Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het tijdelijke gedoogbesluit over gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen van het RIVM gedurende de coronacrisis in het voorjaar van 2020 toen duizenden mensen in verpleeghuizen overleden aan corona en er nauwelijks persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar waren in de verpleeghuizen
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het tijdelijke gedoogbesluit over gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen van het RIVM gedurende de coronacrisis in het voorjaar van 2020 toen duizenden mensen in verpleeghuizen overleden aan corona en er nauwelijks persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar waren in de verpleeghuizen (ingezonden 31 mei 2022).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 12 juli 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3192.
Vraag 1
Herinnert u zich dat in de Outbreak Management Team (OMT)-vergadering van 14 april
2020 een alarmerend stuk voorlag van vier hoogleraren ouderenzorg, die vroegen om
ruimer gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) in verpleeghuizen?
Antwoord 1
De stukken die destijds in het OMT voorlagen werden niet gedeeld met het Ministerie
van VWS.
Vraag 2
Herinnert u zich dat u toegegeven heeft dat in de periode van 1 maart 2020 tot 14 april
2020 maar liefst 2649 mensen in verpleeghuizen gestorven zijn aan vastgestelde of
vermoedelijke corona?1
Antwoord 2
De gegevens over besmettingen met en sterfte aan corona zijn openbaar, en worden onder
andere gepubliceerd op het dashboard. Voor de cijfers verwijs ik daarom naar dat dashboard.
Vraag 3
Herinnert u zich dat het ministerie de volgende «verduidelijkende zin» aan het OMT-advies
heeft toegevoegd: «het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking
op) COVID-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste aan BPM ook
niet gewenst», die eigenlijk precies de andere kant op ging dan het advies van de
bovengenoemde experts, maar ook van andere landen zoals de Verenigde Staten, waar
het advies was om iedereen beschermende kleding te laten dragen bij ook maar een coronabesmetting?2
Antwoord 3
Het Ministerie van VWS voegt geen zinnen toe aan het OMT-advies. Zoals al in diverse
antwoorden op Kamervragen, Kamerbrieven en debatten is aangegeven is slechts verheldering
gevraagd van het OMT advies op dit punt. De genoemde zin is een suggestie voor een
dergelijke verheldering.
Vraag 4
Herinnert u zich dat de uw voorganger, nadat dus het ministerie het OMT-advies had
laten aanvullen – in een richting die precies tegengesteld was aan die van experts
– aan de Kamer schreef: «Ondanks het feit dat deze procedure (waaronder testen door
RIVM en aanvullende RIVM-richtlijnen voor een aangepast gebruik van deze middelen)
niet geheel conform de wettelijke vereisten is, heeft de Staatssecretaris van SZW,
gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat deze handelwijze wordt gevolgd
en dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies
voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de
invulling van haar toezichtstaken»?3
Antwoord 4
Het Ministerie van VWS heeft het OMT advies niet laten aanvullen. Het citaat uit de
door u aangegeven Kamerbrief klopt.
Vraag 5
Bij wie heeft het initiatief gelegen om een gedoogbesluit te nemen dat inhield dat
de Inspectie SZW niet langer de Arbowet als uitgangspunt nam, maar de Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-regels?4
Antwoord 5
De Inspectie SZW, sinds 1 januari 2022 de Nederlandse Arbeidsinspectie, heeft eind
maart 2020 gesignaleerd dat de relatie van infectiebestrijdingsmaatregelen tot de
Arbo regels niet expliciet werd gemaakt en dat het wenselijk was dat wel te doen.
Dat heeft geleid tot de brief van VWS aan de Kamer van 15 april 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 274) en tot bevestiging in een gedoogbesluit van 4 mei 2020 van de toenmalige Staatssecretaris
van SZW.
