Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 120 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 5
                   VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 1 juli 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
                  onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
                  van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
               
De vragen zijn op 14 juni 2022 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
                  en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van 28 juni 2022 zijn
                  ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie
                  en Pensioenen beantwoord.
               
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
                  het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
De voorzitter van de commissie, Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vraag 1
Hoeveel kost het extra om de vergoeding voor de kinderopvang op te hogen naar 96%
                     in plaats van 95% voor alle werkende ouders?
                  
Antwoord 1
Het vaststellen van de kinderopvangtoeslag voor alle werkende ouders op 96% vergoeding
                     kost structureel ruim € 0,1 miljard. Dit zijn de meerkosten kinderopvangtoeslag bovenop
                     de in het coalitieakkoord aangekondigde intensivering (ten tijde van het doorrekenen
                     van het coalitieakkoord structureel ingeschat op € 2,2 miljard). Bij deze raming is
                     rekening gehouden met twee effecten. Ten eerste zijn er meerkosten als gevolg van
                     het hogere vergoedingspercentage. Daarnaast is er rekening mee gehouden dat de vraag
                     naar kinderopvang licht hoger uitkomt als de vergoeding naar 96% in plaats van 95%
                     gaat.
                  
Vraag 2
Hoeveel kost het in totaal om de vergoeding voor de kinderopvang op te hogen naar
                     96% voor alle werkende ouders?
                  
Antwoord 2
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Hoeveel zou het kosten om de vergoeding voor de kinderopvang te verhogen naar 95%
                     voor alle ouders (ongeacht of zij werken of niet)?
                  
Antwoord 3
Het verhogen van de vergoeding voor de kinderopvang naar 95% voor alle ouders (ofwel
                     het loslaten van de arbeidseis als voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag)
                     zou structureel circa € 0,5 miljard kosten. Dit zijn de meerkosten kinderopvangtoeslag
                     bovenop de in het coalitieakkoord aangekondigde intensivering (structureel circa € 2,2
                     miljard per jaar). Ten eerste zijn er extra uitgaven voor de huidige opvanguren van
                     kinderen van niet-werkende ouders die momenteel al een inkomensafhankelijke vergoeding
                     vanuit de gemeente krijgen (direct effect). Ten tweede zijn er meerkosten doordat
                     het gebruik van kinderopvang naar verwachting toeneemt (gedragseffecten). Niet-werkende
                     ouders maken immers aanspraak op kinderopvangtoeslag, waardoor kinderopvang voor de
                     meesten van hen goedkoper wordt.
                  
Vraag 4
Hoeveel zou het kosten om de vergoeding voor de kinderopvang te verhogen naar 96%
                     voor alle ouders (ongeacht of zij werken of niet)?
                  
Antwoord 4
Het verhogen van de vergoeding voor de kinderopvang naar 96% voor alle ouders zou
                     structureel ruim € 0,6 miljard kosten. Dit zijn de meerkosten kinderopvangtoeslag
                     bovenop de in het coalitieakkoord aangekondigde intensivering (circa € 2,2 miljard).
                     De extra uitgaven zijn deels het gevolg van de hogere overheidsvergoeding voor het
                     bestaande gebruik. Daarnaast neemt het gebruik van de overheidsvergoeding voor kinderopvang
                     naar verwachting toe (gedragseffecten) als gevolg van de hogere vergoeding en doordat
                     ook niet-werkende ouders aanspraak maken op kinderopvangtoeslag.
                  
Vraag 5
Hoe gaat de Minister ouders in de lagere inkomensgroepen compenseren die nu al 96%
                     kinderopvangtoeslag krijgen en er dus op achteruit gaan als de maximale vergoeding
                     voor werkende ouders 95% gaat worden?
                  
Antwoord 5
Er komt een vaste hoge vergoeding voor alle werkende ouders van 95%. Hiermee wordt
                     het stelsel sterk vereenvoudigd en wordt een intensivering van ruim € 2,2 miljard
                     op jaarbasis gedaan. Veel huishoudens gaan er met deze aanpassing dan ook fors op
                     vooruit. Tegelijkertijd betekent het ook dat huishoudens met lagere inkomens te maken
                     krijgen met een daling van de vergoeding van 96% naar 95%. In de Verzamelbrief kinderopvang
                     van 21 april jl. heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (MSZW) dit
                     als aandachtspunt benoemd. In de uitwerking van de stelselherziening neemt zij dit
                     mee. Waarbij zij dit in samenhang zal bezien met de overige aandachtspunten bij de
                     stelselherziening (zoals benoemd in de kamerbrief). Dit aandachtspunt bekijkt zij
                     ook in samenhang met het brede pakket aan maatregelen in het coalitieakkoord dat relevant
                     is voor mensen met een laag inkomen, zoals de verhoging van het minimumloon. Bij de
                     hervorming is – in lijn met de doelstellingen – uitgangspunt om een stelsel te maken
                     dat toegankelijk is voor alle werkende ouders.
                  
Vraag 6
Hoeveel groot is het tekort aan medewerkers in de kinderopvang op dit moment?
Antwoord 6
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ABF Research het prognosemodel Zorg &
                     Welzijn ontwikkeld. Op 20 januari 2022 heeft de Minister voor Langdurige zorg uw Kamer
                     geïnformeerd over de nieuwste arbeidsmarktprognose die op 13 december 2021 door ABF
                     Research is opgeleverd (Tweede Kamer, 29 282, nr. 451). De uitkomsten zijn ook terug te vinden via www.prognosemodelzw.nl.
                  
Dit prognosemodel bevat ook uitkomsten over de kinderopvangsector. Het startpunt is
                  een tekort van 700 werknemers in 2020. Het verwachte tekort in 2022 bedraagt 1600
                  werknemers. Dit is het arbeidsmarkttekort inclusief «frictievacatures» (er gaat bijna
                  altijd tijd overheen voordat een vacature vervuld is, maar dat betekent niet direct
                  dat er daadwerkelijk een tekort is als er vacatures zijn). Het verwachte arbeidsmarkttekort
                  exclusief «frictievacatures» in 2022 bedraagt 500. Volgens de meest recente cijfers
                  van het CBS waren er eind Q1 van 2022 4.400 openstaande vacatures in de kinderopvang.1
Vraag 7
Hoeveel medewerkers moeten er bijkomen in de kinderopvang als de kinderopvangtoeslag
                     vervalt en werkende ouders voor 95% vergoeding gaan krijgen?
                  
Antwoord 7
De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van
                     de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening
                     de komende jaren toe en komt deze uiteindelijk structureel 21% hoger uit dan in het
                     basispad. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer
                     27,1%.
                  
