Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over het monitoren van zedendelinquenten
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het monitoren van zedendelinquenten (ingezonden 8 juni 2022).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 20 juli 2022). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3311.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Advocaat: verdachte in zaak-Gino eerder veroordeeld
voor misbruik»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het te vaak voorkomt dat zedendelinquenten te vaak opnieuw over
schreef gaan?
Antwoord 2
Zedenmisdrijven hebben veel impact op de slachtoffers en de maatschappij. Daarom werkt
de gehele strafrechtketen samen om herhaling van misdrijven, en daarmee (nieuw) slachtofferschap,
zoveel mogelijk te voorkomen.
Vraag 3 en 4
Wat is er gedaan met de conclusies van het onderzoek Van de Bunt, Holvast en Plaisier
uit 2011 dat concludeerde dat het toezicht op zedendelinquenten verbeterd kan worden?
Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
Wat zijn de ontwikkelingen van het monitoren van zedendelinquenten nadat in 2018 het
startpunt van intensievere samenwerking met de reclassering en openbaar ministerie
werd gegeven? Is teruggekeken op leerpunten en ontwikkelingen?
Antwoord 3 en 4
De samenwerking tussen reclassering en politie was in de jaren dat het rapport van
Van de Bunt, Holvast & Plaisier (2011) werd opgesteld minder structureel en intensief,
dan in de huidige tijd. Dit rapport was één van de aanleidingen voor reclassering,
Openbaar Ministerie en politie om de samenwerking in het toezicht op zedendelinquenten
met een hoog recidiverisico te verbeteren.
In 2015 startte een pilot ter voorbereiding op de Wet langdurig toezicht (Wlt).2 Het doel van de pilot was om vast te stellen wat nodig was voor de optimale samenwerking
bij verdachten of veroordeelden, waarbij een hoog risico op recidive werd ingeschat.
De opbrengsten van de pilot hebben in 2018 geresulteerd in samenwerkingsconvenanten
tussen reclassering, Openbaar Ministerie en politie in het kader van ketensamenwerking
bij zedenzaken, waarbij tevens ruimte is voor het bieden van maatwerk. Onder andere
het werken met vaste contactpersonen per organisatie, waarbij risicofactoren en andere
relevante aandachtspunten tussen politie en reclassering gedeeld werden, bleek bij
te dragen aan effectiever toezicht houden.
Vraag 5
Klopt het dat de groep zedendelinquenten, waarvan daadwerkelijk recidive is te verwachten,
groter is dan de groep met toezichtmaatregelen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord
geven?
Antwoord 5
Of er toezichtmaatregelen en/of behandeling wordt opgelegd, is afhankelijk van het
vastgestelde recidiverisico. Wanneer dat risico substantieel is, is het gebruikelijk
om toezicht en/of behandeling te adviseren. De rechter besluit vervolgens of hij dit
daadwerkelijk oplegt. Ik zet hieronder de werkwijze uiteen.
Als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het OM de reclassering en/of
het NIFP de opdracht geven een adviesrapport op te stellen. De reclassering en het
NIFP maken op basis van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten een
inschatting van het risico op herhaling van delictgedrag. Indien een gemiddeld of
hoog risico wordt ingeschat of als er een andere aanleiding is voor de inzet van bijvoorbeeld
behandeling of begeleiding om het risico te verminderen, dan zal hierover worden geadviseerd.
Bij zedenverdachten wordt vaak het meewerken aan een (ambulante) behandeling bij een
forensische zorginstelling geadviseerd als bijzondere voorwaarde of als onderdeel
van een maatregel. In het geval er een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf of
een Tbs-maatregel wordt opgelegd, kan ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende
Maatregel (GVM)3 worden opgelegd. Deze maatregel maakt langdurig toezicht op de veroordeelde mogelijk.
Een laag risico op herhaling of andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte
kunnen reden zijn om weinig of geen interventies in te zetten. Uit onderzoek blijkt
bijvoorbeeld dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben
bij laagrisico delinquenten.4
Het OM kan in de strafeis het advies van de reclassering of het NIFP volgen. De rechter
beslist welke straf, maatregel of voorwaarden worden opgelegd.
Vraag 6
Bij hoeveel procent van de zedendelinquenten worden bijzondere voorwaarden opgelegd,
zoals het opleggen van een gebiedsverbod, een verplichting tot behandeling door een
zorginstelling of een verbod contact te leggen met bepaalde personen? Kunt u hiervan
een gedetailleerd antwoord geven?
Antwoord 6
Op basis van beschikbare informatie van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat in
2021 door de rechter in eerste aanleg 931 zedenzaken bewezen zijn verklaard5. Hiervan werd in 917 zaken een straf opgelegd en in 14 zaken werd geen straf opgelegd.
In de zaken waarin een straf werd opgelegd, werden in 405 zaken ook een of meerdere
bijzondere voorwaarden opgelegd bij een voorwaardelijke straf of als onderdeel van
een zelfstandige maatregel. In 54 zaken werd enige vorm van TBS opgelegd en in 6 zaken
een PIJ-maatregel.
De straf of maatregel wordt opgelegd voor de gehele zaak. Er zijn echter zaken waarin
meerdere feiten bewezen zijn verklaard. In die gevallen kan de strafoplegging mede
voor andere feiten zijn dan enkel zedenfeiten.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kunnen bijzondere voorwaarden
ook worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Vraag 7 en 8
Hoe is de politiële toezichttaak op zedendelinquenten geborgd waarbij u duidelijkheid
schept over de uitvoering door de betrokken politiemensen? Kunt u hiervan een gedetailleerd
antwoord geven?
Hoe is de samenwerking tussen de betrokken instanties inzake het monitoren van zedendelinquenten?
Is het voor de reclassering duidelijk wat zij van de politie mag verwachten en vice
versa? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven mede in het licht dat binnen
de politie werd getwijfeld of het monitoren van zedendelinquenten wel een primaire
politietaak is?
Antwoord 7 en 8
Uitsluitend in het geval van bijzondere voorwaarden strekkend tot vrijheidsbeperking,
zoals contactverboden, locatiegeboden en -verboden, en verboden om Nederland te verlaten
kan de politie een rol vervullen. De politie kan bijvoorbeeld handhavend optreden
indien de justitiabele zich niet aan de opgelegde maatregel(en) houdt. De rol van
de politie in deze is primair reactief. Indien er een meldplicht is bij de reclassering
of gecertificeerde instelling (jeugdreclassering), kan de politie in individuele gevallen
hierbij actieve ondersteuning bieden. Denk hierbij aan het afleggen van een huisbezoek
aan de justitiabele, waarbij risicosignalen worden gedeeld met de reclassering.
Instanties en organisaties die betrokken zijn bij het toezicht op zedendaders voelen
een grote verantwoordelijkheid om het proces van terugkeer van deze personen in de
samenleving op veilige en verantwoorde wijze te laten verlopen. Ter bevordering van
de samenwerking en het terugdringen van de recidive is wet- en regelgeving (o.a. de
Wet langdurig toezicht) ontwikkeld en zijn diverse ketenafspraken gemaakt tussen het
OM, de politie en de reclassering. Deze ketenafspraken maken voor de betrokken partijen
duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten.
In 2018 is een landelijk ketenoverleg zeden ingericht en de regionale ketensamenwerking
zedenzaken geïmplementeerd. Ook hebben het OM, de politie en de reclassering in elke
regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking
binnen toezicht coördineert. Daarnaast is in iedere regio een periodiek casus-gestuurd
ketenoverleg georganiseerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.