De Arbeidsinspectie geeft hierover het volgende aan:
• De Arbeidsinspectie heeft steeds de Arbowet gehanteerd in haar corona aanpak. De infectiebestrijdingsmaatregelen
(zoals 1,5 meter afstand houden) vonden daarbij hun doorvertaling naar de arbeidsomstandigheden
via de verplichting dat de werkgever een risico inventarisatie -en evaluatie (RI&E)
en plan van aanpak moet hebben (artikel 3 en 5 van de Arbowet) en daarin COVID-19
moet meenemen. Daarbij heeft de Inspectie, zoals de hierboven aangehaalde passage
aangeeft, ten aanzien van PBM gebruik tijdelijk de RIVM regels als uitgangspunt gehanteerd
in haar toezicht in de periode van 15 april 2020 tot 1 september 2020.
• De volgende aspecten speelden hierbij:
• Geconfronteerd met de besmettingen, de nationale aanpak onder leiding van VWS en het
RIVM, het vanaf maart 2020 inrichten van een meldingen -en vragenloket voor corona
bij de Arbeidsinspectie, de schaarste aan mondkapjes, het «heropenen» van sectoren
op grond van «protocollen», heeft de Arbeidsinspectie aangegeven dat in de besluitvorming
aangaande de crisisbestrijding de relatie expliciet gemaakt moest worden tussen enerzijds
de werkzaamheden van het LCH, de richtlijnen van het RIVM en coronaprotocollen en
anderzijds de Arbo regels. Dat is vervolgens door de bewindspersonen van SZW en VWS
gedaan en verwoord in de brief aan de Kamer van 15 april 2020 en dat heeft geleid
tot bevestiging in een gedoogbesluit van de toenmalige Staatssecretaris van SZW.
• Onderstaand de nadere achtergrond:
• Binnen de Arbeidsinspectie was een crisisteam opgezet. Dit had tot taak de besluitvorming
over de nationale en departementale aanpak te volgen, die waar nodig toe te snijden
op de Inspectie, meldingen en vragen te monitoren en waar nodig de beantwoording te
coördineren en intern te adviseren en te communiceren.
• Dit team signaleerde dat in de nationale aanpak er niet expliciet aandacht was voor
hoe de maatregelen zich verhielden tot de Arbo regels. Vanwege het zich ontwikkelende
karakter van de crisis bracht de Inspectie daarom die invalshoek vanuit de inspectiepraktijk
in voor het (inter) departementale overleg.
• Vanwege de tekorten aan PBM werd het LCH opgezet. Daarmee ontstond nationale coördinatie
op inkoop en distributie van PBM, terwijl normaliter elke zorginstelling hiervoor
zelf moet zorgen. Tevens formuleerde het RIVM richtlijnen voor het gebruik van PBM
in de zorg, mede indachtig de schaarste. Beide zijn van invloed geweest op de ondertoezichtstaanden
in de zorg. De systematiek van de Arbowet gaat uit van de verantwoordelijkheid van
de individuele werkgever en voorziet niet in hoe te handelen bij centrale inkoop en
distributie of landelijke richtlijnen voor PBM-gebruik in relatie tot schaarste.
• In de infectiebestrijdingsaanpak van COVID-19 was niet expliciet gemaakt op welke
wijze deze maatregelen zich verhielden tot de Arboregels.
• De Inspectie heeft daarom aangegeven dat het wenselijk was die verhouding wel expliciet
duidelijk te maken. Gelet op de reeds in gang gezette acties en genomen besluiten
bij LCH en RIVM is de feitelijke situatie als uitgangspunt genomen om zoveel mogelijk
eenduidig overheidsoptreden te bewerkstelligen. Dit is gedaan vanuit het adagium «samen
krijgen we corona onder controle» en dat daarmee zoveel als mogelijk duidelijkheid
werd gegeven.
• Voor de Arbeidsinspectie was van belang dat de relatie tot de Arbo regels helder werd
gemaakt en openbaar werd. Dat gebeurde via een brief van 15 april 2020 (Kamerstuk
25 295, nr. 274) van VWS aan de Tweede Kamer en heeft geleid tot bevestiging in een gedoogbesluit.
Vraag 6
Kunt u toelichten wat het verschil is tussen het geven van een Aanwijzing aan de Nederlandse
Arbeidsinspectie (NLA) om wetgeving tijdelijk niet te handhaven en het genoemde gedoogbesluit,
wat ook leidt tot het tijdelijk hanteren van de RIVM-richtlijn door de NLA, die afwijkt
van de wettelijke vereisten?
