Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over passend onderwijs
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over passend onderwijs (ingezonden 7 april 2022).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 15 juli
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2819.
Vraag 1
Wat is de stand van zaken aangaande de ontwikkeling en invoering van de landelijke
norm voor basisondersteuning?1
Antwoord 1
Om nu echt concrete stappen te zetten voor de ontwikkeling van de landelijke norm
basisondersteuning, heb ik besloten om deze eerst te laten ontwikkelen voor drie ontwikkelingsgebieden
waar veel behoefte aan is: hoogbegaafdheid, dyslexie en leergedrag. Gezien de aanbestedingsregels
is het nodig hiervoor meerdere partijen een offerte te vragen. Dit is eind april gedaan,
waarna in juni de opdracht is gegund. Begin 2023 stuur ik de invulling van de norm
voor deze drie ondersteuningsgebieden naar de Kamer en ga ik die ook wettelijk vastleggen.
Op basis van de lessen uit het ontwikkeltraject in 2022, bepaal ik samen met uw Kamer
hoe de doorontwikkeling en invulling van de totale landelijke norm voor basisondersteuning
gerealiseerd kan worden. Daarbij start ik in elk geval met de ondersteuningsgebieden
die te maken hebben met aandacht en concentratie (bijvoorbeeld gelieerd aan ADD en
ADHD). Daarbij start ik in elk geval met de ondersteuningsgebieden die te maken hebben
met aandacht en concentratie (bijvoorbeeld gelieerd aan ADD en ADHD) zodra de norm
voor de eerste drie ontwikkelingsgebieden ontwikkeld is.
Vraag 2
Hoe komt het dat er na drie jaar nog steeds geen landelijke norm voor basisondersteuning
is ontwikkeld en ingevoerd?
Antwoord 2
Allereerst: Ik vind net als u dat het te lang heeft geduurd met de landelijke norm
voor basisondersteuning. Deze norm vind ik belangrijk omdat die helderheid biedt aan
alle betrokkenen over wat elke school ten minste moet leveren aan ondersteuning aan
leerlingen. Die duidelijkheid is belangrijk voor leerlingen, ouders en leraren.
Daarom trek ik de regie op dit onderwerp meer naar me toe en heb ik in juni opdracht
gegeven om de landelijke norm op de drie genoemde ontwikkelingsgebieden daadwerkelijk
te gaan ontwikkelen. Ik blijf daarbij zo goed mogelijk samenwerken met de verschillende
partijen, maar dit mag niet leiden tot verdere vertraging in het proces.
Zoals gevraagd door uw Kamer is sinds de indiening van de motie met veel betrokkenen
in het veld samengewerkt. Gekeken is op welke manier de landelijke norm geformuleerd
zou kunnen worden. Helaas zonder echt succes. Het blijkt niet makkelijk, omdat de
veldpartijen erg verschillend denken over of de norm er wel moet komen, hoe concreet
deze moet worden en hoe de hoogte ervan moet worden bepaald. In het kader van het
gezamenlijke traject is de afgelopen periode onderzocht of er een standaard kon komen
voor de protocollen van scholen. Dit heeft geleid tot het stappenplan basisondersteuning,2 dat per brief van 16 december aan uw Kamer is toegestuurd.3 Andere opties waren om aan de hand van de uitgaven van scholen aan de basisondersteuning
een norm te bepalen. Dit bleek niet werkbaar: het was niet mogelijk om de financiën
voor basisondersteuning in kaart te brengen door de grote verschillen tussen scholen
en verschillende manieren waarop zij nu de basisondersteuning financieren. Ook het
bepalen van de norm aan de hand van de onderzoekskaders van de inspectie was geen
haalbare optie, omdat basisondersteuning niet wettelijk is omschreven en dus niet
in de onderzoekskaders voorkomt.
Vraag 3
Bent u voornemens extra middelen vrij te maken voor de landelijke norm voor basisondersteuning,
zodat kinderen geen last hebben van financiële problemen van scholen en samenwerkingsverbanden?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Ik vind het belangrijk dat de komende tijd eerst wordt gewerkt aan het inhoudelijk
helder krijgen wat alle scholen in de basisondersteuning moeten bieden. Om dit te
bereiken is een ontwikkelopdracht uitgezet (zie het antwoord op vraag 1). Bij het
vaststellen van het minimumniveau dat scholen moeten bieden in de basisondersteuning
zal rekening worden gehouden met wat een ruime meerderheid van de scholen, binnen
de huidige financiële kaders, nu kan waarmaken. In het kader van het wetsvoorstel
waarmee ik de norm zal vaststellen, ga ik hierover graag nader met u in gesprek.