In de genoemde prognose bij vraag 6 was nog geen rekening gehouden met de stelselherziening
                  in de kinderopvang, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. Daarom is ABF Research
                  gevraagd om een nieuwe arbeidsmarktprognose uit te voeren om de verwachte ontwikkeling
                  van het personeelstekort in de kinderopvang voor de komende jaren in kaart te brengen,
                  waarbij wel rekening wordt gehouden met de in het coalitieakkoord aangekondigde stelselherziening
                  in de kinderopvang. De MSZW zal uw Kamer na de zomer over de uitkomsten hiervan informeren.
               
Indien wordt aangenomen dat de personeelsvraag evenredig stijgt met de vraag naar
                  kinderopvang, zal deze vraag met 27,1% stijgen in de periode 2022 tot en met 2027.
                  Dan komt dat overeen met ongeveer 31.000 werknemers.
               
Vraag 8
Welke stappen neemt de Minister om ervoor te zorgen dat de kinderopvang een aantrekkelijke
                     sector wordt en de tekorten gaan afnemen?
                  
Antwoord 8
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig
                     Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen
                     die – samen met de kinderopvangsector – worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de
                     arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar subsidie voor is toegekend.
                     De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten
                     maken voor een opleiding naar of werken in de kinderopvang. In het kader van motie
                     Paternotte/Heerma informeert de MSZW uw Kamer in de zomer over de stand van zaken
                     voor deze stappen. Daarnaast informeert het kabinet uw Kamer voor het zomerreces over
                     een generieke aanpak om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen.
                  
Vraag 9
Hoe gaat de Minister prijsstijgingen in de kinderopvang tegen als ouders over drie
                     jaar 95% vergoeding krijgen voor de kinderopvang?
                  
Antwoord 9
De ontwikkeling van de tarieven is een van de aandachtspunten in de verdere uitwerking
                     van de stelselherziening waarnaar gekeken wordt. Het is op voorhand lastig te voorspellen
                     wat de effecten van de stelselherziening op de tariefontwikkeling zullen zijn. Het
                     is van belang dat de maximum uurprijs (en de daaraan gekoppelde toeslag) de kinderopvang
                     toegankelijk maakt en houdt. De stevige publieke component in de financiering kan
                     van invloed zijn op de tariefstelling en de winstgevendheid in de sector. Tegelijkertijd
                     is het zaak dat de maximum uurprijs ruimte biedt voor een doelmatige bedrijfsvoering
                     en investeringen. Op dit moment is maximering van de tarieven niet aan de orde. Bij
                     het eventueel overwegen van het instellen van beperkingen ten aanzien van het bepalen
                     van de tarieven is het van belang om de complexiteit van dergelijke regelgeving en
                     gevolgen hiervan goed mee te nemen. Dit wordt betrokken bij het onderzoek dat eerder
                     is aangekondigd (Kamerstukken 2022D16442) naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang waarbij ook
                     de voor- en nadelen van tariefregulering in kaart worden gebracht. De resultaten hiervan
                     worden verwacht in het eerste kwartaal van 2023.
                  
Vraag 10
In de Verzamelbrief inburgering oktober 2021 (32 824, nr. 349) laat de regering weten dat zij verwacht de Kamer rond de Voorjaarsnota te kunnen
                     informeren over «de herziening van de belasting over de toegevoegde waarde (btw-)
                     component bij maatschappelijke begeleiding», wat is de stand van zaken?
                  
Antwoord 10
Voor deze herziening heeft MSZW overleg gevoerd met de VNG en met de fondsbeheerder
                     van het btw-compensatiefonds (BCF). Hier is een aanpassing uit voort gekomen van de
                     inschatting van de btw-component bij het budget voor maatschappelijke begeleiding
                     en het participatieverklaringstraject. In de 1e suppletoire begroting is hiertoe structureel een bedrag van circa € 2,7 miljoen overgeheveld
                     van het BCF naar het inburgeringsbudget op de SZW-begroting.
                  
Vraag 11
Wat wordt er concreet verstaan onder dekking van de loon- en prijsindexatie om de
                     kinderbijslag te kunnen indexeren? Wat betekent dit concreet voor de verschillende
                     ministeries?
                  
Antwoord 11
Bij de Startnota heeft het kabinet besloten om een groot deel van de intensiveringen
                     uit het coalitieakkoord te reserveren op de Aanvullende Post van het Ministerie van
                     Financiën. De reserveringen op de Aanvullende Post worden jaarlijks geïndexeerd. Het
                     coalitieakkoord is in december 2021 afgerond. Het kabinet heeft besloten om de intensiveringen
                     uit het coalitieakkoord niet volledig te verhogen met de loon- en prijsontwikkeling
                     tussen 2022 en 2021. Hiermee wordt de indexatie van de kinderbijslag gedekt. Dit betekent
                     dat coalitieakkoordmiddelen op verschillende beleidsterreinen met een lager bedrag
                     geïndexeerd zijn dan zonder dit besluit het geval zou zijn geweest. In de beantwoording
                     van schriftelijke vragen bij de Voorjaarsnota is een uitgebreide tabel opgenomen met
                     een overzicht van de indexatie van coalitieakkoordmiddelen (zie onder andere het antwoord
                     op vraag 54).
                  
Vraag 12
Hoeveel extra arbeidsinspecteurs komen erbij met de ingezette middelen voor de uitvoering
                     van de commissie Roemer?
                  
Antwoord 12
In het Coalitieakkoord is structureel € 60 miljoen beschikbaar gesteld om de aanbevelingen
                     uit het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer)
                     uit te voeren. Hierin is ook rekening gehouden met extra capaciteit bij de Nederlandse
                     Arbeidsinspectie om deze aanbevelingen uit te voeren. Op dit moment worden de verschillende
                     maatregelen verder uitgewerkt en het is daarom nog niet mogelijk om concreet aan te
                     geven hoe groot de uitbreiding van de inspectie zal zijn. Eerder is uw Kamer wel al
                     geïnformeerd over een eerste inschatting van de extra capaciteit die de arbeidsinspectie
                     nodig zou hebben om de adviezen van de commissie Roemer uit te voeren (Tweede Kamer,
                     29 861, nr. 69). Deze inschatting bedroeg 108 fte. Daarnaast bestaat de uitbreiding uit meer dan
                     alleen inspecteurs. Naast inspecteurs zijn bijvoorbeeld ook handhavers, boete-opleggers
                     en specialisten noodzakelijk voor effectief toezicht.
                  
Over de uitwerking van de maatregelen wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Vraag 13
Wat zijn de inkomenseffecten voor ouderen van het afbouwen van de Inkomensondersteuning
                     Algemene Ouderdomswet (IOAOW), zonder verhoging AOW? Graag onderverdeling voor ouderen
                     (alleenstaanden en samenwonend) met alleen een AOW-uitkering, ouderen met AOW en aanvullend
                     pensioen 10.000 euro, AOW met aanvullend pensioen 20.000 euro, AOW met aanvullend
                     pensioen 30.000 euro?
                  