Antwoord 6
Op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen inzake de rijksinspecties (aanwijzing5 heeft een beleidsinhoudelijk verantwoordelijke Minister de bevoegdheid om een aanwijzing
te geven aan een rijksinspectie. In een aanwijzing kan een rijksinspectie worden opgedragen
om tijdelijk niet handhavend op te treden. Een voorbeeld hiervan is de op 23 maart
2020 gegeven aanwijzing door de Minister van infrastructuur en waterstaat aan de Inspecteur-Generaal
van de Inspectie Leefomgeving en Transport (Aanwijzing ILT niet-handhaven artikel
95 Europese biocidenverordening). In deze aanwijzing is de ILT opgedragen om niet-handhavend
op te treden tegen overtredingen van artikel 95 van de biocidenverordening.
Kenmerkend voor een aanwijzing tot niet-handhaven is dat daarin niet uitsluitend een
beschrijving kan worden gegeven van de situatie die moet worden gedoogd. Er moeten
ook artikelen worden genoemd die bij een overtreding niet worden gehandhaafd. Een
aanwijzing biedt geen ruimte voor maatwerk. De situatie hier aan de orde leende zich
niet goed voor een aanwijzing, omdat de tijdelijke handelwijze betrekking had op niet-afgebakende
bepalingen uit de Arbo regelgeving en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen.
Met het gedoogbesluit werd beoogd om een ander uitgangspunt te hanteren bij de invulling
van de toezichtstaken. Daarnaast bestond de wens om maatwerk te kunnen bieden daar
waar nodig was, bijvoorbeeld in die gevallen dat een werkgever de tijdelijke RIVM
normen en instructies niet hanteerde.
Vraag 7
Kunt u de tekst van het gedoogbesluit zelf aan de Kamer doen toekomen, tezamen met
de precieze wettelijke grondslag (in gewone wetgeving of in noodwetgeving) en de wijze
waarop het kenbaar gemaakt is aan de onder toezicht gestelden en de algemene bevolking?
Antwoord 7
Het gedoogbesluit is reeds als bijlage toegevoegd aan mijn brief van 23 mei 2022 (Kamerstuk
35 853, nr. 14). Zoals in die brief ook is aangegeven, is de grondslag voor dat besluit te vinden
in Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland). Daarin is de bevoegdheid tot gedogen als volgt uitgelegd:
«Bij het opstellen van de wet kunnen echter niet alle situaties worden voorzien. Daarom
gaat ons recht ook niet van een volledige handhavingsplicht uit. In talloze bijzondere
wetten wordt aan bestuursorganen een handhavingstaak toegekend. De wetgever heeft
daarbij doorgaans voorzien in een wettelijke bevoegdheid, niet in een plicht, tot
sanctionering. Daarmee geeft de wetgever bestuursorganen ook de bevoegdheid onder
omstandigheden geen bestuursdwang uit te oefenen of geen bestuurlijke sanctie op te
leggen. In het strafrecht heeft dit uitgangspunt onder meer erkenning gekregen in
het opportuniteitsbeginsel: op gronden aan het algemeen belang ontleend kan onder
omstandigheden van strafvervolging worden afgezien.»
Het gedoogbesluit is kenbaar gemaakt aan de Kamer bij brief van 15 april
2020. (Kamerstuk 25 295, nr. 274)
Vraag 8
Herinnert u zich dat u vorige week aan de Kamer schreef: «In Kamerstuk 1996–1997,
25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) is bepaald in welke gevallen mag worden gedoogd. Zo wordt
gedogen slechts aanvaardbaar geacht in (a) uitzonderingsgevallen, (b) als het wordt
beperkt in omvang en/of in tijd en (c) als er controle mogelijk is op het gedoogbesluit
(pagina 8 en 9 van voornoemd Kamerstuk). Aan die criteria is in dit geval voldaan»?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Heeft u echt opgemerkt dat het Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 niet drie maar vier voorwaarden bevat, daar de relevante passage in dat Kamerstuk
luidt: «Naar het oordeel van het kabinet noopt dit ertoe uitdrukkelijk grenzen aan
gedogen te stellen, wil gedogen nog aanvaardbaar kunnen zijn. Gedogen is slechts aanvaardbaar:
a. in uitzonderingsgevallen
b. mits tevens beperkt in omvang en/of in tijd.
