtelijk gebonden aan de statuten en reglementen
                     van de nationale sportbond.
                  
Om de sporter toch te binden aan de dopingregels van de sportbond is in die gevallen
                     een aanvullende regeling noodzakelijk. In de praktijk wordt hier op twee manieren
                     invulling aangegeven:
                  
1. De nationale sportbond legt bij of krachtens de statuten de verplichting op aan de
                           bij de sportbond aangesloten verenigingen om in hun statuten een bepaling op te nemen
                           dat de leden van de vereniging tevens gebonden zijn aan de statuten en reglementen
                           van de nationale sportbond waarvan de vereniging lid is en ook aan de beslissingen
                           van de organen en organisaties die op grond van deze statuten en reglementen de bevoegdheid
                           hebben om beslissingen met rechtsgevolgen voor de leden te nemen (waaronder sancties
                           die het lid kunnen worden opgelegd). Daarmee wordt het dopingreglement van de bond,
                           en alle daaruit voortvloeiende verplichtingen, tevens verplichtingen die gelden voor
                           het lid tegenover zijn vereniging en (indirect) tegenover de sportbond.
                        
2. Met de sporter kan rechtstreeks een overeenkomst strekkende tot binding worden aangegaan
                           (veelal door middel van een (wedstrijd-)licentie, topsportovereenkomst of aanstellingsovereenkomst).
                           In de overeenkomst worden dan de dopingregels van toepassing verklaard.
                        
De laatste aanpak is ook toe te passen als een sporter noch lid van een sportbond
                  is, noch lid van een lokale sportvereniging of als de sportorganisatie een andere
                  rechtsvorm heeft dan een vereniging, bijvoorbeeld een stichting. Deze aanpak wordt
                  overigens ook toegepast indien een internationale federatie of sportorganisatie dopingregels
                  vaststelt: sporters kunnen dan uitsluitend deelnemen aan evenementen of wedstrijden
                  onder auspiciën van deze organisaties als zij zich via een overeenkomst met die organisaties
                  binden aan deze regels.
               
Wanneer in strijd wordt gehandeld met de statuten of reglementen kan de vereniging
                  corrigerend en bestraffend optreden. Dit geschiedt via het tuchtrecht, op dopinggebied
                  via het dopingreglement. De vereniging kan de bevoegdheid om tuchtrechtelijke beslissingen
                  te nemen delegeren. Zo hebben in Nederland veel sportbonden zich aangesloten bij de
                  stichting Instituut Sportrechtspraak (hierna: ISR), dat dan uitvoering geeft aan het
                  dopingreglement op het gebied van doping van aangesloten sportbonden.5 De tuchtcommissie van het ISR neemt dan namens de sportbond de tuchtrechtelijke beslissing.
               
Eventuele beroepen worden behandeld door de beroepscommissie van de sportbond of van
                  het ISR, indien de sportbond is aangesloten bij het ISR. In bepaalde situaties volgt
                  uit de WAD-code evenwel dat de betrokken sporter alleen beroep kan instellen bij het
                  CAS (artikelen 4.4 en 13.2.1 van de WAD-code) (zie ook paragraaf 8.1.3 van deze toelichting).
               
Een beslissing om een lid te sanctioneren (van een tuchtcommissie of een commissie
                  van beroep) kan op grond van de artikelen 2:8, 2:14 en 2:15 BW worden aangevochten
                  bij de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter zal de tuchtrechtelijke beslissing
                  evenwel slechts marginaal toetsen6, omdat de vereniging een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt.7
Uit de WAD-code (die dus via het NDR doorwerkt in de dopingreglementen) volgt dat
                  bepaalde organisaties na het nationale beroep ook hoger beroep bij het CAS in mogen
                  stellen (artikel 13.2.3.2 van de WAD-code). WADA heeft, onder bepaalde omstandigheden,
                  het recht direct bij het CAS beroep instellen, waarbij de nationale beroepsoptie wordt
                  overgeslagen (artikel 13.1.3 van de WAD-code).
               
3.3 Dopingautoriteit – bestuursrecht, verenigingsrecht, overeenkomstenrecht
               
3.3.1 Dopingautoriteit – bestuursrecht
               
Op 1 januari 2019 trad de Wuab in werking. Bij die wet is de Dopingautoriteit ingesteld.
                  Zoals gezegd is de Dopingautoriteit een zbo. Het gegeven dat de Dopingautoriteit een
                  (orgaan is van) een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, brengt met zich
                  dat zij een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van
                  de Awb. Op de Dopingautoriteit zijn publiekrechtelijke kaders van toepassing en de
                  Dopingautoriteit moet de algemene beginselen van behoorlijk bestuur toepassen. De
                  Dopingautoriteit neemt ter uitvoering van artikel 5, eerste lid, onder a, b en c,
                  schriftelijke beslissingen. Een beslissing heeft rechtsgevolg als daarmee een bevoegdheid,
                  recht of verplichting voor een persoon ontstaat of teniet wordt gedaan, dan wel als
                  daarmee de juridische staten van een persoon of zaak wordt vastgesteld.8 Het onderscheid tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtshandelingen
                  wordt gemaakt op grond van de bevoegdheid die ten grondslag ligt aan de rechtshandeling.9 Bij een privaatrechtelijke rechtshandeling gaat het om een bevoegdheid die eenieder
                  toekomt. Bij een publiekrechtelijke rechtshandeling ligt een publiekrechtelijke bevoegdheid
                  ten grondslag aan de uitoefening van wettelijk omschreven taken.10 Dit laatste is het geval bij de Dopingautoriteit die in de artikelen 5 en 6 van de
                  Wuab omschreven taken en bevoegdheden heeft, ondanks dat de dopinggerelateerde normen
                  waar de Dopingautoriteit aan toetst, staan beschreven in privaatrechtelijke normen
                  (de dopingreglementen). Deze publiekrechtelijke taken en bevoegdheden zijn exclusief
                  aan de Dopingautoriteit toegekend en vormen aldus de publiekrechtelijke grondslag
                  voor de besluiten van de Dopingautoriteit. Ook beslissingen die de Dopingautoriteit
                  neemt ter uitvoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)
                  en de Uitvoeringswet Algemene Verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG), zijn
                  besluiten in de zin van de Awb. Hetzelfde geldt voor besluiten die de Dopingautoriteit
                  neemt naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in de Wet open overheid. Tegen al
                  deze besluiten staat nu – ingevolge de Awb – bezwaar bij de Dopingautoriteit – dat
                  in de praktijk door de BND wordt behandeld11 – en beroep bij de bestuursrechter open.12
3.3.2 Dopingautoriteit – verenigingsrecht
               
De besluiten die de Dopingautoriteit neemt in het kader van de uitvoering van haar
                  taken, werken door in het verenigingsrecht als de binding eraan wordt geregeld door
                  in de statuten van een sportbond (bij direct lidmaatschap) een statutair beding inzake
                  de Dopingautoriteit op te nemen. Meestal is dit in combinatie met een tussen de Dopingautoriteit
                  en de sportbond te sluiten ledencontract als bedoeld in artikel 2:46 BW. Uit de statuten
                  van de sportbond of sportvereniging blijkt in dat geval duidelijk om wat voor soort
                  verplichtingen het gaat die de sportbond voor de sporter aangaat tegenover de Dopingautoriteit.
                  De sporter is bij het sluiten van een ledencontract via de constructie van een statutair
                  derdenbeding rechtstreeks gebonden aan de besluiten van de Dopingautoriteit. De Dopingautoriteit
                  kan in deze situatie als derde partij aanspraken op de sporter ontlenen aan het derdenbeding
                  en ook rechtstreeks van de sporter nakoming vorderen.
               
Bij indirect lidmaatschap kan de binding aan besluiten van de Dopingautoriteit geregeld
                  worden door dit rechtstreeks in een overeenkomst te bepalen of doordat de aangesloten
                  verenigingen in hun statuten regelen dat zij en hun leden gebonden zijn aan besluiten
                  van de Dopingautoriteit. Dan zal er ook een ledencontract moeten worden afgesloten
                  met die vereniging.
               
Wanneer de binding aan besluiten van de Dopingautoriteit is geregeld, is ook sprake
                  van een in het verenigingsrecht ingebedde beslissing waartegen verenigingsrechtelijk
                  beroep open staat. Het verenigingsrechtelijke beroep tegen besluiten van de Dopingautoriteit,
                  wordt in de meeste gevallen behandeld door de BND. Hetgeen in paragraaf 3.2 is toegelicht
                  inzake direct en hoger beroep bij het CAS is van overeenkomstige toepassing voor deze
                  besluiten van de Dopingautoriteit.
               
3.3.3 Dopingautoriteit – overeenkomstenrecht
               
Niet alle sporten zijn verenigingsrechtelijk georganiseerd. Gedacht kan worden aan
                  bijvoorbeeld fitness en bepaalde organisaties die zich bezighouden met vechtsport
                  of het organiseren van vechtsportevenementen. Voor die takken van sport kan de Dopingautoriteit
                  op verzoek en gebaseerd op een overeenkomst, ook bijdragen aan de bestrijding van
                  doping. De Dopingautoriteit kan dit doen binnen de taak, bedoeld in artikel 5, eerste
                  lid, onder a, van de Wuab. Ook in dat kader kunnen besluiten door de Dopingautoriteit
                  worden genomen, waarbij de WAD-code dan door de Dopingautoriteit als uitgangspunt
                  wordt gehanteerd. Binding van binnen die tak van sport uitkomende sporters van een
                  dergelijke organisatie aan deze besluiten wordt dan geregeld door middel van overeenkomsten
                  tussen de sportaanbieder en de individuele sporter. In de overeenkomst wordt opgenomen
                  waar men terecht kan als in strijd wordt gehandeld met de overeenkomst. Dit kan het
                  ISR zijn en – na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook – de Beoordelingscommissie.
               
4. Internationale context van het Nederlandse antidopingbeleid
               
Zoals in hoofdstuk 1 reeds is aangegeven, is de aanleiding voor dit wetsvoorstel gelegen
                  in het oordeel van WADA dat de door de Dopingautoriteit ingestelde BND niet voldoet
                  aan de eis in de WAD-code dat deze institutioneel onafhankelijk is van de antidopingorganisatie
                  (in Nederland: de Dopingautoriteit) die met de afhandeling van dopingcontrole- en
                  onderzoeksresultaten is belast (artikel 13.2.2 van de WAD-code en artikel 10.2 in
                  samenhang met 8.8, onder a, van de ISRM).
               
Nederland is gehouden om (kort gezegd) de beginselen van de WAD-code in acht te nemen.
                  Dit volgt uit het Internationaal verdrag tegen doping in de sport (Trb. 2006, 194). Het verdrag, dat tot stand is gekomen in het kader van de Organisatie van de Verenigde
                  Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO), heeft tot doel het bevorderen
                  van het voorkomen en bestrijden van doping in de sport, met het oog op de uitbanning
                  ervan. Belangrijke verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag en relevant zijn
                  voor dit wetsvoorstel zijn: het invoeren van passende maatregelen op nationaal en
                  internationaal niveau die verenigbaar zijn met de beginselen van de WAD-code ter verwezenlijking
                  van de doelstelling van het verdrag (artikel 3, eerste lid); het eerbiedigen van de
                  beginselen van de WAD-code teneinde de implementatie van de bestrijding van doping
                  in de sport op nationaal en internationaal niveau te coördineren (artikel 4, eerste
                  lid); het invoeren van passende maatregelen, waaronder wetgeving, regelgeving, beleid
                  of administratieve praktijken teneinde de in het verdrag vervatte verplichtingen te
                  eerbiedigen (artikel 5); het bevorderen en vergemakkelijken van het uitvoeren van
                  dopingcontroles door de sportorganisaties en antidopingorganisaties binnen hun jurisdictie
                  op een wijze die verenigbaar is met de WAD-code (artikel 12, aanhef en onderdeel a).
               
Ook de Overeenkomst ter bestrijding van doping13, die door Nederland is ondertekend, kan hier worden genoemd. Deze Overeenkomst verwijst
                  in de bijlage naar de WAD-code en weerspiegelt «het streven naar de vermindering en
                  uiteindelijke uitbanning van doping in de sport» (artikel 1). Daartoe heeft Nederland
                  de verplichting om de beleidslijnen en maatregelen van hun overheidsdiensten en andere
                  openbare organen die betrokken zijn bij de bestrijding van doping in de sport, te
                  coördineren (artikel 3, eerste lid). Deze Overeenkomst verplicht Nederland ook om
                  – wanneer daar aanleiding toe is – wetten, regeling of bestuurlijke maatregelen te
                  treffen «ter beperking van de beschikbaarheid alsmede het gebruik in de sport van
                  verboden dopingmiddelen en dopingmethoden (...)» (artikel 4, eerste lid).
               
De WAD-code is in beginsel niet bindend voor staten. Wel zijn, zoals gezegd, via het
                  Internationaal verdrag tegen doping in de sport, verdragspartijen gehouden om de beginselen
                  van de WAD-code in acht te nemen. De WAD-code is wel bindend voor ondertekenaars van
                  deze code. Ingevolge artikel 23.1.1 van de WAD-code zijn dat WADA, het Internationaal
                  Olympisch Comité en nationale olympische comités, het Internationaal Paralympisch
                  Comité en nationale paralympische comités, internationale federaties, organisatoren
                  van grote sportevenementen en nationale antidopingorganisaties (in Nederland is dit
                  de Dopingautoriteit). In Nederland hebben de Dopingautoriteit en NOC*NSF de WAD-code
                  ondertekend. Deze partijen zijn ingevolge artikel 23.2 van de WAD-code gehouden uitvoering
                  te geven aan de voor hen verplichte elementen uit de WAD-code; WADA houdt hierop toezicht.
               
De regering is van mening dat het voorliggende wetsvoorstel, waarmee voorzien wordt
                  in de instelling van een institutioneel en operationeel onafhankelijke commissie,
                  ondergebracht in een nieuw in te stellen zbo, dat besluiten die de Dopingautoriteit
                  neemt en op grond van de WAD-code appellabel zijn in beroep beoordeelt, op een correcte
                  wijze invulling geeft aan de WAD-code en past binnen de kaders van de hier genoemde
                  internationale verdragen (zie verder ook hoofdstuk 9 van deze memorie van toelichting).
               
5. Rechtvaardiging overheidsinterventie
               
WADA beschouwt nationale antidopingorganisaties (in Nederland de Dopingautoriteit)
                  als de partijen die de implementatie, uitvoering en naleving van de WAD-code in hun
                  land moeten borgen. De in verband met de vermeende non-compliance met de WAD-code
                  door WADA aangekondigde sancties raken echter niet enkel de Dopingautoriteit, maar
                  ook Nederlandse sporters en de Nederlandse sport. Zo zou Nederland belangrijke sportevenementen,
                  zoals Europese kampioenschappen en Wereldkampioenschappen niet meer mogen organiseren
                  en mag de Nederlandse vlag bij deze sportevenementen niet meer worden getoond zolang
                  de non-compliance voortduurt. Gezien deze gevolgen is de regering er alles aan gelegen
                  de in het voorgaande beschreven problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen om non-compliance
                  te voorkomen.
               
Om een oplossing te vinden voor de problematiek die dit wetsvoorstel beoogt op te
                  lossen, is ook een blik geworpen over de landgrenzen. Omdat elk land een op het eigen
                  nationale rechtssysteem geënt antidopingsysteem heeft, bleek lastig aangesloten te
                  kunnen worden bij de methoden die elders worden toegepast. Van belang zijnde factoren
                  bij de oplossingsrichting zijn of de nationale antidopingorganisatie een publieke
                  of een private status heeft, of de antidopingregels publiek of privaat zijn, en welke
                  juridische context daar vervolgens bij van toepassing is. Zoals in hoofdstuk 2 en
                  3 is toegelicht geldt in Nederland dat de nationale antidopingorganisatie een bestuursorgaan
                  is, terwijl de antidopingregels primair privaatrechtelijk zijn ingebed. Het Nederlandse
                  systeem heeft dus zowel bestuursrechtelijke als verenigingsrechtelijke dimensies.
                  Die situatie zien we in de ons omringende landen niet, waardoor er in deze landen
                  geen bruikbare voorbeelden zijn gevonden voor oplossing van het probleem.
               
Overwogen is om de oplossing van het probleem (eventueel onder regie van het Ministerie
                  van VWS) bij de sportorganisaties te laten. Aangezien het echter niet een zuiver verenigingsrechtelijke
                  situatie betreft – immers, de besluiten worden door de Dopingautoriteit genomen ter
                  uitvoering van een publiekrechtelijke taak, waarbij de gevolgen zijn vervat in het
                  privaatrecht – vloeien de antidopingregels voort uit een samenloop tussen het bestuursrecht
                  en privaatrecht. Inmenging van de overheid is daarom te rechtvaardigen. Bovendien
                  zou het op deze manier oplossen van het probleem door de sportorganisaties – bijvoorbeeld
                  door het aan alle betrokken sportorganisaties over te laten een partij aan te wijzen
                  als commissie die de beoordeling van de besluiten van de Dopingautoriteit dient te
                  behandelen – door het grote aantal en de diversiteit van de actoren een complex afstemmingsproces
                  vereisen, waarbij ook de organisatorische en financiële belasting van de aangewezen
                  commissie meegewogen zou moeten worden. Dit zou ook betekenen dat alle statuten, reglementen
                  en ledencontracten moeten worden gewijzigd, wat eveneens complex is. De sportorganisaties
                  hebben aangegeven dit niet uitvoerbaar te achten. Dit zou betekenen dat de oplossing
                  niet op korte termijn gerealiseerd kan worden, aangezien deze complexe processen ook
                  tijdrovend zijn, wat ertoe kan leiden dat de sancties worden opgelegd, met alle gevolgen
                  van dien. Bovendien is het, mede gezien het geringe aantal beroepszaken waar het in
                  de praktijk om gaat, naar het oordeel van ondergetekenden niet proportioneel om van
                  de sportorganisaties een dermate omvangrijke en complexe aanpassingsoperatie te vragen.
               
