Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Thijssen en Bromet over fijnstof en stankoverlast
Vragen van de leden Thijssen (PvdA) en Bromet (GroenLinks) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat over fijnstof en stankoverlast (ingezonden 11 mei 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 4 juli 2022). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2947.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Stankoverlast in Nederland: dit is wat Zembla erover
ontdekte»?1
Antwoord 1
Ja, dat is mij bekend.
Vraag 2
Kunt u uitgebreid reflecteren op de bevindingen?
Antwoord 2
We zien eigenlijk in heel Nederland, en zeker ook in Deurne, dat we ons dichtbevolkte
land op een bepaalde manier hebben ingericht waardoor we op diverse terreinen tegen
grenzen aanlopen, kijkend naar bescherming van ons milieu en onze gezondheid. We zien
dit ook bij omwonenden van boeren, die bijvoorbeeld last van stank kunnen hebben.
Tegelijkertijd vinden we ook dat boeren, die vaak al generaties lang een familiebedrijf
runnen, de ruimte moeten krijgen om ons voedsel te produceren. Dat neemt de stank
die mensen ruiken niet direct weg. Ik vind dat vervelend en ik neem de zorgen ook
zeer serieus.
Ik vind het belangrijk dat we ons milieu en onze gezondheid goed beschermen. Dat betekent
ook dat we kritisch blijven kijken naar de milieuregels die we hebben.
Het is echter een breder probleem: het gaat over hoe we ons land toekomstbestendig
inrichten. Het oplossen van stankoverlast raakt daarbij ook aan de stikstofaanpak
en de klimaataanpak. We zijn hier daarom als kabinet breed mee aan de slag en werken
hard aan een aantal verbeteringen. Het eerlijke verhaal is tegelijkertijd ook dat
het niet morgen is opgelost.
Wat we doen is:
Ik vind het belangrijk om te blijven kijken naar hoe landelijke wet- en regelgeving
uitwerkt in de praktijk. Daarom ben ik ook ingegaan op een uitnodiging van de gemeente
Deurne om daar, aan de hand van concrete situaties, te kijken waar mensen problemen
ervaren en waar dat dan aan ligt. En samen te bekijken wat mogelijke oplossingen zouden
zijn.
Daarnaast werken we aan een manier om beter objectief de geur te kunnen meten. We
hebben de WUR gevraagd een manier te onderzoeken om zonder menselijke geurpanels,
maar namelijk op een chemisch analytische manier, geur goed te meten. Dat hebben we
nodig om er ook gerichter op te kunnen sturen. Geur is namelijk een optelling van
afzonderlijke stoffen en niet elke stof is even hinderlijk. Als we beter weten welke
stoffen verantwoordelijk zijn voor dat wat we stank vinden, kunnen we daar gerichter
regels voor opstellen.
Tenslotte werken we aan betere, nieuwe technieken om stank te verminderen en aan kennis
om de technieken zo goed mogelijk te benutten. Het kabinet stimuleert de integrale
en brongerichte reducties van emissies uit stallen. Daarbij is ook geur een criterium.
Vraag 3
Vindt u het acceptabel dat omwonenden gezondheidsklachten ervaren vanwege fijnstof
en stankoverlast door veehouderijen?
Antwoord 3
In Nederland hebben we te maken met een klein oppervlak en een hoeveelheid aan functies.
Daarbij hebben we rekening te houden met de belangen van omwonenden enerzijds en de
belangen van in dit geval de veehouderijen anderzijds. Gezondheid vind ik daarbij
belangrijk. In het kader van de gezondheid is daarom met andere overheden het Schone
Lucht Akkoord (SLA) opgesteld juist om de gezondheidseffecten van fijn stof aan te
pakken. Ten aanzien van geurhinder is er regelgeving waarin zowel rekening wordt gehouden
met de belangen van veehouderijen als die van omwonenden. Juist om te bezien waar
dit knelt en waar verbeteringsmogelijkheden zijn heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne
aangekondigd dat ambtenaren hierover met ambtenaren van de gemeente in gesprek gaan.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat fijnstof en stankoverlast als permanente factor meegewogen
dient te worden in de gebiedsgerichte aanpakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Ik ben met u van mening dat fijnstof en stankoverlast meegewogen moeten worden in
de gebiedsgerichte aanpak.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat er doelen in de gebiedsgerichte aanpak moeten worden vastgesteld
voor het verminderen van stankoverlast? Hoe wordt overlast voor mensen (buren) meegenomen
in de gebiedsgerichte aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
De invulling van de gebiedsgerichte aanpak is onderwerp van overleg. Daar wordt de
Kamer nader over geïnformeerd.
