Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 138 Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (PbEU 2021, L 172) (Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud)
Nr. 6
VERSLAG
Vastgesteld 18 juli 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Regels
ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad
van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud
(PbEU 2021, L 172) (Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud) (hierna:
het wetsvoorstel). Het is belangrijk dat alles op alles wordt gezet het misbruik van
hostingdiensten voor illegale content, zoals terroristische doeleinden en kindermisbruik
tegen te gaan en hierbij in het belang van onze nationale en internationale veiligheid
samen te werken met alle lidstaten van de Europese Unie (EU). Deze leden onderschrijven
de noodzaak van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen aan de regering hierover.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van de verordening inzake het
tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud en van het toebedelen
van de daarbij behorende taken en bevoegdheden aan een Nederlandse Autoriteit. Zij
zijn echter nog niet overtuigd van de wijze waarop de Autoriteit op basis van dit
wetsvoorstel wordt vormgegeven, in het bijzonder de wijze waarop de Autoriteit buiten
de ministeriële verantwoordelijkheid wordt geplaatst. Zij hebben daarover nog enkele
vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aangepast
naar aanleiding van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
de Afdeling). Ook begrijpen zij dat aangedrongen wordt op spoedige behandeling van
het wetsvoorstel nu de Terroristisch Online Inhoud (TOI)-verordening op 7 juni 2022
van toepassing wordt en Nederland verplicht is per die datum uitvoeringsregelgeving
gereed te hebben. Wel hebben zij nog een aantal inhoudelijke vragen ten aanzien van
de op te richten Autoriteit.
De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het
bovengenoemde wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de strijd tegen terrorisme en
terroristische online-inhoud. Recente aanslagen in de Europese Unie en daarbuiten
hebben aangetoond dat terroristische inhoud zich via het internet razendsnel en soms
zelfs live kan verspreiden. De doelstelling van de verordening wordt dan ook door
deze leden gedragen. Desondanks hebben zij nog diverse vragen vooral in het licht
van eerdere kritiek op het feit dat de autoriteiten die in de diverse lidstaten ingericht
moeten worden vergaande bevoegdheden kregen in andere lidstaten.
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel en acht het van belang dat het verspreiden van terroristisch gedachtegoed
moet worden tegengegaan. Daarbij heeft dit lid wel nog wat vragen.
2. De verordening
2.1 Totstandkoming verordening
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Digital Services
Act (DSA) een aanvulling is op de Terroristische Online Inhoud (TOI)-verordening en
daaraan geen afbreuk mag doen. De DSA laat de TOI-verordening onverlet, zo schrijft
de regering. Wel bevat het wetsvoorstel DSA-bepalingen om illegale online-inhoud aan
te pakken, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting. Dan blijft het van belang
goed te onderscheiden wat exact zal worden geregeld via de bepalingen in de DSA en
wat via de TOI-verordening wordt uitgevoerd. Kan de regering toelichten hoe de TOI-verordening
zich verhoudt tot de DSA? Is het de verwachting dat naar aanleiding van eventuele
implementatie van de DSA de uitvoeringswet TOI of bepalingen van de Wet bestuursrechtelijke
aanpak online kinderpornografisch materiaal moeten worden gewijzigd, en zo ja, welke?
Hoe wordt geanticipeerd op de DSA en doublures en versnippering van taken en bevoegdheden
voorkomen? In het verlengde hiervan vragen deze leden of de regering ook kan ingaan
op de verhouding tussen de TOI-verordening en de voorgestelde Child Sexual Abuse (CSA)-verordening?
Deze leden merken hierbij in het bijzonder op dat bij het schriftelijk overleg over
de informele JBZ-raad van 11 en 12 juli door de regering is aangegeven dat de TOI-verordening
enkel en alleen ziet op aanbieders van hostingdiensten, terwijl de voorgestelde CSA-verordening
ook ziet op aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en enkele bevoegdheden
geeft ten aanzien van internet accessproviders en software application stores.