Vraag 4
Bent u voornemens om een resultaatsverplichting te verbinden aan de landelijke norm
voor basisondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Zodra de landelijke norm voor basisondersteuning in de wet is vastgelegd, zal de Inspectie
van het Onderwijs hierop gaan toezien en, afhankelijk van de invulling van de norm,
haar toezichtkader hierop aanpassen. Via die weg zal daadwerkelijk worden geborgd
dat de basisondersteuning ook daadwerkelijk zal worden geleverd door de scholen.
Vraag 5
Klopt het dat de ontwikkelgroep een norm gaat ontwikkelen voor slechts drie ondersteuningsgebieden,
namelijk dyslexie, hoogbegaafdheid en leergedrag, en dat pas daarna andere ondersteuningsgebieden
worden uitgewerkt?
Antwoord 5
Ja, dat klopt. Om nu snel stappen te zetten is het belangrijk om keuzes te maken en
op die manier ook ervaring op te doen met het ontwikkelen van onderdelen van de norm.
Bij de keuze van de eerste ondersteuningsgebieden is gekeken naar de gebieden waar
de roep om duidelijkheid groot is, zowel bij ouders als bij leraren en de politiek.
Het zijn ook ondersteuningsbehoeften die voor alle leraren herkenbaar zijn.
Vraag 6
Hoe gaat het proces verder nadat de ontwikkelgroep een norm heeft ontwikkeld voor
deze drie ontwikkelingsgebieden? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen?
Antwoord 6
Eind 2022 zal de ontwikkelgroep de norm opleveren voor de drie ontwikkelgebieden.
Deze zal ik begin 2023 aan uw Kamer sturen, en daarna zal ik ook de wetswijziging
in gang zetten om deze vast te gaan leggen. Onderdeel van de opdracht aan de ontwikkelgroep
is dat zij, op basis van het resultaat voor de eerste drie ondersteuningsgebieden,
ook adviseren over de verdere doorontwikkeling van de landelijke norm basisondersteuning.
Begin 2023 informeer ik u over de norm voor die ontwikkelgebieden en bespreek ik met
u het plan voor verdere doorontwikkeling inclusief het bijbehorende tijdspad. Ik zal
u dan ook informeren over de wijze waarop ik voornemens ben al te anticiperen op de
nieuwe norm voordat het wetsvoorstel ingaat.
Vraag 7
Waarom worden de andere ondersteuningsgebieden niet direct meegenomen? Bent u bereid
dit alsnog te doen, zodat de landelijke norm voor basisondersteuning in zijn geheel
zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd?
Antwoord 7
Het feit dat het, ondanks vele inspanningen van alle betrokken partijen, nog steeds
niet gelukt is om een norm te hebben, laat zien hoe complex het is. Er zijn nog veel
vragen over hoe de norm uitgewerkt moet worden: de norm moet bijvoorbeeld duidelijk
zijn voor ouders en leraren, maar er niet toe leiden dat scholen gemakkelijker leerlingen
zullen doorverwijzen die ze nu wel toelaten. Daarom is het niet haalbaar om de hele
norm in één keer te ontwikkelen. Dan is er een groot risico dat het traject vastloopt
en dat er ofwel geen resultaat komt ofwel een resultaat waar leraren en ouders uiteindelijk
niet mee uit de voeten kunnen.
Ik wil deze impasse nu doorbreken door het traject op te knippen. Om deze reden heb
ik nu eerst een opdracht uitgezet voor drie ondersteuningsgebieden. Hiermee zal al
een belangrijk deel van de totale norm ingevoerd kunnen worden vanaf begin 2023. Voor
deze aanpak is ook steun van de veldpartijen die de Kamer in de motie heeft benoemd.
De uitwerking hiervan zal richting geven aan de doorontwikkeling van de totale landelijke
norm. De ontwikkelgroep komt ook met een advies hoe ik dit goed en snel kan doen.
Daarbij start ik in elk geval met de ondersteuningsgebieden die te maken hebben met
aandacht en concentratie mee (bijvoorbeeld gelieerd aan ADD en ADHD). Ik verwacht
dat we vanaf begin 2023 snelle stappen kunnen zetten naar een totale landelijke norm
voor basisondersteuning.