Antwoord 13
Onderstaande tabel geeft het inkomenseffect in 2025 voor verschillende voorbeeldhuishoudens
                     van het volledig afbouwen van de IOAOW ten opzichte van de situatie waarin de IOAOW
                     niet zou zijn afgebouwd. De tabel geeft geen inzicht in de verwachte koopkrachtontwikkeling
                     in 2025, omdat tegenover het afbouwen van de IOAOW andere maatregelen staan zoals
                     het meestijgen van de AOW-uitkering met de buitengewone, stapsgewijze verhoging van
                     het minimumloon met in totaal 7,5% in 2023–2025 en de ontwikkeling van macro-economische
                     variabelen zoals de lonen en prijzen.
                  
Tabel 1: Inkomenseffect in 2025 van afbouwen van de IOAOW
                         
                         
Inkomenseffect 2025
Alleenstaand
AOW, geen aanvullend pensioen
– 1,9%
AOW, € 10.000 aanvullend pensioen
– 0,8%
AOW, € 20.000 aanvullend pensioen
– 0,7%
AOW, € 30.000 aanvullend pensioen
– 0,4%
Paar
AOW, geen aanvullend pensioen
– 2,9%
AOW, € 10.000 aanvullend pensioen
– 1,6%
AOW, € 20.000 aanvullend pensioen
– 1,3%
AOW, € 30.000 aanvullend pensioen
– 1,2%
Vraag 14
Hoeveel euro zijn de 9.150 AOW-gerechtigden (individueel) aan wie een onjuiste AOW-uitkering
                     is verstrekt misgelopen?
                  
Antwoord 14
Op dit moment is nog niet volledig duidelijk in hoeverre deze AOW-gerechtigden te
                     veel of te weinig AOW hebben ontvangen. Dit zal per situatie op basis van de dossiers
                     bekeken worden. De hoogte van het te veel of te weinig ontvangen bedrag is afhankelijk
                     van het moment waarop het verschil is ontstaan en dit kan per individu verschillen.
                     De raming van de uitgaven op de SZW-begroting is gebaseerd op het voorlopige beeld
                     van de omvang van de verschillen naar aanleiding van een eerste steekproef. Uit deze
                     steekproef komt het beeld naar voren dat de groep die te veel heeft ontvangen nagenoeg
                     even groot is als de groep die te weinig heeft ontvangen.
                  
De uitkomst van deze eerste steekproef is bij de meeste gevallen een afwijking van
                  2%, dat neerkomt op ongeveer € 328 op jaarbasis voor een alleenstaande AOW-gerechtigde
                  (een volledige alleenstaande AOW-uitkering is gelijk aan € 16.433 in 2022). Bij een
                  ander deel van deze groep gaat het om een verschil van 3% tot 10% van het normbedrag.
                  In uitzonderlijke gevallen is sprake van grotere verschillen en kan het verschil meer
                  zijn dan 50% van het normbedrag. Wat de uiteindelijke verschillen zijn, zal bij het
                  behandelen van de dossiers kunnen blijken.
               
Vraag 15
Hoe ziet de energierekening eruit voor huishoudens in slecht geïsoleerde woningen?
                     Wat zijn de koopkrachteffecten voor huishoudens in slecht geïsoleerde huizen? Graag
                     een overzicht per label en dan met name D t/m G?
                  
Antwoord 15
Op dit moment zijn er geen inkomenseffecten van de hogere inflatie bekend voor huishoudens
                     die wonen in een huis met een slechter energielabel. Huizen met een slechter energielabel
                     hebben een hoger energieverbruik, maar het verbruik hangt ook samen met andere factoren
                     zoals de woning oppervlakte en de gewoontes van het huishouden.2 Huishoudens met een hoger energieverbruik zullen gemiddeld gezien grotere inkomenseffecten
                     van de gestegen energieprijzen ervaren, al hangt dit ook samen met andere factoren
                     zoals het energiecontract.
                  
Vraag 16
Hoeveel gemeenten hanteren een inkomensgrens van 110% bij het toekennen van de energietoeslag?
Antwoord 16
De gemeente bepaalt zelf de doelgroep en kan daarbij aansluiten bij de lokale inkomensgrens
                     voor de bijzondere bijstand en het gemeentelijk minimabeleid. Om een uniforme uitvoering
                     van de eenmalige energietoeslag door gemeenten te bevorderen heeft de Minister voor
                     Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (MAPP) in afstemming met de VNG landelijke
                     richtlijnen opgesteld ten aanzien van de doelgroep en het richtbedrag van de eenmalige
                     energietoeslag. In de landelijke richtlijnen wordt gemeenten geadviseerd om een inkomensgrens
                     van 120 procent van het sociaal minimum aan te houden, maar zij mogen hier dus van
                     afwijken. In de brief van 23 juni (Tweede Kamer, 36 057, nr. 9) is aangegeven dat uit een beperkte steekproef van Divosa het beeld naar voren komt
                     dat circa driekwart van de geënquêteerde gemeenten 120% van het sociaal minimum als
                     inkomensgrens hanteert. Op een enkele uitzondering na hanteert de rest van de gemeenten
                     een hogere grens, oplopend tot 140% van het sociaal minimum. De enkele gemeenten die
                     een lagere grens dan 120% van het sociaal minimum hanteren zijn hierop op verzoek
                     van de MAPP aangesproken door de VNG.
                  
Vraag 17
Hoeveel gemeenten hanteren een inkomensgrens van 120% bij het toekennen van de energietoeslag?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 16.
Vraag 18
Hoeveel gemeenten hanteren een inkomensgrens van 130% bij het toekennen van de energietoeslag?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 16.
Vraag 19
Wat zijn de kosten voor het verhogen van het minimumloon, inclusief koppeling, per
                     1 januari 2024, naar 14 euro?
                  
Antwoord 19
Rekening houdend met de meest recente CPB-raming (CEP) van de contractloonontwikkeling
                     en de WML-verhoging per algemene maatregel van bestuur (AMvB) van 2,5% per 1 januari
                     2023 komt het minimumloon per uur, uitgaande van een 36-urige werkweek, uit op € 12,15
                     per uur per 1 januari 2024. Dit is exclusief de beleidsmatige verhoging van het minimumloon
                     van 2,5% per 1 januari 2024 zoals aangekondigd in de Voorjaarsnota. Onderstaande tabel
                     geeft een grove indicatie van de kosten die samenhangen met een verhoging van het
                     wettelijk minimumloon (Wml) naar bruto € 14 per 1-1-2024. De hiermee samenhangende
                     procentuele beleidsmatige verhoging bedraagt ca. 15,5% t.o.v. de € 12,15 per uur.
                  