De leden van de VVD-fractie menen dat het in de praktijk voor de nieuwe Autoriteit
veel en extra complexiteit kan opleveren wanneer bevoegdheden ten aanzien van het
offline halen van terroristische online-inhoud geheel anders van opzet zijn en bovendien
overige bevoegdheden die zien op de aanpak van CSA op grond van de voorgestelde CSA-verordening
niet alleen zien op hostingbedrijven, maar ook van toepassing zijn op interpersoonlijke
communicatiediensten en internet accessproviders. In hoeverre heeft de regering hierop
reeds geanticipeerd door zoveel mogelijk taken, bevoegdheden en handhavingsmodaliteiten
te uniformeren, zodat de aanpak van TOI en CSA elkaar kunnen versterken in plaats
van nodeloos veel verschillen ontstaan. Graag ontvangen deze leden een reactie van
de regering hierop. In het verlengde van het voorgaande vragen deze leden of de TOI
dan wel de CSA ook van toepassing is op bedrijven die kindermisbruik laten zien met
games of virtual reality. Zo nee, waarom niet? Als deze specifieke soort bedrijven
niet hieronder vallen, hoe zou dit alsnog te regelen zijn?
2.2 Inhoud verordening
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering met deze uitvoeringswet de
verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud
uitvoert. De regering geeft echter aan dat Nederland al in grote mate voldoet aan
de verordening. In de praktijk ziet de wet alleen toe op het inrichten van de Autoriteit
Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (AOTKM) als zelfstandig bestuursorgaan
(zbo). Deze leden onderschrijven het oprichten van een Autoriteit die terroristisch
materiaal gaat laten verdwijnen. Daarin bestaat thans een lacune.
Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de AOTKM via automatische
werken het internet gaat afspeuren op zoek naar materiaal dat als terroristische inhoud
geldt en dat de beoordeling of materiaal daadwerkelijk onder deze verordening valt
ook door een geautomatiseerd werk kan worden verricht? Waarom is hier volgens de regering
geen sprake van automatische censuur van het internet? Klopt het tevens dat hostingdiensten
niet tot automatische beoordeling worden aangezet? Is het bij grote hostingdiensten
niet veel voordeliger met automatische filters te gaan werken waarmee automatische
surveillance alsnog uit deze verordening volgt? Kan de regering kortom nog eens uitleggen
waarom deze vergaande inbreuk op de mensenrechten geoorloofd is zonder tussenkomst
van een rechter en of er voldoende waarborgen gaan gelden? Waarom zou hier geen sprake
zijn van een opmaat naar grootschalige internetsurveillance of surveillance kapitalisme?
Kan de regering uitgebreid stilstaan bij dit kritieke punt van zorg?
3. Wetsvoorstel en uitvoering
3.1. De bevoegde instantie: keuze voor een zbo
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering
de ATKM op te richten als zbo. Kan de regering duiden welke partijen zijn vertegenwoordigd
in de ATKM, en met welke partijen de ATKM nu en in de toekomst nauw dient samen te
werken? Kan de regering bevestigen dat alle grondslagen teneinde informatie uit te
wisselen tussen de ATKM en de samenwerkende partijen voortvloeien uit de verordening
zelf of worden geregeld in onderhavig wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Afdeling verschillende vraagtekens
plaatst met betrekking tot de keuze voor een zbo, die door de regering maar deels
worden geadresseerd. Daarmee wordt immers een uitzondering gemaakt op de grondwettelijk
verankerde ministeriële verantwoordelijkheid en daarmee op het afleggen van verantwoordelijkheid
aan het parlement en aan de samenleving. Kan de regering toelichten welke andere opties
zij heeft overwogen voor het vormgeven van de Autoriteit? Kan zij daarbij specifiek
toelichten welke bestaande instanties hiervoor in aanmerking kwamen en waarom die
uiteindelijk toch niet geschikt zijn bevonden? Welke keuzes maken andere lidstaten
in het aanwijzen van een Autoriteit? De regering voert als argument aan om de ontoegankelijkmaking
van terroristische online-inhoud niet bij het OM te beleggen, dat daarmee capaciteit
vanuit het OM wordt vrijgehouden. Deze leden vragen in hoeverre het aantrekken van
mensen voor een nieuwe Autoriteit verschilt van het aantrekken van extra mensen voor