Vraag 8
Klopt het dat samenwerkingsverbanden op korte termijn hun ondersteuningsplan opnieuw
vaststellen voor enkele jaren? Is het dan nog mogelijk om de landelijke norm in te
voeren voordat de nieuwe periode is afgelopen? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid
dit alsnog wel te doen?
Antwoord 8
Het klopt dat veel samenwerkingsverbanden bezig zijn met de herziening van hun ondersteuningsplan
voor de periode 2022–2026. Omdat de totstandkoming van de norm nog even op zich laten
wachten, zal het niet meer mogelijk zijn deze daarin direct mee te nemen. Samenwerkingsverbanden
kunnen hun ondersteuningsplan wel tussentijds aanpassen. Ik zal hen, zodra de norm
er voor de drie ontwikkelgebieden is, oproepen om dit ook te doen en ik zal bekijken
hoe we dit ook kunnen stimuleren.
Vraag 9
Waarom negeert u de wens van de Kamer door de motie-Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht
bij de onderwijsinspectie4 niet uit te voeren, terwijl er gezien het hoge aantal thuiszitters juist een taak
ligt voor de onderwijsinspectie vanwege het ontbreken van een dekkend onderwijsaanbod
in de samenwerkingsverbanden, zoals ook in de motie-Kwint c.s. wordt verzocht?
Antwoord 9
Het doel van de motie, namelijk borgen dat er ook voor leerlingen die een grote zorgvraag
hebben, onderwijs is waarmee ze zich kunnen ontwikkelen, steun ik volledig. Dit sluit
goed aan bij de acties voor het tegengaan van verzuim en schooluitval, waarover ik
u in maart heb geïnformeerd.5 Eén van de manieren waarop ik dat doe is door het, samen met de Staatssecretaris
Jeugd en Preventie, mogelijk maken van onderwijszorgarrangementen. Hierin kan vanaf
1 januari 2023 op een aantal onderdelen afgeweken van de huidige wet- en regelgeving,
waardoor de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden, schoolbesturen, onderwijszorginitiatieven,
gemeenten en/of zorgkantoren wordt versterkt. Binnen het eerste jaar van het experiment
zullen wij starten met een wetswijziging. Ik heb er vertrouwen in dat via deze weg
op steeds meer plekken dit soort initiatieven gaan ontstaan, bijvoorbeeld via zorgboerderijen.
De motie roept het kabinet op doorzettingsmacht bij de inspectie te beleggen zodat
zij schoolbesturen een aanwijzing kunnen geven om samenwerking met zorginitiatieven
te verplichten. Zoals al eerder aangegeven aan uw Kamer, is dit geen passende oplossing.6 De inspectie heeft een toezichthoudende rol. Daarbij past het niet om ook een sturende
rol te hebben in het verplichten van samenwerking.
Tegelijkertijd is een vorm van doorzettingsmacht beleggen in het stelsel belangrijk,
om er zo voor te zorgen dat er iemand is die de knoop door kan hakken als partijen
er onderling niet uitkomen. Daarom neem ik bij het wetsvoorstel rondom de onderwijszorgarrangementen
ook het voorstel mee om verplicht doorzettingsmacht te beleggen in de regio. Dat houdt
in dat een onafhankelijke persoon of organisatie wordt aangewezen met mandaat die
waar nodig, alles overziende, een school kan verplichten tot het inschrijven en bieden
van onderwijs aan een leerling en de naleving hiervan. Ik neem daarbij de zorg ter
harte van ouders en leerlingen uit de eerdere internetconsultatie, namelijk dat de
persoon écht onafhankelijk moet zijn van samenwerkingsverband en gemeente.
Vraag 10
Vindt u niet dat juist succesvolle initiatieven waar zorg en ondersteuning geboden
wordt aan kwetsbare leerlingen – vaak thuiszitters – behouden moeten blijven als zij
ook onderwijs willen gaan verzorgen? Zo ja, waarom worden deze initiatieven dan op
dit moment niet ondersteund en is er een heel nieuw experiment gestart, waardoor het
nog langer duurt voordat zorg en onderwijs gecombineerd kan worden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 10
Op veel plekken in het land zijn al mooie initiatieven die juist voor deze kwetsbare
doelgroep zorg en ondersteuning bieden zodat zij zich kunnen ontwikkelen. Op dit moment
worden bijvoorbeeld al 15 onderwijszorginitiatieven intensief ondersteund en begeleid
als «proeftuin», vooruitlopend op de start van het experiment onderwijszorgarrangementen.