                  Tabel 2: Grove inschatting kosten verhoging minimumloon tot 14 euro per 1-1-2024 (exclusief
                     beleidsmatige verhoging per 1-1-2024 uit de Voorjaarsnota)
x € 1 mld
2024
2025
2026
2027
Wml naar € 14
9,6
9,3
9,3
9,3
Bovenstaande tabel bevat de kosten die samenhangen met een verhoging met generieke
                  doorwerking, dit betekent dat ook de daglonen in loongerelateerde uitkeringsregelingen
                  (Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
                  (WAO), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)) en het maximum dag- en premieloon
                  gekoppeld blijven aan de stijging van het Wml. Daarnaast betreft de tabel de kosten
                  ten opzichte van een situatie waarin het minimumloon in 2024 niet beleidsmatig wordt
                  verhoogd. De kosten van de verhoging per 1-1-2024 bedragen circa € 1,2 miljard per
                  jaar en worden, net als de overige kosten die samenhangen met het Wml-pakket, in de
                  Voorjaarsnota gedekt.
               
Vraag 20
Wat is de verklaring voor het tweemaal voorkomen van de post «Bescherming arbeidsmigranten
                     (commissie Roemer)» in tabel 3?
                  
Antwoord 20
In het Coalitieakkoord zijn middelen beschikbaar gesteld om de aanbevelingen uit het
                     rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer) uit te
                     voeren. Hiervoor is in 2022 in totaal € 10 miljoen gereserveerd. Een deel van deze
                     middelen worden via artikel 1 Arbeidsmarkt uitgegeven (in 2022 € 3,2 miljoen) en de
                     rest van de middelen staan in afwachting van de verdere uitwerking van de maatregelen
                     nog gereserveerd op artikel 99 Onverdeeld (in 2022 € 6,8 miljoen). De Commissie Roemer
                     heeft maatregelen op verschillende beleidsterreinen aanbevolen en daarom worden deze
                     maatregelen ook op diverse begrotingsartikelen verantwoord. Dat verklaart waarom de
                     post ook twee keer voorkomt in tabel 3.
                  
Vraag 21
Welke kosten worden bedoeld met uitvoeringskosten Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 21
Met de eerste suppletoire begroting wordt een reservering getroffen op artikel 99
                     van de SZW- begroting voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst voor de Wet
                     toekomst pensioenen. De kosten van de Belastingdienst betreffen onder anderen het
                     opleiden van personeel, voorlichting en boekenonderzoeken.
                  
Vraag 22
Zijn de uitvoeringskosten Wet toekomst pensioenen enkel voor het ambtelijk voorbereiden
                     van het wetsvoorstel?
                  
Antwoord 22
De mutatie in de eerste suppletoire begroting betreft een reservering voor de uitvoeringskosten
                     van de Belastingdienst voor de Wet toekomst pensioenen.
                  
Vraag 23
Wat zijn de totale uitvoeringskosten van de verschillende Noodmaatregel Overbrugging
                     Werkgelegenheid (NOW-)tranches (cumulatief) geweest?
                  
Antwoord 23
Voor de NOW zijn uitvoeringskosten gemaakt bij UWV en SZW. Door UWV is er in totaal
                     circa € 49 miljoen aan uitvoeringskosten gerealiseerd voor de uitvoering van de NOW
                     in 2020 en 2021. Aan het kerndepartement SZW is circa € 14 miljoen toegekend voor
                     de uitvoering van de NOW in deze jaren. Bij zowel UWV als SZW betreft het voornamelijk
                     middelen ten behoeve van personeel alsmede middelen om de benodigde ICT-infrastructuur
                     te kunnen realiseren. Ook dit jaar en de komende jaren zullen er nog uitvoeringskosten
                     worden gemaakt bij UWV en SZW in verband met het afwikkelen van de NOW-vaststellingen.
                  
Vraag 24
Wat is het lage-inkomensvoordeel (LIV)-budget?
Antwoord 24
Het Lage-inkomensvoordeel (LIV) bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming
                     in de loonkosten aan werkgevers met als doel banen te creëren en te behouden voor
                     werknemers aan de basis van de arbeidsmarkt. Met ingang van 2021 is de tegemoetkoming
                     voor werkgevers per werknemer met een uurloon tussen de 100 en 125% van het minimumloon
                     € 0,49 per uur en maximaal € 960 per kalenderjaar. Werknemers behoren alleen tot de
                     LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur per jaar gewerkt hebben, omdat het LIV bedoeld
                     is om substantiële banen te creëren. De geraamde uitgaven aan het LIV bedragen in
                     2022 € 362 miljoen. In het coalitieakkoord is opgenomen het LIV per 1 januari 2025
                     af te schaffen.
                  
Vraag 25
Voor welke doelgroep is het loonkostenvoordeel (LKV) jongeren bedoeld?
Antwoord 25
De doelgroep van het LKV jongeren zouden jongeren van 18 tot 25 jaar zijn die tussen
                     100% en 125% van het minimum(jeugd)loon verdienen en minimaal 1.000 uur per kalenderjaar
                     werken. Voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar zou een getrapt lager urencriterium gelden.
                     In het coalitieakkoord is echter afgesproken het LKV jongeren niet in te voeren (Kamerstukken
                     II 2021/22, 35 788, nr. 77, budgettaire bijlage, p. 4).
                  
Vraag 26
Hoe wordt de 1 miljard euro die beschikbaar is gesteld voor Maatwerkregeling duurzame
                     inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU) doelmatig ingezet?
                  
Antwoord 26
Het doel van de MDIEU is dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioenleeftijd
                     bereiken, ook degenen die zwaar werk verrichten. Het onderdeel duurzame inzetbaarheid
                     heeft tot doel om een impuls te geven aan duurzame inzetbaarheid in sectoren. Het
                     onderdeel eerder uittreden ondersteunt werkgevers bij het aanbieden van regelingen
                     voor eerder uittreden (RVU’s) voor werknemers voor wie gezond doorwerken tot het pensioen
                     niet meer haalbaar is. In de subsidieregeling zijn verschillende uitgangspunten en
                     voorwaarden opgenomen om de verstrekte subsidie zo effectief mogelijk in te zetten.
                  
– Cofinanciering. Om met collectieve middelen maximaal maatschappelijk rendement te behalen, is er in
                           de subsidievoorwaarden altijd sprake van cofinanciering. De subsidie van activiteiten
                           rond duurzame inzetbaarheid bedraagt maximaal 50%. De subsidie voor vervroegd uittreden
                           bedraagt maximaal 25% van de totale uitkeringslasten.
                        
– Minimale investering in duurzame inzetbaarheid. De subsidie die door een samenwerkingsverband wordt aangevraagd, moet voor ten minste
                           25% betrekking hebben op activiteiten betreffende duurzame inzetbaarheid. Daarmee
                           wordt beoogd om sectoren niet alleen te faciliteren in vervroegd uittreden, maar ook
                           een structurele impuls te geven aan dit duurzame inzetbaarheidsbeleid.
                        