Verder is overheidsinterventie in voorliggend geval gerechtvaardigd, aangezien Nederland
                  als verdragspartij van het Internationaal verdrag tegen doping in de sport gehouden
                  is om de beginselen van de WAD-code in acht te nemen (zie hoofdstuk 4 van deze toelichting)
                  en omdat de overheid naast een internationaalrechtelijk aanvaarde verantwoordelijkheid,
                  ook beleidsmatig een rol heeft als facilitator van de sport om de antidopingregels
                  uit te voeren.
               
Geconcludeerd moet daarom worden dat dit probleem niet (doelmatig) opgelost kan worden
                  zonder bij wet een institutioneel en operationeel onafhankelijke commissie in te stellen
                  die de wettelijke taak wordt opgelegd om de besluiten van de Dopingautoriteit, voor
                  zover die appellabel zijn ingevolge de WAD-code, te beoordelen.
               
6. Rechtvaardiging oprichting nieuwe publiekrechtelijke zbo
               
Ter uitoefening van de taken als bedoeld in artikel 5 van de Wuab, neemt de Dopingautoriteit
                  besluiten (zie hiervoor paragraaf 3.3.1 van deze toelichting). Het kan zijn dat bijvoorbeeld
                  de sporter die het betreft, het niet eens is met dit besluit. Naar het oordeel van
                  WADA moet worden geborgd dat het beroep tegen deze primaire besluiten van de Dopingautoriteit
                  – voor zover de WAD-code stelt dat ze appellabel zijn – institutioneel onafhankelijk
                  van de Dopingautoriteit geschiedt. Om hieraan tegemoet te komen is het van belang
                  te bewerkstelligen dat het opkomen tegen primaire besluiten niet meer bij de (BND
                  als onderdeel van de) Dopingautoriteit als één en hetzelfde zbo geschiedt. Een ander
                  bestaand bestuursorgaan waar deze taak bij past en makkelijk kan worden ingeregeld,
                  is er niet. Voorgesteld wordt daarom om een nieuw, van de Dopingautoriteit onafhankelijk,
                  orgaan in het leven te roepen dat deze beoordeling uitvoert: de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken. Overwogen daarbij is ook om deze wettelijke taak toe te kennen aan een
                  (al dan niet bestaande) rechtspersoon, niet zijnde een zbo. Denk hierbij aan privaatrechtelijke
                  stichtingen, verenigingen en bedrijven die een bepaalde wettelijke taak hebben opgedragen
                  gekregen. Een privaatrechtelijk orgaan heeft echter om de volgende redenen niet de
                  voorkeur boven een publiekrechtelijk bestuursorgaan.
               
Allereerst is niet zondermeer een bestaande rechtspersoon beschikbaar waarbij deze
                  taak snel en logisch kan worden belegd (zie toelichting bij hoofdstuk 5). Daarbij
                  speelt ook dat de inhoud van de taak waarmee de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  wordt belast, niet kan worden uitgevoerd zonder dat daar openbaar gezag vanuit gaat.
                  Openbaar gezag komt enkel toe aan een zelfstandig bestuursorgaan en houdt in dat beschikt
                  wordt over de publiekrechtelijke bevoegdheid om eenzijdig de rechtspositie te bepalen
                  van andere rechtssubjecten. Met de wettelijke instelling van en taaktoedeling aan
                  de Beoordelingscommissie dopingzaken in de Wuab om te oordelen over besluiten van
                  de Dopingautoriteit ter uitvoering van artikel 5, eerste lid, onder a, b en c, van
                  de Wuab, die appellabel zijn op grond van de WAD-code, is sprake van een bij publiekrecht
                  (in de Wuab) gegeven bevoegdheid. Dit is noodzakelijk, omdat de besluiten van de Dopingautoriteit
                  waar de Beoordelingscommissie een oordeel over dient vellen, persoonsgegevens betreffen.
                  Denk hierbij onder andere aan contactgegevens van de sporter, geslacht, de sport die
                  wordt uitgeoefend, wedstrijdgegevens, medicijngebruik en medische diagnoses. De Beoordelingscommissie
                  kan geen goed oordeel vellen en dus haar taak niet uitvoeren als zij deze gegevens
                  (welke dit precies allemaal zijn, wordt in paragraaf 8.4 nog uitvoeriger ingegaan),
                  niet mag verwerken. De AVG vereist een publiekrechtelijke wettelijke grondslag voor
                  het verwerken van persoonsgegevens, indien het verwerken van gegevens niet plaatsvindt
                  op grond van vrijelijk gegeven toestemming of een vrijelijk afgesloten overeenkomst.
                  Aangezien de besluiten van de Dopingautoriteit en de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  invloed hebben op deelname van sporters aan sportwedstrijden en voor topsporters dus
                  invloed hebben op de uitoefening van hun beroep, zijn de belangen voor de sporter
                  groot. In zulke situaties kan geen sprake zijn van vrijelijk gegeven toestemming of
                  een vrijelijk afgesloten overeenkomst. Dientengevolge is een wettelijke grondslag
                  vereist.
               
Uit het voornoemde volgt dat de bevoegdheid die dit wetsvoorstel bij de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken belegt, van publiekrechtelijk aard moet zijn, net zoals dat het geval
                  is voor de Dopingautoriteit. En zoals in paragraaf 3.3.1 is beschreven, neemt de Dopingautoriteit
                  besluiten in de zin van de Awb. Het nemen van Awb-besluiten gaat gepaard met het uitoefenen
                  van openbaar gezag. Een privaatrechtelijke rechtspersoon of (andere) arrangementen
                  op het terrein van de tuchtrechtspraak en arbitrage in de sport, beschikken niet over
                  openbaar gezag, tenzij dit bij wet wordt bepaald: de privaatrechtelijke rechtspersoon
                  wordt dan voor zover het gaat om de wettelijk toebedeelde taak, met openbaar gezag
                  bekleed en is daarmee een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder
                  b, van de Awb. De taak toekennen aan een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde
                  een zbo, voorkomt de noodzaak van een wetswijziging daarom ook niet, omdat de taak
                  alsnog bij wet dient te worden gegeven. Het instellen van een nieuw privaatrechtelijke
                  rechtspersoon heeft daarom geen voordelen ten opzichte van het instellen van een nieuw
                  zbo, terwijl het instellen van een zbo wel als voordeel heeft dat de regels uit de
                  Kaderwet zbo’s (zie verder paragraaf 10.1) van toepassing zijn en daarmee al veel
                  waarborgen geregeld zijn.
               
Bij brief van 21 januari 2015 is een besliskader bij privatisering en verzelfstandiging
                  aan de Eerste Kamer gezonden.14 Daarin wordt geschetst hoe de afwegingen die een rol spelen bij privatisering en
                  verzelfstandiging in het beleidsproces worden verankerd. Hieronder valt ook de instelling
                  van een zbo, waarin het nu voorliggende wetsvoorstel voorziet. Tegen die achtergrond
                  wordt op enkele onderdelen uit het besliskader ingegaan.
               
Het publieke belang dat met dit wetsvoorstel gediend wordt, is – naast het voorkomen
                  van sancties ten gevolge van de gestelde onjuiste uitvoering van de WAD-code – het
                  beginsel van onafhankelijke en eerlijke rechtsbescherming. Als gevolg van de oprichting
                  van de Beoordelingscommissie dopingzaken zal dit publieke belang, voor zover betrekking
                  hebbend op bepaalde besluiten van de Dopingautoriteit, worden behartigd door het nieuwe
                  zbo. Een zbo wordt gedefinieerd als «een bestuursorgaan van de centrale overheid dat
                  bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet
                  bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch
                  ondergeschikt is aan een Minister» (artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet zbo’s).
                  De Kaderwet zbo’s zal na de inwerkingtreding van het nu voorliggende wetsvoorstel
                  van toepassing zijn op de Beoordelingscommissie dopingzaken. Op grond van artikel 3,
                  eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Kaderwet zbo’s, kan een zbo worden ingesteld
                  indien er behoefte is aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid.
                  Besluiten van de Dopingautoriteit waarvan de WAD-code stelt dat ze appellabel zijn
                  en die dus vervolgens beoordeeld moeten worden en waarvoor eventueel een vervangend
                  besluit moet worden genomen, zijn goeddeels zeer technisch van aard hetgeen de aanwezigheid
                  van specifieke kennis vereist. Gedacht kan worden aan de eisen die volgen uit artikel 13.2.2
                  van de WAD-code en artikel 10.1 van de ISRM in samenhang met artikel 13 van de WAD-code.
                  Het huidige wetsvoorstel voldoet dan ook aan de door de Kaderwet zbo’s voorgeschreven
                  grond voor de oprichting van een zbo.
               
Anders dan de Dopingautoriteit, heeft het nieuwe zbo geen eigen rechtspersoonlijkheid
                  en maakt het als zodanig onderdeel uit van de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden.
                  Een eigen rechtspersoonlijkheid voor het nieuwe zbo is niet noodzakelijk, omdat de
                  Beoordelingscommissie dopingzaken naar verwachting enkel rechtshandelingen zal uitvoeren
                  die betrekking hebben op de eigen bedrijfsvoering. Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt
                  dat een eigen rechtspersoonlijkheid niet nodig is voor een onafhankelijke uitoefening
                  van het aan de Beoordelingscommissie dopingzaken toebedeeld openbare gezag. Bij zbo’s
                  zonder eigen rechtspersoonlijkheid ligt de beheersverantwoordelijkheid voor de ondersteunende
                  processen bij de vakminister, zonder dat dit het gezag van het zbo aantast.
               
De institutionele en operationele onafhankelijkheid van de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  laat onverlet dat de Minister van VWS toezicht houdt op de activiteiten van de commissie
                  in overeenstemming met de daarvoor gebruikelijke kaders. Daarop wordt in hoofdstuk 12
                  van deze memorie ingegaan.
               
7. Inrichting Beoordelingscommissie dopingzaken
               
7.1 Eén lid en een secretaris
               
Voorgesteld wordt dat het zbo Beoordelingscommissie dopingzaken één lid heeft (de
                  eenhoofdigheid van het zbo), de voorzitter. De voorzitter neemt het besluit met inachtneming
                  van de WAD-code en de ISRM (artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)).
               
De overweging om de Beoordelingscommissie dopingzaken slechts één lid te laten hebben,
                  is de volgende. De Beoordelingscommissie heeft een strikt geformuleerde, beperkte
                  taak. Op dit moment is deze taak belegd bij de BND. De BND (met inbegrip van haar
                  voorganger, de Beroepscommissie Naleving Dopingsancties) heeft de afgelopen drie jaren
                  slechts drie zaken behandeld. Gezien het (uiterst) geringe aantal door de voorgangers
                  van de Beoordelingscommissie behandelde zaken, ligt het in de rede te verwachten dat
                  de Beoordelingscommissie jaarlijks weinig tot geen zaken zal hoeven te behandelen
                  en dientengevolge geen activiteiten ontplooit. Concreet betekent dit dat de Beoordelingscommissie
                  slechts in actie komt als een beroep wordt ingesteld. Tot die tijd leidt de Beoordelingscommissie
                  als het ware een sluimerend bestaan. De inhoudelijke behandeling van het beroep vindt
                  plaats door personen die daar specifiek voor ingezet worden (zie paragraaf 7.2). Deze
                  experts zijn afkomstig uit een groep van waaruit een panel kan worden samengesteld
                  wanneer bij de Beoordelingscommissie een beroep wordt ingediend. Gelet op het voornoemde
                  is het onnodig om de Beoordelingscommissie meer dan één lid te laten hebben.
               
De Kaderwet zbo’s en het voorliggende wetsvoorstel bieden voldoende waarborgen om
                  te verzekeren dat het lid van de Beoordelingscommissie onafhankelijk is en dat de
                  besluiten van de Beoordelingscommissie van een goede kwaliteit zijn:
               
– De onafhankelijkheid van de voorzitter is geborgd doordat de voorzitter van de Beoordelingscommissie
                        dopingzaken geen hiërarchische of ondergeschiktheidsrelatie heeft ten opzichte van
                        de Minister of de Dopingautoriteit. De Kaderwet zbo’s borgt bovendien de onafhankelijkheid
                        van het personeel van de Beoordelingscommissie dopingzaken ten opzichte van de Minister.
                     
– Er zijn in zowel de Kaderwet zbo’s als in het wetsvoorstel bevoegdheden opgenomen
                        die gericht zijn op het waarborgen van een goede oordeelsvorming. Gedacht kan worden
                        aan de bevoegdheid van de Minister om de voorzitter te kunnen schorsen of ontslaan
                        wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere
                        zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen (artikel 12 van de Kaderwet
                        zbo’s). Ook kan gedacht worden aan de maximale benoemingstermijn van de voorzitter
                        (het voorgestelde artikel 16 van de Wuab (nieuw)). Voor een termijn van zeven jaar
                        is gekozen, omdat dit aansluit bij de herzieningscyclus van de WAD-code. Daarna kan
                        de benoeming steeds voor een jaar worden verlengd.
                     
– De kwaliteit van oordeelsvorming wordt voorts geborgd door de controlebevoegdheid
                        van de Minister op grond van de Kaderwet zbo’s (zie hoofdstuk 12 van deze toelichting
                        inzake toezicht). Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de verplichting om elke vijf
                        jaar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het nieuwe zbo te evalueren (artikel 39
                        van de Kaderwet zbo’s).
                     
De Beoordelingscommissie dopingzaken heeft, zoals gezegd, ook een secretaris. De secretaris
                  zorgt onder meer voor de verslaglegging van hoorzittingen, de voorbereiding en opvolging
                  van de acties en de noodzakelijke correspondentie met de procespartijen en dient als
                  contactpersoon voor de Beoordelingscommissie. De secretaris is uitsluitend verantwoording
                  verschuldigd aan het zbo (artikel 16 van de Kaderwet zbo’s). De secretaris zal gezien
                  de verwachting dat de werkzaamheden beperkt zullen zijn, geen dienstbetrekking betreffen
                  maar ingehuurd worden.
               
7.2 Personen die het beroep inhoudelijk behandelen
               
De personen die zitting nemen in een panel wanneer er een beroepszaak zich aantreedt
                  bij de Beoordelingscommissie dopingzaken, en dus de besluiten daadwerkelijk beoordelen,
                  worden niet als lid van de Beoordelingscommissie dopingzaken benoemd. De voorzitter
                  van de Beoordelingscommissie is ook geen onderdeel van het panel van experts. Dit
                  zou namelijk gezien de eisen die de WAD-code en de ISRM stellen aan de onafhankelijkheid
                  van de beroepsinstantie die dient te oordelen over het beroep, alsmede de onafhankelijkheid
                  van het panel dat de besluiten van de Dopingautoriteit beoordeelt (een hearing panel als omschreven in artikel 8.1 van de WAD-code in samenhang gelezen met de ISRM),
                  gecombineerd met feitelijke omstandigheden, niet werkbaar zijn. Artikel 10.2, onder
                  a, in samenhang met artikel 8.2, van de ISRM vereist dat er een onafhankelijke groep
                  van personen moet worden benoemd die het beroep inhoudelijk behandelen en dat voor
                  elke specifieke zaak uit die groep personen genomineerd worden voor de behandeling.
                  In dat kader past het niet dat het lid van de Beoordelingscommissie tevens onderdeel
                  van het hearing panel is, te meer nu dat panel wordt benoemd door de Minister. Daar
                  komt bij dat de benoeming van de personen voor dit hearing panel gebaseerd moet zijn
                  op anti-doping kennis en van de behandelaars van een zaak moet altijd één een juridische
                  achtergrond hebben. Dergelijke expertise is niet breed belegd. Hoe meer van deze experts
                  benoemd worden als lid van de Beoordelingscommissie dopingzaken, des te minder experts
                  er in aanmerking komen om onderdeel te zijn van de groep waaruit een panel (hearing panel) kan worden samengesteld. Bovendien leidt het beperkte aantal beroep dat de Beoordelingscommissie
                  naar verwachting zal ontvangen ertoe dat het niet gezien kan worden als een volledige
                  functie. Dit betekent dat experts gevonden moeten worden die naast hun hoofdactiviteiten,
                  vaak in hun vrije tijd, een zaak willen behandelen. Deze vaak drukbezette personen
                  hebben dan geen behoefte aan de rechten en plichten die voortvloeien uit het lidmaatschap
                  van een zbo.
               
Om te voorkomen dat geen experts gevonden kunnen worden om de zaken te behandelen,
                  is dus niet gekozen voor lidmaatschap van de Beoordelingscommissie dopingzaken. Dit
                  betekent dat de bepalingen uit de Kaderwet zbo’s inzake benoeming, schorsing en ontslag
                  niet van toepassing is op deze personen. Ook betekent dit dat de artikelen uit de
                  Kaderwet zbo’s die de onafhankelijkheid van de leden borgen, op deze personen niet
                  van toepassing zijn. De inhoud van de artikelen 9, 12 en 13 van de Kaderwet zbo’s
                  zijn met onderhavig wetsvoorstel evenwel van overeenkomstige toepassing verklaard
                  (zie artikel 17, Wuab (nieuw)). Concreet betekent dit dat de Minister (net als het
                  lid) de personen die de besluiten beoordelen benoemt, schorst en ontslaat, dat de
                  personen niet ondergeschikte ambtenaren kunnen zijn (en in aanvulling daarop) niet
                  werkzaam mogen zijn bij de Dopingautoriteit) en er met het oog op de onafhankelijkheid
                  en onpartijdigheid een regeling getroffen is omtrent nevenactiviteiten.
               
8. Taak zbo
               
8.1 Reikwijdte taak
               
De Beoordelingscommissie dopingzaken heeft als taak het beoordelen van beroepen tegen
                  besluiten die de Dopingautoriteit neemt en ingevolge de WAD-code appellabel zijn,
                  tenzij het CAS de enige bevoegde instantie is om te beoordelen over de besluiten,
                  of, in het geval het CAS niet exclusief bevoegd is, het besluit bij het CAS voorligt.
                  De verwachting is dat de Beoordelingscommissie dopingzaken een zeer beperkt aantal
                  zaken zal gaan behandelen. Deze verwachting volgt uit het feit dat de BND (en de voorloper
                  daarvan) de afgelopen drie jaar drie zaken heeft behandeld. Hieronder wordt op de
                  verschillende criteria van de reikwijdte ingegaan.
               