Vanaf de start van het experiment – 1 januari 2023 – kan voor 80 initiatieven worden
afgeweken van verschillende bepalingen uit wet- en regelgeving, met als doel om deze
groep leerlingen een beter passend aanbod te kunnen bieden. Het is daarbij de verwachting
dat in drie jaar tijd 5000 tot 6000 jongeren kunnen deelnemen. Uiterlijk begin 2024
wordt er een wetstraject gestart om de wet aan te passen zodat dit omgezet wordt in
structurele ruimte die er nodig is voor deze jongeren.
Vraag 11, 12 en 13
Waarom bent u niet bereid de regie te pakken als het gaat om het regionaal opnieuw
bekijken van alle dossiers van thuiszitters en hun een passend onderwijsaanbod te
doen zoals in de Kamerbreed aangenomen motie-Kwint c.s. wordt verzocht?7
Zou u opnieuw kunnen kijken naar welke mogelijkheden er wel zijn om deze motie alsnog
uit te voeren, passend in de nieuwe verzuimaanpak? Zo nee, waarom niet?8
Deelt u de mening dat als informatie over de reden van thuiszitten regionaal wordt
geïnventariseerd, dit vervolgens landelijk gecategoriseerd kan worden naar redenen
van thuiszitten en ondersteuningsvraag, zodat er meer inzicht kan worden verschaft
in het probleem? Deelt u tevens de mening dat het niet uitvoeren van dit verzoek politieke
onwil is? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Antwoord 11, 12 en 13
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat er zoveel kinderen niet naar school
(kunnen) gaan en dat de oplossing veelal in de regio en lokaal moet worden gevonden.
Daarbij hoort ook landelijke regie om nu echt stappen te gaan zetten. Daarom heb ik
recent de nieuwe en aangescherpte verzuimaanpak aangekondigd waarmee ik onder andere
toe wil naar een aanwezigheidsbeleid.
Tijdens het debat over passend onderwijs van 30 maart jl. heb ik uw Kamer toegezegd
om een aantal wetsvoorstellen te bundelen. Hieronder valt ook het wetsvoorstel dat
ervoor gaat zorgen dat samenwerkingsverbanden zo snel als mogelijk verzuimgegevens
mogen gaan inzien zodat zij nog beter kunnen werken aan het voorkomen van langdurige
uitval. Hiermee krijgen zij ook beter zicht op de kinderen die niet naar school gaan
binnen de eigen regio zodat zij hier samen met verschillende betrokken partijen werk
van kunnen maken en die kinderen een passende plek kunnen bieden. Ook geeft dit de
samenwerkingsverbanden meer mogelijkheden om – samen met de scholen maar ook met de
gemeenten – te kijken naar de achterliggende redenen waarom deze kinderen zijn uitgevallen,
waar uw motie om verzoekt.
Wat betreft het deel van de motie over het landelijk categoriseren van deze redenen
sluit ik aan bij het project WEL in ontwikkeling, waarvoor ik subsidie beschikbaar
heb gesteld. In het kader van dit project kunnen samenwerkingsverbanden thuiszitters
direct helpen door hen te ondersteunen op die onderdelen die nodig zijn. Daarnaast
wordt er per samenwerkingsverband een aantal casussen geanalyseerd om te bekijken
hoe de situatie heeft geleid tot thuiszitten om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst
zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Thuiszitters en hun ouders die de stap willen zetten om terug naar school te gaan,
kunnen hiervoor altijd bij elke school aankloppen die daarbij dan zorgplicht heeft.
Ze kunnen met vragen over het ondersteuningsaanbod of bij het hulp krijgen bij het
(weer) naar school gaan met de juiste ondersteuning, ook terecht bij het ouder- en
jeugdsteunpunt van hun samenwerkingsverband. Dit steunpunt verzorgt ondersteuning
en begeleiding, bemiddeling en afstemming met het belang van jeugdigen en hun ouders
voor ogen. Het Kabinet maakt hiervoor 15 miljoen euro vrij zodat ieder samenwerkingsverband
hun steunpunt verder kan doorontwikkelen.
Vanaf dit najaar gaat er een monitor lopen naar het functioneren van de steunpunten.