Voorts dient gedogen:
c. slechts expliciet en na zorgvuldige kenbare belangenafweging plaats te vinden, alsmede
d. aan controle te zijn onderworpen»?
Antwoord 9
Ja.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoe aan voorwaarde (c) is voldaan, namelijk waar het gedogen expliciet
gemaakt is door een besluit en welke zorgvuldige kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden?
Antwoord 10
Terecht wijst u erop dat in voornoemd Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) vier voorwaarden worden genoemd die gedogen aanvaardbaar maken:
a. slechts in uitzonderingsgevallen,
b. mits tevens beperkt in omvang en/of tijd.
Voorts dient gedogen:
c. expliciet en na zorgvuldige kenbare belangenafweging plaats te vinden, alsmede
d. aan controle te zijn onderworpen.
Voorwaarde c is niet over het hoofd gezien. Zo staat expliciet in de brief van 23 mei
2022 dat «op basis van een afweging van alle belangen» de beslissing is genomen tot
gedogen. 2022 (Kamerstuk 35 853, nr. 14). In de Kamerbrief van 15 april 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 274) staat dat de toenmalige Staatssecretaris van SZW – gelet op de uitzonderlijke situatie
– ermee heeft ingestemd dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde
normen en instructies voor gebruik van PBM’s als uitgangspunt hanteert bij de invulling
van haar toezichtstaken. Met uitzonderlijke situatie wordt de acute situatie van wereldwijde
tekorten aan PBM’s bedoeld en de noodzaak om snel tot een besluit te komen hoe gehandeld
moest worden. Bij die beslissing heeft een afweging plaatsgevonden tussen recht op
verzorging van zieken, plicht tot verzorging van zieken voor verplegend personeel
en artsen (beroepscode), en het recht op bescherming van werkenden en de plicht op
bescherming door de werkgever. Bij deze afweging zijn tevens risico’s onderkend. Daarnaast
heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) in de voornoemde brief
van 15 april 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 274) kenbaar gemaakt het proces in te richten, mede op basis van de richtlijnen van het
RIVM, zodat aan een verantwoord beschermingsniveau wordt voldaan.
Vraag 11
Kunt u aangeven of het voor een burger of bedrijf ook toegestaan was om de wettelijke
norm (de Arboregels) te volgen en niet de lagere norm (de RIVM-regels) voor het gebruik
van persoonlijke beschermingsmiddelen?
Antwoord 11
In de vraag wordt onderscheid gemaakt in burgers en bedrijven. Burgers moeten voldoen
aan de op hen van toepassing zijnde Wet op de publieke gezondheid. Voor werkgevers
en werknemers gelden in het algemeen de regels uit de Arboregelgeving. Daarbij is
er altijd sprake van maatwerk, het hangt immers van de situatie af of en zo ja, welk
PBM in het kader van de Arboregelgeving noodzakelijk is. De tijdelijk door het RIVM
gehanteerde normen en instructies waren uitsluitend van toepassing op het professionele
gebruik door gezondheidswerkers en niet voor bedrijven in algemene zin.
Vraag 12
Heeft de Inspectie SZW gehandhaafd op een wijze dat alleen de RIVM-regels gevolgd
mochten worden of stond de Inspectie ook toe dat de Arboregels gevolgd werden? Kunt
u dit uitgebreid toelichten?
Antwoord 12
De corona aanpak van de Arbeidsinspectie was niet gericht op handhaven, maar op de
reductie van besmettingsrisico’s.
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Bij
haar toezicht gaat de Arbeidsinspectie uit van de verantwoordelijkheden van de werkgever
op grond van de Arbowet, de zorgplicht en de risico-inventarisatie -en evaluatie (RI&E).