8.1.1. Het beroep
               
De Beoordelingscommissie dopingzaken beoordeelt de besluiten alleen als daartegen
                     beroep wordt ingesteld. In de artikelen 4.4.2, 13.2.3.2 en 13.2.3.6 van de WAD-code
                     en B.3.2 onder c van de ISRM is aangegeven wie in beroep mag gaan tegen besluiten
                     die ingevolge de WAD-appellabel zijn.
                  
Het gaat ingevolge de artikelen 4.4.2 en 13.2.3.2 van de WAD-code om:
– degene op wie het besluit betrekking heeft;
– de Dopingautoriteit;
– de in het betreffende geval relevante internationale federatie;
– de nationale antidoping organisatie van het land waarvan de betrokkene de nationaliteit
                           heeft, waar hij of zij woonachtig is of waar de betrokkene licentiehouder is;
                        
– het Internationaal Olympisch Comité of het Internationaal Paralympisch Comité, indien
                           van toepassing, als het besluit een effect kan hebben op de Olympische Spelen of de
                           Paralympische Spelen, waaronder besluiten die van invloed (kunnen) zijn op de bevoegdheid
                           tot deelname aan de Olympische Spelen of Paralympische Spelen; en
                        
– WADA.
In afwijking van het bovenstaande, geldt ingevolge artikel 13.2.3.6 van de WAD-code,
                  dat in het geval van voorlopige schorsing enkel degene op wie de schorsing betrekking
                  heeft in beroep kan gaan.
               
Ook in afwijking van het bovenstaande, geldt ingevolge B.3.2 onder c van de ISRM in
                  samenhang met artikel 13 van de WAD-code, dat wanneer het gaat om het laten vervallen
                  van een «whereabouts-fout», enkel WADA, de internationale federatie of nationale antidoping
                  organisatie en de antidopingorganisatie die de whereabouts-fout heeft vastgesteld,
                  in beroep kan gaan.
               
8.1.2. Besluiten die de Dopingautoriteit neemt en ingevolge de WAD-code en internationale
                  standaarden appellabel zijn
               
De Beoordelingscommissie dopingzaken beoordeelt de besluiten van de Dopingautoriteit
                  waarvan de WAD-code of internationale standaarden aangeven dat ze appellabel zijn.
                  Welke besluiten dat zijn, staat in de artikelen 4.4.2 en 13.2, aanhef, van de WAD-code
                  en artikel B.3.2 onder c van de ISRM in samenhang met artikel 13 van de WAD-code.
                  Concreet gaat het om de volgende besluiten:
               
                  TABEL 1 – Besluiten die appellabel zijn op grond van de WAD-code en genomen kunnen
                     worden door de Dopingautoriteit
Artikel
Besluit dat appellabel is op grond van de WAD-code en genomen kan worden door de Dopingautoriteit
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluiten dat een dopingovertreding is begaan
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit om aan het begaan van een dopingovertreding (geen) consequenties te verbinden
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit dat geen dopingovertreding is begaan
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit dat een tuchtrechtelijke procedure inzake een dopingovertreding om procedurele
                              redenen (waaronder bijvoorbeeld verjaring) geen doorgang kan vinden
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit om inzake een belastend analyseresultaat of atypische bevinding geen aangifte
                              te doen van een dopingovertreding, of een besluit om na een onderzoek in overeenstemming
                              met de ISRM geen aangifte te doen van een dopingovertreding
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Een sepot-besluit
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit om een ordemaatregel op te leggen of op te heffen naar aanleiding van
                              een voorlopige hoorzitting
                           
13.2, aanhef, WAD-code
De besluit dat een antidopingorganisatie niet voldoet aan artikel 7.4 van de WAD-code
                              (inzake ordemaatregelen)
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit dat een antidopingorganisatie of sportbond niet de bevoegdheid heeft om
                              uitspraak te doen inzake een mogelijke dopingovertreding of de bijbehorende consequenties
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit inzake het reduceren of opschorten van aan een sporter/persoon op te leggen
                              of opgelegde sanctie, in verband met het door deze sporter/persoon verstrekken van
                              belastende informatie over anderen, en het opheffen van de reductie of opschorting
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Het nalaten om artikel 7.1.4 en artikel 7.1.5 van de WAD-code na te leven (inzake
                              resultaatmanagement)
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Het nalaten om artikel 10.8.1 van de WAD-code na te leven (inzake bekentenis na kennisgeving)
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit op grond van artikel 10.14.3 van de WAD-code (inzake het verbod op deelname
                              tijdens een periode van uitsluiting en een ordemaatregel)
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit van een antidopingorganisatie (de Dopingautoriteit) om de beslissing van
                              een andere Anti-Doping Organisatie niet conform artikel 15 van de WAD-code toe te
                              passen
                           
13.2, aanhef, WAD-code
Een besluit op grond van artikel 27.3 van de WAD-code (inzake herziening)
4.4.2 WAD-code
Een besluit houdende het niet verlenen van dispensatieverzoeken
B.3.2 onder c van de ISRM in samenhang met artikel 13, WAD-code
Een besluit tot het laten vervallen van een «whereabouts-fout»
De Beoordelingscommissie dopingzaken beoordeelt dus de besluiten van de Dopingautoriteit
                  waarvan de WAD-code of internationale standaarden aangeven dat ze appellabel zijn.
                  Dit betekent dat de Beoordelingscommissie de volgende dopingzaken niet beoordeelt:
               
– besluiten als bedoeld in de Awb genomen door de Dopingautoriteit, bijvoorbeeld naar
                        aanleiding van een verzoek om inzage in door de Dopingautoriteit vastgelegde persoonsgegevens
                        op grond van de AVG en de UAVG of naar aanleiding van een verzoek op openbaarmaking
                        van informatie die in documenten van de Dopingautoriteit zijn vastgesteld als bedoeld
                        in de Wet open overheid.
                     
– besluiten die de Dopingautoriteit ter uitvoering van de WAD-code neemt, maar ingevolge
                        de WAD-code niet appellabel zijn (zie paragraaf 2.2 van deze toelichting), zoals het
                        besluit om een sporter toe te voegen aan of af laten vloeien uit de topsportgroep
                        (Registered Testing Pool) (artikel 6, eerste lid, onder b, van de Wuab). De WAD-code
                        staat beroep tegen dit soort beslissingen niet toe. Via het lidmaatschap van de vereniging
                        of sportbond of via een overeenkomst (zoals een wedstrijdlicentie) kiest een sporter
                        er vrijwillig voor zich aan deze regels te onderwerpen;
                     
– beslissingen die ingevolge de WAD-code wel appellabel zijn, maar genomen worden door
                        de sportbond zelf. Voor deze beslissingen voorziet het verenigingsrecht zelf in rechtsbescherming
                        bij een onafhankelijke commissie. Dit wetsvoorstel beoogt geen wijzigingen aan te
                        brengen in het reeds bestaande onderscheid tussen (de beoordeling van) beslissingen
                        van de sportbond en besluiten van de Dopingautoriteit; en
                     
– beslissingen die ingevolge de WAD-code wel appellabel zijn, maar genomen worden door
                        WADA of andere antidopingorganisaties. Deze organisaties voorzien in hun eigen regels
                        in rechtsbeschermingsprocessen.
                     
8.1.3. Uitzondering: CAS
               
Ingevolge de WAD-code geldt in een aantal gevallen dat het CAS de instantie is die
                  bevoegd is om het besluit van de Dopingautoriteit, voor zover appellabel op grond
                  van de WAD-code, te beoordelen (zie artikel 13.2.1, in samenhang met de artikelen 13.2.3.1,
                  4.4.3 en 4.4.7 van de WAD-code). Dit is het geval wanneer het sporters van internationaal
                  niveau betreft (volgens de regels van de betreffende internationale sportfederatie)
                  of sprake is het begaan van een dopingovertreding in het kader van deelname aan een
                  internationaal evenement. In die gevallen is de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  niet bevoegd om over het besluit te oordelen.
               
In bepaalde gevallen kan WADA op grond van de WAD-code ervoor kiezen direct naar het
                  CAS te gaan, zonder de nationale beoordelingsprocedure te hebben benut. Het gaat dan
                  om de situatie dat nog geen enkele andere gerechtigde partij de nationale beoordelingsprocedure
                  is gestart (artikel 13.1.3 van de WAD-code) of als het gaat om het niet tijdig nemen
                  van een besluit door de nationale dopingorganisatie (artikel 13.3 van de WAD-code).
                  In dit wetsvoorstel is dit geïmplementeerd door te regelen dat wanneer een besluit
                  voorligt bij het CAS, de Beoordelingscommissie niet bevoegd is. Het CAS kan de beoordeling
                  van het besluit terugverwijzen naar de Beoordelingscommissie. Het besluit wordt dan
                  niet meer geacht voor te liggen bij het CAS. De Beoordelingscommissie is dan weer
                  bevoegd.
               
8.2 Beoordelingskader
               
De Beoordelingscommissie dopingzaken beoordeelt op een beroep tegen een besluit van
                  de Dopingautoriteit, indien dat beroep ontvankelijk is (zie artikel 20 Wuab (nieuw)).
               
Omwille van de rechtszekerheid moet voor de optimale benutting van de gang richting
                  de Beoordelingscommissie dopingzaken duidelijk zijn hoe de beoordeling plaatsvindt.
                  Dit toetsingskader wordt ingevolge dit wetsvoorstel vastgelegd in artikel 26 van de
                  Wuab (nieuw).
               
De Beoordelingscommissie dopingzaken toetst het besluit in ieder geval aan de WAD-code
                  en internationale standaarden. In die documenten staan inhoudelijke en procesmatige
                  criteria waaraan een besluit van de Dopingautoriteit moet voldoen. Deze regels dient
                  de Dopingautoriteit bij het nemen van op grond van de WAD-code appellabele besluiten
                  in acht te nemen, omdat de Dopingautoriteit gebonden is aan de WAD-code en internationale
                  standaarden. Voor zover het gaat om een besluit die de Dopingautoriteit heeft genomen
                  (mede) op grond van een dopingreglement, zal de Beoordelingscommissie ook toetsen
                  aan het van toepassing zijnde dopingreglement. De besluiten van de Dopingautoriteit
                  kunnen immers niet in strijd zijn met de documenten waar de sporter zich aan heeft
                  gebonden. Voor wat betreft de dopingreglementen geldt dat deze (door gebruikmaking
                  van het NDR) de uitwerking van de WAD-code en internationale standaarden betreffen.
                  Daarnaast toetst de Beoordelingscommissie aan bijvoorbeeld de regels uit de Wuab,
                  en in voorkomend geval aan de Awb of of het BW.
               
8.3 Organisatie- en procesregels
               
8.3.1. Operationele en institutionele onafhankelijkheid
               
Naast een duidelijk beoordelingskader, moet voor een partij omwille van de rechtszekerheid
                  duidelijk zijn wie de zaak behandelt, aan welke formele eisen voldaan moet worden
                  wil het beroep in behandeling worden genomen, wat de rechten en plichten zijn, welke
                  resultaten verwacht mogen worden, welke kosten er eventueel aan verbonden zijn. In
                  de WAD-code en internationale standaarden staan, naast algemene criteria voor de Beoordelingscommissie
                  zoals die van institutionele en operationele onafhankelijkheid en inhoudelijke criteria
                  waaraan de Beoordelingscommissie dopingzaken beroepen moet toetsen, ook organisatie-
                  en procesregels. Al deze criteria zijn ook van toepassing op de Beoordelingscommissie.
                  Qua organisatie- en procesregels is vooral artikel 13.2.2 van de WAD-code van belang,
                  waarin een aantal principes worden genoemd waaraan het proces moet voldoen. Verdere
                  proces- en organisatieregels staan met name in de artikelen 10.1 en 10.2 van de ISRM.
                  In het wetsvoorstel is bepaald dat de Beoordelingscommissie dopingzaken bij het uitvoeren
                  van haar taken de WAD-code en de internationale standaarden in acht moet nemen (artikel 15,
                  vijfde lid, Wuab (nieuw)). Hierdoor werkt het merendeel van de genoemde procesregels
                  door en is geen nadere regeling nodig. Gekozen is voor een dynamische verwijzing naar
                  de WAD-code en internationale standaarden, wat betekent dat verwezen wordt naar de
                  teksten zoals die met inbegrip van sinds de totstandkoming vastgestelde wijzigingen
                  luidt of zal luiden. In de Staatscourant wordt mededeling gedaan van latere wijzigingen
                  van de WAD-code (artikel 3 van de Wuab) en (wijzigingen van) de internationale standaarden
                  worden gepubliceerd op de website van WADA15.
               
Daarnaast zijn de bepalingen in de Awb met betrekking tot administratief beroep van
                  toepassing op de procesvoering bij de Beoordelingscommissie. Kort gezegd zijn dit
                  hoofdstuk 6 en 7 van de Awb, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. In het wetsvoorstel
                  is in afdeling 3.2 op sommige plekken afgeweken van de Awb en op sommige plekken een
                  aanvulling opgenomen. Dit is van belang om te borgen dat voldaan wordt aan de WAD-code
                  en de ISRM. Deels concretiseren de voorgestelde procesregels de procesregels uit de
                  WAD-code in en deels zijn de voorgestelde procesregels aanvullend op de procesregels
                  uit de WAD-code. Aanvulling op de Awb is bijvoorbeeld het geval als het gaat om de
                  ontvankelijkheid van het beroep. Hiervoor geldt namelijk niet alleen hetgeen is bepaald
                  in artikel 6:6 Awb, maar ook de vereisten in de WAD-code of de ISRM (zie artikel 20
                  van de Wuab (nieuw)). Aanvulling is ook gewenst als het gaat om artikel 6:16 Awb dat
                  regelt dat het beroep niet de werking van het besluit opschorst waartegen het beroep
                  is gericht. Omdat 13.1 van de WAD-code voorschrijft dat de beroepsinstantie hierover
                  ook anders moet kunnen beslissen, is dat expliciet in artikel 23 Wuab (nieuw) opgenomen.
                  Afwijking van de Awb is bijvoorbeeld nodig als het gaat om de artikelen 6:7 en 6:8
                  van de Awb, maar dan slechts daar waar het gaat om de termijn voor het indienen van
                  een beroepschrift voor WADA. Deze termijn is niet zoals de Awb in artikel 6:7 voorschrijft
                  zes weken, maar drie weken nadat de beroepstermijn voor andere beroepsgerechtigden
                  (die zes weken) is verstreken. De beroepstermijn is voor WADA daarom negen weken nadat
                  het besluit is genomen.
               
8.3.2 Implementatietabel organisatie- en procesregels WAD-code
               
In de vorige subparagraaf is toegelicht dat de organisatie- en procesregels uit de
                  WAD-code geïmplementeerd zijn doordat in het wetsvoorstel is bepaald dat de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken bij het uitvoeren van zijn taken de WAD-code (en dus de internationale
                  standaarden) in acht moet nemen (artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)). Ook is aangegeven
                  dat een aantal procesregels in het wetsvoorstel is opgenomen die de procesregels uit
                  de WAD-code concretiseren. Dit alleen voor zover dat nodig is en de Awb niet al invulling
                  geeft. Hieronder is een implementatietabel opgenomen waarin tevens is aangegeven of,
                  en zo ja, waar de concretisering is opgenomen.
               
TABEL 2 – Implementatietabel artikelen 13.2.2 en 13.2.3.4 van de WAD-code
Principes (beknopt verwoord)
Geïmplementeerd (I) en geconcretiseerd (C) in
Tijdige zitting (artikelen 13.2.2 en 13.2.3.4)
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikelen 26 en 27, Wuab (nieuw)
Eerlijk en onpartijdig (artikel 13.2.2)
I: Artikel 14 en 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikelen 14, 16, 17 en alle bepalingen in afdeling 3.2, van de Wuab (nieuw)
Operationeel en institutioneel onafhankelijk (artikel 13.2.2)
I: Artikelen 14 en 15, vijfde lid, Wuab (nieuw),
C: Artikelen 16 en 17, Wuab (nieuw)
Juridische raad moet zijn toegestaan (artikel 13.2.2)
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikel 7:28 Awb
Tijdige, geschreven en gemotiveerde beslissing (artikel 13.2.2)
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikelen 6:20, 7:25 en 7:26 Awb.
TABEL 3 – Implementatietabel artikelen 10.1 en 10.2 ISRM
Artikel ISRM
Betreft (beknopt verwoord)
Geïmplementeerd (I) en geconcretiseerd (C) in
Artikel 10.1
Voldaan moet worden aan artikel 13 van de WAD-Code
Zie tabel 2.
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.2 van de ISRM
Een groep van personen moet worden benoemd die de beoordeling uitvoeren en dat voor
                              elke specifieke zaak uit die groep personen genomineerd worden voor de behandeling.
                              De benoeming van deze personen moet gebaseerd zijn op anti-doping kennis en voor minimaal
                              twee jaar.
                           
I: Artikelen 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: artikel 15, zesde lid en artikel 17, Wuab (nieuw)
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.3 van de ISRM
Een onafhankelijke persoon of orgaan moet de grootte en samenstelling van de groep
                              personen bepalen die een zaak behandelen. Van de behandelaars moet altijd één een
                              juridische achtergrond hebben.
                           