het OM ter uitvoering van deze taak. Kan de regering dit toelichten?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het verantwoordingsonderzoek 2021 van de
Algemene Rekenkamer (AR) begint als volgt: «Het Ministerie van JenV is een ingewikkeld
departement waaronder ongeveer 50 organisaties met soms een grote mate van zelfstandigheid
ressorteren. Het is voor de Minister dan ook een forse opgave om een dergelijke organisatie
doeltreffend aan te sturen.» Deze leden vragen of de keuze voor een nieuwe zbo de
aansturing van het departement niet ingewikkelder zal maken. Waarom denkt de regering
dat dit toch de juiste keuze is met inachtneming van de aanbevelingen van de AR?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat door de Afdeling wordt gesteld dat een grondige
en zorgvuldige motivering van de pro’s en contra’s voor de instelling van een nieuw
zbo noodzakelijk is. Dit lid is het daarmee eens en kan, ondanks dat is aangegeven
dat er nog geen orgaan is dat belast is met het verwijderen van online terroristisch
materiaal, niet helder krijgen waarom deze bevoegdheid niet kan worden toebedeeld
aan een al bestaande zbo. Kan de regering dit uitleggen?
Keuze voor het bestuursrecht
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering duidelijk maakt dat de verordening
tot doel heeft terroristische online-inhoud zo spoedig mogelijk ontoegankelijk te
maken en verdere verspreiding tegen te gaan. Niet om diegenen die de inhoud produceren
en op internet plaatsen op te sporen en te vervolgen. Vandaar dat de keuze valt op
het bestuursrecht. De voornoemde leden willen graag weten of ook andere EU-lidstaten
een dergelijk onderscheid kennen tussen het bestuursrecht en het strafrecht en in
dit geval om soortgelijke reden kiezen voor het bestuursrecht? Kan de regering aangeven
welke andere EU-lidstaten kiezen voor het bestuursrecht? Zijn er ook lidstaten die
kiezen voor het strafrecht? Zo ja, kan de regering aangeven waarom die lidstaten die
keuze maken?
3.2. Taken en positionering
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de TOI-verordening onder andere erop is
gericht dat de Autoriteit hostingbedrijven aanspreekt wanneer Terroristische online
inhoud niet op tijd wordt verwijderd. Onder hostingbedrijven hangen vaak resellers en daaronder hangt pas de content. Klopt het dat hostingbedrijven zich op geen enkele
manier kunnen verschuilen achter voor hen onbekende resellers? In welke mate geldt voor hostingbedrijven straks het know-your-client-principe, in welke mate wordt dat geëist in de TOI-verordening en hoe wordt dat in
Nederland straks geregeld?
De leden van de D66-fractie merken op dat hoewel het logisch klinkt de Autoriteit
op afstand te zetten ter bevordering van de onafhankelijkheid, is het gevolg daarvan
dat deze niet meer onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt en dus buiten de
controle van het parlement. De noodzaak daartoe moet volgens deze leden dan ook stevig
onderbouwd worden, zeker gegeven de ingrijpende bevoegdheden die de Autoriteit zal
krijgen. De situatie moet voorkomen worden waarin de Tweede Kamer kritiek heeft op
bijvoorbeeld te brede bevoegdheden voor de Autoriteit, zonder dat daar een debat over
gevoerd kan worden met de regering. In de reactie op de Afdeling herhaalt de regering
de argumentatie dat middels een zbo de onafhankelijke oordeelsvorming is geborgd.
De Afdeling wijst er echter juist op dat de richtlijn niet zozeer voorschrijft dat
de regering geen beleidsregels zou mogen opstellen voor de taakuitoefening van de
Autoriteit in het algemeen, enkel dat inmenging in concrete gevallen niet mogelijk
moet zijn. Ook volgens de Kaderwet staat het stellen van beleidsregels niet in de
weg van onafhankelijke taakuitoefening door een zbo. Daarom verzoeken deze leden de
regering nogmaals te onderbouwen waarom ook het stellen van beleidsregels volledig
buiten de ministeriële verantwoordelijkheid zou moeten worden geplaatst.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat het met de voorbereiding van de bouw
van de (definitieve) Autoriteit? Kan de regering de Kamer het tijdschema voor de oprichting
van de Autoriteit sturen? Wie gaat de regering, tot het moment dat de definitieve
Autoriteit geactiveerd is, met de taak belasten om verwijderbevelen uit te vaardigen?