Vraag 6
Deelt u de mening van de door Zembla opgevoerde experts, dat de regelgeving rond geurhinder
en stallen vooral een papieren werkelijkheid is? Hebben ze gelijk in hun kritiek op
het gebrek aan handhaving, ontbreken van regelingen rond piekbelasting of de cumulatieve
overlast?
Antwoord 6
De regelgeving rond geurhinder en stallen is mede gebaseerd op uitvoerige procedures
die voorafgaan aan de toelating van nieuwe technieken. Omgevingsdiensten voeren namens
gemeenten toezicht uit op de geurregelgeving, met name op punten die van belang zijn
voor de geurbelasting. Dit zijn bijvoorbeeld het aantal en soort dieren, het gebruikte
stalsysteem, de plaats en hoogte van emissiepunten, monitoringsgegevens van luchtwassers
en de goede werking van emissie reducerende technieken. Wat betreft piekbelasting,
emissiefactoren gaan niet uit van de grootste geurpiek die kan optreden, maar gaan
uit van jaargemiddelden. Daarbij worden die geurpieken wel meegenomen: als er veel
of langdurig geurpieken zijn, is de emissiefactor hoger. Onder de Omgevingswet moet
bij het verlenen van vergunningen voor een milieubelastende activiteit en bij het
vaststellen van omgevingsplannen rekening gehouden worden met cumulatie van geur.
Vraag 7
Waarom wordt geurhinder niet vergund en gehandhaafd op basis van absolute waarden,
maar op basis van de eerder vergunde aantallen dieren van individuele bedrijven? Hoe
kan op die manier een maximaal aanvaardbare geurhinder in heel Nederland worden bereikt?
Hoe regelen andere landen dit?
Antwoord 7
Het meten van geur bij een veehouderij is technisch lastig. Ook geeft een enkele meting
geen informatie over de totale geuremissie van een bedrijf, omdat deze in de loop
van een dag, maand en jaar erg kan variëren. Daarom is gekozen voor een systeem waarbij
volgens een vastgesteld meetprotocol een jaar lang wordt gemeten aan vier afzonderlijke
bedrijven. Dit resulteert in een default emissiefactor in Odour Units aangeduid, die
een representatief gemiddelde weergeeft voor het gemeten staltype. Deze emissiefactor
wordt gebruikt om bij vergunningverlening te toetsen aan de geurnorm. Gemeenten hebben
de mogelijkheid om zelf een hogere of lagere geurnorm vast te stellen. De afweging
wat aanvaardbare geurhinder is, is decentraal en ligt daarmee bij gemeenten. In andere
landen in Europa wordt ook gerekend met emissiefactoren in Odour Units. Ook komt vaak
voor dat gebruik wordt gemaakt van minimale afstanden.
Vraag 8
Zijn u (andere) voorbeelden bekend waarbij gemeenten vergunningen verlenen aan veehouders
terwijl de overlast te groot is? Is het ook in andere gemeenten gebruikelijk om vergunningen
te verlenen in de verwachting dat burgers toch niet naar de rechter stappen?
Antwoord 8
Nee. Gemeenten passen de Wet geurhinder en veehouderij toe bij het verlenen van een
vergunning voor een veehouderij. In situaties waarin de geurnorm wordt overschreden
kan volgens deze wet alleen een vergunning voor een uitbreiding in dieren worden verleend
als er geurreducerende maatregelen worden gebruikt. De geursituatie moet daarbij aanzienlijk
verbeteren, anders kan de vergunning niet verleend worden, wat echter niet hoeft te
betekenen dat de waarden voor nieuwvesting gehaald worden. Dit is de zogenaamde 50%
regeling. Omdat gemeenten en provincies hebben aangegeven meer middelen in handen
te willen hebben om de geursituatie te verbeteren heeft mijn voorganger in de 21e
tranche van Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet hiervoor meer mogelijkheden geboden.
Vraag 9
Kunt u ingaan op het onderzoek van Zembla dat er alleen al in Brabant bij 1742 stallen
vergunningen op basis van combiluchtwassers zijn verleend, die niet of onvoldoende
werken? Als deze niet of onvoldoende werken voor geurhinder, hoe is het effect op
fijnstof en ammoniak?
Antwoord 9
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in zijn brief van 30 november 20212 bericht over de onderzoeken naar combiluchtwassers. Daarin staat samengevat het volgende.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat combiluchtwassers gemiddeld een aanzienlijk lager
rendement voor geurverwijdering (ca. 50% lager) en ook een lager rendement voor ammoniakverwijdering
(ca. 25% lager) lieten zien. De emissie van ammoniak leidt ook tot de vorming van
zogenaamd secundair fijnstof. Vervolgens is opdracht gegeven om te onderzoeken hoe
dat kan en wat eraan gedaan kan worden om de prestatie van dit type luchtwassers te
verbeteren. De conclusie van dit onderzoek is dat combiluchtwassers voor ammoniak
kunnen voldoen aan de rendementen zoals die in de regelgeving zijn vastgelegd.