De manier waarop een werkgever hier aan moet voldoen, is afhankelijk van de specifieke
situatie binnen het bedrijf. De tijdelijke RIVM-richtlijnen hadden betrekking op PBM’s
in de zorg. Voor de werkgevers binnen de zorg golden ten tijde van het gedoogbesluit
de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM’s. Dit was
dan ook het uitgangspunt van het toezicht van de Arbeidsinspectie ten tijde van het
gedoogbesluit.
Binnen de arbosystematiek stond het de werkgever vrij om aanvullende maatregelen te
treffen naast de RIVM-richtlijnen. Hier was ook ruimte voor binnen het toezicht van
de Inspectie.
Vraag 13
Op basis van welke wetenschappelijke onderbouwing is voor de richtlijn gekozen (in
plaats van voor de Arbowet), die Inspectie SZW vanaf 15 april hanteert en waarover
de Minister voor Medische Zorg op 22 september 2020 het volgende schreef: «De uitgangspunten
die op verzoek heeft opgesteld zijn gebaseerd op de stand van wetenschap en worden
geschreven door een groep van deskundigen. De betrokken inspecties, IGJ en iSZW, toetsen
deze richtlijnen niet»?6
Antwoord 13
Bij de brief van de Minister voor MZS van 22 september 2020 (Kamerstuk 25 656, nr. 340) is als bijlage een tijdlijn gevoegd met adviezen aangaande mondneusmaskers in de
zorg. In deze bijlage wordt ingegaan op de wetenschappelijke onderbouwing van deze
adviezen.
Vraag 14
Waren die twee inspecties wel goed op de hoogte van hetgeen waarop ze tijdelijk handhaafden?
Antwoord 14
De Arbeidsinspectie was voldoende op de hoogte van de door het RIVM gehanteerde uitgangspunten
die op dat moment binnen het toezicht van toepassing waren.
De IGJ toetst of zorgaanbieders handelen overeenkomstig de infectiepreventierichtlijnen,
waaronder het (juiste) gebruik van medische mondmaskers en PBM. Uit het toezicht bleek
dat de meeste aanbieders de richtlijnen van het RIVM over het gebruik van PBM volgden.
Naast toezicht op de zorg ziet de IGJ in haar toezicht o.a. toe op de veiligheid en
kwaliteit van medische hulpmiddelen. Een chirurgisch mondmasker is een medisch hulpmiddel.
In deze factsheet beschrijft de IGJ haar toezicht op marktpartijen van chirurgische
mondmaskers tijdens de coronacrisis.
Vraag 15
In hoeverre kwamen de professionele opvattingen van het RIVM en de NLA overeen als
het gaat om het gedoogbesluit en waar weken deze af?
Antwoord 15
Deze vraag impliceert dat het gedoogbesluit onderwerp van gesprek was tussen het RIVM
en de Arbeidsinspectie. Dat is niet het geval. Het RIVM had richtlijnen opgesteld
en het LCH coördineerde de inkoop en distributie. De relatie met de Arbo regels was
naar het oordeel van de Inspectie niet helder. Die verheldering is door de bewindspersonen
van VWS en SZW gegeven.
Bij de brief van de Minister voor Medische Zorg van 22 september 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 564) is als bijlage een tijdlijn gevoegd met alle adviezen aangaande mondneusmaskers
in de zorg, die daarmee de professionele opvatting van de experts, zoals verzameld
en samengevat door het RIVM, bevat.
Vraag 16
In hoeverre zijn de gedoogcriteria voor persoonlijke beschermingsmiddelen uniform
gehandhaafd door de NLA en in hoeverre heeft de NLA extra bevoegdheden gekregen om
te inspecteren/handhaven op dit besluit?
Antwoord 16
De corona aanpak van de Arbeidsinspectie was niet gericht op handhaving, maar op de
reductie van besmettingsrisico’s overeenkomstig de Arbo systematiek van risico inventarisatie
-en evaluatie (RI&E) en plan van aanpak. Dat gold ook voor het gebruik van PBM’s.
Daarvoor waren geen extra bevoegdheden nodig.