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: artikelen 16 en 17 Wuab (nieuw)
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.4 van de ISRM
De personen die de zaak behandelen moeten bij elke zaak een verklaring van onpartijdigheid
                              ondertekenen
                           
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikel 17, vierde en vijfde, Wuab (nieuw)
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.5 van de ISRM
Partijen worden geïnformeerd over de toetsers en ontvangen de verklaring van onpartijdigheid
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikel 17, zesde lid Wuab (nieuw)
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.5 van de ISRM
Partijen moeten een onafhankelijk persoon uit de «grotere groep personen die de beoordeling
                              kunnen behandelen» of een onafhankelijke institutie kunnen ageren tegen de verklaring
                              van onpartijdigheid van de toetsers
                           
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikel 17, vierde, vijfde en zesde lid Wuab (nieuw).
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.6 van de ISRM
De regels van de Dopingautoriteit als Result management Authority borgen de operationele
                              onafhankelijkheid van de toetsers
                           
Voor wat betreft de operationele onafhankelijkheid geldt:
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw),
C: Artikel 17 en alle bepalingen in afdeling 3.2 van de Wuab (nieuw)
Artikel 10.2, onder c, in samenhang met artikel 8.8, onder c, van de ISRM
Tijdige zitting
Zie tabel 2 (eerste rij)
Artikel 10.2, onder c, in samenhang met artikel 8.8, onder d, van de ISRM
Het recht op juridische raad (voor eigen kosten), het recht tot toegang tot bewijs
                              en om bewijs in te brengen, het recht om schriftelijk en mondeling inbreng te leveren,
                              het recht om getuigen op te roepen en te ondervragen, het recht om een tolk aanwezig
                              te hebben (voor eigen kosten)
                           
I: Artikelen 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikel 24 Wuab (nieuw) en de artikelen 7:18 en 7:28, Awb.
Artikel 10.0 in samenhang met artikel 8.8, onder e, van de ISRM
Openbare zitting moet kunnen worden aangevraagd (maar hoeft niet per se geaccepteerd
                              te worden)
                           
I: Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikel 25, Wuab (nieuw)
Artikel 10.2, onder b, in samenhang met artikel 9.1.1, onder a tot en e, van de ISRM
De uitspraak van de Beoordelingscommissie moet voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 9.1,
                              van de ISRM: a) een juridische basis en beoordelingskader, b) gedetailleerd feitenrelaas,
                              c) de antidoping-overtreding die is begaan, d) de consequenties daarvan, e) of de
                              sporter een sporter van internationaal niveau is en de mogelijkheid heeft om in beroep
                              te gaan krachtens de WAD-code.
                           
I; Artikel 15, vijfde lid, Wuab (nieuw)
C: Artikelen 26 Wuab (nieuw) en artikel 7:26 Awb.
Een aantal van de procesregels uit de ISRM wordt niet geïmplementeerd of is reeds
                  geïmplementeerd. In de onderstaande tabel wordt hierop ingegaan.
               
TABEL 4 – Implementatietabel artikelen 10.1 en 10.2 ISRM voor zover niet geïmplementeerd
Artikel ISRM
Betreft
Geïmplementeerd in
Artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.1 van de ISRM
De Dopingautoriteit moet regels vaststellen over de jurisdictie van de Beoordelingscommissie
Niet geïmplementeerd, zie paragraaf 8.3.3
Artikel 10.2, onder c, in samenhang met artikel 8.8, onder d, van de ISRM
Tijdig en eerlijk geïnformeerd worden over de veronderstelde overtredingen
Niet geïmplementeerd. Situatie kan niet voorkomen, omdat dit een onderdeel vormt van
                              het proces bij het primaire besluit. Deze taak wordt daarom uitgevoerd door de Dopingautoriteit.
                           
Artikel 10.2, onder d, in samenhang met artikel 8.9, van de ISRM
Versneld proces in geval van events
Niet geïmplementeerd. Situatie kan niet voorkomen. Een «event» in de zin van de WAD-code
                              betreft enkel internationale sporters. Internationale sporters kennen een aparte procedure
                              en vallen niet onder de reikwijdte van het nieuwe zbo.
                           
Artikel 10.2, onder c, ISRM
De Dopingautoriteit moet als «result management authority» prompt de uitspraak van
                              de beoordelingscommissie doorgeven aan de atleet of persoon die een verzoek heeft
                              of had mogen indienen.
                           
Deze taak is reeds belegd bij de Dopingautoriteit. Het wetsvoorstel brengt hier geen
                              wijziging in. Op grond van artikel 15, eerste lid, in samenhang met het vierde lid,
                              Wuab (nieuw) zal de Beoordelingscommissiede uitspraak doorsturen naar de Dopingautoriteit.
                           
Artikel 10.2, onder d, in samenhang met artikel 9.2, ISRM
De Dopingautoriteit moet voldoen aan de notificatieplichten, bedoeld in artikel 9.2,
                              van de ISRM
                           
Deze taak is reeds belegd bij de Dopingautoriteit. Het wetsvoorstel brengt hier geen
                              wijziging in. Op grond van artikel 15, eerste lid in samenhang met het vierde en vijfde
                              lid, Wuab (nieuw) zal de Beoordelingscommissie de uitspraak doorsturen naar de Dopingautoriteit.
                           
8.3.3 Afwijking van WAD-code
               
De WAD-code heeft als uitgangspunt dat de nationale antidopingorganisatie alle regels
                  vaststelt die nodig zijn ter uitvoering van de WAD-code en spreekt de nationale antidopingorganisatie
                  aan als de WAD-code niet goed wordt uitgevoerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit artikel 13.2.2
                  van de WAD-code, waarin is bepaald dat de nationale antidopingorganisatie moet vaststellen
                  welke regels gelden voor de beoordeling van de appellabele besluiten, uitgaande van
                  een aantal principes (tabel 3). In artikel 13.2.3.4 van de WAD-code staat dat de nationale
                  antidopingorganisatie moet vaststellen binnen welke termijn partijen, anders dan WADA,
                  een verzoek tot beoordeling moeten indienen. Ook uit artikel 10.2, onder a, in samenhang
                  met de artikelen 8.1 en 8.6 van de ISRM, wordt de Dopingautoriteit gevraagd regels
                  te stellen. Dit zou betekenen dat de Dopingautoriteit voor het nieuwe zbo regels inzake
                  de structuur van de organisatie en de procesregels zou moeten vaststellen.
               
Met dit wetsvoorstel wordt hiervan bewust afgeweken. Immers, de organisatie- en procesregels
                  van de Beoordelingscommissie dopingzaken zijn in de Awb opgenomen, in samenhang gelezen
                  met het wetsvoorstel zelf. De redenen om de Dopingautoriteit niet deze regels op te
                  laten stellen, zijn als volgt. In de eerste plaats verhoudt de eis dat de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken operationeel en institutioneel onafhankelijk moet zijn van de Dopingautoriteit
                  zich slecht met de eis dat de Dopingautoriteit de organisatie- en procesregels voor
                  die commissie vaststelt. In de tweede plaats worden algemeen verbindende voorschriften
                  in beginsel niet vastgesteld door anderen dan regering en Staten-Generaal, Ministers,
                  provincies, gemeenten of waterschappen. Aan een zbo kan alleen met een zware motivering
                  en in bijzondere gevallen regelgevende bevoegdheid worden toegekend, en dan alleen
                  over organisatorische of technische onderwerpen en uitsluitend indien voorzien is
                  in ministeriële goedkeuring.16 Het laten opstellen van organisatie- en procesregels voor (de beoordeling door) de
                  Beoordelingscommissie dopingzaken door de Dopingautoriteit als gevolg van eisen uit
                  de WAD-code kan niet gezien worden als een bijzondere omstandigheid die afwijking
                  van de uitgangspunten van de democratische rechtstaat rechtvaardigt. Bovendien kunnen
                  het merendeel van deze regels niet gezien worden als zuiver organisatorische of technische
                  regels.
               
Het afwijken van bepalingen uit de WAD-code (zoals de eis dat de Dopingautoriteit
                  de organisatie- en procesregels moet vaststellen) is toegestaan, nu uit het Internationaal
                  Verdrag tegen doping in de sport volgt dat Nederland zich moet houden aan de principes van deze WAD-code (zie hoofdstuk 4 van deze memorie). Met dit wetsvoorstel worden
                  de principes uit de WAD-code op gevolgd, doordat met het wetsvoorstel wordt geborgd
                  dat de inrichting van de Beoordelingscommissie dopingzaken voldoet aan de WAD-code
                  (met inbegrip van de internationale standaarden).
               
De Dopingautoriteit kan in het NDR verwijzen naar de wet (na inwerkingtreding) zodat
                  de Dopingautoriteit indirect ook regels opneemt inzake de Beoordelingscommissie en
                  daarmee voldoet aan de WAD-code. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel is een
                  concept van het wetsvoorstel en van de memorie van toelichting – houdende onder andere
                  de bovenstaande tekst – voorgelegd aan WADA. WADA heeft aangegeven het eens te zijn
                  met de voor de Beoordelingscommissie voorgestelde constructie.
               
8.4 Gegevensverwerking
               
8.4.1. Voorgenomen gegevensverwerking en categorieën gegevens
               
Voor de uitvoering van de taak die bij de Beoordelingscommissie dopingzaken wordt
                  belegd, zal de Beoordelingscommissie persoonsgegevens verwerken. De Beoordelingscommissie
                  beoordeelt het besluit aan de hand van wat de procespartijen qua stukken aanleveren.
                  Welke persoonsgegevens de Beoordelingscommissie verwerkt, is afhankelijk van wat de
                  procespartijen aanleveren. Dit kunnen ook de processtukken zijn die vanuit de huidige
                  BND worden overgedragen naar de Beoordelingscommissie. Op grond van het overgangsrecht
                  dat in dit wetsvoorstel is opgenomen (zie paragraaf 15.1 van deze toelichting), worden
                  na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel immers alle bij de BND lopende zaken overgedragen
                  aan de Beoordelingscommissie dopingzaken. Daarnaast kan het voorkomen dat indien hoger
                  beroep is ingesteld de Beoordelingscommissie gegevens ontvangt van de hoger beroep
                  instantie (het CAS of bestuursrechter). Aangezien de gegevens van anderen afkomstig
                  zijn, is vooraf niet met zekerheid te zeggen welke persoonsgegevens verwerkt zullen
                  worden door de Beoordelingscommissie. Daarbij speelt ook mee dat er een grote verscheidenheid
                  is in de besluiten die de Dopingautoriteit neemt en waarvan de WAD-code stelt dat
                  ze appellabel zijn, wat dit nog moeilijker maakt om in te schatten.
               
Bij de beoordeling van het besluit worden persoonsgegevens verwerkt van verschillende
                  bij de behandeling van het beroep betrokken partijen. In ieder geval kan gedacht worden
                  aan:
               
– gegevens van sporters. Dit kunnen in de eerste plaats persoonsgegevens zijn, zoals
                        naam, geslacht, geboortedatum, contactgegevens, de sport die een persoon uitoefent
                        en aan welke wedstrijden een sporter heeft deelgenomen, inlognummers ten behoeve van
                        de dispensatieaanvraag, dispensatieverzoeknummers, zegelnummers, tijdstippen en overige
                        met de controle verband houdende gegevens. Daarnaast kunnen dit bijzondere persoonsgegevens
                        zijn, zoals gezondheidsgegevens (zoals dosering en frequentie van medicijngebruik
                        en medische diagnoses, bij analyse aangetroffen stoffen), genetische gegevens (verzameld
                        bij een bloedtest) en lidmaatschap vakbond. Tot slot kunnen dit strafrechtelijke gegevens
                        zijn, bijvoorbeeld in het kader van handel in doping.
                     
– gegevens van andere personen die bij een procedure betrokken kunnen zijn (zoals een
                        raadsman/-vrouw, een curator, bewindvoerder of mentor, gemachtigde of begeleidend
                        personeel17, getuige, functionaris Dopingautoriteit, functionaris sportorganisatie). Dit zullen
                        persoonsgegevens zijn, zoals naam, geslacht, functie, lidmaatschap organisatie/bond
                        en contactgegevens (adres, woonplaats, telefoonnummer, e-mail, overige contactgegevens).
                     
– gegevens van personeel en functionarissen van de Beoordelingscommissie dopingzaken.
                        Dit zullen persoonsgegevens zijn, zoals naam, geslacht, functie, contactgegevens,
                        geboortedatum, verklaring omtrent het gedrag, wettelijk identificatienummer, inloggegevens
                        en nevenactiviteiten.
                     
Ten behoeve van het behandelen en beoordeling van het besluit van de Dopingautoriteit
                  zullen de ontvangen gegevens in ieder geval worden:
               
– ontvangen: de gegevens zijn immers afkomstig van de procespartijen of hoger beroep
                        instanties;
                     
– verzameld, vastgelegd, gestructureerd, gecombineerd en bewaard: ten behoeve van de
                        beoordeling is een goede dossieropbouw van belang en zal alle informatie op een gestructureerde
                        wijze bij elkaar worden gebracht. Bovendien is het met het oog op een goede rechtspleging
                        en jurisprudentieopbouw van belang dat de dossiers worden bewaard;
                     
– geraadpleegd en gebruikt: ten behoeve van de beoordeling is inhoudelijke kennis van
                        de stukken van belang, de informatie zal worden gebruikt ter onderbouwing van het
                        oordeel;
                     
– verstrekt door middel van verzending, zijnde:
1. Op grond van de ISRM (artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.5) dienen
                              procespartijen geïnformeerd te worden over de identiteit van de personen die het beroep
                              zullen beoordelen en dienen zij de verklaring van onpartijdigheid die deze personen
                              hebben ondertekend te ontvangen. Dit betekent dat persoonsgegevens verstrekt zullen
                              worden aan derden. Het gaat dan om de naam van de persoon die de beoordeling zal uitvoeren
                              en eventueel de nevenactiviteiten die die persoon verricht;
                           
2. Op grond van de ISRM (artikel 10.2, onder c en d, in samenhang met artikel 9.2) moet
                              het besluit van de Beoordelingscommissie dopingzaken worden gepubliceerd en genotificeerd
                              aan een aantal partijen. Onder het huidige recht voert de Dopingautoriteit deze taken
                              reeds uit. Het wetsvoorstel brengt in de taakverdeling hieromtrent geen verandering
                              in aan. Om te borgen dat de Dopingautoriteit haar taken kan uitvoeren, dient de Beoordelingscommissie
                              het besluit door te sturen aan de Dopingautoriteit. Deze verstrekking moet gezien
                              worden als een gegevensverwerking die de Beoordelingscommissie in het kader van zijn
                              taken uitvoert. Het betreft hier uitsluitend het besluit en niet de onderliggende
                              stukken;
                           
3. Met het oog op het beginsel van procedurele gelijkheid van partijen in een geding
                              ter garandering van gelijkwaardige proceskansen, dienen alle stukken die procespartijen
                              als bewijs hebben ingebracht of als informatie hebben ingebracht met als doel het
                              besluit van de Beoordelingscommissie te beïnvloeden, met de andere partijen te worden
                              gedeeld. Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, stelt de Beoordelingscommissie
                              dopingzaken de op de zaak betrekking hebbende stukken uiteraard ter beschikking aan
                              de gemachtigde;
                           
4. Het kan voorkomen dat hoger beroep bij het CAS of bij de bestuursrechter wordt ingediend.
                              Dan zullen de dossierstukken doorgezonden moeten worden.
                           
Opgemerkt wordt dat omwille van de duidelijkheid in het wetsvoorstel is geëxpliciteerd
                  dat het verstrekken van informatie aan derden over het besluit van de Beoordelingscommissie
                  een logisch onderdeel vormt van de beoordeling van de besluiten van de Dopingautoriteit
                  (artikel 15, vierde lid (nieuw), Wuab).
               
Tot slot zal de Beoordelingscommissie dopingzaken ook persoonsgegevens verwerken in
                  verband met de organisatie van het zbo, waaronder die van de betrokken functionarissen,
                  medewerkers, leveranciers (waaronder ICT), alsmede de hiermee verband houdende financiële
                  administratie.
               
8.4.2 Grondslagen voor gegevensverwerking
               
Voor het verwerken van persoonsgegevens is een grondslag als bedoeld in artikel 6
                  van de AVG vereist. De grondslag «uitdrukkelijke toestemming van betrokkene» zoals
                  bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, AVG is niet toepasbaar in de onderhavige
                  situatie. Ingevolge artikel 7 van de AVG geldt namelijk dat toestemming vrijelijk
                  moet kunnen worden gegeven door betrokkene en dat de toestemming ook te allen tijde
                  kan worden ingetrokken. Door deze afhankelijkheid zou het zbo zijn taken niet goed
                  kunnen uitvoeren. Ook de grondslag zoals genoemd in artikel 6, eerste lid, onder b
                  van de AVG (uitvoering overeenkomst) is hierdoor niet toepasbaar. Ook de grondslag
                  genoemd in artikel 6, eerste lid, onder f, van de AVG (behartiging van het gerechtvaardigde
                  belangen van de verwerkingsverantwoordelijke) is niet passend voor de onderhavige
                  situatie, omdat dit voor elke verwerking van persoonsgegevens een belangenafweging
                  vereist van enerzijds het recht van de verwerkingsverantwoordelijke om doping in de
                  sport te kunnen bestrijden en anderzijds het grondrecht van de betrokken sporter op
                  bescherming van zijn of haar persoonsgegevens. Dit vergt van de verwerkingsverantwoordelijke
                  een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets waarbij telkens opnieuw zal moeten
                  worden bekeken of het doel niet op een ander manier te bereiken is, die minder nadelig
                  is voor de sporter. Een dergelijke afweging staat op gespannen voet met de WAD-code
                  die ervan uitgaat dat er altijd gegevensverwerkingen plaatsvinden ten behoeve van
                  het bestrijden van doping in de sport. Bovendien komt de betrokkene bij de verwerking
                  van persoonsgegevens op grond van een gerechtvaardigd belang, het recht op bezwaar
                  toe tegen de verwerking. Dat bezwaar mag vervolgens enkel afgewezen worden op basis
                  van een heel zwaarwegende grond (artikel 21, eerste lid, AVG). De vraag is of in het
                  geval van zaken over doping in de sport, waarbij het beroep en dus het inkomen en
                  leven van de sporter op het spel staat, deze toets kan doorstaan. Daar komt bij dat
                  deze grondslag ingevolge artikel 9 van de AVG niet bruikbaar is voor verwerking van
                  bijzondere categorieën van persoonsgegevens, hetgeen in de onderhavige situatie juist
                  veelvuldig aan de orde is (zoals eerder al genoemd en hieronder nog nader wordt toegelicht).
               