– Afbakening RVU. Generieke RVU-regelingen voor alle oudere werknemers zijn niet subsidiabel. Sectoren
                           moeten een specifieke doelgroep voor de RVU afbakenen, voor wie het werk te zwaar
                           is geworden. Daarnaast zijn de subsidiabele RVU’s beperkt in duur en hoogte, conform
                           de fiscale drempelvrijstelling voor RVU’s, en is maandelijkse uitkering verplicht.
                        
– Sectoraal maatwerk. Om de maatregelen zo goed mogelijk te richten op knelpunten, is sectoraal maatwerk
                           het devies: sociale partners weten waar in hun sector of branche de uitdagingen liggen.
                           Het uitvoeren van een sectoranalyse is een vereiste voor het ontvangen van MDIEU-subsidie
                           en de subsidieaanvragen moeten aansluiten bij de problematiek uit de sectoranalyses.
                           Sectoren worden ondersteund in het maken van een gedegen analyse door ook hier subsidie
                           voor te verstrekken.
                        
– Toetsing. Bij de beoordeling van subsidieaanvragen wordt gekeken naar de proportionaliteit van
                           de aanvraag en naar de noodzaak voor subsidie. De kosten van activiteiten moeten in
                           verhouding staan tot de mate waarin met de activiteiten de problematiek uit de sectoranalyse
                           wordt aangepakt.
                        
De MDIEU wordt gedurende de looptijd gemonitord en geëvalueerd door onafhankelijk
                  onderzoeksbureau SEOR. In 2022 t/m 2024 worden voortgangsrapportages gepubliceerd
                  en in 2026 komt het eindrapport naar buiten. Hierin is expliciet aandacht voor de
                  doelmatigheid en doeltreffendheid van de MDIEU. De informatie uit het onderzoek wordt
                  ook gedurende de looptijd gebruikt om bij te kunnen sturen in de vormgeving van de
                  regeling en de uitvoering.
               
Vraag 27
Hoe veel aanvragen zijn er gedaan in het eerste aanvraagtijdvak van de MDIEU? En in
                     welke sectoren?
                  
Antwoord 27
In het eerste aanvraagtijdvak zijn bij het Ministerie van SZW veertien subsidieaanvragen
                     ingediend (Tweede Kamer, 25 833, nr. 422) en is er in totaal voor € 129 miljoen subsidie aangevraagd. Eén aanvraag is later
                     ingetrokken en uiteindelijk is voor € 118 miljoen subsidie beschikt. De beschikte
                     projecten worden online gepubliceerd: Beschikte projecten | Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden (MDIEU)
                        | Uitvoering van Beleid (uitvoeringvanbeleidszw.nl).
                  
In het eerste kwartaal van 2022 heeft het tweede aanvraagtijdvak voor activiteitenplannen
                     opengestaan. Hierin zijn 40 aanvragen ingediend. Naar verwachting zijn eind juli vrijwel
                     al deze aanvragen beschikt. Ook hiervan zal te zijner tijd een lijst met beschikte
                     projecten worden gepubliceerd.
                  
Vraag 28
Welke doelen liggen aan de grondslag voor het beschikbaar gemaakte budget voor de
                     MDIEU?
                  
Antwoord 28
Het doel van de MDIEU is het faciliteren dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend
                     hun pensioenleeftijd bereiken. Binnen de MDIEU kan subsidie aangevraagd worden voor
                     verschillende activiteiten. Het onderdeel duurzame inzetbaarheid heeft tot doel om
                     een impuls te geven aan het beleid gericht op duurzame inzetbaarheid. Dit moet leiden
                     tot een cultuuromslag, waardoor de aandacht voor dit thema verder toeneemt en op een
                     hoog peil blijft – zodat in de toekomst nog meer werkenden de AOW-leeftijd gezond
                     en werkend bereiken. Het onderdeel eerder uittreden wil bevorderen dat oudere werknemers
                     voor wie dit doel niet meer haalbaar is, eerder kunnen stoppen met werken.
                  
Vraag 29
Wat is de verklaring voor het verschil tussen de beleidsmatige besparing in 2022 van
                     € 3,5 miljoen en een kasschuif van € 4,1 miljoen van 2022 naar 2023 aangaande het
                     wetsvoorstel Breed Offensief?
                  
Antwoord 29
Dit betreft de tijdelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen die werken met
                     loonkostensubsidie in deeltijd uit het wetsvoorstel Breed Offensief. Hierdoor kunnen
                     mensen die werken met loonkostensubsidie een tijdelijke (12 maanden) vrijlating krijgen
                     van de arbeidsinkomsten. Gemeenten kunnen de vrijlating verlengen als uitbreiding
                     van arbeidsomvang niet mogelijk is. De beoogde invoering van het wetsvoorstel was
                     aanvankelijk voorzien voor 1 juli 2022, maar is uitgesteld naar 1 januari 2023 (uiteraard
                     onder het voorbehoud van parlementaire goedkeuring). Hierdoor worden de voor 2022
                     verwachte kosten van dit voorstel à € 7,6 miljoen niet gemaakt. Een deel van de groep
                     maakt 12 maanden gebruik van de vrijlating. Voor de mensen die in 2022 van de maatregel
                     gebruik zouden hebben gemaakt, schuift dit gebruik door naar 2023. Om deze extra kosten
                     op te vangen is van de € 7,6 miljoen een bedrag van € 4,1 miljoen doorgeschoven naar
                     2023 middels een kasschuif. Voor het deel van de groep dat niet tijdelijk, maar door
                     de verlenging langer dan 12 maanden aanspraak maakt op de vrijlating, schuift het
                     gebruik niet door. Deze groep heeft door het uitstel minder lang recht op de vrijlating,
                     waardoor de resterende € 3,5 miljoen vrijvalt.
                  
Vraag 30
Wat is het effect van de afbouw van de Algemene Heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon
                     op het inkomen van een bijstandsgerechtigde in 2024 en 2025? Hoeveel euro gaat hiermee
                     het inkomen van een bijstandsgerechtigde er op achteruit?
                  
Antwoord 30
In de indicatieve invulling van het pakket lastenverlichting uit het Coalitieakkoord
                     is opgenomen dat in 2024 en 2025 de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het
                     referentieminimumloon van de bijstand sneller wordt afgebouwd. Het besteedbaar inkomen
                     van een alleenstaande bijstandsgerechtigde komt hierdoor uit op ca. € 14.200 in 2024
                     en ca. € 14.800 in 2025. Zonder versnelling van de afbouw van de dubbele AHK zou dit
                     respectievelijk € 14.300 en € 15.000 zijn. Hier staat echter tegenover dat het minimumloon
                     in 2024 en 2025 bijzonder wordt verhoogd met 2,5% en 2,32%, los van de reguliere indexatie.
                     Dit heeft een positief gevolg op de hoogte van de bijstand. Het kabinet vult het pakket
                     lastenverlichting definitief in tijdens de augustusbesluitvorming.
                  