Vraag 17
Is het u opgevallen dat de NLA in haar jaarverslag rapporteert dat er bijna 6.000
corona gerelateerde meldingen zijn binnengekomen tot 8 november 2020, waarvan 15%
onvoldoende kan beschikken over persoonlijke beschermingsmiddelen?
Antwoord 17
De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft het volgende aan.
We herkennen het percentage uit de vraag niet.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 november 2020 (Kamerstuk 25 883/25 295, nr. 399) heeft de Arbeidsinspectie tot 8 november 2020 in totaal 5.874 coronameldingen ontvangen.
Daarvan hadden op dat moment 3.819 meldingen betrekking op het domein gezond en veilig
werken. Naar aanleiding van de vraag is naar de onderverdeling gekeken. Daaruit blijkt
dat 5% van de meldingen binnen het domein gezond en veilig werken betrekking had op
het hebben van onvoldoende of ongeschikte PBM’s.
Vraag 18
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook dergelijke meldingen binnengekomen?
Zo ja, van welke aard en hoe is daarop gereageerd?
Antwoord 18
Van maart t/m december 2020 kreeg de IGJ in totaal ongeveer 100 meldingen over de
inzet en gebruik van PBM en medische mondmaskers. Ongeveer de helft hiervan had betrekking
op de verpleeghuiszorg. De inhoud van deze meldingen is divers. De meldingen hebben
niet alleen betrekking op mogelijke tekorten, maar onder meer ook op zorgmedewerkers
die aangeven dat zij geen of niet de juiste beschermingsmiddelen van hun werkgever
ontvangen, bijvoorbeeld omdat de werkgever dit gezien de situatie niet nodig acht.
De IGJ heeft deze meldingen beoordeeld. In veel gevallen heeft de IGJ contact opgenomen
met de bestuurder om te informeren naar de manier waarop de zorgaanbieder omgaat met
corona en/of om specifieke aspecten van meldingen voor te leggen. Hierbij constateerde
de inspectie dat bij verreweg de meeste meldingen werd voldaan aan de op dat moment
geldende uitgangspunten RIVM en/of richtlijnen van beroepsgroepen.
Vraag 19
Voldeed de werkgever destijds aan zijn zorgplicht als hij de RIVM-richtlijnen volgde
(en niet de Arbowet)?
Antwoord 19
Ja, met dien verstande dat die beoordeling in het kader van de Arbowet altijd alleen
in het individuele geval en met de specifieke omstandigheden van het geval gemaakt
kan worden. Zoals weergegeven in de antwoorden op de eerder gestelde vragen 1 en 2
in de brief van 23 mei 2022 2022 (Kamerstuk 35 853, nr. 14). is de werkgever primair verantwoordelijk voor veilige werkomstandigheden en heeft
een zorgplicht. Dat is geregeld in artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658, eerste
lid, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld
het voorzien in PBM voor werknemers in de zorg. Schiet de werkgever tekort in de die
zorgplicht, dan is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in
de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
De vraag of de werkgever destijds aan zijn zorgplicht voldeed, hangt af van de individuele
omstandigheden van het geval en kan daarom niet in algemene zin ongeclausuleerd worden
beantwoord.
Vraag 20
Waarom stuurde de Staatssecretaris van SZW pas op 4 mei een brief aan de Inspectie
met toestemming om de RIVM-normen te gebruiken, terwijl de tijdelijke situatie met
betrekking tot het gedoogbesluit per 15 april inging? Was er voor 4 mei ook al ingestemd
met de handhavingsnorm en zo ja, op welke wijze?
Antwoord 20
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 21
Wat was wettelijk gezien de handhavingsnorm tussen 15 april 2020 en 4 mei 2020?
Antwoord 21
Vanaf 15 april 2020 gold dat de Inspectie SZW voor de invulling van haar toezichtstaken
tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM
als uitgangspunt hanteerde bij de invulling van haar toezichtstaken.
Vraag 22
Hebben de heravaluaties plaatsgevonden waarover in de brief van 4 mei staat dat de
situatie elke twee weken geherevalueerd moest worden, te starten in de week van 26 april?
Kunt u aangeven op welke data die hebben plaatsgevonden en wat van elk daarvan het
resultaat was?