In dit geval is de verwerkingsgrondslag artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van de
                  AVG: de verwerking is noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting
                  die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. In het voorgesteld artikel 15 van de
                  Wuab is bij de Beoordelingscommissie dopingzaken immers als taak belegd, dat de Beoordelingscommissie
                  belast is met het beoordelen van beroepen tegen besluiten van de Dopingautoriteit,
                  voor zover die besluiten op grond van de WAD-code appellabel zijn (en het CAS niet
                  de bevoegde instantie is om te beoordelen over het besluit). Daarmee wordt ook voldaan
                  aan de eis, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de AVG, dat die taakomschrijving
                  bij lidstatelijk recht geschiedt.
               
De persoonsgegevens die de Beoordelingscommissie dopingzaken verwerkt ter uitvoering
                  van zijn taak, kunnen ook persoonsgegevens van bijzondere aard zijn, zoals in de vorige
                  subparagraaf is uiteengezet en in de vorige alinea is aangehaald. Artikel 9, eerste
                  lid, van de AVG verbiedt de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het verbod
                  geldt volgens artikel 9, tweede lid, onder a, van de AVG niet indien de betrokkene
                  uitdrukkelijke toestemming voor de verwerking heeft gegeven. Zoals in de eerste alinea
                  is uiteengezet is toestemming als grondslag niet passend als gevolg van de specifieke
                  voorwaarden die daaraan zijn gesteld. Artikel 9, tweede lid, onder g, van de AVG,
                  biedt echter ruimte om van dat verbod af te wijken indien gegevensverwerking noodzakelijk
                  is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk
                  recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke
                  inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende
                  en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en
                  de fundamentele belangen van de betrokkene.
               
Artikel 23 van de UAVG geeft (als lidstatelijk recht) invulling aan de ruimte die
                  artikel 9, tweede lid, onder g, van de AVG laat voor het opnemen van een uitzondering
                  op het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken wanneer
                  deze verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang.18 Artikel 23, aanhef en onder a, van de UAVG, bepaalt dat het verbod op het verwerken
                  van bijzondere categorieën van persoonsgegevens niet van toepassing is, indien de
                  verwerking noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting.
                  Daarvan is in het voorliggende geval sprake. Immers, in onderhavige situatie is Nederland
                  gehouden als verdragspartij van het Internationaal verdrag tegen doping in de sport
                  (Trb. 2006, 194, zie hoofdstuk 4) overeenkomstig de beginselen van de WAD-code en de daaronder hangende
                  ISRM te handelen. Zoals in hoofdstuk 1 en 6 in deze toelichting al aan bod is gekomen,
                  volgt uit de WAD-code en de ISRM dat geschillen over besluiten die de Dopingautoriteit
                  neemt ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, b en
                  c, van de Wuab, en die op grond van de WAD-code appellabel zijn, worden beoordeeld
                  door een van de Dopingautoriteit institutioneel en operationeel onafhankelijke instantie.
                  Zoals in diezelfde hoofdstukken is toegelicht, is het met het oog op het voorkomen
                  van de in hoofdstuk 1 genoemde sancties van WADA daarvoor noodzakelijk dat een nieuw,
                  van de Dopingautoriteit onafhankelijk, zbo wordt ingesteld dat deze beoordeling uitvoert:
                  de Beoordelingscommissie dopingzaken. Die beoordeling kan niet worden uitgevoerd zonder
                  bijzondere gegevens te verwerken. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens door
                  de Beoordelingscommissie is dus noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de verplichting
                  die de WAD-code en de ISRM stellen dat geschillen over besluiten van de Dopingautoriteit
                  moeten worden beoordeeld door een van de Dopingautoriteit onafhankelijke instantie
                  en om te borgen dat de partijen toegang hebben tot een eerlijk proces. Immers, de
                  Beoordelingscommissie kan geen goed, volledig en eerlijk oordeel vormen als bepaalde
                  gegevens niet kunnen worden verwerkt.
               
Bij toepassing van artikel 9, tweede lid, onder g, van de AVG, in samenhang met artikel 23,
                  aanhef en onder a, van de UAVG hoeft het verwerken van de gegevens als zodanig niet
                  formeelwettelijk geregeld te zijn, maar moet wel voldoende duidelijk uit een volkenrechtelijke
                  regeling – bijvoorbeeld een verdrag – blijken dat de daarin geregeld verplichtingen
                  enkel kunnen worden uitgevoerd indien daartoe bepaalde gegevens kunnen worden verwerkt.19 Aangezien de volkenrechtelijke verplichtingen uit de WAD-code en de ISRM verwerking
                  van bijzondere persoonsgegevens wel impliceren, maar hier niet expliciet op ingaan
                  is, mede naar aanleiding van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens op het
                  wetsvoorstel, het wenselijk geacht om in het wetsvoorstel (artikel 15 (nieuw) van
                  de Wuab) alsnog te expliciteren dat de Beoordelingscommissie dopingzaken bijzondere
                  persoonsgegevens mag verwerken.
               
De Beoordelingscommissie kan ten behoeve van het besluit op het beroep aan de hand
                  van de informatie onderliggend aan het besluit van de Dopingautoriteit, ook persoonsgegevens
                  van strafrechtelijke aard moeten verwerken. Het verwerken van persoonsgegevens betreffende
                  strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen
                  mogen op grond van artikel 10 van de AVG, in samenhang gelezen met artikel 6, eerste
                  lid, van de AVG, alleen worden verwerkt onder toezicht van de overheid of indien de
                  verwerking is toegestaan bij Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die
                  passende waarborgen bieden voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen.
               
In de UAVG is (als lidstatelijk recht) invulling gegeven aan de ruimte die op grond
                  van artikel 10 van de AVG wordt geboden. Artikel 32, aanhef en onder e, van de UAVG
                  bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard is toegestaan
                  indien de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang als
                  bedoeld in artikel 23, onder a en b, van de UAVG. Dit betreft eenzelfde grondslag
                  als voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. De toepasbaarheid van die
                  grondslag is hierboven al toegelicht. De toelichting is op de verwerking van gegevens
                  van strafrechtelijke aard van overeenkomstige toepassing.
               
Zoals is opgemerkt in de hieraan voorafgaande paragraaf, kan het ook voorkomen dat
                  de Beoordelingscommissie persoonsgegevens dient te verwerken als gevolg van de overgedragen
                  zaken bij de huidige BND. De overheveling van de lopende zaken zal ook de overheveling
                  van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens betreffen. Voor zover het gaat
                  om persoonsgegevens is dit toegestaan op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel
                  c, van de AVG (de BND moet de gegevens overhevelen op grond van de wettelijke plicht
                  in de overgangsbepaling).
               
Op het overdragen van persoonsgegevens van bijzondere aard door de BND, is eveneens
                  artikel 9, tweede lid, onder g, van de AVG, in samenhang met artikel 23, aanhef en
                  onder a, van de UAVG, de uitzonderingsgrond en op het over overdragen van persoonsgegevens
                  van strafrechtelijke aard is de grondslag artikel 10 van de AVG, in samenhang met
                  artikel 32, aanhef en onder e, van de UAVG. De toelichting hierop is hiervoor al aan
                  bod gekomen en is overeenkomstige toepassing, immers: om te kunnen voldoen aan de
                  volkenrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het Internationaal verdrag tegen
                  doping in de sport op grond waarvan Nederland gehouden is overeenkomstig de beginselen
                  van de WAD-code en de ISRM te handelen, dient de BND de Beoordelingscommissie de noodzakelijke
                  gegevens verstrekken.
               
8.4.3. Invulling rechten betrokkenen rondom gegevensverwerking
               
De betrokkenen hebben ingevolge de AVG een pallet aan rechten met betrekking tot de
                  verwerking van hun persoonsgegevens. Het gaat daarbij onder andere om:
               
– het recht op inzage van persoonsgegevens (artikel 15 van de AVG);
– het recht op vergetelheid, rectificatie en aanvulling (artikelen 16, 17 en 18 van
                        de AVG);
                     
– het recht op overdraagbaarheid van gegevens (artikel 20 van de AVG).
Daarnaast geldt dat de verwerkingsverantwoordelijke in beginsel de plicht heeft om
                  de betrokkene te informeren over de gegevensverwerking (artikelen 13 en 14 AVG).
               
Betrokkenen zullen deze rechten over het algemeen uitoefenen door middel van verzoeken
                  aan verwerkingsverantwoordelijken. Het recht op vergetelheid (artikel 17, van de AVG)
                  is problematisch voor een goede taakuitoefening van de Beoordelingscommissie dopingzaken.
                  Het zou immers een eerlijk en onafhankelijk proces in de weg staan als een sporter
                  eist dat gegevens uit de processtukken die hij zelf of een ander heeft aangeleverd
                  vernietigd worden. De Beoordelingscommissie kan geen goed, volledig en eerlijk oordeel
                  vormen als bepaalde gegevens niet kunnen worden verwerkt (zie ook paragraaf 8.4.2).
                  Artikel 17, derde lid, onder b, van de AVG, bepaalt dat het recht op vergetelheid
                  niet van toepassing is, als de verwerking nodig is voor het vervullen van een taak
                  van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke
                  is verleend. Dat sprake is van het vervullen van een taak van (zwaarwegend) algemeen
                  belang komt in paragraaf 8.4.2 aan bod. De toelichting daar is ook hier van toepassing.
                  Daar komt bij dat de taak die dit wetsvoorstel bij de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  belegt, openbaar gezag inhoudt, aangezien de Beoordelingscommissie op grond van de
                  Wuab eenzijdig de rechtspositie van een burger of rechtspersoon kan bepalen (zie hiervoor
                  uitgebreider hoofdstuk 6 van deze toelichting).De Beoordelingscommissie dopingzaken
                  kan als verwerkingsverantwoordelijke toepassing geven aan artikel 17, derde lid, onderdeel
                  b, AVG.
               
8.4.4 Bewaartermijnen
               
De Archiefwet verplicht elke overheidsorganisatie om haar informatie duurzaam toegankelijk
                  te maken en te houden, en te vernietigen wanneer de bewaartermijn is verlopen. De
                  Archiefwet bevat zelf geen concrete bewaartermijnen. De Archiefwet bevat wel de verplichting
                  aan de zorgdrager (in casu: de Beoordelingscommissie dopingzaken) om selectielijsten
                  op te stellen (artikel 5 van de Archiefwet 1995 en artikel 5 van het Archiefbesluit
                  1995). Aan de hand van een selectielijst kan overheidsinformatie worden geselecteerd
                  voor vernietiging of voor overbrenging naar de archiefbewaarplaats. In een selectielijst
                  moet worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging of voor blijvende
                  bewaring in aanmerking komt. Verder dient een selectielijst de termijnen aan te geven,
                  waarna vernietiging moet plaatsvinden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met
                  persoonsgegevens die voorkomen in archiefbescheiden. De AVG maakt dan ook onderdeel
                  uit van de afweging die plaatsvindt bij vaststelling van bewaartermijnen in een selectielijst.
               
Omdat de Archiefwet en het wetsvoorstel geen specifieke zorgdrager voor de archiefbescheiden
                  aanwijst, volgt uit artikel 41 van de Archiefwet dat het bestuur van de Beoordelingscommissie
                  belast is met de zorg van de archiefbescheiden en in het verlengde daarvan het opstellen
                  van de selectielijst. De zorgdrager dient een ontwerp van de selectielijst te maken,
                  maar de vaststelling geschiedt door de Minister van OCW. Een selectielijst wordt bekendgemaakt
                  in de Staatscourant. Onder «archiefbescheiden» worden niet slechts papieren documenten
                  verstaan, maar alle bescheiden, ongeacht hun vorm, door de overheidsorganen ontvangen
                  of opgemaakt en naar hun aard bestemd daaronder te berusten. Ook digitaal vastgelegde
                  overheidsinformatie valt dus onder de archiefwet- en regelgeving.
               
Bij het opstellen van de selectielijst zal de Beoordelingscommissie in de overwegingen
                  omtrent de bewaartermijnen en jurisprudentieopbouw, mogelijk termijnen voor hoger
                  beroep, en de kaders die in de International Standard for Protection of Privacy and
                  Personal Information staan, moeten meewegen. Voor het opstellen van de selectielijst
                  door de Beoordelingscommissie zal de selectielijst van bijvoorbeeld de rechtspraak20 dan ook ter inspiratie dienen. Ook de selectielijst van de Dopingautoriteit21 kan relevant zijn.
               
De Beoordelingscommissie kan in de selectielijsten onderscheid maken tussen gegevens
                  die te maken hebben met het primaire proces (de beoordeling) en het secundaire proces
                  (zoals bedrijfsvoering en beleid).
               
9. Verhouding tot hoger recht
               
9.1 Internationale anti-dopingverdragen
               
De internationale verdragen op het terrein van dopingbestrijding en de WAD-code scheppen
                  een kader voor het antidopingbeleid in landen over de wereld. De invulling van die
                  kaders is overgelaten aan landen zelf. Met dit wetsvoorstel wordt invulling gegeven
                  aan deze internationaalrechtelijke kaders. Zoals in hoofdstuk 4 al aan bod is gekomen,
                  is Nederland ingevolge het Internationaal verdrag tegen doping in de sport gehouden
                  om de beginselen van de WAD-code in acht te nemen, waar de ISRM inherent onderdeel
                  van zijn; WADA houdt hierop toezicht.
               
9.2 Beginselen van de WAD-code en de ISRM
               
Met dit wetsvoorstel wordt voorzien in een nieuw in te stellen zbo dat in plaats van
                  de Dopingautoriteit – meer in het bijzonder de BND – wordt belast met het beoordelen
                  van beroepen tegen besluiten van de Dopingautoriteit waarvan de WAD-code aangeeft
                  dat ze appellabel zijn. Ter uitoefening van die taak, dient de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken te beschikken over de bevoegdheid en deskundigheid om alle voor het geschil
                  relevante kwesties goed te kunnen onderzoeken (zie hiervoor onder andere artikel 10.2,
                  onder a, in samenhang met artikel 8.2 van de ISRM). Voorts dient ingevolge artikel 13.2.2
                  van de WAD-code sprake te zijn van een eerlijke en openbare behandeling, binnen een
                  redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdige orgaan, waarbij bovendien
                  de toegang tot de Beoordelingscommissie gewaarborgd wordt en financiële bijstand mogelijk
                  is. De verenigbaarheid van dit wetsvoorstel met deze beginselen22 wordt hieronder uiteengezet.
               
De bedoelde bevoegdheid is gelegen in de in dit wetsvoorstel opgenomen wettelijke
                  taak van de Beoordelingscommissie. De Beoordelingscommissie heeft daarbij de bevoegdheid
                  de betreffende besluiten van de Dopingautoriteit in beroep toetsen aan de eisen die
                  in het wetsvoorstel worden gesteld (met name de eisen uit de WAD-code) en wanneer
                  deze toetsing negatief uitvalt, vernietigt de Beoordelingscommissie het besluit van
                  de Dopingautoriteit. In aanvulling hierop geldt ingevolge artikel 2:3 van de Awb bovendien
                  dat als het beroep wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, dat het, zo spoedig
                  mogelijk wordt doorgezonden aan de Beoordelingscommissie dopingzaken, onder gelijktijdige
                  mededeling hiervan aan de afzender.
               
De deskundigheid van de Beoordelingscommissie wordt geborgd doordat uit de artikelen 10.2,
                  onder a, in samenhang met artikel 8.2 van de ISRM, die de Beoordelingscommissie op
                  grond van dit wetsvoorstel in acht moet nemen bij de uitvoering van zijn taken, volgt
                  dat de personen die de taak van de Beoordelingscommissie moeten uitvoeren deskundig
                  moeten zijn. Ingevolge de Kaderwet zbo’s (artikel 12, tweede lid) geldt voor de voorzitter
                  van het zbo dat deze kan worden geschorst of ontslagen in geval van onder meer ongeschiktheid
                  en onbekwaamheid. In het wetsvoorstel is eenzelfde bepaling opgenomen voor de personen
                  die onderdeel zijn van het expertpanel en de taak van de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  gaan uitvoeren. Dit brengt met zich dat de Minister alvorens de voorzitter en de personen
                  die de taak gaan uitvoeren benoemt, onder meer zal toetsen of er sprake is van geschiktheid
                  en bekwaamheid.
               
De Beoordelingscommissie is voorts onafhankelijk en onpartijdig. Doordat de beoordeling
                  plaatsvindt door een zbo – zijnde een bestuursorgaan dat niet hiërarchisch ondergeschikt
                  is aan enige politieke ambtsdrager – en het zbo niet (zoals de BND) ingesteld wordt
                  door of afhankelijk is van de Dopingautoriteit, is de onafhankelijke oordeelsvorming
                  geborgd. Doordat de Beoordelingscommissie onafhankelijk zal zijn van zowel de Dopingautoriteit
                  als de Minister, wordt ook de onpartijdigheid versterkt. De ISRM, die de Beoordelingscommissie
                  op grond van dit wetsvoorstel in acht moet nemen bij de uitvoering van zijn taken,
                  vereist bovendien dat de personen die het beroep behandelen een verklaring van onpartijdigheid
                  opstellen, die vervolgens naar de procespartijen wordt verzonden. Gezien al deze waarborgen
                  kan in het verlengde tevens geconcludeerd worden dat de behandeling van het beroep
                  eerlijk zal zijn.
               
De openbaarheid van de behandeling is geborgd in artikel 25 van de Wuab (nieuw), waarin
                  is geregeld dat de Beoordelingscommissie kan bepalen of het horen in het openbaar
                  plaatsvindt. De openbaarmaking van de besluiten van de Beoordelingscommissie is een
                  taak die belegd is bij de Dopingautoriteit. Dit is een reeds bestaande taak, die voortvloeit
                  uit de WAD-code. Het wetsvoorstel brengt hier geen wijzigingen in aan. De Dopingautoriteit
                  neemt bij het openbaar maken van de uitspraken de AVG en de eisen uit de internationale
                  verdragen in acht. Dat betekent dat zorgvuldig wordt afgewogen of alle informatie
                  openbaar moet en kan worden gemaakt, of dat anonimiseren gerechtvaardigd is.
               