Mijn ministerie is nu in overleg met de varkenssector en andere betrokken partijen
over concrete verbeteracties. Daarbij gaat het onder meer om verspreiden van kennis
over goed gebruik en onderhoud van combiluchtwassers. Daartoe heeft het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat een e-learningmodule ontwikkeld.
Vraag 10
Hoeveel ammoniakuitstoot wordt op papier (volgens vergunning en subsidiebeschikkingen)
vermeden door combiluchtwassers en wat is volgens wetenschappelijke inzichten het
praktische effect?
Antwoord 10
Combiluchtwassers kunnen in de praktijk de emissiereducties zoals in de Regeling ammoniak
en veehouderij (Rav) opgenomen halen, maar daar is wel een goede werking van de wasser
voor nodig. Onderzoek liet voor combiluchtwassers in de praktijk gemiddeld genomen
een 25% lager rendement zien (Kamerstuk 29 383, nr. 295). Vervolgonderzoek naar verbetering van de werking van combiluchtwassers heeft het
belang van een goede beheersing van de procesvoering van de luchtwassers aangetoond.
Hierbij spelen de aspecten kennis en toezicht een belangrijke rol. Om te helpen bij
een goede procesvoering is een e-learning module over luchtwassers ontwikkeld voor
toezichthouders en veehouders. Dit om basiskennis op te doen over de werking van verschillende
typen luchtwassers. Ook omgevingsdiensten besteden aandacht aan een goede procesvoering.
Daarnaast wordt in overleg met gebruikers en fabrikanten gezocht naar verdere mogelijke
verbeteringen van de procesvoering.
Vraag 11
Kan subsidie worden teruggevorderd als geconstateerd wordt dat combiwassers en andere
maatregelen niet of onvoldoende werken of in de praktijk niet gebruikt worden? Kunnen
dan vergunningen, verleend op basis van de verwachting van een effectieve filtering,
worden ingetrokken? Kunnen alsnog aanvullende eisen worden gesteld?
Antwoord 11
Er zijn subsidies verstrekt voor de aanschaf van luchtwassers. De al dan niet goede
werking in de praktijk betekent niet dat een reeds vastgestelde subsidie kan worden
teruggevorderd. Gemeenten hebben in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
beperkte mogelijkheden om vergunningen in te trekken of te wijzigen. Om deze mogelijkheden
specifiek voor geur uit veehouderijen te verruimen is de 21e tranche van de CHW in werking getreden. Staatsblad 2021, 193 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl) Artikel 7af. Gemeenten in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg hebben
hiermee meer mogelijkheden om aanvullende maatregelen voor te schrijven of in uiterste
gevallen een vergunning in te trekken. Mogelijk is dan wel nadeelcompensatie aan de
orde.
Vraag 12
Kunnen gemeenten en provincies door het Rijk worden aangesproken op het onterecht
verlenen van vergunningen?
Antwoord 12
Ik ben stelselverantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht
en handhaving (VTH) voor milieu. In het VTH-stelsel zijn provincies en gemeenten bevoegd
gezag voor de uitvoering van de milieuregelgeving. Provincies en gemeenten zijn hiermee
ook verantwoordelijk voor vergunningverlening. Ik spreek hen niet op individuele vergunningen
aan. Wel kan de Inspectie Leefomgeving en Transport bij de vergunningverleningsprocedure
een zienswijze aan het bevoegd gezag meegeven. De commissie Van Aartsen heeft het
VTH-stelsel onderzocht (Kamerstuk 22 343, nr. 295) en heeft verbeteringen voorgesteld. Hiermee ben ik nu aan de slag op basis van de
Kamerbrief versterking VTH-stelsel (Kamerstuk 22 343/28 663, nr. 311).
Vraag 13
Is het bedrijf in Deurne dat wel in de eerste maar niet in de tweede versie van de
ammoniak top-100 stond, een bedrijf dat vanwege een combiluchtwasser een lagere berekende
emissie had? Hoeveel van de bedrijven die gezakt zijn in de tweede ranking, hebben
dit te danken aan combi-luchtwassers?
Antwoord 13
In verband met de Algemene verordening persoonsgegevens zijn de gegevens van de agrarische
bedrijven uit de top100 ammoniakbronnen geanonimiseerd aangeleverd door het RIVM.
Een deel van de bedrijven is namelijk ook een woonadres. Er kan daarom geen informatie
worden verstrekt over individuele agrarische bedrijven uit de top100 ammoniakbronnen.
Vraag 14
Kunt u de vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Antwoord 14
Ja, alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo spoedig als dat mede gelet op de
interdepartementale afstemming mogelijk is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.