Antwoord 22
De herevaluaties hebben plaatsgevonden op 29 april 2020, 2 juni 2020, 3 juli 2020
en 7 augustus 2020.
Hieronder volgt een korte beschrijving van de strekking van de herevaluatie:
• 29 april 2020: advies van de Arbeidsinspectie was om de tijdelijke gedoogsituatie
voort te zetten, omdat de situatie niet was veranderd. De toenmalige Staatssecretaris
ging daarmee akkoord.
• 2 juni 2020: advies van de Arbeidsinspectie was om de tijdelijke gedoogsituatie voort
te zetten, omdat de situatie niet was veranderd. De toenmalige Staatssecretaris ging
daarmee akkoord.
• 3 juli 2020: advies van de Arbeidsinspectie was om per 1 augustus 2020 terug te keren
naar het normale toezicht, omdat de beschikbaarheid van de PBM’s was verbeterd. De
toenmalige Staatssecretaris ging daarmee akkoord.
• 7 augustus 2020: de Arbeidsinspectie informeerde de toenmalige Staatssecretaris dat
zij voornemens was het normale toezicht per 1 september 2020 te hervatten.
Verder hebben er geen herevaluaties plaatsgevonden, omdat er op dat moment niets nieuws
te melden was.
Vraag 23
Heeft de Inspectie een formeel verzoek gedaan aan de regering voor andere handhavingsnormen?
Zo ja, kunt u dat verzoek openbaar maken?
Antwoord 23
Nee, zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 24
Kunt u een nauwkeurige tijdlijn geven van welke wettelijke richtlijnen er van kracht
waren op het gebied van persoonlijke beschermingsmaterialen in verpleeghuizen in de
periode 1 januari 2020 – 31 december 2021 en welke handhavingsnormen? Kunt u in de
tijdlijn verwijzen naar de teksten van beleidsbesluiten?
Antwoord 24
De uitgangspunten werden op verzoek van de sector door het RIVM opgesteld. Partijen
zoals de V&VN en de bonden vertalen de uitgangspunten naar de zorgverlening in de
eigen sector; praktische situaties laten zich immers niet altijd vangen in algemene
uitgangspunten.
Bij de brief van de Minister voor Medische Zorg van 22 september 2020 is als bijlage
een tijdlijn gevoegd met adviezen aangaande mondneusmaskers in de zorg, deze loopt
tot augustus 2020.
In november 2020 is het document «PBM buiten het ziekenhuis» samen met het document
«Beleid PBM voor de wijkverpleging» vervangen door het geheel herziene document «Uitgangspunten
PBM bij verzorging, verpleging of medische behandelingen buiten het ziekenhuis». Deze
uitgangspunten zijn daarna diverse malen aangepast, de aanpassingen worden door het
RIVM op hun website gepubliceerd bij de LCI richtlijn, onder het kopje versiebeheer.
Vraag 25
Heeft u geïntervenieerd in handhaving door de Inspectie (NLA), gezien het feit dat
Buurtzorg openlijk door u een reprimande kreeg voor het ter beschikking stellen, terwijl
de NLA moest handhaven op ruimere normen?
Antwoord 25
Nee, het Ministerie van VWS heeft niet geïntervenieerd in handhaving door de NLA.
Vraag 26
Kunt u toelichten hoeveel en welke Aanwijzingen en/of gedoogbesluiten er verder zijn
gegeven vanuit het Ministerie van VWS en Ministerie van SZW aan de inspecties IGJ
en NLA in het kader van corona?
Antwoord 26
De toenmalige Staatssecretaris van SZW heeft in het kader van corona twee gedoogbesluiten
genomen. Het eerste betreft het eerder genoemde gedoogbesluit van 4 mei 2020. Het
tweede gedoogbesluit is genomen door de Minister van SZW op 21 mei 2021, waarbij de
Arbeidsinspectie het gebruik van conventionele naalden (dat wil zeggen, naalden zonder
een ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme) bij het toedienen van vaccins
voor de duur van 6 maanden in haar toezicht mocht gedogen. De gedoogtermijn is tussentijds
met akkoord van de toenmalige Staatsecretaris verlengd op 25 augustus 2021 tot en
met uiterlijk 31 december 2022.