Het binnen een redelijke termijn behandelen van de procedure wordt gewaarborgd doordat
                  artikel 7:24 Awb regelt dat – kort gezegd – de Beoordelingscommissie binnen zes weken
                  beslist, tenzij de beslistermijn wordt verdaagd of opgeschort om de redenen genoemd
                  in het artikel. Ingevolge artikel 7:16 Awb stelt de Beoordelingscommissie – voordat
                  tot een besluit wordt overgegaan – partijen in de gelegenheid om te worden gehoord.
               
Toegang tot de Beoordelingscommissie dopingzaken is bovendien laagdrempelig, omdat
                  voor het indienen van een beroep bij de Beoordelingscommissie ingevolge artikel 7:28
                  Awb geen griffiekosten in rekening zullen worden gebracht en er geen onnodige drempels
                  zijn die het voor de betrokkenen onmogelijk maakt om het recht op toegang tot de Beoordelingscommissie
                  te effectueren (zoals excessieve formaliteiten, ontvankelijkheidsvoorwaarden die geen
                  legitiem doel dienen of te korte termijnen). Rechtsbijstand is ingevolge de WAD-code,
                  de internationale standaarden en 7:28 Awb, in samenhang gelezen met het Besluit proceskosten
                  bestuursrecht uiteraard toegestaan. Onder voorwaarden kan een verzoek worden gedaan
                  om vergoeding van kosten op grond van de Wet op de rechtsbijstand en kunnen verzoeken
                  om rechtshulpverlening worden gedaan bij bijvoorbeeld het Juridisch Loket.
               
Gelet op het voorgaande is de regering van mening dat het belasten van de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken met het behandelen van besluiten van de Dopingautoriteit waarvan de WAD-Code
                  aangeeft dat ze appellabel moeten zijn, past binnen de kaders die de Code en andere
                  internationale (doping)verdragen stellen als het gaat om de beschikbaarheid van een
                  eerlijke en openbare behandeling van het proces, binnen een redelijke termijn door
                  een onafhankelijk en onpartijdig orgaan dat bovendien een toegankelijke procesgang
                  genereert en waar financiële bijstand mogelijk is.
               
9.3 Gegevensbescherming
               
Op grond van artikel 16, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de
                  Europese Unie (hierna: VWEU) heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
                  In het tweede lid is een rechtsgrondslag gecreëerd voor het stellen van voorschriften
                  betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking
                  van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook
                  door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied
                  van het recht van de Unie vallen, alsmede de voorschriften betreffende het vrij verkeer
                  van die gegevens. Ter uitvoering van deze opdracht is de AVG vastgesteld. Met dit
                  wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de AVG.
               
In artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest,
                  2016/C 202/02) is het recht op eerbiediging van het privéleven opgenomen. Dit kent
                  dezelfde reikwijdte en beperkingen als artikel 8 van Europees Verdrag tot bescherming
                  van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM, Trb. 1951, 154), dat hieronder nog nader aan de orde zal komen. In artikel 8 van het Handvest is
                  het recht vastgelegd van eenieder op bescherming van persoonsgegevens. Op basis van
                  het tweede lid moeten deze gegevens eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden
                  en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag
                  waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde
                  gegevens en op rectificatie daarvan. Op basis van het derde lid ziet een onafhankelijke
                  autoriteit toe op de naleving. Op grond van artikel 51 van het Handvest zijn de bepalingen
                  van het Handvest gericht tot de instellingen en organen van de Unie met inachtneming
                  van het subsidiariteitsbeginsel en lidstaten, wanneer zij het recht van de Unie ten
                  uitvoer brengen. Het Handvest is hiermee zonder meer van toepassing bij de uitvoering
                  van de AVG en is dan ook bij de realisering van dit wetsvoorstel in acht genomen.
                  Daarnaast worden persoonsgegevens beschermd als een onderdeel van de persoonlijke
                  levenssfeer in de zin van artikel 10 van de Grondwet en als onderdeel van het privéleven
                  in de zin van artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het Internationaal verdrag
                  inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR, Trb. 1969, 99).
               
Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet erkent het recht op eerbiediging van de persoonlijke
                  levenssfeer en schrijft voor dat inperkingen daarop bij of krachtens wet in formele
                  zin moeten zijn geregeld. Het tweede en derde lid verlangen van de wetgever nadere
                  maatregelen over het omgaan met persoonsgegevens. Op grond van vaste jurisprudentie
                  van het Europese Hof van Justitie geldt het Unierecht als een eigen rechtsorde. Bepalingen
                  van Unierecht werken rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde en gaan boven
                  het nationale recht, dus ook boven de Grondwet.23 Het bestaande nationale recht, inclusief de Grondwet, dient conform het Unierecht
                  te worden uitgelegd. Op terreinen waarop de AVG voorziet in regelgeving staat dit
                  in de weg aan het stellen van nationale wetgeving. Voor zover artikel 10, tweede en
                  derde lid, van de Grondwet ertoe strekt om regels vast te stellen ter bescherming
                  van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens
                  en regels vast te stellen inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over
                  hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op
                  verbetering van zodanige gegevens, die overlappen met de bepalingen uit de AVG die
                  rechtstreeks gelden, dient deze opdracht aan de nationale wetgever buiten toepassing
                  te blijven. Het is immers niet toegestaan om deze materie te regelen in een nationale
                  formele wet, wanneer hier door een verordening in is voorzien. De AVG voorziet materieel
                  grotendeels24 in de regelgeving waartoe artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet opdraagt.
               
In het internationale recht is het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
                  gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM en in artikel 17 van het IVBPR, waarin het recht
                  op privéleven wordt beschermd. Artikel 8 van het EVRM eist dat als inbreuken plaatsvinden,
                  deze voorzien moeten zijn in de wet en noodzakelijk moeten zijn op grond van een aantal
                  nader aangegeven gronden. In artikel 8, tweede lid, van het EVRM dient hierbij te
                  worden begrepen als een wet in materiële zin, waaraan bepaalde eisen zoals voorzienbaarheid
                  en kenbaarheid worden gesteld. Het kan hier ook gaan om een beleidsregel of zelfs
                  een in de jurisprudentie gevormde regel. Deze wet of regel moet voor de burger toegankelijk
                  zijn en voorts zo precies zijn dat de burger in staat is zijn concrete gedrag daarnaar
                  te richten. Bij de realisering van dit wetsvoorstel zijn deze eisen in acht genomen.
               
10. Verhouding tot nationaal recht
               
10.1 Kaderwet zelfstandig bestuursorganen
               
Op de Beoordelingscommissie dopingzaken als nieuw zbo is de Kaderwet zbo’s van toepassing.
                  De Kaderwet zbo’s heeft onder meer betrekking op het benoemen, schorsen en ontslaan
                  van leden van het zbo (artikel 12), de toelaatbaarheid van nevenfuncties van leden
                  van het zbo (artikel 13), de bezoldiging of schadeloosstelling van leden van het zbo
                  (artikel 14), de rechtspositie van personeelsleden in dienst van het zbo (artikel 15),
                  het opstellen van een jaarverslag (artikel 18, eerste lid), het verstrekken van benodigde
                  inlichtingen aan de Minister van VWS (artikel 20, eerste lid) en het jaarlijks toezenden
                  van de ontwerpbegroting aan de Minister (artikel 25). Ten slotte zullen beide kamers
                  der Staten-Generaal iedere vijf jaar worden geïnformeerd over de doelmatigheid en
                  doeltreffendheid van het functioneren van het zbo (artikel 39, eerste lid).
               
Over artikel 21 en 22 van de Kaderwet zbo’s kan het volgende worden opgemerkt. Omdat
                  de Beoordelingscommissie dopingzaken een zbo is, kan Onze Minister ingevolge artikel 21
                  van de Kaderwet zbo’s beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening
                  van het zbo. En zoals in paragraaf 8.4 van deze memorie is toegelicht, zijn besluiten
                  van de Beoordelingscommissie besluiten als bedoeld in de Awb. Dit betekent dat de
                  bevoegdheid van de Minister om besluiten te vernietigen, zoals opgenomen in artikel 22
                  van de Kaderwet zbo’s van toepassing is op deze besluiten. Omdat het niet wenselijk
                  is dat de Minister gelet op de onafhankelijke positie die de Beoordelingscommissie
                  zou moeten toekomen, invloed kan uitoefenen op de taakuitoefening van de Beoordelingscommissie
                  en besluiten van de Beoordelingscommissie kan vernietigen, is de toepasbaarheid van
                  de artikelen 21 en 22 Kaderwet op de taakuitoefening en besluiten van de Beoordelingscommissie
                  in dit wetsvoorstel (artikel 19 Wuab (nieuw)) uitgesloten.
               
10.2 Strafrecht
               
Sommige besluiten van de Dopingautoriteit kunnen raakvlakken hebben met het strafrecht,
                  zoals het besluit van de Dopingautoriteit dat er een dopingovertreding heeft plaatsgevonden
                  of om aan dat besluit consequenties te verbinden. De verschillende rechtssystemen
                  beogen niet de bescherming van dezelfde belangen en daarom sluit een bestuursrechtelijke
                  behandeling een strafrechtelijke procedure niet uit. Iemand kan dus zowel strafrechtelijk
                  als bestuursrechtelijk een sanctie opgelegd krijgen. Ook kan iemand daarnaast nog
                  aansprakelijk worden gehouden voor de schade die door deze persoon is aangebracht.
               
In Nederland is het merendeel van de dopingovertredingen niet strafbaar gesteld is.
                  Mocht de overtreding toch strafrechtelijke consequenties hebben, dan kan de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken daar bij het besluit rekening mee houden. Dit is evenwel niet verplicht.
               
10.3 Andere regelgeving
               
De taakuitoefening door de Beoordelingscommissie dopingzaken wordt verder nog ingekaderd
                  andere publiekrechtelijke kaders die voortvloeien uit andere wetgeving die van toepassing
                  is op bestuursorganen. Zo is bijvoorbeeld op de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  onder meer de Archiefwet 1995 van toepassing. Hierop is al in paragraaf 8.4.4 uitgebreid
                  ingegaan. Daarnaast is de Awb van toepassing voor zover de Beoordelingscommissie besluiten
                  neemt als bedoeld in de Awb (bijvoorbeeld ter uitvoering van de AVG en de UAVG of
                  naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in de Wet open overheid). Volledigheidshalve
                  wordt nog gewezen op artikel 9:18 van de Awb, dat stelt dat eenieder het recht de
                  ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het nieuwe
                  zbo zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen (artikel 1a,
                  eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet Nationale ombudsman). Ook is de Wet
                  open overheid van toepassing, zodat aan de Beoordelingscommissie verzoeken om informatie
                  kunnen worden gericht.
               
11. Gevolgen, inclusief financiële gevolgen
               
11.1 Gevolgen voor de sporters
               
De gevolgen voor sporters van de inhoud van dit wetsvoorstel zijn naar verwachting
                  beperkt. De mogelijkheid voor een sporter, of andere belanghebbende partijen, om op
                  te komen tegen een besluit van de Dopingautoriteit door middel van een bezwaar- of
                  eventuele beroepsprocedure blijven onverminderd aanwezig. Voor een dergelijke procedure
                  worden partijen in het geval sprake is van een appellabel besluit ingevolge de WAD-code
                  enkel elders gedirigeerd, namelijk naar de Beoordelingscommissie Dopingzaken in plaats
                  van de BND van de Dopingautoriteit. Deze wetswijziging leidt ook niet tot een beperking
                  van de rechtsbescherming van betrokken partijen; aan de situatie zoals die bestond
                  voor het indienen van dit wetsvoorstel verandert vanuit het oogpunt van rechtsbescherming
                  niets daar de bepalingen en provisies die nu gelden ook na inwerkingtreding van het
                  wetsvoorstel zullen gelden. Sporters en andere belanghebbende partijen zullen derhalve
                  van de wijzigingen zoals die worden voorgesteld geen voelbaar nadeel ondervinden.
               
11.2 Gevolgen voor de rechtspraak
               
Dit wetsvoorstel wijzigt dit de werklast van de rechtspraak niet: sinds de inwerkingtreding
                  van de Wuab op 1 januari 2019 (op moment van indiening van dit wetsvoorstel drie jaar
                  geleden) heeft de BND (met in begrip van haar voorganger) slechts drie keer bezwaar
                  tegen een besluit behandeld. Tegen de beslissingen op bezwaar is geen beroep ingediend
                  bij een bestuursrechter. De kans op een beroepszaak bij de bestuursrechter neemt niet
                  toe, aangezien reeds onder het huidige recht deze mogelijkheid openstaat. De herbeoordeling
                  van bepaalde besluiten van de Dopingautoriteit wordt met dit wetsvoorstel enkel elders
                  belegd. Ook hier geldt dat de werklast in de praktijk zeer beperkt is. Sinds de inwerkingtreding
                  van de Wuab op 1 januari 2019 (op moment van indiening van dit wetsvoorstel drie jaar
                  geleden) heeft de BND (met in begrip van haar voorganger) één beroepszaak behandeld.
                  Tegen het oordeel van de BND is geen beroep ingediend bij een rechter.
               
11.3 Gevolgen voor Caribisch Nederland
               
De Wuab is niet van kracht in Caribisch Nederland (zijnde de drie openbare lichamen
                  Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De Dopingautoriteit heeft daar dus geen wettelijke
                  taken. In het verlengde hiervan is ook het voorliggende wetsvoorstel, houdende een
                  wijziging van de Wuab niet van toepassing in Caribisch Nederland. Het wetsvoorstel
                  ziet immers op besluiten die de Dopingautoriteit in het kader van haar wettelijke
                  taken neemt.
               
11.4 Financiële gevolgen
               
Het opereren van zbo’s kost geld. Bijvoorbeeld voor het onderhouden van een secretariaat
                  of het huren van een locatie. De Beoordelingscommissie dopingzaken wordt gefinancierd
                  vanuit de rijksbegroting. Aangezien het gaat om publieke middelen, moet daarover publiekelijk
                  verantwoording worden afgelegd, zowel vooraf als achteraf. De Beoordelingscommissie
                  zal een artikel(onderdeel) van een departementsbegroting betreffen en zowel in de
                  (voorbereidende) begrotingsfase als in de (afsluitende) verantwoordingsfase meelopen
                  in de procedures rond de rijksbegroting. De Beoordelingscommissie dient, als publiekrechtelijk
                  vormgegeven zbo, te voldoen aan de eisen van transparantie, rechtmatigheid en doelmatigheid
                  die voor de hele openbare dienst gelden. Aan deze basisvereisten wordt voldaan doordat
                  in de Kaderwet zbo’s is vastgelegd dat bij publiekrechtelijk vormgegeven zbo er een
                  begroting moet zijn. De verwachting is dat de Beoordelingscommissie jaarlijks gemiddeld
                  maximaal 15.000 euro zal kosten, afhankelijk van de vraag of een zaak wordt ingediend.
                  Het eerste jaar zullen de kosten vanwege de aspecten die ingeregeld moeten worden
                  waarschijnlijk hoger liggen dan in de jaren erna.
               
11.5 Gevolgen voor de regeldruk
               
Bij het opstellen van het wetsvoorstel is nagegaan of er sprake is van een toe- of
                  afname van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten. Administratieve
                  lasten zijn de kosten die bedrijven en burgers moeten maken om te voldoen aan de informatieverplichtingen
                  aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving. Dit kunnen ook toezichtlasten
                  betreffen. Het gaat dan om informatieverplichtingen die nodig zijn in het kader van
                  toezicht door de overheid. De inhoudelijke nalevingskosten zijn de kosten die bedrijven
                  of burgers moeten maken om te voldoen aan de inhoudelijke eisen die wet- en regelgeving
                  stellen. Het wetsvoorstel bevat geen inhoudelijke verplichtingen of informatieplichten
                  voor bedrijven, burgers (zoals sporters) of professionals. Voor deze groepen is dus
                  ook geen sprake van een toename van de regeldruk. Wel zullen deze partijen eenmalig
                  kennis moeten nemen van de nieuwe regels.
               
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat er voor de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  uiteraard wel administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten volgen uit dit
                  wetsvoorstel. Zo volgt uit de Kaderwet zbo’s dat de Beoordelingscommissie een informatieplicht
                  heeft richting de Minister. Dit zijn administratieve lasten, en meer specifiek toezichtlasten.
                  Ook zal de Beoordelingscommissie inhoudelijke nalevingslasten hebben, bijvoorbeeld
                  omdat gegevens bewaard moeten worden. Ook zal de Beoordelingscommissie eenmalig kennis
                  moeten nemen van de nieuwe regels.
               
11.6 Frauderisico’s
               
Het wetsvoorstel is beoordeeld op frauderisico’s. Deze beoordeling heeft tot de conclusie
                  geleid dat het wetsvoorstel beperkte frauderisico’s (zie paragraaf 11.7) met zich
                  meebrengt.
               
11.7 Gevolgen van de verwerking van persoonsgegevens
               
Gezien de aard van de voorgestelde bepalingen is in de fase van beleidsontwikkeling
                  een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd. Met behulp hiervan is de noodzaak
                  onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens en zijn op gestructureerde
                  wijze de gevolgen en risico’s van de maatregelen en het systeem voor gegevensbescherming
                  in kaart gebracht. Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de beginselen
                  van transparantie, gegevensminimalisering, doelbinding, het vereiste van een goede
                  beveiliging en de rechten van de betrokkenen.
               
Ten behoeve van de beoordeling van besluiten van de Dopingautoriteit worden door de
                  Beoordelingscommissie dopingzaken persoonsgegevens verwerkt. Uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling
                  volgt dat de voorgestelde bepalingen voor gegevensverwerking enkele risico’s met zich
                  brengen voor de rechten van de betrokkenen. De risico’s doen zich voor wanneer personen
                  of organisaties die daartoe niet bevoegd zijn toegang hebben tot de informatie die
                  bij de Beoordelingscommissie voor handen is voor de beoordeling van de besluiten van
                  de Dopingautoriteit. Hierin moeten verschillende situaties worden onderscheiden: de
                  gegevens worden onbedoeld en ongewenst beschikbaar voor onbevoegden door toedoen van
                  de Beoordelingscommissie zelf (die bijvoorbeeld informatie deelt die niet gedeeld
                  mag worden, of de informatie onvoldoende beveiligt), door toedoen van de ontvanger
                  van de gegevens (zie toelichting in hoofdstuk 8) (die bijvoorbeeld na ontvangst onzorgvuldig
                  met de gegevens omgaat, waardoor deze voor onbevoegden beschikbaar wordt), of door
                  toedoen van derden, anders dan de ontvangers (die zich op ongeoorloofde wijze zelf
                  toegang verschaffen tot de informatie). Deze risico’s kunnen voor betrokken natuurlijke
                  personen uitmonden in privacyrisico’s als imagoschade, afpersing, het beschikbaar
                  zijn van belastende informatie omtrent de gezondheid van de persoon in kwestie, stigmatisering
                  en uitsluiting, dan wel maatschappelijk nadeel wanneer deze informatie bekend wordt.
               