Zodra de uitkomsten bekend zijn bespreek ik deze graag met uw Kamer en ga ik, in het
kader van het bredere gesprek over het terugdringen van het aantal leerlingen dat
verzuimt, nader in gesprek over hoe de steunpunten bijdragen aan het terugleiden van
thuiszitters naar het onderwijs.
Vraag 14
Wat is de status van de motie-Kwint/Van den Hul over het monitoren van de wachtlijsten
in het speciaal (basis)onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs9? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?
Antwoord 14
Er wordt kort na de zomer een vragenlijst uitgezet waarmee de samenwerkingsverbanden
de scholen binnen hun regio onder meer vragen naar het aantal leerlingen dat op een
wachtlijst staat en wat daar de reden van is. Deze uitvraag wordt twee keer per jaar
herhaald. Ik informeer uw Kamer in het najaar over de uitkomsten.
Vraag 15
Deelt u de mening dat leerlingenvervoer een recht zou moeten zijn voor kinderen die
dit op basis van hun ondersteuningsvraag nodig hebben? Zo ja, wat vindt u ervan dat
dit niet voor alle kinderen beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?10
Antwoord 15
Ik deel de mening dat alle leerlingen die leerlingenvervoer nodig hebben, dit ook
moeten krijgen. De uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd in 1987.
Gemeenten zijn sindsdien verplicht een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders
van leerlingen binnen de randvoorwaarden die de onderwijswetten stellen, aanspraak
kunnen maken op leerlingenvervoer. In het speciaal onderwijs kunnen in principe alle
leerlingen aanspraak op leerlingenvervoer maken. In het primair en voortgezet (speciaal)
onderwijs geldt dit voor alle leerlingen die vanwege hun beperking niet zelfstandig
kunnen reizen. Daarnaast kunnen leerlingen in het primair onderwijs, waarvoor binnen
6 kilometer geen school van hun gewenste richting beschikbaar is, aanspraak maken
op leerlingenvervoer, ook wel het afstands- of denominatief vervoer genoemd. Indien
het gaat om taxivervoer moet dat uiteraard ook veilig zijn en met een zo kort mogelijke
reistijd. Uit een recent rapport van Ouders en Onderwijs en signalen van LBVSO blijkt
dit niet altijd het geval te zijn. Ik vind dat ongewenst.
Ik heb in het debat van 30 maart toegezegd om u voor zover mogelijk nog voor de zomer
van 2022 op de hoogte te stellen van de resultaten van de gesprekken met de VNG over
de verkorting van de reistijden en de kwaliteit in het leerlingenvervoer. De signalen
van Ouders en Onderwijs en LBVSO hierover zijn de afgelopen periode, zoals toegezegd
in het debat van 30 maart jl., samen met de VNG opgepakt. Ook Ouders & en Onderwijs
en de Kinderombudsman zijn hierbij betrokken. Nog voor de zomer wordt de monitor leerlingenvervoer
(uitgevoerd in de periode 2012–2017) opnieuw aanbesteed, en deze gaat nog in 2022
van start. Het doel van de monitor is inzichtelijk te maken wat de uitgaven van het
leerlingenvervoer zijn, het aantal leerlingen dat gebruik maakt van het leerlingenvervoer,
het type vervoer en het in kaart brengen van de gemiddelde reisafstand en reistijd.
Uiteraard wordt er daarbij een vergelijking gemaakt met de voorgaande monitoren. Daarnaast
wordt in de monitor ook aandacht besteed aan ontwikkelingen in het gemeentelijk beleid
die van invloed zijn op het leerlingenvervoer. Verder gaat de VNG in de zomer in nauwe
samenwerking met OCW een representatief onderzoek onder ouders uitzetten naar de reistijd
en de kwaliteit van het leerlingenvervoer.
Mijn inzet blijft het zo snel mogelijk verkorten van de reistijd tot maximaal 45 minuten
enkele reis voor (in ieder geval) kinderen in de basisschoolleeftijd. Ik vind dat
de modelverordening hier duidelijkheid over moet bieden. Hier kan alleen in uitzonderlijke
situaties van afgeweken worden als de reistijd van 45 minuten niet haalbaar is omdat
een leerling te ver van een passende school woont. Tegelijkertijd geeft de VNG het
signaal af zorgen te hebben over een kortere reistijd, aangezien er op dit moment
een groot tekort aan chauffeurs is. De uitkomsten van beide onderzoeken moeten er
voor zorgen dat er nog dit najaar gerichte maatregelen worden genomen door gemeenten
om de reistijd niet langer dan 45 minuten te laten zijn. Bovendien moeten de onderzoeken
de basis vormen voor aanpassing van de modelverordening van de VNG. In dat kader belegt
de VNG direct na de zomer een bijeenkomst met betrokkenen uit gemeenten en met Ouders&Onderwijs
om de mogelijkheden in kaart te brengen snel verbeteringen, op het gebied van reistijd
en kwaliteit, aan te brengen in het leerlingenvervoer. De uitkomsten van deze bijeenkomst
benut de VNG ook om te bepalen of de handreiking aanbesteden aanpassing behoeft. Ik
informeer u dit najaar verder over de voortgang op leerlingenvervoer.
Vraag 16
Zijn er bij u signalen bekend dat het leerlingenvervoer voor kinderen met een bepaalde
ondersteuningsvraag concurreert met leerlingenvervoer voor kinderen op basis van een
religieuze grondslag qua chauffeurs? Zou het niet eerlijker zijn om het vervoer eerst
beschikbaar te stellen voor zorgleerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 16
In het tweeminutendebat na het Commissiedebat Passend onderwijs van 30 maart heb ik
toegezegd me te verdiepen hoe het zit met denominatief leerlingenvervoer en wat we
in de gesprekken met de VNG zouden kunnen meenemen. Er zijn bij mij geen signalen
bekend van concurrentie tussen leerlingenvervoer op basis van een religieuze grondslag.
Het is ook wettelijk niet toegestaan: het recht op leerlingenvervoer is vastgesteld
in wet- en regelgeving en in de verordening van de gemeenten. Dat is leidend voor
het bepalen of een leerling een recht op leerlingenvervoer heeft, niet of er voldoende
middelen zijn. Dit geldt zowel voor het gehandicaptenvervoer als voor het afstandsvervoer
(ook wel denominatief vervoer). In de monitor die dit najaar wordt uitgevoerd, wordt
meegenomen welk type vervoer wordt ingezet en welke bekostiging daarbij hoort. Eind
dit jaar ontvangt uw Kamer meer informatie over de uitkomsten van de monitor.
Vraag 17
Kunt u een overzicht geven van het eigen vermogen en bovenmatig eigen vermogen per
samenwerkingsverband passend onderwijs basisonderwijs en voortgezet onderwijs?11
Antwoord 17
In de onderstaande tabel wordt een totaaloverzicht gegeven van het eigen vermogen
(EV) en het mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen (MBEV) van de samenwerkingsverbanden
in de afgelopen jaren.12 Via de website samenwerkingsverbandenopdekaart.nl is per samenwerkingsverband zichtbaar
wat het (mogelijk bovenmatig) eigen vermogen is. Hier staan gegevens over de afgelopen
jaren en een prognose voor de komende jaren. Overigens zijn de eigen vermogens van
de samenwerkingsverbanden inmiddels aan het dalen als gevolg van afspraken die ik
hierover met de sector heb gemaakt.
Tabel: overzicht EV en MBEV van samenwerkingsverbanden passend onderwijs
Jaar
Totaal aantal swv
EV
(in mln.)
Aantal swv-en met MBEV
Percentage swv-en met MBEV
MBEV
(in mln.)
2016
152
€ 206
131
86%
€ 165
2017
152
€ 238
129
85%
€ 163
2018
152
€ 260
133
88%
€ 179
2019
152
€ 259
137
90%
€ 184
2020
151
€ 236
129
85%
€ 160
Vraag 18
Welke verschillen zijn er tussen samenwerkingsverbanden die te maken hadden met positieve
verevening en de samenwerkingsverbanden met negatieve verevening qua financiële staat
en het aantal thuiszitters en vrijstellingen van onderwijs vanaf het begin van de
verevening tot nu? Wat valt u daarin op?
Antwoord 18
Als alleen naar het (mogelijk bovenmatig) eigen vermogen van samenwerkingsverbanden
wordt gekeken zijn er geen grote verschillen te zien tussen samenwerkingsverbanden
met een positieve of negatieve verevening. In 2020 had 85% van de samenwerkingsverbanden
een (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen. Van de 15% zonder bovenmatig eigen vermogen
was er voor ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden sprake van een positieve
verevening en de andere helft dus negatieve verevening. Wel is te zien dat samenwerkingsverbanden
met een negatieve of kleine vereveningsopgave relatief meer vermogen hebben dan samenwerkingsverbanden
met een grote positieve verevening. In een onderzoek van Oberon werd onder andere
geconcludeerd dat samenwerkingsverbanden met een grote negatieve verevening voorzichtiger
zijn bij het opstellen van hun begroting.