Vraag 31
Hoe sterk wordt de toename van aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-)gerechtigden
                     geschat nu de kostendelersnorm (tot 27 jaar) is aangepast?
                  
Antwoord 31
De verwachting bestaat dat de AIO-uitkeringslasten jaarlijks met circa € 2 miljoen
                     toenemen door de verhoging van de leeftijd waarop een persoon als kostendeler wordt
                     aangemerkt van 21 naar 27. Dit effect wordt door 2 factoren bepaald:
                  
(1) AIO-gerechtigden die in de oude situatie meerdere kostendelers hadden waarvan 1 of
                           meer tussen de 21 en 27 jaar gaan in de nieuwe situatie een hogere AIO-uitkering ontvangen.
                        
(2) Personen die eerder geen AIO ontvingen doordat zij samenwoonden met een persoon tussen
                           de 21 en 27 jaar kunnen in de nieuwe situatie potentieel recht krijgen op AIO.
                        
Het grootste deel van dit budgettaire effect zal naar verwachting ontstaan door het
                     prijs-effect (factor 1). We hebben geen gegevens over personen die momenteel geen
                     AIO ontvangen en wellicht in de toekomst wel door de aanpassing van de kostendelersnorm.
                     De verwachting bestaat dat het aantal AIO-gerechtigden in beperkte mate zal toenemen
                     door de aanpassing.
                  
Vraag 32
Wat is het verschil tussen AIO-uitkeringslasten (die naar beneden zijn bijgesteld)
                     en de AIO-uitgaven (die naar boven zijn bijgesteld)?
                  
Antwoord 32
Tussen de begrippen «AIO-uitkeringslasten» en de «AIO-uitgaven» bestaat geen inhoudelijk
                     verschil. De begrippen kunnen hier door elkaar worden gebruikt voor verschillende
                     neerwaartse of opwaartse effecten op de uitkeringslasten.
                  
Per saldo worden de totale AIO-uitkeringslasten/-uitgaven naar beneden bijgesteld
                  met € 20,1 miljoen in 2022, oplopend tot € 34,2 miljoen in 2026. Deze bijstelling
                  wordt veroorzaakt door de som van 3 factoren: (1) de realisatiecijfers over 2021 zijn
                  minder sterk gestegen dan verwacht en dit werkt meerjarig door, (2) door de aanpassing
                  van de kostendelersnorm worden de AIO-uitkeringslasten/-uitgaven meerjarig opwaarts
                  bijgesteld met € 2 miljoen en (3) in de begroting is rekening gehouden met de afschaffing
                  van het schuldig nalatig verklaren in de AOW en dit leidt tot een meerjarige besparing
                  op de AIO-uitkeringslasten/-uitgaven van circa € 1,4 miljoen in 2023.
               
Vraag 33
Waar zijn de mutaties in de jaren 2023–2026 voor de werkgeversbijdrage op gebaseerd
                     en hoe zijn deze budgetneutraal vormgegeven binnen de Sociale Zaken en Werkgelegenheid
                     (SZW-)begroting?
                  
Antwoord 33
Tijdens een eerdere (licht neerwaartse) mutatie op de ontvangsten waren middelen van
                     het artikelonderdeel «Werkgeversbijdrage kinderopvang» afgeboekt. Op basis van nieuw
                     inzicht bleek het om terugontvangsten kinderopvangtoeslag te gaan. Dit is gecorrigeerd
                     door de onderhavige (beperkte) opwaartse mutatie op de werkgeversbijdrage kinderopvang.
                     Tevens is ter correctie op de terugontvangsten kinderopvangtoeslag eenzelfde neerwaartse
                     mutatie gedaan; dit is om de lagere terugontvangsten kinderopvangtoeslag juist te
                     verwerken.
                  
Vraag 34
Waarom leidt het loslaten van de koppeling gewerkte uren bij het vaststellen van kinderopvangtoeslag
                     tot meer terugvorderingen en hogere terugontvangsten?
                  
Antwoord 34
Na afloop van het jaar stelt Toeslagen het definitieve bedrag aan kinderopvangtoeslag
                     waar ouders recht op hebben vast. Daarbij wordt onder meer gekeken naar het inkomen
                     van de ouders en het daadwerkelijke gebruik van kinderopvang. Hieruit kunnen zowel
                     nabetalingen als terugvorderingen volgen. Beide zijn geraamd als een percentage van
                     de uitgaven. Doordat de uitgaven hoger zijn als gevolg van het loslaten van de koppeling
                     gewerkte uren (ouders nemen meer kinderopvang af en ontvangen daardoor meer kinderopvangtoeslag),
                     zijn er (in euro’s) ook meer nabetalingen en terugvorderingen. Meer terugvorderingen
                     leiden met vertraging tot hogere terugontvangsten.
                  
Met het loslaten van de koppeling gewerkte uren worden ouders gemakkelijk in staat
                  gesteld gebruik te maken van opvang, omdat de aanspraak op de kinderopvangtoeslag
                  niet afhankelijk is van hoeveel uren zij werken. Een deel van de ouders werd als gevolg
                  van de KGU geconfronteerd met hoge terugvorderingen op basis van het aantal gewerkte
                  uren. Er is dus ook een neerwaarts effect op terugvorderingen door het loslaten van
                  de KGU. Dit effect is minder sterk dan het bovengenoemde opwaartse effect, omdat het
                  gebruik van kinderopvangtoeslag door het oplossen van dit knelpunt toeneemt.
               
Vraag 35
Hoeveel mensen ontvangen nog een overbruggingsregeling AOW (OBR-) uitkering (in de
                     nieuwe raming)?
                  
Antwoord 35
De OBR eindigt per 31 december 2022 en nieuwe instroom is daarna niet mogelijk. Eerder
                     toegekende OBR-uitkeringen kunnen na die datum nog doorlopen. Hierdoor vinden er nog
                     tot 2024 betalingen plaats.
                  
Hoelang iemand een OBR-uitkering ontvangt is afhankelijk van de maand waarop de 65e verjaardag wordt bereikt en de wettelijke AOW-leeftijd die op dat moment geldt. Om
                  deze reden is de raming van de OBR uitkeringslasten gebaseerd op instroomcijfers.
                  Onderstaande tabel geeft de instroom in de OBR weer van de personen waarvan de verwachting
                  is dat die van 2022 t/m 2024 nog een OBR-uitkering ontvangen.
               
Tabel 3: Instroom OBR
Instroom OBR
20201
                                 
2021
2022
189
115
40
X Noot
                     
1
Dit is de instroom exclusief de OBR voor de versnelde AOW-leeftijdsverhoging. Inclusief
                        de OBR voor de versnelde AOW- leeftijdsverhoging bedroeg de instroom in 2020 383 personen.
                     