Hoe zorgt de regering ervoor dat een tijdelijke Autoriteit zoveel mogelijk tot onafhankelijke
oordelen kan komen?
De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen met betrekking tot de reikwijdte
van het wetsvoorstel. Er kan namelijk een meningsverschil tussen de verschillende
autoriteiten in de Europese lidstaten ontstaan over de definitie van terroristische
inhoud. In het ergste geval kan dit zelfs worden misbruikt door de ene lidstaat om
hostingdiensten in een andere lidstaat te censureren. Is de definitie van terroristische
inhoud volgens de regering voldoende afgebakend om de AOTKM te bewapenen om zich te
verzetten tegen onrechtmatige besluiten van de autoriteiten uit de andere lidstaten?
Op wie zien de autoriteiten toe? Gaat het om de grote hostingdiensten, zoals YouTube,
of wordt zelfs de hypothetische modelvliegtuigenclub uit Dieren met een online forum
waarop de vijf leden zich begeven onderworpen aan de autoriteiten uit de lidstaten?
Hoe zit het eigenlijk met natuurlijke personen die voor niet-zakelijk gebruik hostingdiensten
aanbieden? Vallen die ook onder deze richtlijn? Hierbij denken deze leden bijvoorbeeld
aan een online forum waarop discussies kunnen worden gevoerd of zelfs onschuldig kooktips
worden gedeeld. Hoe zijn de vele, diverse hostingdiensten betrokken bij de totstandkoming
van deze Uitvoeringswet? Deze leden lezen over het uitvoeren van een MKB-toets, maar
zijn met name de kleine hostingdiensten wel echt betrokken geweest bij dit wetsvoorstel?
Zo nee, waarom niet?
Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de regering het voornemen
heeft de AOTKM later ook de bevoegdheid te geven om kinderpornografisch materiaal
te laten verwijderen? Kan de regering deze keuze toelichten? Want hoe verhoudt deze
Autoriteit zich dan tegenover het bestaande Expertisebureau Online Kindermisbruik
(EOKM)? Daar kunnen partijen nu toch ook al een melding maken van het aantreffen van
kinderpornografisch materiaal? Deze leden beseffen dat het EOKM geen verwijderingsbesluiten
en blootstellingsbesluiten kan nemen of dwangsommen kan opleggen, maar het EOKM kan
wel hostingdiensten reeds benaderen en werkt ook actief met hostingdiensten samen.
Vreest de regering niet dat de AOTKM een deel van de rol van het EOKM gaat overnemen?
Daarnaast hebben leden van de SP-fractie vragen over de verhouding van het voornemen
de Autoriteit ook de bevoegdheid te geven kinderpornografisch materiaal te bestrijden
tot het recente voorstel van de Europese Commissie (EC) voor een verordening ter voorkoming
en bestrijding van seksueel kindermisbruik. Dat voorstel creëert immers verplichtingen
voor lidstaten die veel verder gaan dan dat de Nederlandse regering voor ogen lijkt
te hebben. Klopt dat? Kan de regering exact de verschillen en overeenkomsten schetsen?
Waarom heeft de EC er niet voor gekozen bij de bestrijding van kinderpornografisch
materiaal aansluiting te zoeken bij de bestrijding van terroristisch online-inhoud?
Voor wat betreft de verhoudingen met andere wetgeving zijn de leden van de SP-fractie
ook geïnteresseerd in de verhouding tot de huidige Richtlijn elektronische handel
en de toekomstige DSA. Welke verplichting bevat de DSA ten behoeve van illegale inhoud?
Komt er eindelijk een vergewisplicht voor internetgebruikers, zoals de SP-leden eerder
hebben bepleit?