Het voornaamste risico voor de betrokkene is het risico dat de persoonsgegevens na
                  verzending, door de ontvanger onvoldoende worden beschermd en vervolgens beschikbaar
                  wordt voor onbevoegden. Er wordt dan onzorgvuldig omgegaan met de informatie waardoor
                  deze gegevens «op straat zouden kunnen komen te liggen». De verwachting is echter
                  dat de kans dat deze risico’s zich voordoen minimaal en goed beheersbaar zijn, om
                  de volgende redenen:
               
– de procespartijen die betrokken zijn bij een mogelijke zaak zijn in de regel professionele
                        partijen die zich zeer bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie;
                     
– de procespartijen zijn in veel gevallen ook verwerkingsverantwoordelijke wanneer zij
                        de gegevens ontvangen en moeten dan ook aan de AVG voldoen;
                     
– voor zover de ontvangende partij de sporter (of een andere persoon) is waar de zaak
                        op ziet, kan aangenomen worden dat deze terughoudend zal zijn met het verder delen
                        van de gegevens, aangezien het juist voor de sporter (of andere persoon) gevoelige
                        informatie betreft.
                     
Het risico bestaat voorts dat de Beoordelingscommissie meer gegevens verstrekt dan
                  noodzakelijk (zoals meer dan enkel het besluit van de Beoordelingscommissie aan de
                  Dopingautoriteit (met het oog op publicatie en notificatie als bedoeld in de WAD-code)
                  of meer dan enkel de naam en de onpartijdigheidsverklaring van degenen die het beroep
                  gaan behandelen aan de partijen (met het oog op een eerlijk proces als bedoeld in
                  de WAD-code), of deze gegevens verstrekt aan onbevoegden. Ook bestaat het risico dat
                  de Beoordelingscommissie gegevens naar procespartijen verstuurt die niet verstuurd
                  zou mogen worden of gegevens verstuurt naar onbevoegden. Dit risico kan voortvloeien
                  uit het feit dat deze partijen slechts sporadisch met een zaak bij de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken te maken hebben, waardoor een routine voor hoe om te gaan met de daarbij
                  van toepassing zijnde gegevens en informatie niet eenvoudig ontstaat. Evenwel geldt
                  dat dit risico zeer beperkt en goed beheersbaar wordt geacht. De Beoordelingscommissie
                  is immers als verwerkingsverantwoordelijke op grond van de AVG gebonden aan de beginselen
                  van, onder andere, rechtmatigheid, dataminimalisatie, juistheid, integriteit en vertrouwelijkheid.
                  De Beoordelingscommissie zal op grond van de AVG een verwerkingenregister en incidentenregister
                  bijhouden. Met een privacystatement als bedoeld in de AVG wordt voorzien in de transparantie
                  over de verwerking van de gegevens.
               
Daarnaast is een (beveiligings-)risico te destilleren bij de Beoordelingscommissie,
                  namelijk dat er inbreuk wordt gepleegd op de beveiliging van de gegevens in de systemen
                  van het nieuwe zbo. Dit leidt weer tot privacyrisico’s. De verwachting is dat de kans
                  dat deze beveiligingsrisico’s zich voordoen minimaal en goed beheersbaar zijn, omdat
                  de Beoordelingscommissie moet voldoen aan de vereiste organisatorische en technische
                  beveiligingsmaatregelen die voortvloeien uit de AVG.
               
Ook moet het risico worden benoemd dat volgt uit de mogelijkheid dat de Beoordelingscommissie
                  de aanwezige gegevens verwerkt voor andere doeleinden dan voor de beoordeling van
                  de besluiten van de Dopingautoriteit. Ook dit risico wordt beheersbaar geacht, omdat
                  uit het wetsvoorstel duidelijk volgt dat het enige doeleinde waarvoor het in te stellen
                  zbo gegevens voorhanden heeft de beoordeling van besluiten van de Dopingautoriteit
                  is, en dat deze gegevens derhalve niet voor andere doeleinden verder mag worden verwerkt
                  of mag worden aangewend. En omdat de Beoordelingscommissie een aantal vereiste organisatorische
                  gegevensmaatregelen dient te nemen.
               
Voor de hierboven genoemde privacyrisico’s bij de Beoordelingscommissie is relevant
                  dat na instelling van het zbo door de Beoordelingscommissie zelf een uitvoerings-gegevensbeschermingseffectbeoordeling
                  worden uitgevoerd, waarin ook op de beheersing van de genoemde risico’s ingegaan wordt.
                  Dat een dergelijke gegevensbeschermingseffectbeoordeling moet worden opgesteld volgt
                  uit artikel 35 van de AVG. Bij het opstellen van die gegevensbeschermingseffectbeoordeling
                  moet rekening gehouden worden met het feit dat de processen sporadisch plaatsvinden,
                  waardoor een risico bestaat op een onbewuste onzorgvuldige omgang met persoonsgegevens.
               
Hoewel de kans op de genoemde risico’s zoals toegelicht beperkt of beheersbaar worden
                  geacht, kunnen de effecten gezien de aard van de gegevens een grote impact hebben
                  op de betrokkenen. Reeds gesignaleerd zijn risico’s als imagoschade, afpersing, belastende
                  informatie omtrent gezondheid, stigmatisering en uitsluiting, dan wel maatschappelijk
                  nadeel voor de natuurlijke persoon in kwestie. Gezien de mogelijke grote impact zijn
                  meerdere maatregelen genomen om de risico’s te mitigeren:
               
– zoals hierboven aangegeven, moet de Beoordelingscommissie voldoen aan de vereiste
                        organisatorische en technische beveiligingsmaatregelen die voortvloeien uit de AVG.
                        Daarbij zal uitgaande van het risico en de impact een informatiebeveiligingsbeleid
                        worden opgesteld volgens de Baseline Informatiebeveiliging Overheid. Dit betekent
                        dat in elk geval de volgende maatregelen worden genomen: een matrix van autorisaties,
                        een separate beveiligde werkomgeving, twee-factor authenticatie, beveiligde e-mail,
                        toegangsbeveiliging (druppel), afgesloten dossierkasten, verwerkersovereenkomsten,
                        geheimhoudingsverklaringen, verklaringen omtrent het gedrag, informatiebeveiligingsbeleid
                        met «plan-do-check-act»-cyclus;
                     
– ingevolge artikel 39 van de AVG dient er een functionaris gegevensbescherming (hierna:
                        FG) te zijn die toeziet op de toepassing en de naleving van de AVG. Zbo’s zonder rechtspersoonlijkheid
                        die onder de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van VWS vallen, vallen onder
                        het toezicht van de FG van het Ministerie van VWS.
                     
– bij het instellen van de Beoordelingscommissie zullen de relevante partijen worden
                        geïnformeerd over de manier waarop zij geacht worden met de gegevens om te gaan. Voor
                        zover deze partijen verwerkingsverantwoordelijke zijn, houdt de AP toezicht.
                     
12. Toezicht en handhaving
               
De Minister van VWS draagt systeemverantwoordelijkheid voor de activiteiten van de
                  Beoordelingscommissie dopingzaken. Daarom is het belangrijk dat is voorzien in een
                  effectief toezichtregime in de Kaderwet zbo’s. Het regime van de Kaderwet zbo’s stelt
                  de Minister van VWS in staat om op effectieve wijze toezicht te houden op het nieuwe
                  zbo. Een toezichtarrangement moet worden opgesteld teneinde op meer specifieke wijze
                  de toezichtrelatie tussen de Minister van VWS en de Beoordelingscommissie uit te werken.
                  Zo kan op juiste wijze invulling worden gegeven aan de politieke verantwoordelijkheid
                  van de eerste ondergetekende op het terrein van dopingbestrijding.
               
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels
                  voor bescherming van persoonsgegevens, en zal in dat kader ook toezicht houden op
                  naleving hiervan door de Beoordelingscommissie dopingzaken.
               
13. Monitoring en evaluatie
               
In de Kaderwet zbo’s is bepaald dat beide kamers der Staten-Generaal iedere vijf jaar
                  door de Minister worden geïnformeerd over de doelmatigheid en doeltreffendheid van
                  het functioneren van het zbo (artikel 39, eerste lid). Onder meer ten behoeve hiervan
                  schrijft artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet zbo’s een verplichting voor tot het
                  verstrekken van inlichtingen of het geven van inzage in alle zakelijke gegevens en
                  bescheiden door het zbo aan de Minister.
               
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat conform artikel 13a van de huidige Wuab er
                  in het voorjaar van 2022 een eerste evaluatie van doelmatigheid en doeltreffendheid
                  van het functioneren van het zbo Dopingautoriteit wordt uitgevoerd. Volgende evaluaties
                  volgen daarna het vijfjaarlijkse ritme als voorgeschreven in de Kaderwet zbo’s.
               
14. Advies en consultatie
               
14.1 Advies
               
Het wetsvoorstel is in nauw overleg met de Dopingautoriteit opgesteld. Het wetsvoorstel
                  heeft in internetconsultatie voorgelegen en is voorgelegd aan WADA en NOC*NSF. Advies
                  is ingewonnen bij de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege toetsing regeldruk
                  (hierna: ATR). De Dopingautoriteit heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd. Hieronder
                  wordt ingegaan op de uitkomsten.
               
14.2 Internetconsultatie en WADA
               
Het wetsvoorstel is van 26 november tot en met 5 december 2021 op www.internetconsultatie.nl geplaatst voor consultatie. Aangezien dit wetsvoorstel enige spoed heeft (zie toelichting
                  hoofdstuk 1), was de internetconsultatie korter van duur dan gebruikelijk is. Ook
                  heeft afstemming plaatsgevonden met NOC*NSF en WADA. Uit de afstemming met WADA volgde
                  voornamelijk advies voor tekstuele aanpassingen in het wetsvoorstel en de memorie
                  van toelichting, erop gericht om de compatibiliteit van het wetsvoorstel met de WAD-code
                  te bewaken. Deze betroffen voornamelijk de onafhankelijke positionering van de Beoordelingscommissie
                  Dopingzaken ten opzichte van de Dopingautoriteit. Voor zover deze punten niet al ondervangen
                  waren, zijn ook deze verwerkt in het wetsvoorstel.
               
Op de internetconsultatie is één reactie gekomen van een geïnteresseerde burger. In
                  deze reactie wordt niet inhoudelijk ingegaan op het wetsvoorstel. Er wordt ingegaan
                  op de verhouding tussen Nederland en WADA en dat het vervelend is dat WADA met sancties
                  dreigt. Deze reactie zorgt er niet voor dat de inhoud van het wetsvoorstel wordt aangepast.
               
14.2 ATR
               
Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het – behoudens
                  beperkte eenmalige kennisnemingskosten – geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
               
14.3 Uitvoeringstoets Dopingautoriteit
               
Aan de Dopingautoriteit is gevraagd een toets te doen op de uitvoerbaarheid en de
                  handhaafbaarheid van de bepalingen in dit wetsvoorstel. Die toets is op 10 december
                  2021 uitgebracht25. De Dopingautoriteit concludeert daarin dat het doel van het wetsvoorstel, de instelling
                  van een beroepscommissie die institutioneel onafhankelijk is van de Dopingautoriteit,
                  wordt gerealiseerd. De Dopingautoriteit concentreert zich in de toets verder op twee
                  punten in het wetsvoorstel.
               
Allereerst gaat het om de aanwezigheid van een aantal procesbepalingen in het voorstel
                  die van toepassing worden op de beoordeling van besluiten van de Dopingautoriteit
                  door de nieuwe Beoordelingscommissie dopingzaken, zonder dat wordt aangesloten bij
                  de al bestaande procesbepalingen binnen het verenigingsrechtelijke tuchtrecht.
               
De regering merkt hierover het volgende op. In het conceptwetsvoorstel dat aan de
                  Dopingautoriteit is voorgelegd werd ervan uitgegaan dat doping-gerelateerde besluiten
                  van de Dopingautoriteit geen besluiten in de zin van de Awb waren. Naar aanleiding
                  van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is de regering bij
                  nader inzien het met de Raad van State eens dat de doping-gerelateerde beslissingen
                  van de Dopingautoriteit wel besluiten zijn in de zin van de Awb (zie paragraaf 3.3.1
                  van deze toelichting) en dat de Awb-systematiek dient te worden nageleefd. De regering
                  heeft er met het oog op een gedegen rechtsbescherming en omwille van een goede procesvoering
                  voor gekozen om aan te sluiten bij de Awb-bepalingen die van toepassing zijn op administratief
                  beroep. Kort gezegd zijn dit de afdelingen 6.2 en 7.2 van de Awb. Deze afdelingen
                  kennen de rechtswaarborgen die ervoor zorgen dat de toegang tot de Beoordelingscommissie
                  en de afhandeling van het beroep door de Beoordelingscommissie zo behoorlijk mogelijk
                  plaatsvindt, maar ook dat op een zo concreet mogelijke manier invulling geven aan
                  de kaders van de WAD-code en de ISRM. Op die manier wordt tegemoetgekomen aan de in
                  Nederland bekende proceswaarborgen en worden de procedureregels van de WAD-code en
                  de ISRM daarin zo goed mogelijk ingebed. Aangezien, zoals de Dopingautoriteit ook
                  al benoemt in de uitvoeringstoets, de procedurele bepalingen uit de Awb dezelfde rechtsbescherming
                  beogen als het verenigingsrechtelijke tuchtrecht, is hier ook naar het oordeel van
                  de regering geen sprake van een probleem met de uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid.
                  Het wetsvoorstel is om die reden niet aangepast op dit punt.
               
Het tweede punt dat de Dopingautoriteit noemt in de uitvoeringstoets betreft de verenigingsrechtelijke
                  inbedding van het oordeel van de Beoordelingscommissie dopingzaken. Daarbij concludeert
                  de Dopingautoriteit dat het zaak is te komen tot een sluitende (wettelijke) constructie,
                  separaat van het wetsvoorstel. De regering erkent dat het hybride publiek-private
                  antidopingsysteem aandacht behoeft. Over deze conclusie in de uitvoeringstoets zal
                  VWS ook blijvend de dialoog aangaan met NOC*NSF en de Dopingautoriteit.
               
14.4 Autoriteit Persoonsgegevens
               
Het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) concentreert zich op twee
                  punten26.
               
In het conceptwetsvoorstel dat aan de AP is voorgelegd werd ervan uitgegaan dat artikel 9,
                  tweede lid, onder f, van de AVG, in samenhang met artikel 22, tweede lid, onder e,
                  van de UAVG, een grondslag bood als uitzondering op het verbod op de verwerking van
                  persoonsgegevens van bijzondere aard door de Beoordelingscommissie dopingzaken. In
                  het verlengde daarvan werd ook aangenomen dat artikel 10 van de AVG, in samenhang
                  met artikel 32, aanhef en onder d, van de UAVG een grondslag bood voor de verwerking
                  van gegevens van strafrechtelijke aard door de Beoordelingscommissie. De AP heeft
                  aangegeven deze grondslagen niet passend te achten. Naar aanleiding van dit advies
                  is opnieuw gekeken naar de grondslagen. Bij nader inzien is artikel 9, tweede lid,
                  onder g, van de AVG, in samenhang met artikel 23, aanhef en onder a, van de UAVG,
                  een meer passende uitzonderingsgrond op het verbod om bijzondere persoonsgegevens
                  te verwerken en artikel 10 van de AVG, in samenhang met artikel 32, aanhef en onder
                  e, van de UAVG een meer passende grondslag voor de verwerking van gegevens van strafrechtelijke
                  aard door de Beoordelingscommissie. Deze verandering heeft een aantal gevolgen gehad
                  voor de memorie van toelichting (paragrafen 8.4.2 en 8.4.3).
               
De AP adviseert verder dat er persoonsgegevens van bijzondere en strafrechtelijke
                  aard verwerkt kunnen worden door de Beoordelingscommissie dopingzaken. Hier is in
                  artikel 15 van de Wuab (nieuw) gevolg aan gegeven. Het advies van de AP om te expliciteren
                  om welke bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens het daarbij exact gaat, is
                  niet opgevolgd. Zoals in paragraaf 8.4.1 is toegelicht, is het type gegevens dat bij
                  de Beoordelingscommissie wordt aangeleverd, afhankelijk van andere partijen dan de
                  Beoordelingscommissie zelf. De Beoordelingscommissie is immers afhankelijk van dat
                  wat de procespartijen aanleveren. Voorts kan het voorkomen dat de Beoordelingscommissie
                  stukken ontvangt van het CAS of de bestuursrechter. Daarbij speelt mee dat de Dopingautoriteit
                  veel verschillende typen besluiten neemt waarvan de WAD-code aangeeft dat ze appellabel
                  zijn (zie de tabel 1 in paragraaf 8.1.2). Daarom is het op voorhand niet met zekerheid
                  te zeggen welke persoonsgegevens precies verwerkt zullen worden en is het praktisch
                  niet mogelijk een limitatieve lijst op te nemen.
               
15. Overgangsrecht en inwerkingtreding
               
15.1 Overgangsbepaling
               
In het wetsvoorstel is een overgangsbepaling opgenomen. Na inwerkingtreding van dit
                  wetsvoorstel zullen alle bij de BND lopende zaken tegen appellabele besluiten van
                  de Dopingautoriteit moeten worden overgedragen naar de Beoordelingscommissie dopingzaken
                  die op haar beurt de zaken beoordeelt overeenkomstig hetgeen is bepaald in dit wetsvoorstel.
                  Het betreft hier primair een procesmatige wijziging en geen inhoudelijke wijziging.
               
15.2 Inwerkingtreding
               
In hoofdstuk 1 is al toegelicht dat het wetsvoorstel zo snel mogelijk wordt gerealiseerd
                  en in werking treedt. Daarom is afwijking van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten
                  en minimuminvoeringstermijn toegestaan.
               
II Artikelsgewijze toelichting
               
Artikel I
Onderdelen A, C en G
Met dit wetsvoorstel worden een aantal artikelen toegevoegd aan de Wuab. Omwille van
                  de leesbaarheid wordt voorgesteld de Wuab in hoofdstukken te verdelen.
               
Onderdelen B en D
Met onderdeel B wordt artikel 1 gewijzigd.
Er wordt in de eerste plaats omwille van de leesbaarheid in artikel 1 een nieuwe begripsbepaling
                  ingevoegd voor de Beoordelingscommissie dopingzaken.
               
Daarnaast wordt in artikel 1 van de Wuab een begripsomschrijving opgenomen voor «internationale
                  standaarden». De WAD-code werkt in combinatie met deze standaarden die veel van de
                  technische details bevatten die nodig zijn voor het toepassen van de WAD-code. Daarmee
                  zijn deze standaarden inherent onderdeel van de WAD-Code. Met het oog op de rechtszekerheid
                  wordt het wenselijk geacht de internationale standaarden beter in de Wuab te positioneren.
                  In het verlengde hiervan wordt met onderdeel D in artikel 5, tweede lid, van de Wuab,
                  verduidelijkt dat de Dopingautoriteit haar taken niet alleen uitvoert in overeenstemming
                  met de WAD-code, maar ook in overeenstemming met de internationale standaarden. Artikel 4,
                  vierde lid, van de Wuab, is niet aangepast, aangezien de aanwijzing van een nationale
                  dopingorganisatie specifiek enkel gebaseerd is op de WAD-code.
               
Ook artikel 3 is niet aangepast. De internationale standaarden worden gepubliceerd
                  op de website van WADA. In beginsel dient terughoudend omgegaan te worden met verwijzingen
                  naar informatie door middel van een internetadres als onderdeel van de normstelling,
                  zoals blijkt uit artikel 3.50 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Ingevolge artikel 3.50,
                  tweede lid van de Aanwijzingen voor de regelgeving kan een verwijzing naar informatie
                  op internet enkel plaatsvinden als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Gekozen
                  is om toch te verwijzen naar de website van WADA27, omdat deze internationale standaarden regelmatig (op vrijwel iedere bestuursvergadering
                  – die minimaal drie keer per jaar plaatsvindt) worden aangepast en WADA daarbij altijd
                  al zorgdraagt voor de waarborgen die in artikel 3.50, tweede lid, van de Aanwijzingen
                  voor de regelgeving staan opgenomen. Zoals blijkt uit hoofdstuk 1 van de WAD-code
                  draagt WADA zorg voor een tijdige en authentieke publicatie van de geldende internationale
                  standaarden, waar bovendien een betrouwbaar en transparant totstandkomingsproces aan
                  vooraf gaat. Voorts zorgt WADA ervoor dat het format waarin de internationale standaarden
                  worden gepubliceerd voldoende leesbaar is in een welomlijnd en zelfstandig benoemd
                  informatieobject. Daar zitten geen bijzondere beperkingen aan vast. De internationale
                  standaarden zijn raadpleegbaar voor eenieder. Op die manier is sprake van een deugdelijke
                  en altijd kenbare publicatie van de geldende internationale standaarden. Aangezien
                  de verwijzing naar de internationale standaarden bovendien gaat om de inkadering van
                  de taakuitoefening van de Dopingautoriteit in artikel 5 van de Wuab, en niet om bepalingen
                  die zich rechtstreeks richten op een rechtssubject, zullen er in het voorkomend geval
                  dus nog besluiten van de Dopingautoriteit tussen zitten waarin zo nodig nog kan worden
                  verduidelijkt met welke internationale standaarden van de WADA rekening is gehouden.
                  Om deze redenen is de algemene verwijzing naar de internationale standaarden die op
                  de website van WADA worden gepubliceerd in artikel 1 van de Wuab (nieuw), zonder vermelding
                  van een specifieke url, voldoende specifiek geformuleerd vanuit de rechtszekerheid.
                  Daarom wordt afgezien van publicatie van deze internationale standaarden in de Staatscourant.
               
Onderdeel E
De Wuab heeft tot doel gehad rechtmatige gegevensverwerking door de Dopingautoriteit
                  te borgen. Met het oog hierop is in artikel 6, eerste lid, van de Wuab een lijst van
                  bevoegdheden opgenomen (onderdelen a tot en met f) die de Dopingautoriteit verricht
                  in het kader van de taak, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wuab (het
                  uitvoeren van het dopingcontroleproces) en waaruit gegevensverwerking kan voortvloeien.
                  De Dopingautoriteit verricht echter een breder spectrum aan activiteiten ter uitvoering
                  van deze taak dan nu in de onderdelen a tot en met f van artikel 6, eerste lid, staat
                  opgesomd. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het nemen van het besluit of al dan
                  niet een dopingovertreding heeft plaatsgevonden, of aan een sepot-besluit (zie ook
                  tabel 1 in het algemeen deel van deze memorie). Om te voorkomen dat in het kader van
                  de beoordeling van besluiten van de Dopingautoriteit door de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken discussie ontstaat over de bevoegdheid van de Dopingautoriteit om bepaalde
                  besluiten te nemen, wordt een onderdeel g toegevoegd op grond waarvan ook andere type
                  besluiten onder de bevoegdheden van de Dopingautoriteit vallen. De opsomming in artikel 6,
                  eerste lid, van de Wuab is daarmee limitatief, zij het wel dat onderdeel g een open
                  formulering kent. De bepaalbaarheid van deze open formulering wordt voldoende gewaarborgd,
                  omdat onderdeel g ook in samenhang moet worden gelezen met artikel 5, tweede lid,
                  van de Wuab op grond waarvan de bevoegdheden van de Dopingautoriteit, en dus ook de
                  besluiten als bedoeld in onderdeel g, in overeenstemming met en binnen het toepassingsbereik
                  van de WAD-code en internationale standaarden worden uitgevoerd en dat dit dus niet
                  zomaar besluiten zijn, maar besluiten die passen bij de uitvoering van het dopingcontroleproces
                  en met voldoende waarborgen zijn omkleed.
               
Onderdeel F en G
Met onderdeel F wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd. Hieronder wordt op de nieuwe
                  bepalingen ingegaan. Omwille van een duidelijke structuur in de Wuab worden in onderdeel
                  F ook een aantal artikelen vernummerd en in een hoofdstuk «Slotbepalingen» geplaatst.
                  Omdat het overgangsrecht in artikel 14 Wuab uitgewerkt is, komt dit artikel te vervallen.
               
Artikel 14
Met dit artikel wordt een nieuw zbo ingesteld, de Beoordelingscommissie dopingzaken.
                  Het is gebruikelijk dat locaties van zbo’s bij ministerieel besluit worden aangewezen.
               
Artikel 15
Eerste en tweede lid
Het eerste lid van artikel 15 bevat de taakomschrijving van de op grond van artikel 14
                  ingestelde Beoordelingscommissie dopingzaken. Het tweede lid geeft aan wie in beroep
                  kan bij de Beoordelingscommissie dopingzaken. In het algemeen deel van de toelichting
                  is al uitgebreid ingegaan op de taak van de Beoordelingscommissie dopingzaken, om
                  welke besluiten het precies gaat en wie beroep kunnen indienen (paragraaf 8.1.1).
                  Kortheidshalve wordt daarom naar die toelichting verwezen.
               
Derde en vierde lid
Zoals in het algemeen deel van deze memorie is toegelicht, verwerkt de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, (bijzondere en
                  strafrechtelijke) persoonsgegevens (paragraaf 8.4.1). Dit is in het derde lid geëxpliciteerd.
                  In het algemeen deel is ook toegelicht dat in een aantal gevallen de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken deze moet verstrekken aan derden (paragraaf 8.4.1) en dat duidelijkheidshalve
                  in dit wetsvoorstel is geregeld dat deze verwerking gezien dient te worden als evident
                  onderdeel ter uitvoering van de taak.
               
Vijfde lid
In de WAD-code en internationale standaarden is een aantal organisatie- en procesregels
                  opgenomen voor de commissie die de appellabele besluiten behandelt. In de WAD-code
                  en internationale standaarden staan tevens regels en afwegingen die meegenomen moeten
                  worden om tot een bepaald besluit te komen. De Beoordelingscommissie dopingzaken moet
                  bij de behandeling van het beroep en het eventueel nemen van een besluit in plaats
                  van het bestreden besluit in ieder geval in overeenstemming handelen met de WAD-code
                  en internationale standaarden. Dit is aanvullend op de regels die opgenomen zijn in
                  de voorgestelde artikelen 20 tot en met 27 van de Wuab (nieuw)). Zie voor een toelichting
                  hierop paragraaf 8.3 van het algemeen deel van deze memorie. Artikel 26, aanhef en
                  onder a, van de Wuab (nieuw) dient te worden gezien als een lex specialis van artikel 15,
                  vijfde lid, van de Wuab (nieuw)
               
Zesde lid
Zoals in het algemeen deel van deze memorie is toegelicht (hoofdstuk 7) bestaat de
                  Beoordelingscommissie dopingzaken uit één lid. De taak wordt echter uitgevoerd door
                  andere personen die geen lid zijn van het zbo, maar onderdeel zijn van een door de
                  Minister samengesteld expertpanel (artikel 17 Wuab (nieuw)). Omwille van de duidelijkheid
                  is dit in dit lid geëxpliciteerd.
               
Artikel 16
In hoofdstuk 7 van het algemeen deel van deze memorie is al uitgebreid ingegaan op
                  de inrichting van het nieuwe zbo. Kortheidshalve wordt naar die toelichting verwezen.
                  In aanvulling op die toelichting kan nog worden opgemerkt dat de eis uit het tweede
                  lid dat de voorzitter voor minimaal twee jaar wordt aangewezen, de implementatie betreft
                  van artikel 10.2, onder a, in samenhang met artikel 8.2, van het ISRM. Daarnaast kan
                  nog worden opgemerkt dat het derde lid een specificatie betreft van artikel 13, eerste
                  lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo’s), dat bepaalt
                  dat een lid van een zbo geen nevenfuncties vervult die ongewenst zijn met het oog
                  op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid
                  of van het vertrouwen daarin. Deze specificatie is opgenomen om de (op grond van de
                  WAD-code vereiste) institutionele en operationele onafhankelijkheid van de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken ten opzichte van de Dopingautoriteit te expliciteren. In de WAD-code wordt
                  daarbij ook benoemd dat leden van de Beoordelingscommissie dopingzaken niet werkzaam
                  mogen zijn bij een aan de Dopingautoriteit geassocieerde organisatie (affiliate); dat is hier niet overgenomen, omdat de Dopingautoriteit geen geassocieerde organisaties
                  heeft. Uit artikel 9 van de Kaderwet zbo’s volgt dat de voorzitter niet een aan de
                  Minister ondergeschikte ambtenaar kan zijn.
               
Artikel 17 en 18
In het algemeen deel van deze memorie (hoofdstuk 7) is al uitgebreid ingegaan op de
                  regels die van toepassing zijn op de personen onderdeel zijn van het expertpanel die
                  de taak van de Beoordelingscommissie dopingzaken uitvoeren (artikel 17). Kortheidshalve
                  wordt naar die toelichting verwezen. Op grond van artikel 18 kan er ook om een vergoeding
                  worden verzocht voor het uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 15.
               
Artikel 19
In artikel 19 wordt geregeld dat de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet Zbo’s, niet
                  van toepassing zijn op het nieuwe zbo; inhoudende dat de Minister geen besluiten van
                  de Beoordelingscommissie dopingzaken kan vernietigen en ook geen beleidsregels kan
                  vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening van de Beoordelingscommissie dopingzaken.
                  Zie hiervoor ook paragraaf 10.1 van het algemeen deel van deze toelichting.
               
Artikelen 20 tot en met 27
In het algemeen deel van deze memorie (paragraaf 8.3) is al toegelicht dat de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken als administratief beroepsinstantie is belast met de beoordeling van beroepen
                  tegen besluiten van de Dopingautoriteit. Dit maakt dat ten aanzien van de procesvoering,
                  de hoofdstukken 6 en 7, van Algemene wet bestuursrecht, van toepassing zijn, tenzij
                  daar specifiek van wordt afgeweken. Op sommige punten wijkt dit wetsvoorstel inderdaad
                  af van hetgeen is bepaald in die afdelingen.
               
Zo is in artikel 20 bepaald dat in afwijking van artikel 6:6 van de Awb, het verzoek
                  óók niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de WAD-Code of de ISRM dit eisen. Het
                  betreft dan met name de vereisten, bedoeld in artikel 13 van de WAD-code en artikel 10
                  van de ISRM.
               
Over het voorgestelde artikel 20, tweede lid, kan nog worden opgemerkt dat dit lid
                     is opgenomen om te duiden dat slechts éénmalig het in artikel 15 bedoelde rechtsmiddel
                     kan worden aangewend. Het is niet de bedoeling dat een belanghebbende bij een ongewenste
                     uitkomst wederom een beroep indient om het (in stand gelaten) betreffende besluit
                     te laten beoordelen.
                  
De voorgestelde artikelen 21 en 22 regelen dat de termijn voor het indienen van een
                     beroep, in afwijking van de zes weken beroepstermijn in artikel 6:7, voor WADA drie
                     weken bedraagt. Voor WADA gelden er in afwijking van artikel 6:8 Awb, ook andere regels
                     voor wanneer deze termijn precies ingaat. Zo gaat de termijn van 21 dagen pas lopen
                     1) na de laatste dag op welke een andere mogelijke indiener een beroep heeft ingediend,
                     óf 2) na de ontvangst van het complete dossier dat gerelateerd is aan de beslissing.
                     Hetzelfde geldt voor een bij de Beoordelingscommissie ingediend beroep van WADA dat
                     betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit door de Dopingautoriteit.
                     Zie hiervoor artikel 22, waarin wordt afgeweken van de in artikel 6:12 Awb opgenomen
                     termijn. Deze regels staan in artikel 13.2.3.5 van de WAD-code. Bij het bepalen van
                     het einde van de termijn voor het indienen van een beroep bij de Beoordelingscommissie
                     dopingzaken is voorts de Algemene termijnwet van toepassing, inhoudende – kort gezegd –
                     dat als een termijn eindigt op een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag,
                     deze wordt verlengd tot en met de eerste dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen
                     erkende feestdag is.
                  
Het voorgestelde artikel 23, betreft de opschortende werking van het beroep bij de
                  Beoordelingscommissie dopingzaken. In beginsel schorst het beroep ingevolge artikel 6:16,
                  Awb, niet de werking van het besluit waar het beroep betrekking op heeft. Dit is alleen
                  anders als dit bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Aangezien
                  artikel 13.1 van de WAD-Code voorschrijft dat de aangewezen beroepsinstantie hierover
                  óók anders moet kunnen besluiten, is expliciet in artikel 23 opgenomen dat de Beoordelingscommissie
                  dopingzaken iets anders kan beslissen ten aanzien van de schorsende werking van het
                  beroep. Dit sluit ook aan bij de huidige procespraktijk van de Dopingautoriteit.
               
In artikel 24 zijn de artikelen 7:19 en 7:20 van de Awb niet van toepassing verklaard,
                  omdat het horen niet geschiedt door het bestuursorgaan (de Beoordelingscommissie dopingzaken)
                  zelf, maar het panel van experts, bedoeld in artikel 17. Ook wordt in artikel 25 iets
                  afweken van de eis in artikel 7:19 Awb dat het horen in het openbaar geschiedt, omdat
                  een beslissing hierover wordt overgelaten aan de Beoordelingscommissie dopingzaken.
                  Over het voorgestelde artikel 24, derde lid, dat gaat over de personen (anders dan
                  belanghebbenden en getuigen) die de Beoordelingscommissie dopingzaken kan horen, wordt
                  opgemerkt dat het hier bijvoorbeeld kan gaan om coaches of ander begeleidend personeel.
                  Getuigen worden ingevolge artikel 25, tweede lid, niet in elkaars aanwezigheid gehoord.
               
Over de vergoeding van de proceskosten, kan tot slot nog het volgende nog worden opgemerkt.
                  Op grond van artikel 7:28, vijfde lid, van de Awb is het Besluit proceskosten bestuursrecht
                  (hierna: Bpb) opgesteld dat ingaat op vergoeding van kosten bij bepaalde procedures.
                  Concreet betekent dit dat het Bpb van toepassing is. Dit betekent dat voor een beroep,
                  het verschijnen bij de hoorzitting en de nadere hoorzitting respectievelijk 1, 1 en
                  0,5 punten worden toegekend. Ingevolge onderdeel B2, tweede lid, wordt 1 punt toegekend
                  voor besluiten van de Beoordelingscommissie dopingzaken. Nu (2022) betreft dit een
                  bedrag van € 541,–. Onderdeel C regelt tot slot met welke factor het toe te kennen
                  bedrag vermenigvuldigd moet worden indien sprake is van een verlichtende, gemiddelde
                  of verzwarende omstandigheid, of sprake is van samenhangende zaken.
               
Onderdeel H
In het algemeen deel van deze memorie (paragraaf 15.1) is al uitgebreid ingegaan op
                  het voorgestelde overgangsrecht. Kortheidshalve wordt naar die toelichting verwezen.
               
Artikel II
Onder verwijzing naar de paragrafen 1.1 en 15.2 in het algemeen deel van deze toelichting,
                  is het beoogde moment van inwerkingtreding op een zo snel mogelijk moment na de bekendmaking.
                  Dit zal bij koninklijk besluit worden bepaald en betekent dat er af wordt geweken
                  van de vaste verandermomenten als bedoeld artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de
                  regelgeving. Deze afwijking is in dit geval geoorloofd gelet op artikel 4.17, vijfde
                  lid, onderdeel b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, omdat het spoedregelgeving
                  betreft.
               
Deze toelichting is mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.