Doordat een OBR-uitkering loopt tot het bereiken van de AOW-leeftijd, vinden er ook
                  nog betalingen plaats in latere jaren en valt het aantal personen die in een bepaald
                  jaar een OBR-uitkering ontvangen hoger uit dan de instroom in dat jaar. Op basis van
                  de gerealiseerde instroom over 2020 en 2021 en de verwachte instroom in 2022 wordt
                  geschat dat in 2022 circa 200 mensen een OBR-uitkering ontvangen, in 2023 circa 100
                  personen en in 2024 circa 30 personen.
               
Vraag 36
Wat zijn de verklaringen voor de circa 9.150 verkeerd vastgestelde hoogtes van AOW-uitkering?
Antwoord 36
De SVB heeft met vernieuwde technieken en hedendaagse mogelijkheden de bestaande databestanden
                     doorgelicht om tot verbeterde datakwaliteit te komen. Door deze nieuwe technieken
                     – ook toegepast in de pensioenbranche – zijn onregelmatigheden van oude papieren processen
                     opgespoord en geconstateerd. Dit heeft zoals uw Kamer in de Stand van de Uitvoering
                     is geïnformeerd ertoe geleid dat er onregelmatigheden in de data zijn aangetroffen
                     die in het verleden met de toen gebruikelijke techniek niet zichtbaar waren. De verschillen
                     zijn door handmatige handelingen bij de SVB veroorzaakt, zoals diverse handmatige
                     type- en rekenfouten.
                  
Vraag 37
Er wordt een herstelactie gedaan door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor verkeerde
                     vaststelling van de hoogte van de AOW bij de digitaliseringsslag, wat zijn de kosten
                     van deze hersteloperatie?
                  
Antwoord 37
Dat is op dit moment nog niet zeker. Dossieronderzoek is nodig om feitelijk vast te
                     stellen of er daadwerkelijk sprake is van een verschil tussen de rechten en de huidige
                     uitkeringshoogte. De verwachte incidentele extra AOW-uitgaven door de hersteloperatie
                     worden in 2022 geraamd op € 44,3 miljoen. Bij in het verleden te weinig betaalde AOW
                     wordt een maximale nabetaling over een termijn van 5 jaar aangeboden. Bij te veel
                     betaalde AOW wordt afgezien van herziening naar het verleden toe en dus van terugvordering,
                     tenzij er sprake is van een voor de burger evident kenbare fout.
                  
Vraag 38
Hoe wordt de hersteloperatie van de SVB gefinancierd?
Antwoord 38
De extra AOW-uitkeringslasten die voortvloeien uit de hersteloperatie bedragen naar
                     verwachting € 44,3 miljoen. Een reservering voor deze kosten ter hoogte van € 34,6
                     miljoen is reeds opgenomen in de SZW-begroting voor 2022. Tijdens de voorjaarsbesluitvorming
                     2022 is de reservering opgehoogd naar € 44,3 miljoen en ingepast in de SZW-begroting.
                  
Vraag 39
Hoeveel kost het om de kosten voor een inburgeraar voor een medische keuring altijd
                     te vergoeden, ook als er geen medische ontheffing wordt verleend?
                  
Antwoord 39
De inschatting is dat er jaarlijks 2.000 verzoeken worden gedaan voor een medische
                     ontheffing, waarvan er 1.000 worden toegekend. De kosten van een medische keuring
                     zijn € 225. Wanneer ook de kosten van de medische keuring worden vergoed voor de afgewezen
                     aanvragen kost dit naar verwachting € 225.000 extra per jaar.
                  
Vraag 40
Welke extra middelen zijn in deze begroting opgenomen voor de onderwijsroute binnen
                     inburgering? Het kabinet zou duidelijkheid geven over de structurele financiering
                     van de onderwijsroute, maar klopt het dat er slechts in 2022 en 2023 extra middelen
                     zijn vrijgemaakt?
                  
Antwoord 40
In deze 1e suppletoire begroting is voor 2022 € 15 miljoen en voor 2023 € 9 miljoen opgenomen.
                     Dit betreft de budgettaire verwerking van de middelen die in de brief van 12 november
                     2021 (Tweede Kamer, 32 824, nr. 350) aan uw Kamer zijn toegezegd. De uitwerking van de structurele vormgeving van de
                     onderwijsroute kost meer tijd dan in het najaar van 2021 werd voorzien. Om tegemoet
                     te komen aan de behoefte aan meerjarige financiële duidelijkheid voor gemeenten en
                     onderwijsinstellingen, is besloten om voor de periode 2023 t/m 2025 cumulatief € 35
                     miljoen extra beschikbaar te stellen. Dit bedrag wordt gefinancierd uit de envelop
                     voor arbeidsmarkt, armoede en schulden uit het coalitieakkoord. Uw Kamer zal hier
                     per brief nader over worden geïnformeerd.
                  
Vraag 41
Kan de Minister aangeven hoeveel procent van de arbeidsmarktregio’s op dit moment
                     een onderwijsroute heeft?
                  
Antwoord 41
Uit een inventarisatie door Divosa blijkt dat de onderwijsroute in 20% van de regio’s
                     is gecontracteerd. In 80% van de regio’s is de Onderwijsroute niet gecontracteerd.
                     Van deze laatste regio’s is bij 79% het inkoopproces weer opgestart en 21% wacht daar
                     nog mee.
                  
Vraag 42
Hoeveel middelbaar beroepsonderwijs (mbo-)instellingen hebben op dit moment een contract
                     rond voor de onderwijsroute en hoeveel mbo-instellingen hebben hierin interesse?
                  
Antwoord 42
Er is een aantal succesvolle aanbestedingen bekend, zoals in de regio Achterhoek en
                     de regio Den Bosch. In de eerder genoemde inventarisatie van Divosa onder gemeenten
                     is geen rekening gehouden met de interesse van mbo-instellingen voor het aanbieden
                     van de onderwijsroute. Enkel is bekend dat 20% van de regio’s heeft gecontracteerd
                     en dat van de regio’s die niet hebben gecontracteerd 79% het inkoopproces weer heeft
                     opgestart en dat 21% daar nog mee wacht.
                  
Vraag 43
Klopt het dat de genoemde overboeking van het btw-compensatiefonds (BCF) naar de SZW-begroting
                     voor de correctie van de BCF-afdracht van de specifieke uitkering inburgering (€ 2,7
                     miljoen) inderdaad wordt voorzien in een «budget neutrale mutatie tussen de SZW-begroting
                     en het btw-compensatiefonds»?
                  
Antwoord 43
Ja, dat klopt.
Vraag 44
Wat betekent de overboeking van het btw-compensatiefonds voor de hoogte van het individuele
                     budget voor maatschappelijke begeleiding (inclusief btw € 2.250,– en exclusief btw
                     € 1.944,– p.p.), met andere woorden met welk bedrag voor maatschappelijke begeleiding
                     wordt na deze mutatie per persoon gerekend?
                  