Vraag 27
Zou u de kern van de globale aandachtspunten die betrekking hadden op het mededingings-,
aanbestedings- en staatssteunrecht over het centraliseren van de PBM kunnen toelichten
en wat er van op papier gezet is aan de Kamer doen toekomen (het gaat om de adviezen
waarnaar u in de Kamervragen van 23 mei refereert)?
Antwoord 27
Afgezien van een aantal inleidende opmerkingen en slotzinnen zijn de globale aandachtspunten
die betrekking hadden op het mededingings-, aanbestedings- en staatssteunrecht over
het centraliseren van de PBM die op papier zijn gezet als volgt:
• Zorg voor een open toetredingsmodel en laat de brancheorganisatie dat organiseren
en garanderen;
• Zorg – zo nodig – voor korte lijnen met de Europese Commissie (i.v.m. garantie) en
ACM (i.v.m. prijsafspraken);
• Organiseer een Governance of Trust, met als basis vertrouwen en verantwoording achteraf;
• Zorg dat kleine partijen ook dezelfde voordelen kunnen behalen als de grote partijen
(zodat zij niet straks als enigen met torenhoge prijzen te maken krijgen).
Met deze aandachtspunten is zoveel mogelijk rekening gehouden, maar dat is gezien
de enorme tijdsdruk waaronder één en ander tot stand moest komen beperkt gelukt.
Vraag 28
Heeft u gezien dat het jaarverslag van de Inspectie SZW de volgende zin bevat: «In
maart 2020 zorgt de coronacrisis voor een acute en onzekere situatie die leidt tot
zeer ingrijpende maatregelen en aanwijzingen vanuit het kabinet. De precieze relatie
tussen de overheidsmaatregelen en de Arbo regels was niet gelijk duidelijk»?
Antwoord 28
Ja.
De Arbeidsinspectie laat het volgende weten.
In het jaarverslag 2020 van de Arbeidsinspectie staat de betreffende zin opgenomen
op pagina 29. De maatregelen en aanwijzingen waarnaar verwezen wordt, kunnen de indruk
wekken dat deze direct zijn opgelegd aan de Inspectie. Dat is onbedoeld.
Hiermee worden de kabinetsmaatregelen en RIVM-aanwijzingen bedoeld die op dat moment
voor heel Nederland golden en hoe die samenhingen met de Arbowet, zie tevens het antwoord
bij vraag 5.
In de bijstelling van het jaarplan 2020 en in het jaarverslag 2020 is ingegaan op
de corona aanpak van de Inspectie in relatie tot het totaal aan werkzaamheden. Zoals
bijvoorbeeld in de passage op pagina 25 van het jaarverslag:
«De aandacht voor effectgericht en programmatisch werken in de afgelopen jaren heeft
de Inspectie geholpen om in 2020 snel een adequate aanpak voor corona op te stellen.
Deze aanpak bestaat uit het faciliteren van meldingen over corona en het inregelen
van het registreren, triëren en interveniëren. De aanpak is gericht op preventie van
besmettingen bij bedrijven, overeenkomstig de kabinetsmaatregelen en RIVM-aanwijzingen.
Naleving staat centraal; handhaving kan daarbij aan de orde zijn, maar is geen doel.»
Vraag 29
Kunt u een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle aanwijzingen die de regering
in 2020 aan de Inspectie SZW heeft gegeven?
Antwoord 29
De Nederlandse Arbeidsinspectie laat het volgende weten.
De aanwijzingsbevoegdheid staat in paragraaf 6, aanwijzing 14, onder 4 van de Regeling
vaststelling Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De Inspectie SZW, nu Nederlandse
Arbeidsinspectie, heeft nog nooit zo’n aanwijzing gekregen van de bewindspersonen
van SZW, noch van andere Ministers.
Vraag 30
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 30
Nee, dat lukte helaas niet. In verband met de aard van de vragen en de benodigde afstemming
voor de beantwoording heb ik de Kamer verzocht om uitstel voor de beantwoording van
deze vragen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.