Er is geen verband te leggen tussen de verevening en het aantal thuiszitters en vrijstellingen
per samenwerkingsverband. De cijfers uit de leerplichttelling worden aangeleverd door
gemeenten. Deze cijfers kunnen niet op samenwerkingsverband gegenereerd worden. Leerlingen
staan namelijk niet altijd ingeschreven bij een school die binnen het samenwerkingsverband
valt wat gekoppeld is aan de gemeente/woonplaats van de leerling.
Vraag 19
Hoeveel geld zou het extra kosten om de samenwerkingsverbanden die geld tekortkomen
om alle kinderen de juiste ondersteuning en zorg te bieden voldoende te financieren?
Welke samenwerkingsverbanden zouden hiervoor volgens u in aanmerking moeten komen
als dit geregeld wordt?
Antwoord 19
Ik heb geen signalen gekregen dat kinderen geen of onjuiste ondersteuning ontvangen
omdat het samenwerkingsverband geld tekort zou komen. De bekostiging voor samenwerkingsverbanden
is zo ingericht dat als het geld dat verplicht naar de scholen gaat voor ondersteuning
meer bedraagt dan het beschikbare budget, het verschil betaald wordt door de schoolbesturen
van het samenwerkingsverband.
Vraag 20
Is wat u betreft de verevening geslaagd gezien de staat van passend onderwijs? Kunt
u uw antwoord toelichten?
Antwoord 20
Bij de invoering van passend onderwijs is onderzocht of er inhoudelijke redenen zijn
dat de ene regio meer ondersteuningsbudget zou ontvangen dan de andere.13 Dit bleek niet zo te zijn; daarom is besloten om het totaalbedrag voor extra ondersteuning,
evenredig te verdelen over alle samenwerkingsverbanden op basis van leerlingaantal.
Zo is de verdeling van het geld objectief en transparant, lokt het geen strategisch
gedrag uit, wordt voorkomen dat slecht presterende samenwerkingsverbanden worden beloond
en zijn de uitgaven beheersbaar.
De samenwerkingsverbanden hebben vijf jaar gekregen (tot en met schooljaar 2019–2020)
om hier naartoe te groeien. In 2020 had 85% van de samenwerkingsverbanden een (mogelijk)
bovenmatig eigen vermogen. Die zijn ze nu, zoals afgesproken, aan het afbouwen. Van
de resterende 15% heeft ongeveer de helft een positieve en de helft negatieve verevening.
Daarmee kunnen we zeggen dat het overgrote deel van de samenwerkingsverbanden in staat
is om de kosten voor het dekkende netwerk in hun regio te dragen. Voor een klein deel
van de samenwerkingsverbanden kan het, mede door de verevening, een uitdaging zijn
om met het budget uit te komen. In deze regio’s betalen schoolbesturen ook mee als
de afdracht van ondersteuningsbekostiging voor leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs
hoger is dan het budget wat het samenwerkingsverband krijgt.
Vraag 21
Bent u bereid om de komende regeerperiode ook te kijken naar oplossingen buiten het
bestaande systeem en meer te kijken naar wat kinderen daadwerkelijk nodig hebben?
Kunt uw antwoord toelichten?
Antwoord 21
Daartoe ben ik zeer gemotiveerd. Voor mij staat namelijk het belang van het kind centraal,
en niet het systeem. Zoals ik in het passend onderwijsdebat van 30 maart heb aangekondigd,
pas ik wet- en regelgeving aan op die onderdelen waar dat nodig is. Ik kom al deze
zomer met een bundeling van wetsvoorstellen over de aanpak van verzuim en een betere
positie voor ouders en leerlingen. Daarnaast krijgen 80 onderwijszorgarrangementen
vanaf januari 2023 meer ruimte in de wet- en regelgeving om onderwijs en zorg te kunnen
bieden aan de kinderen met een complexe ondersteuningsbehoefte en ga ik ook uiterlijk
begin 2024 aan de slag om dit wettelijk te borgen. Daarnaast wil ik met de route naar
inclusiever onderwijs niet alleen kijken naar het huidige systeem, maar juist komen
tot een ander systeem waar de behoefte van de leerling meer centraal staat. Hierover
informeer ik u na de zomer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.