3.3. Toezicht, bevoegdheden en handhaving
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting een aantal
opmerkingen zijn gemaakt over de taken, de bevoegdheden en de handhaving die het wetsvoorstel
toekent aan de Autoriteit. Zo is onder andere opgenomen dat de Autoriteit de ambtenaren
aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving. Deze leden hebben hier een
aantal vragen over.
De monitor van de TU Delft wordt nergens in de memorie van toelichting genoemd. De
leden van de VVD-fractie begrijpen uit de Kamerbrief van 29 juni 2022 (2022D27927) over de rapportage van de TU Delft dat de monitor op termijn wordt overgedragen
aan de Autoriteit en dat de Autoriteit op termijn de monitor zal gebruiken ten behoeve
van diens monitoringstaak. Kan de regering toelichten op welke manier de monitor in
de toekomst wordt gebruikt, waarom is gekozen daar in onderhavig wetsvoorstel geen
aandacht aan te besteden en kan zij tevens bevestigen dat de TU Delft ook de komende
jaren via rapportages de prestaties van hostingbedrijven inzichtelijk blijft maken
en dat er aldus ook sprake blijft van naming en shaming van hostingbedrijven die onvoldoende
voortgang boeken bij het tijdig uitvoeren van verwijderingsbevelen?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering zorgt voor een goede rollenscheiding
van de toezichtstaak van de (tijdelijke) Autoriteit ten opzichte van de beleidsfunctie
van de NCTV, waar het beleid is belegd? Voorts vragen de voornoemde leden wat de relatie
wordt van de regering tot de tijdelijke Autoriteit?
3.4. Rechtsbescherming
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat aanbieders van
hostingdiensten en aanbieders van content de besluiten op grond van de TOI-verordening
kunnen betwisten bij de Autoriteit zelf in bezwaar en vervolgens bij de bestuursrechter
en in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Is bekend
hoeveel zaken naar verwachting in bezwaar en hoger beroep zullen worden gevoerd op
grond van onderhavig wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie merken op dat de Afdeling constateert dat er bevoegdheden
worden gecreëerd voor onderzoek op het publieke internet middels geautomatiseerde
monitoringsinstrumenten waarbij bijzondere persoonsgegevens mogen worden verwerkt,
zonder dat de onderzoekstaak en de grenzen daarvan nader worden toegelicht. Deze leden
delen de constatering dat juist bij bevoegdheden die ingrijpen in het recht op bescherming
van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting, deze afbakening
van groot belang is. Waarom kiest de regering er niet voor deze verregaande bevoegdheden
in te kaderen, ondanks het advies van de Afdeling en de wettelijke verplichtingen
daartoe? Met betrekking tot de proportionaliteit van de maatregelen die de Autoriteit
kan treffen stelt de regering dat die afhankelijk is van een veelheid van factoren.
Op basis waarvan dient de Autoriteit die factoren te toetsen en hoe wordt toezicht
hierop gehouden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de procedure waarin aanbieders van hostingdiensten
en aanbieders verwijderingen kunnen betwisten voor hen duidelijk is. Vindt er vanuit
het ministerie regelmatig contact plaats met een aantal hostingsdiensten en aanbieders
om uit te leggen welke content verboden is? Met andere woorden, worden deze aanbieders
op de hoogte gehouden, zodat men zelf in staat is voortijdig content te weren of te
verwijderen voordat de Autoriteit hiertoe moet bevelen?
De leden van de SP-fractie hebben in het verleden kritische vragen gesteld over de
rechtsbescherming van hostingdiensten en internetgebruikers inzake dit wetsvoorstel.
De zorg van deze leden zit met name in het honoreren van verwijderingsbevelen van
autoriteiten uit andere lidstaten en de rechtsbescherming die daarbij komt kijken.
Hebben deze leden het goed begrepen dat hostingdiensten altijd achteraf bezwaar kunnen
maken tegen het verwijderingsbesluit en tegen blootstellingsbesluiten in de lidstaat
waar deze hostingdienst zich heeft gevestigd en dat altijd binnen maximaal 72 uur
een besluit wordt genomen over de rechtmatigheid van het genomen besluit? Betekent
dit dus dat verwijdering nooit vooraf tegen kan worden gehouden? Hoe verhoudt dit
voorstel zich volgens de regering tot de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg
(Kamerstuk 22 112, nr. 2724)? In de memorie van toelichting licht de regering toe dat er achteraf rechtsmiddelen
openstaan, maar de motie beschrijft toch duidelijk dat de nationale autoriteiten niet
tussen verwijderingsbevelen van andere lidstaten moeten komen en dus niet achteraf
met deze verzoeken moeten komen? Waarom meent de regering dan toch dat aan de motie
is voldaan? Deelt de regering dat dit voorstel een vergaande impact heeft op de vrijheid
van meningsuiting en dat deze verordening en de uitvoeringswet een ongekend precedent
stellen in de geschiedenis van de Europese integratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
waarom legt de regering zich er dan bij neer? Hoe zit het met internetgebruikers?
Kunnen zij ook bezwaar maken wanneer hun materiaal in hun ogen onrechtmatig wordt
verwijderd?
De leden van de SP-fractie lezen in artikel 8 van de voorgestelde uitvoeringswet dat
de AOTKM verkregen persoonsgegevens of inlichtingen met de politie, het OM, de Algemene
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(MIVD) mogen delen. Informatie kan tevens met Europol uitgewisseld worden. Kan de
regering dit toelichten? Hoe verhoudt dit zich tot de keuze de AOTKM aan te wijzen
als bestuursrechtelijk bestuursorgaan? Hoe wordt voorkomen dat de AOTKM een verlengstuk
wordt van één van de diensten? Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe de NCTV zich
gaat verhouden tot de AOTKM. Dit wordt niet of onvoldoende toegelicht in de memorie
van toelichting. De NCTV is echter wel tot een berekening van de geschatte kosten
van de AOTKM gekomen en ook van de subsidies die ten behoeve van de NCTV worden ingezet.
Graag een toelichting van de regering op de rol van de NCTV.
3.5. Verhouding tot het strafrecht
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de keuze van de regering om naast een strafrechtelijke
aanpak ook een bestuursrechtelijk aanpak te introduceren in de vorm van een notice-and-takedown
procedure met een bestuurlijke boete. Kan de regering toelichten wat de voorzienbare
strafrechtelijke route is ingeval een hostingbedrijf herhaaldelijk een verzoek tot
verwijderen negeert of herhaaldelijk bestuurlijke boetes krijgt opgelegd? Kan dan
enkel strafrechtelijke vervolging plaatsvinden ex artikel 184 en 184a Sr? Kan de regering
aangeven in welke gevallen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid wegens het inbreuk
maken op de verordening?
De leden van de SP-fractie lezen terechte punten van zorg bij de Afdeling om de bevoegdheden
niet bij het OM te beleggen. De regering kiest er immers voor een bestuursrechtelijke
grondslag te creëren. Kan de regering toelichten hoe deze keuze zich verhoudt tot
artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering?
4. Financiële gevolgen
4.1. Financiële gevolgen voor het Rijk
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij vindt dat het wetsvoorstel wel
deugdelijk is onderbouwd. Zij vernemen dat € 400.000 structureel vanuit de Internet
Referral Unit (IRU) worden overgedragen aan de AOTKM. Wordt daarmee de IRU volledig
opgeheven? Hoe verschillen de taken van de IRU van de AOTKM? Daarnaast zijn deze leden
met name geïnteresseerd in de kasschuif die plaats lijkt te vinden met de onderbesteding
van de middelen van de IRU uit de jaren 2018, 2019 en 2020. Waarom vond daar onderbesteding
plaats en wordt die nu pas ingezet? De nationale politie kampt toch ook met forse
tekorten. Waarom zijn die middelen niet daaraan toegevoegd? Was er in 2021 ook sprake
van onderbesteding?
Daarnaast lezen de leden van de SP-fractie dat middelen uit het Fonds voor Interne
Veiligheid zullen worden aangewend ten behoeve van de AOTKM. Deze middelen zijn echter
aan de NCTV toegekend, zo begrijpen deze leden ten behoeve van interne projecten.
Maar de AOTKM is toch geen intern project van de NCTV? Wat vindt de AR eigenlijk van
deze dekking?
4.2. Financiële gevolgen voor de sector
In een aantal sectoren, denk aan de bankensector en de accountancy, betalen de ondernemingen
die actief zijn in de sector voor de structurele inzet van het toezicht. De leden
van de CDA-fractie vragen waarom er in dit geval niet voor gekozen is de hostingsbedrijven
en aanbieders een heffing te laten betalen waaruit de Autoriteit gefinancierd wordt?
Het is toch ook in het belang van de sector dat geen terroristische inhoud verspreid
wordt via hun dienstverlening, zo menen deze leden. Om welke bedragen zou het gaan,
indien de structuur van het toezicht op banken en accountants zou worden gevolgd,
voor een gemiddeld hostingbedrijf? Is het niet vreemd dat de gewone belastingbetaler
nu moet betalen voor een Autoriteit omdat hostingsbedrijven soms terroristische content
aanbieden?
5. Advisering
Verhouding Autoriteit – OM
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het een verstandige keuze is van de
regering te expliciteren dat er afstemming plaatsvindt tussen het OM en de Autoriteit,
om te voorkomen dat in individuele zaken de opsporing, vervolging en berechting van
misdrijven wordt verstoord. Het is belangrijk dat de Autoriteit, de opsporings- en
inlichtingendiensten, het OM en de politie goede afspraken maken hoe de afstemming
op grond van artikel 8 van de uitvoeringswet vorm krijgt. Gebeurt dat in de vorm van
formele samenwerkingsafspraken op grond van een protocol? Deelt de regering de mening
dat het ook verstandig kan zijn dat de Autoriteit in overleg met de opsporingsdiensten
kan aangeven dat het wenselijk is een strafrechtelijk traject te beginnen wanneer
de Autoriteit merkt dat een bestuursrechtelijk traject tot onvoldoende resultaten
leidt?
Bestuursrechtelijke aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen of een hostingbedrijf, wanneer een bestuurlijke
boete is opgelegd, wordt uitgesloten als leverancier van diensten aan de overheid
en andere publieke instellingen? Zo nee, waarom niet en kan dit alsnog worden geregeld?
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 9. Bijzondere persoonsgegevens
De leden van de VVD-fractie merken op dat de voorliggende uitvoeringswet in artikel
9 een grondslag biedt voor de verwerking van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens
door de Autoriteit. Deze grondslag ziet echter alleen op de verwerking van persoonsgegevens
voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van bevoegdheden op grond
van deze wet. Dat betreft het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud.
Wanneer de Autoriteit ook bevoegdheden zal uitoefenen voor de bestuursrechtelijke
aanpak van online kinderpornografisch materiaal, is dan een nadere wettelijke grondslag
vereist voor de verwerking van persoonsgegevens?
De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de Afdeling met betrekking tot de
omgang met bijzondere persoonsgegevens en zijn niet gerustgesteld door de reactie
van de regering. Waarom wordt gekozen voor een bewaartermijn van een jaar «na de laatste
verwerking van de persoonsgegevens»? Leidt dit er in de praktijk niet toe dat de bewaartermijn
verlengd wordt, iedere keer dat een nieuwe verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt?
Hoe wordt voorkomen dat gegevens van een bepaalde persoon langer worden opgeslagen
door steeds nieuwe gegevens te verzamelen? Is de regering bereid het advies van de
Afdeling over te nemen en een concrete maximale bewaartermijn op te nemen?
Artikel 16. Inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie stellen dat op 7 juni 2022 de TOI-verordening van kracht
is geworden. De korte implementatietermijn leidt ertoe dat de verordening niet reeds
vanaf die datum kon worden uitgevoerd. Graag ontvangen deze leden een toelichting
op het van toepassing worden van de verordening in relatie tot het Nederlandse implementatietraject,
zoals ook in de beslisnota bij het wetsvoorstel wordt opgemerkt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.