Antwoord 44
Met de overboeking van het btw-compensatiefonds is het budget voor inburgeringsvoorzieningen
                     verhoogd met € 2,7 miljoen. Hiermee wordt het bedrag dat gemeenten in totaal ontvangen
                     per asielstatushouder3 verhoogd van € 12.965,30 naar € 13.156,69, een verhoging van € 191,39. Deze prijzen
                     zullen naar verwachting in september worden gepubliceerd in de Regeling inburgering.
                     Gemeenten bepalen zelf hoe ze dit budget verdelen over de verschillende inburgeringsvoorzieningen.
                  
Vraag 45
Wordt ook het budget voor de participatieverklaringstrajecten aangepast (daar hierbij
                     ook zelden of nooit sprake is van btw-afdracht)?
                  
Antwoord 45
Bij de herziening van de btw-component bij maatschappelijke begeleiding is ook de
                     inschatting van de btw-component bij het participatieverklaringstraject aangepast.
                     Deze correctie is eveneens meegenomen in de overboeking van het BCF naar de SZW-begroting.
                  
Vraag 46
Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is wat betreft de bekostiging van
                     de onderwijsroute in het inburgerstelsel na 2023?
                  
Antwoord 46
Zie het antwoord op vraag 40.
Vraag 47
Welke concrete uitgaven worden gefinancierd met de extra inkomsten voor de decentralisatie-uitkering
                     online weerbaarheid? Welke doelen liggen ten grondslag aan de verhoging van deze overboeking?
                  
Antwoord 47
De bijdrage online weerbaarheid is bestemd voor de gemeente Utrecht, een gemeente
                     die in de mei-ronde nog geen bijdrage had ontvangen.
                  
Hiervoor gaan ze twee activiteiten uitvoeren:
– De doorontwikkeling van de anti-filterbubbel app (AFA), Deze app biedt docenten en
                           jongerenwerkers de gelegenheid om de effecten van filterbubbels, sociale media echokamers
                           en nepnieuws in relatie tot de gevaren van online radicalisering en polarisering te
                           signaleren en met jongeren bespreekbaar te maken.
                        
– Een onderzoek naar digitale weerbaarheid tegen radicalisering, als onderdeel van het
                           tegengaan van desinformatie en complotdenken via internet en sociale media. Het doel
                           is antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre de-bunking en/of pre-bunking een positieve
                           bijdrage levert aan het digitaal weerbaar maken van Utrechtse jongeren tegen problematische
                           vormen van desinformatie en complotdenken en in hoeverre er verschil in effectiviteit
                           bestaat tussen verschillende (potentiële) «zenders». Het beoogd resultaat is om handvatten
                           voor professionals en gemeente te ontwikkelen om Utrechtse jongeren op een (nog) effectieve(re)
                           manier weerbaarder maken tegen problematische vormen van desinformatie en complotdenken
                           en daarmee tevens tegen polarisatie, radicalisering en extremisme.
                        
Vraag 48
Voor welke uitgave/besteding was de 1,3 miljoen euro van de eindejaarsmarge geoormerkt?
                     Op welke wijze worden deze extra gelden komend jaar besteed?
                  
Antwoord 48
Deze middelen zijn bestemd voor de nabetaling bij afrekeningen van drie verplichtingen
                     aan Divosa en VNG over ondersteuning bij de introductie van het nieuwe inburgeringsstelsel
                     en voor het Universitair Asiel Fonds (UAF) voor een project ten behoeve van de inzet
                     en begeleiding van zorgprofessionals met een vluchtelingenstatus in de Nederlandse
                     zorgsector. Door uitstel van de nieuwe inburgeringswet en vertraging in de uitvoering
                     van de activiteiten, is de subsidietermijn voor deze verplichtingen verlengd, waardoor
                     afrekening in 2022 plaats vindt.
                  
Vraag 49
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de extra uitvoeringskosten (5,4 miljoen euro)
                     met betrekking tot bijdrage aan agentschappen (Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO))?
                     Houdt dit verband met de implementatie van de Wet inburgering 2021?
                  
Antwoord 49
Dit wordt veroorzaakt doordat de ICT-aanpassingen in verband met de invoering van
                     de Wet inburgering 2021 een grotere doorloop hebben in 2022 dan oorspronkelijk was
                     voorzien. Daarnaast vloeien er extra kosten voort uit de uitvoeringstoetsen die door
                     DUO zijn uitgevoerd over de noodzakelijke aanpassingen in de werkprocessen en systemen
                     bij DUO ten gevolge van de nieuwe wet en de nadere regelgeving.
                  
Vraag 50
Is het begrote incidentele extra budget aan gemeenten in verband met vergroten aanbod
                     onderwijsroute ook gebaseerd en gekoppeld aan een analyse met betrekking tot het lokale
                     arbeidspotentieel? Zo nee, waarom niet?
                  
Antwoord 50
De onderwijsroute stoomt inburgeringsplichtigen klaar voor het volgen van een reguliere
                     mbo-, ho- of wo- opleiding. De onderwijsroute is een voltijds traject (vergelijkbaar
                     met Nederlands onderwijs) dat bestaat uit taallessen Nederlands, in combinatie met
                     andere vakken en vaardigheden, zoals rekenen, Engels en computervaardigheden. Daarnaast
                     is er aandacht voor de ontwikkeling van competenties die benodigd zijn om succesvol
                     in te kunnen stromen in het Nederlandse onderwijs en de Nederlandse arbeidsmarkt.
                  
Omdat het de ambitie is dat de inburgeringsplichtigen na de onderwijsroute naar het
                  reguliere onderwijs doorstromen, is er geen koppeling tussen het budget en een analyse
                  op het lokale arbeidspotentieel. Vanuit bijvoorbeeld de Werkgeversservicepunten hebben
                  gemeenten regulier contact met werkgevers. Het ligt voor de hand dat gemeenten samen
                  met de potentiële deelnemer aan de onderwijsroute rekening houden met de lokale of
                  regionale arbeidsmarkt, in het bijzonder de zogenaamde kraptesectoren.
               
Vraag 51
Welke analyse in het kader van actuele volumeprognoses ligt ten grondslag aan de naar
                     boven bijgestelde raming van het budget voor gemeentelijke inburgeringsvoorzieningen?
                     Kunt u deze analyse toelichten?
                  
Antwoord 51
De prognose van het aantal inburgeringsplichtige asielstatushouders wordt gebaseerd
                     op de Meerjaren Productie Prognose van het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Hierin
                     wordt voor de komende jaren een stijging verwacht van het aantal asielstatushouders
                     dat door gemeenten moet worden gehuisvest. Een van de redenen voor de stijging is
                     dat in de komende jaren een hogere instroom van asielzoekers en nareizigers wordt
                     verwacht. Daarnaast is te zien dat het aantal inwilligingen van de asielaanvragen
                     stijgt.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  
, - 
              
                  
, - 
              
                  Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier